Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013

Geldend van 24-09-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster(versie geldend sedert 24 september 2013)

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BEEMSTER;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 november 2012, nr. R-2012-0169;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen, gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    De wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster;

  • c.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • d.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

  • e.

    Maatschappelijke participatie: deelname aan het normale maatschappelijke verkeer, te weten: het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven.

  • f.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1 onderdeel b van de wet, pleegt;

  • g.

    Algemene voorziening: een weinig specifieke voorziening die, na een individuele toets, via een relatief eenvoudige procedure kan worden geleverd en veelal direct beschikbaar is;

  • h.

    Individuele voorziening: een voorziening die pas wordt verstrekt, indien een algemene voorziening niet voldoende compensatie biedt dan wel niet beschikbaar is;

  • i.

    Huishoudelijke voorziening: een voorziening ten behoeve van een persoon met beperkingen ter ondersteuning bij of overname van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden en waarbij drie categorieën worden onderscheiden. Hulp bij het huishouden (HbH) categorie 1 is het relatief eenvoudige huishoudelijk werk voor mensen die zelf nog prima de regie kunnen voeren. HbH categorie 2 wordt ingezet bij mensen die verminderd regie kunnen voeren op hun eigen huishouden. HbH categorie 3 is bedoeld voor ondersteuning bij ontregelde huishoudens;

  • j.

    Rolstoelvoorziening: voorziening die een persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

  • k.

    Woonvoorziening: voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die een persoon met beperkingen in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

  • l.

    Vervoersvoorziening; voorziening die een persoon met beperkingen in staat stelt zich zodanig te verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen;

  • m.

    Eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komende financiële bijdrage;

  • n.

    Eigen aandeel in de kosten: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komend aandeel in de kosten;

  • o.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • p.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • q.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort, terwijl de voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en adequate compensatie biedt;

  • r.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie in gevolge deze verordening of de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2007 een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze behoren tot dezelfde leefeenheid en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • u.

    Aanvrager: de persoon die een voorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet.

Artikel 2 Compensatieplicht

  • 1. Het college verleent ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

    • a.

      een huishouden te voeren

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

  • 2. De voorzieningen genoemd in het eerste lid kunnen onder meer worden verleend als:

    • a.

      een  huishoudelijke voorziening;

    • b.

      een woonvoorziening;

    • c.

      een vervoersvoorziening;

    • d.

      een rolstoelvoorziening.

Artikel 3 Algemene voorwaarden en weigeringgronden

  • 1. Het recht op een voorziening bestaat  in beginsel slechts indien deze:

    • a.

      in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      langdurig noodzakelijk is om de beperking te compenseren;

    • c.

      naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopst compenserende voorziening is.

  • 2. De algemene voorziening heeft voorrang op de individuele voorziening, mits de algemene voorziening de beperking voldoende compenseert en beschikbaar is.

  • 3. Het college weigert een voorziening indien:

    • a.

      de aanvrager zijn woonplaats niet heeft in de gemeente Beemster;

    • b.

      de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, en het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening niet meer kan beoordelen, of

    • e.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft al eerder krachtens deze, dan wel krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2007, dan wel de aan die verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten Beemster 2003, is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder  vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • 4. Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder d. te weigeren, indien zij schriftelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten.

Artikel 4 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een voorziening binnen 8 weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Indien voor de beoordeling of de aanvrager in aanmerking kan worden gebracht voor een voorziening een extern indicatie-advies nodig is, beslist het college binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Indien voor de beoordeling of de aanvrager in aanmerking kan worden gebracht voor een voorziening een medisch advies nodig is, beslist het college binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste 4 weken verdagen. Hiervan doet het college voor afloop van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde termijn mededeling aan de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Vorm en de wijze van de te verstrekken voorzieningen

Artikel 5 De vorm

De te verstrekken voorzieningen bestaan uit algemene voorzieningen en individuele voorzieningen.

Artikel 6 Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als een met de voorziening in natura vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2. Het college stelt aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster neergelegde criteria vast in welke situaties de in artikel 6 van de wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een daarmee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, niet wordt geboden.

Artikel 7 Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan worden verleend:

  • a.

    in eigendom;

  • b.

    in bruikleen; of

  • c.

    als persoonlijke dienstverlening.

Artikel 8 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 2. In een besluit tot toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft en aan welke eisen de met de tegemoetkoming te realiseren voorziening dient te voldoen.

  • 3. In een besluit tot toekenning van een periodieke tegemoetkoming wordt tevens de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf en de voorschriften waaraan de rechthebbende moet voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan, opgenomen.

Artikel 9 Persoonsgebondenbudget

  • 1. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 2. De omvang van het persoonsgebonden budget is in ieder geval voldoende om de persoon met beperkingen in staat te stellen een individuele voorziening te bekostigen die de beperkingen voldoende compenseert, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten.

  • 3. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 4. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 5. Overige regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster.

Artikel 10 Eigen bijdragen en eigen aandeel in de kosten

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen, met uitzondering van de rolstoel, is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage  voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget  of het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld overeenkomstig de systematiek, de bedragen en de percentages zoals bepaald in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 11 Hulp bij het huishouden

De ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 12 Geen langdurige noodzaak

In afwijking op artikel 4, eerste lid, kan het college hulp bij het huishouden verstrekken, indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 13 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon met beperkingen, kan voor algemene hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden voldoende compensatie biedt.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de individuele hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden onvoldoende compensatie biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 14 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 13 komt een persoon met beperkingen niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt, een of meer huisgenoten of kinderen behoren, die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 15 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, waarbij wordt afgerond naar boven op halve uren.

Artikel 15a Basistarieven voor het verlenen van huishoudelijke verzorging (hulp bij het huishouden)

De basistarieven voor hulp bij het huishouden zijn voor

a. HbH categorie 1: € 21,00;

b. HbH categorie 2: € 23,75;

c. HbH categorie 3: € 26,00.

Artikel 16 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen per uur die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 17 Primaat van de algemene woonvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een algemene woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning onmogelijk maken en de algemene woonvoorziening deze beperkingen snel en adequaat kan compenseren.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de individuele woonvoorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning onmogelijk maken en de algemene woonvoorziening onvoldoende compensatie biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 18 Soorten individuele woonvoorzieningen

De individuele woonvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud en reparatie van de onder b. genoemde voorziening;

  • f.

    financiële tegemoetkoming voor tijdelijk dubbele woonlasten;

  • g.

    financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Artikel 19 Het recht op een individuele woonvoorziening en het primaat van de financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten (verhuisprimaat)

  • 1. De verlening van de in artikel 18 onder a. genoemde voorziening heeft voorrang indien deze naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopste en tegelijkertijd een compenserende voorziening is.

  • 2. Een persoon met beperkingen, kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 18 onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een aantoonbaar aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen en wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is .

  • 3. Een persoon met beperkingen, kan voor een  voorziening als bedoeld in artikel 18 onder f. in aanmerking worden gebracht indien redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat genoemde persoon dubbele woonlasten heeft  ten gevolge van het aanpassen van de huidige woonruimte of een nog te betrekken woonruimte.

  • 4. De eigenaar van een rolstoelwoning kan in geval van huurbeëindiging van deze met hoge kosten aangepaste woning, in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor huurderving voor maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 5. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan ook worden verstrekt aan een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een andere persoon aangepaste woonruimte heeft ontruimd.

Artikel 20 Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 21 Bezoekbaar maken van een woning bij hoofdverblijf in een AWBZ-instelling

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 3, derde lid onder a en artikel 20 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. Een voorziening als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verstrekt, indien de aan te passen woning in Beemster staat.

  • 3. Onder bezoekbaar maken wordt  in ieder geval verstaan dat de aanvrager de woonruimte op zich, de woonkamer en een toilet kan bereiken, dan wel dat een toiletvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 22 Weigeringgronden

  • 1. Het college kan een woonvoorziening weigeren indien:

    • a.

      de beperkingen niet in de woning zelf, de toegankelijkheid van de woning daaronder begrepen, worden ondervonden;

    • b.

      de ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • c.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor hem  op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • d.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, dan wel de acceptatie van de woning,  heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

    • e.

      de aanvraag een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten betreft en de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • f.

      de woonvoorziening gevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie en woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn;

    • g.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist vanuit of naar een woning die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • h.

      de aanvraag een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten betreft en de persoon met beperkingen verhuist naar een AWBZ-instelling;

    • i.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing en er in de verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

    • j.

      de aanvraag betrekking heeft op het treffen van voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen (hadden) kunnen worden.

  • 2. Voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten in specifiek op personen met beperkingen gerichte woongebouwen kunnen in beginsel slechts worden toegekend indien zonder deze voorziening de woonruimte ontoegankelijk blijft voor de aanvrager en indien een beroep op de eigenaar van de woning geen resultaat heeft gehad.

Artikel 23 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar , die krachtens deze verordening dan wel krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2011, dan wel de aan die verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten Beemster 2010, een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Het college kan bepalen dat de meerwaarde van de woning binnen 10 jaar geheel wordt terugbetaald, tot het door de gemeente betaalde bedrag, mits de meerwaarde hoger is dan het door de gemeente verstrekte bedrag.

  • 3. De meerwaarde wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijk taxateur. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente. ​

Artikel 24 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • 1. Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Terstond, maar uiterlijk 6 maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening verklaart de eigenaar (of de huurder) dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 3. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

  • 4. Degene aan wie de voorziening wordt uitbetaald , dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 25 Vormen van vervoersvoorzieningen

De ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 26 Het recht op een vervoersvoorziening en het primaat van de algemene vervoersvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor algemene vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk maken; of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Indien het gebruik van het openbaar vervoer op grond van verstandelijke of visuele beperkingen uitsluitend mogelijk is met begeleiding en van de algemene voorziening wel gebruik gemaakt kan worden zonder begeleiding, kan de persoon met verstandelijke of visuele beperkingen voor de algemene vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht. 

  • 3. Een begeleiderindicatie kan worden verstrekt wanneer aantoonbare beperkingen het zelfstandig gebruik van een collectieve vervoersvoorziening onmogelijk maken.

  • 4. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 25, onder b., c. en d. vermelde individuele voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het gebruik of bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken en

    • a.

      de algemene vervoersvoorziening niet aanwezig is;

    • b.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van de algemene vervoersvoorziening onmogelijk maken; of

    • c.

      de algemene vervoersvoorziening niet toereikend is voor het vervoer op de korte afstand en in aanvulling op de algemene vervoersvoorziening een individuele voorziening noodzakelijk is.

Artikel 27 Aanpassing aan de auto in plaats van collectief vervoer

  • 1. Indien de persoon met beperkingen geïndiceerd is voor het collectief vervoer maar de voorkeur geeft aan het blijven rijden in de eigen auto kan, onder voorwaarden zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster, ook een aanpassing aan de auto worden verstrekt.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorziening wordt maximaal éénmaal per vijf jaar verstrekt.

Artikel 28 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,25 maal de in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedragen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 29

N.v.t. voor de gemeente Beemster

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 30 Het recht op een rolstoelvoorziening en het primaat van de algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een algemene rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zich incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor een individuele rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zich dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan ook voor een individuele rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zich incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de algemene rolstoelvoorziening  niet beschikbaar is.

  • 4. Een persoon met beperkingen kan voor een sportrolstoel voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 31 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag moet worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Indien de persoon met beperkingen zich bij het indienen van de aanvraag laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, dient deze gemachtigde tegelijk met het aanvraagformulier een schriftelijke machtiging te overleggen.

  • 3. De aanvrager dient desgevraagd een identiteitsbewijs over te leggen als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 32 Relatie met de AWBZ

De aanvraag voor een voorziening op grond van de wet wordt ingediend bij het loket Wmo van de gemeente Beemster. Bestaat er ook een mogelijke aanspraak op een voorziening inzake de AWBZ, dan worden beide aanvragen in samenhang tot elkaar beoordeeld.

Artikel 33 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundige(n) te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt advies indien:

    • a.

      het handelt om complexe aanvragen die niet kunnen worden afgehandeld in het loket van de gemeente; of

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een belanghebbende is verplicht aan het college of de adviesinstantie die de in het tweede lid bedoelde adviezen verstrekt die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde of reeds verstrekt voorziening.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het derde en vijfde lid wordt door de adviesinstantie gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Dissabillities and Impairments (ICF).

  • 5. Het college kan een andere adviesinstantie dan de instantie die oorspronkelijk geadviseerd heeft om een second opinion vragen.

Artikel 34 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 35 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2007 dan wel de Verordening voorzieningen gehandicapten Beemster 2003 een voorziening is verstrekt, is verplicht terstond aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 36 Intrekken van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens besloten is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      na onderzoek is gebleken dat door verregaande onachtzaamheid, verwaarlozing of opzet van de gebruiker, een voorziening beschadigd is, zoek is geraakt of anderszins niet meer te gebruiken is voor het doel waarvoor deze werd verstrekt.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering

  • 1. In geval een besluit is ingetrokken op grond van artikel 36, kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het besluit op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuist of onvolledig verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 38 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college kan jaarlijks de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de Consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 41 Overgangsrecht

  • 1. Besluiten, genomen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in behandeling zijnde aanvraag om een voorziening wordt aangemerkt als een aanvraag om een voorziening op grond van deze verordening.

  • 3. Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011 dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van  inwerkingtreding van deze verordening, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van  toepassing.

  • 4. Degene aan wie op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011 bij het verstrekken van een individuele voorziening geen eigen bijdrage of eigen aandeel is opgelegd, zal bij invoering van deze verordening voor die voorziening evenmin een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd zijn.

  • 5. Het vierde lid geldt niet in het geval die individuele voorziening vervangen wordt na inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 42 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt  één keer per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 43 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

  • 1. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 44 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering cvan de raad d.d. 11 december 2012
H.N.G. Brinkman, voorzitter
C.J. Jonges, griffier

Toelichting

Inleiding

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen gemeenten opdracht invulling te geven aan de Wmo door bij verordening regels te vast te stellen over de te verlenen voorzieningen. In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) bij elkaar. In de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2007 (de vorige verordening), is uitvoering gegeven aan de Wmo zonder de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ geheel los te laten. Ook het Beemsterse Wvg-beleid is opgenomen in de vorige verordening. De gemeenteraad heeft namelijk in de kadernotitie Wmo de opdracht meegegeven om het huidige Wvg-voorzieningenniveau als uitgangspunt te nemen.

De Wmo heeft echter door de compensatieplicht, de kern van de Wmo, een veel bredere invalshoek dan de Wvg. De huidige verordening is meer in overeenstemming met de invulling die door de jurisprudentie is gegeven aan het compensatiebeginsel. Bovendien wordt de verordenende bevoegdheid van de raad met betrekking tot de eigen bijdrage niet langer gedelegeerd aan het college.

                                                                                             

Hieronder wordt eerst een aantal belangrijke begrippen uit de Wmo en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2011 toegelicht.  Daarna volgt de artikelsgewijze toelichting.

 

Toelichting algemeen

Compensatiebeginsel

De kern van de Wmo, in ieder geval voor wat betreft het verstrekken van voorzieningen, wordt gevormd door het in artikel 4, eerste lid,  neergelegde compensatiebeginsel. De huidige tekst van artikel 4 is tot stand gekomen via een amendement, het zogenoemde amendement Miltenburg. (TK 2005-2006, 30131, nr 65) Het compensatiebeginsel heeft in de jurisprudentie inhoud gekregen. Met name de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2008 is richtinggevend. (Centrale Raad van Beroep 10 december 2008, 08/3206 WMO, LJN BG 6612)

Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan personen met beperkingen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om  hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen zijn de doeleinden waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijk verkeer mogelijk maken. Onder maatschappelijke participatie wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruik van een woning, het zich in en om de woning kunnen verplaatsen, het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijke leven.

Door de compensatieplicht heeft de Wmo een veel bredere invalshoek dan de Wvg. Tijdens de parlementaire behandeling is meerdere malen benadrukt dat in artikel 4 van de Wmo, anders dan in de Wvg, een uitdrukkelijke resultaatsverplichting is opgenomen die inhoudt dat een persoon met beperkingen deel moet kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer op een gelijkwaardige wijze als iemand die geen beperkingen ondervindt. Het is de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke particpatie.

Veelal werd aangenomen dat de Wmo niet voorziet in compensatie in verband met recreatieve doeleinden. Maar uit antwoord op vragen van kamerleden naar aanleiding van het zogenoemde amendement Miltenburg en de reikwijdte van artikel 4 van de Wmo, heeft de staatssecretaris uitdrukkelijk aangegeven dat recreatie binnen de omschrijving van sociaal contact in de zin van artikel 4 Wmo valt.  De International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie biedt een uniform begrippenkader en dient in Beemster als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. (Zie ook de toelichting op het Amendement van Van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30 131, nr 65) Eén van de levensgebieden waar de ICF-classificatie betrekking op heeft is recreatie. Het college heeft de plicht om te onderzoeken of de activiteiten waarvoor een voorziening is aangevraagd van dien aard zijn dat zij als onderdeel van het maatschappelijk leven moeten worden aangemerkt. (Rechtbank Zwolle-Lelystad 6 november 2009, LJN BK 4200) Daarbij dient het college zich ook rekenschap te geven van de bij de leeftijd van de belanghebbende en omstandigheden passende behoeften. De bestuursrechter toetst een besluit van een bestuursorgaan normaal gesproken marginaal, ook wel terughoudend genoemd. Dat betekent dat de rechter beoordeelt of het bestuursorgaan het besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen. Bij die beoordeling gaat de rechter niet op de stoel van het bestuursorgaan zitten en stelt hij zijn eigen oordeel niet in de plaats van die van het bestuursorgaan. Bij een volle toets gebeurt dat wel. Of door het college is voldaan aan de compensatieplicht, wordt door de rechter vol getoetst.

De algemene onderzoeksplicht die uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit, wordt in het kader van de Wmo bepaald door artikel 4, tweede lid, van de Wmo. Het tweede lid van artikel 4, waarin het individualiseringsbeginsel tot uitdrukking is gebracht, luidt per 1 januari 2010 als volgt: "Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien. In het tweede lid van artikel 4 is de uitdrukkelijke verplichting opgenomen tot het maken van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder de behoeften en de persoonskenmerken van de aanvrager, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het individuele geval leidt tot het behouden of bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Het vetgedrukte deel van de tekst van het tweede lid is een gevolg van een amendement van het lid van der Vlies. (TK 2008-2009, 31 795, nr 12) Volgens zijn toelichting op het amendement kan bij een verhuizing vanwege een veranderde gezinssituatie of leefsituatie ("een normale wooncarrière") een vergoeding wenselijk zijn. Het amendement is met algemene stemmen aangenomen. Zie ook de toelichting bij artikel 22. Het individualiseringsbeginsel verplicht het college daadwerkelijk onderzoek te doen naar die behoeften en persoonskenmerken. Het college zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. (Centrale Raad van Beroep 28 oktober 2009, LJN BK 2504)

In vergelijking met de Wvg kent de Wmo een ruimere doelgroep. De doelgroep van de Wmo is uitdrukkelijk niet beperkt tot personen die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen hebben, maar is uitgebreid tot de ruimere groep van mensen die gelet op de kenmerken van de persoon beperkingen in hun zelfredzaamheid ondervinden. De wetgever heeft bewust gekozen voor brede begrippen "met een beperking", "chronisch psychisch probleem" en "psychosociaal probleem". Dat betekent dat de verplichting tot het verstrekken van voorzieningen niet langer beperkt is tot die gevallen waarin iemand daar op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, op aangewezen is. 

Algemene voorzieningen

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen compenserende voorzieningen te treffen. In de  verordening worden deze compenserende voorzieningen onderscheiden in "algemene" en "individuele" voorzieningen. De algemene voorziening is een veelvoorkomende en via een eenvoudige procedure te treffen voorziening. Te denken valt aan collectief vervoer of aan een door de gemeente te bevoorraden scootmobiel- of rolstoelpool, waaruit de scootmobiel of rolstoel direct te leveren is. Een klussen- of boodschappendienst is ook een algemene voorziening. De opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Algemene voorzieningen worden alleen in natura verstrekt en er wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Het gaat bij de algemene voorziening uiteraard wel om een individueel te verlenen voorziening: of men toegang heeft tot een algemene voorziening hangt af van de individuele kenmerken van de persoon met beperkingen. Pas wanneer een algemene voorzieningen geen adequate compensatie biedt, komt de individuele voorziening in beeld. Dat wordt het primaat van de algemene voorziening genoemd.

Primaten  worden onder de vigeur van de Wmo aanvaard, mits in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving is voldaan aan de in de artikelen 4, 5 en 6 van de Wmo neergelegde vereisten.

Een individuele voorziening zal in de regel meer zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de aanvrager en niet zelden eerst na medische advisering worden verstrekt.

Het beginsel van de goedkoopst compenserende voorziening

In de vorige verordening werd bepaald dat een voorziening slechts werd toegekend indien deze naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopst adequate voorziening was. De CRvB heeft echter geoordeeld dat uit artikel 4 van de Wmo voortvloeit dat belanghebbenden recht hebben op een voorziening die in de individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. Voor gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, staat het de gemeenteraad vrij in de verordening op te nemen dat slechts recht bestaat op de goedkoopst compenserende voorziening.  (Centrale Raad van Beroep 28 oktober 2009, 08/1600 WMO)

De keuzevrijheid

In artikel 6 van de Wmo is de keuzevrijheid neergelegd van degenen die zijn aangewezen op een individuele voorziening. Het college moet de keuze bieden tussen de voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget (PGB), tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Per 1 januari 2010 valt onder het PGB ook een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Bij overwegende bezwaren moet worden gedacht aan persoonsgebonden bezwaren, zoals de verstrekking van een PGB aan een persoon die daar niet mee om kan gaan, zoals een drugsverslaafde. De overwegende bezwaren kunnen ook algemeen van aard zijn en berusten op doelmatigheidsoverwegingen. Daaronder kan worden begrepen de overweging dat een veelvuldig beroep op een PGB het instandhouden van het collectief vervoer in gevaar kan brengen.

De gemeente mag niet al te lichtvaardig besluiten de keuzevrijheid te beperken en de overwegende bezwaren mogen niet te ver opgerekt worden. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de CRvB af dat er naar de bedoeling van de wetgever niet snel van overwegende bezwaren van algemene aard sprake zal zijn. Een categorale uitsluiting van de keuzevrijheid verdraagt zich per definitie niet met artikel 6 van de Wmo. Een beperking van de keuzevrijheid moet dan ook, concreet en verifieerbaar onderbouwd met feitelijke gegevens over de risico's voor het voortbestaan van het collectief systeem, gemotiveerd worden.  (Centrale Raad van Beroep 10 december 2008, 08/3206 WMO, LJN BG6612)

Hardheidsclausule

De in de verordening opgenomen hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om af te wijken van de algemene regels in de verordening indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Echter, gelet op de uitspraak van de eerder aangehaalde uitspraak van de CRvB, verplicht de wet zelf het college er als het ware rechtstreeks toe om onder omstandigheden af te wijken van de algemene regels van de verordening. Uitvoering geven aan de compensatieplicht middels het toepassen van de hardheidsclausule is onvoldoende, omdat alleen in bijzondere gevallen ten gunste van de bepalingen van de verordening kan worden afgeweken. Of het college al dan niet terecht de hardheidsclausule heeft toegepast wordt door de rechtbank marginaal getoetst. Maar voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van de compensatieplicht genomen besluit is, zoals hiervoor al bleek, geen plaats.

Weigeringsgronden en artikel 4 van de Wmo

Om verbindend te zijn moeten de weigeringsgronden en verleningsvoorwaarden zich verdragen met artikel 4, tweede lid, van de Wmo. De weigeringsgronden moeten voldoende ruimte laten voor een op het individu toegespitste toets. Te algemeen geformuleerde criteria verdragen zich daarmee niet. Dat geldt zowel voor de in de verordening opgenomen weigeringsgronden, als voor de uitleg van de bepaling in deze toelichting. Het categorisch uitsluiten van voorzieningen verdraagt zich evenmin met artikel 4, tweede lid, van de Wmo. Om die reden is een aantal weigeringsgronden die in de vorige verordening nog voorkwamen, vervallen.

Bij toepassing van de weigeringsgronden moet het college zich altijd rekenschap geven van de persoonskenmerken, behoeften en financiële capaciteit van de aanvrager. De weigeringsgronden zijn daarom niet langer imperatief gesteld.

'Algemeen gebruikelijk' als  afwijzingsgrond

Het komt vaak voor dat oudere mensen willen verhuizen van een eengezinswoning naar een gelijkvloerse woning omdat zij moeite krijgen met traplopen en het bijhouden van het huis en de tuin. Zo'n aanvraag kan onder omstandigheden worden afgewezen omdat de verhuizing op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie ook zonder handicap algemeen gebruikelijk wordt geacht. Gesproken wordt dan van de 'algemeen gebruikelijke verhuizing'. De weigeringsgrond verdraagt zich in principe met artikel 4, tweede lid, van de Wmo omdat de bepaling voldoende ruimte laat voor een op het individu toegespitste toets. Maar het college moet zich bij toepassing van deze weigeringsgrond, net als bij de andere weigeringsgronden, altijd rekenschap geven van de persoonskenmerken, behoeften en financiële capaciteit van de aanvrager van de voorziening. Naast en in samenhang met leeftijd kunnen namelijk ook aspecten als de soort woning, de aanwezigheid van voorzieningen in de directe omgeving, alsook het bestaan van een sociaal netwerk van wezenlijke invloed zijn op de vraag of het gaat om een verhuizing die te voorzien is of te verwachten valt. (Rechtbank Roermond 22 augustus 2008, LJN BE9440)

In de vorige verordening werd bepaald dat indien een verhuizing naar een geschikte(re) woning in de lijn der levensverwachting ligt en derhalve als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, de voorziening moest worden afgewezen. Van mensen werd verlangd dat zij voor de algemeen gebruikelijke verhuizing geld hadden gereserveerd. Die weigeringsgrond komt in deze verordening niet meer voor. Het valt immers niet of nauwelijks te objectiveren op welke leeftijd voorzienbaar is dat een verhuizing noodzakelijk is. De ene persoon ondervindt zo lang hij leeft geen beperkingen die een voorziening nodig maken, de ander al op relatief jonge leeftijd. Met het hanteren van een leeftijdsgrens wordt een arbitrair onderscheid gemaakt, waarbij ook nog eens de vraag gesteld kan worden of er geen sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Bovendien verlangt de gemeente feitelijk van haar inwoners dat zij tijdig verhuizen naar een senioren- of aanleunwoning, terwijl de overheid nu juist met de Wmo wil tegemoetkomen aan de wensen van mensen om zo veel mogelijk en zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren in hun eigen omgeving. (TK 2003-2004, nr 29 538, nr 1, p. 7)

Ook het uitgangspunt dat maaltijddiensten (zoals Tafeltje Dekje) en boodschappendiensten algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn die in de weg staan aan het verstrekken van voorzieningen voor het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden, is niet in strijd met de Wmo, mits deze algemeen gebruiklijke voorzieningen voor de aanvrager daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Onderzocht moet dus worden of van een aanvrager, gelet op persoonskenmerken en behoeften, gevergd kan worden gebruik te maken van bijvoorbeeld een maaltijddienst. De definitie van het begrip 'algemeen gebruikelijk' is hierop aangepast.

Als een voorziening naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort, bestaat er geen recht op een voorziening.  (Zie bijvoorbeeld CRvB 17 november 2009, LJN BK 5657)

Voorliggende voorziening

Artikel 2 van de Wmo bepaalt dat er geen recht op een voorziening bestaat  voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dat betekent bijvoorbeeld dat geen huishoudelijke voorziening wordt verstrekt indien de aanvrager in een AWBZ-instelling verblijft.

Ten aanzien van de AWBZ-instelling geldt dan wel dat beoordeeld moet worden of de aangevraagde woonvoorziening behoort tot de outillage van de betreffende AWBZ-instelling. Outillagemiddelen zijn hulpmiddelen en voorzieningen die voor meerdere mensen, eventueel navolgend, (her)bruikbaar zijn. Behoort de gevraagde voorziening tot de outillage van de AWBZ-instelling, dan hoeft op grond van de Wmo geen voorziening te worden verstrekt.

Eigen bijdrage en eigen aandeel

Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad om te bepalen in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd en te regelen wat de omvang van deze bijdrage is en deze bevoegdheid kan niet worden overgedragen aan het college. (Rechtbank Arnhem 8 september 2008, LJN BF1505) In de vorige verordening werd de bevoegdheid de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast te stellen aan het college overgedragen.

De mogelijkheid een zogenoemde besparingsbijdrage te berekenen voor het gebruikelijke deel van de kosten van de betreffende voorziening is in deze verordening verdwenen. Uit de jurisprudentie valt op te maken dat de wetgever met de invoering van artikel 4 van de Wmo niet de bedoeling heeft gehad om gemeenten, naast de in de artikelen 15 en 19 geboden mogelijkheden, nog meer mogelijkheden te bieden om financiële voorwaarden te stellen bij het verstrekken van voorzieningen. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen die voor zich spreken worden niet toegelicht.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

c. Persoon met beperkingen De omschrijving is ruimer dan de definiëring van het begrip gehandicapte in de Wvg. Het kan gaan om mensen met een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat in alle gevallen om kenmerken van de persoon. Verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijke verkeer kan ook een gevolg zijn van problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. Dat wordt verstaan onder psychosociale problemen.

d. Zelfredzaamheid Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat de compensatieplicht in de wet heeft opgenomen.

h. Individuele voorziening Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening in principe voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager.

q. Algemeen gebruikelijke voorziening Het is ook onder de Wmo niet de bedoeling dat gemeenten voorzieningen verstrekken waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder handicap of beperkingen, zou kunnen beschikken. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    het aan te schaffen product kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • -

    het is niet speciaal bestemd voor een persoon met beperkingen;

  • -

    het is gewoon te koop;

  • -

    het is niet duurder dan soortgelijke producten.

Artikel 3 Algemene voorwaarden en weigeringsgronden

lid 1 onder b

Bepalend voor de vraag of de voorziening langdurig noodzakelijk is, is dat de beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering en terugval elkaar opvolgen, moet uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Als vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, is er in beginsel geen recht op een voorziening. Vaak kan in zo'n geval een beroep gedaan worden op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties. Een uitzondering op deze regel vormt de huishoudelijke voorziening, zie artikel 12.

lid 1 onder c

Zie de opmerkingen bij de toelichting algemeen.

lid 2 Het primaat van de algemene voorziening

Zie de opmerkingen bij de toelichting algemeen.

lid 3

Het college is verplicht de gevraagde voorziening te weigeren indien een of meer in dit lid ge- noemde weigeringsgronden zich voordoet.

onder a

Met de keuze voor het begrip woonplaats als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangesloten bij artikel 40 eerste lid, van de Wet werk en bijstand. In tegenstelling tot de Wvg wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. De staatssecretaris heeft wel aangegeven dat de compensatieplicht zich in beginsel uitstrekt tot inwonenden van de gemeente (TK 2006-2007, 29 538, nr. 39). Om te bepalen of de belanghebbende in Beemster zijn woonplaats heeft, is zowel de inschrijving in de GBA als het feitelijk verblijf van belang.

onder b

Zie de opmerkingen bij de toelichting algemeen.

onder d

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door hem gerealiseerd of aangekocht is. Uit de jurisprudentie van de CRvB valt op te maken dat afwijzing op de grond dat kosten reeds zijn gemaakt voordat het college een beslissing heeft genomen slechts houdbaar is wanneer het college niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om een aantoonbare beperking te compenseren. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat bijvoorbeeld een woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen kan de aanvrager de toestemming van het college vragen om de kosten te maken.

Artikel 4  Beslistermijn

Met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op 1 oktober 2009 is het van belang redelijk haalbare beslistermijnen te hanteren om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. De vorige verordening kende geen beslistermijn en dus dienden aanvragen voor een voorziening binnen 8 weken te worden afgehandeld. Gebleken is dat deze termijn vaak te krap is, zeker als voor de beoordeling van de aanvraag een medisch onderzoek noodzakelijk is.

Hoofdstuk 2.  Vorm en wijze van de te verstrekken voorzieningen

Artikel 6 Keuzevrijheid

Zie de opmerkingen bij de toelichting algemeen.

Artikel 10 Eigen bijdragen en eigen aandeel in de kosten

Artikel 15 van de Wmo biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de Wmo biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. De raad van de gemeente Beemster heeft met het vaststellen van de kadernotitie Wmo aangegeven een eigen bijdrage- en eigen aandeelregeling te wensen met als uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.

 

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden:

  • -

    Algemene voorziening waaronder de algemene hulp bij het huishouden

    Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

  • -

    Hulp bij het huishouden in natura

    De toekenningsprocedure is bij deze voorziening meer specifiek op de persoon afgestemd en deze voorziening zal in de regel meer geschikt zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp bij het huishouden.

  • -

    Een PGB voor hulp bij het huishouden

    Met dit budget moet de aanvrager zelf hulp organiseren en inhuren. Vanaf 1 januari 2010 wordt onder een persoonsgebonden budget ook worden verstaan een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 13  Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

De algemene hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening opgenomen. Dat houdt in dat deze voorziening voorrang heeft op de individuele voorziening, maar alleen als de algemene voorziening beschikbaar is en de beperking van de aanvrager voldoende compenseert.

Artikel 14  Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid van de aanvrager zelf de problemen kunnen oplossen. Dat kan bijvoorbeeld de partner van de persoon met beperkingen zijn, maar ook diens inwonende kind(eren). Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een huishoudelijke voorziening.

Artikel 15 Omvang van de hulp bij het huishouden

Het gebruik maken van klassen bij de indicatie van hulp bij het huishouden mag er niet toe leiden dat de voorziening een deel van de beperkingen ongecompenseerd laat.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Bij de algemene woonvoorziening moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt dan aan klussendiensten en/of snel beschikbare voorzieningen uit een gemeentelijke depot.

Artikel 17 Primaat van de algemene woonvoorziening en het recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een probleem met het normale gebruik van de woning kan worden gecompenseerd door een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang op een individuele woonvoorziening, maar alleen als de algemene woonvoorziening beschikbaar is en adequate compensatie biedt.

 

Artikel 18 Soorten individuele woonvoorzieningen

ad a. Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een geschiktere, een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de op het moment van de aanvraag bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

ad c. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze voorzieningen kunnen in natura, in eigendom of bruikleen worden verstrekt maar ook in de vorm van een persoonsgebonden budget.  Ook kan onder woonvoorziening een woningsanering i.v.m. ernstige longproblematiek verstaan worden.

ad d. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte, waarin een persoon die door een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

ad e. Het college stelt vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster, welke voorzieningen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in of een PGB voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

ad f. In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De periode waarover de vergoeding zich uitstrekt wordt individueel bepaald, afhankelijk van de planning gesteld in de offerte van de aannemer, doch bedraagt nooit meer dan zes maanden.

ad g. Voor het vrijhouden van een aangepaste woning c.q. het niet kunnen verhuren van de woning omdat de woning nog niet is aangepast, kan een bijdrage aan de verhuurder worden verleend ter hoogte van de gederfde huurinkomsten voor een periode van zes maanden. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen.

Artikel 19  Verhuisprimaat

Normaal gesproken gelden primaten voor de algemene voorzieningen. De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten is echter een individuele voorziening. Deze voorziening is als primaat opgenomen omdat een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten vaak de goedkoopst compenserende voorziening zal zijn. Daar mag echter niet automatisch vanuit gegaan worden: steeds moet de afweging gemaakt worden of in het individuele geval de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten voldoende compensatie biedt. Ook de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten moeten binnen aanvaardbare grenzen vallen. Verder moet duidelijk zijn dat de verhuizing gerealiseerd kan worden binnen een uit het medisch advies blijkende verantwoorde termijn.

Artikel 21 Bezoekbaar maken woning bij hoofdverblijf in AWBZ-instelling

Gelet op de in de Wmo neergelegde compensatieplicht kan het college gehouden zijn voorzieningen te treffen die het bezoekbaar, en eventueel logeerbaar maken, van een woning voor een AWBZ-bewoner mogelijk maken. AWBZ-bewoners worden zo immers in staat gesteld om op dezelfde wijze als personen zonder beperking de voor hen wezenlijke sociale verbanden, met bijvoorbeeld de ouders, te onderhouden. Onder de bezoekbaar te maken ruimten worden in ieder geval begrepen de woonruimte zelf, de woonkamer en het toilet. Als het verstrekken van een toiletvoorziening voldoende adequate compensatie biedt, behoeft de veel ingrijpender voorziening van het bezoekbaar maken van het toilet niet verstrekt te worden.

Artikel 22 Weigeringsgronden

lid 1

onder c. Het college kan een woonvoorziening weigeren indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college. Met de wijziging per 1 januari 2010 van artikel 4, tweede lid, door het amendement van der Vlies (zie opmerkingen bij toelichting algemeen onder individualiseringsbeginsel) is het uiting gegeven aan de wens van de regering dat gemeenten ook woonvoorzieningen toekennen indien verhuisd wordt van een geschikte naar een ongeschikte woning als de verandering van woning in het kader van "een normale wooncarrière" geschiedt. Wanneer sprake is van een verhuizing vanwege een veranderde gezinssituatie of leefsituatie kan een vergoeding wenselijk zijn. De toelichting bij het amendement geeft aan dat gedacht kan worden aan situaties dat mensen moeten verhuizen omdat het huis vanwege gezinsuitbreiding te klein wordt, of juist te groot, bij oudere mensen. Als daar geen sprake van is en de persoon met beperkingen verhuist naar een ongeschikte woning, kan de weigeringsgrond, met inachtneming van het onderstaande, worden tegengeworpen.

Het college kan verder alleen dan de aanvraag op grond van deze bepaling afwijzen indien het college enige indicatie heeft gegeven dat er in de periode van belang méér geschikte woningen voorhanden waren. (Rechtbank Amsterdam 28 juli 2009, 08/4446 WMO)  Met "verhuizen" wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop- of huurcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan goed worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning. onder d. Uit de Wvg-jurisprudentie van de CRvB valt op te maken dat afwijzing op de grond dat al kosten zijn gemaakt voordat het college een beslissing heeft genomen slechts houdbaar is wanneer het college niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, voldoende compenserend en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen op te heffen of te verminderen. Uit de jurisprudentie onder de Wmo valt op te maken dat dan wel duidelijk moet blijken dat het voor het college niet mogelijk was de noodzaak van de verhuizing te beoordelen voorafgaand aan de feitelijke verhuizing. (Rechtbank Arnhem 15 juni 2009, AWB 08/5874)

onder f. Zie de opmerkingen bij de toelichting algemeen (algemeen gebruikelijk als afwijzingsgrond).

lid 2

Op basis van het feit dat voorzieningen in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Dit laat echter onverlet dat het college op grond van artikel 4, eerste lid, van de wet op bepaalde gebieden compenserende voorzieningen moet treffen. In eerste instantie wordt bezien of de woningeigenaar zijn verantwoordelijkheid neemt en de noodzakelijke voorziening laat aanbrengen.

Voor de uitleg van het begrip 'algemeen gebruikelijk' bij de beoordeling van aanvragen om een woonvoorziening in woningen die bestemd zijn voor een specifieke groep bewoners wordt in de jurisprudentie vaak verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 20 december 2006.  (CRvB 20 december 2006, LJN AZ5998)

Indien op grond van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een sociale huurwoning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners, zoals ouderen, ter zake van een voorziening onmiskenbaar niet voldoet aan de voor dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en bovendien wordt aangetoond dat de gevraagde voorziening bij het wel voldoen aan die vereisten niet nodig zou zijn, moet die voorziening in beginsel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Artikel 23 Terugbetaling bij verkoop

De Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Beemster 2003 alsmede de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2007 bevatten een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. In de gemeente Beemster wordt een periode van 10 jaar gehanteerd.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 26 Het recht op een vervoersvoorziening en het primaat van het collectief vervoer

De algemene vervoersvoorziening bestaat in Beemster thans alleen uit het collectief vervoer. Naast het collectief vervoer als algemene vervoersvoorziening kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobiel-pools. Beemster heeft (nog) niet zo'n pool. De algemene vervoersvoorziening heeft voorrang op de individuele voorziening, maar alleen als de eerste beschikbaar is en adequate compensatie biedt. De vraag of een algemene vervoersvoorziening, zoals het collectief vervoer, voor de aanvrager een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo neergelegde compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar niet alleen de beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de individuele belanghebbende. Nagegaan moet dus worden hoe de vervoersmogelijkheden van de algemene voorziening of het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het concrete, individuele geval leidt tot het behoud of het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Het college zal ook rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in (vevoers)maatregelen te voorzien.  Het kan voorkomen dat het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager niet volledig dekt, bijvoorbeeld bij personen die zeer beperkt mobiel zijn.

Er zijn verschillende individuele voorzieningen. Te denken valt aan een scootmobiel of een driewielfiets. Ook een vergoeding voor vervoerskosten is een individuele voorziening. De vergoeding kan bestaan uit de kosten van een (rolstoel)taxi of de gebruikskosten van de eigen auto of een bruikleenauto.

Artikel 27 Aanpassing aan de auto in plaats van collectief vervoer Vergoeding van de kosten van aanpassingen aan het eigen vervoermiddel (zie hierna) is een individuele voorziening. Autoaanpassingen zijn erop gericht het gebruik van een auto voor de aanvrager, die op de auto aangewezen is voor het vervoer buitenshuis, mogelijk te maken. Indien het collectief vervoer een adequate voorziening is maar de aanvrager de voorkeur geeft aan vervoer met de eigen auto, kan toch een tegemoetkoming worden gegeven voor de noodzakelijke autoaanpassing tot een vastgesteld maximum. Een dergelijke tegemoetkoming wordt maximaal één keer per vijf jaar verstrekt. De aan te passen auto moet de investering nog waard zijn. Door te kiezen voor een vergoeding van een autoaanpassing ontstaat niet het recht op een andere individuele vervoersvoorziening. Betrokkene komt dus niet in aanmerking voor een gebruikskostenvergoeding voor de eigen auto of vervanging van de auto.

Artikel 28 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wvg is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van anderhalf maal de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. Deze visie wordt ook in deze verordening gehanteerd, in die zin dat thans uitgegaan wordt van een inkomen van 1,25 maal de in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedragen.

Artikel 29 Omvang in gebied en kilometers

Het college verleent ter compensatie van de beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem - onder meer - in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Er is geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de compensatieplicht vallen. Vandaar dat wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. In deze verordening wordt aangehaakt bij deze jurisprudentie, aangezien die jurisprudentie onder de Wmo (nog) niet is gewijzigd.

Hoofdstuk 6.  Rolstoelen

Artikel 30 Het recht op een rolstoelvoorziening en het primaat van de algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel zittend rolstoelgebruik

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel bedoeld zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

In deze verordening wordt de mogelijkheid geboden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om het zich incidenteel zittend moeten verplaatsen in en om de woning in een rolstoel. Het kan dan gaan om een rolstoelpool. Deze voorziening is momenteel nog niet in de gemeente Beemster voorhanden en de bepaling is dan ook opgenomen met het oog op mogelijk toekomstige ontwikkelingen.

De sportrolstoel is een sportvoorziening. Sportvoorzieningen zijn in deze verordening niet als aparte categorie opgenomen, maar dat betekent niet dat een sportvoorziening in een voorkomend geval niet verstrekt hoeft te worden. De compensatieplicht van het college kan er onder bepaalde omstandigheden toe leiden dat aan een persoon met beperkingen een sportvoorziening moet worden verstrekt. (Rechtbank Amsterdam, 19 februari 2009, LJN BH6259)  De bekendste is de sportrolstoel, die daarom is opgenomen bij de rolstoelvoorzieningen, maar er zijn meer sportvoorzieningen te bedenken. 

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 32 Relatie met de AWBZ

Door het amendement-Mosterd c.s. is artikel 5, tweede lid in de wet opgenomen dat bepaalt dat de verordening in ieder geval de bepaling bevat op welke wijze de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld. De bepaling strekt ertoe dat de gemeente bepaalt hoe achter één loket die samenhang wordt geregeld, de zogenoemde één-loketgedachte.

Artikel 33 Inlichtingen, onderzoek en advies

lid 2: Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een complexe aanvraag betreft die niet in het gemeentelijk loket kan worden afgedaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een progressief ziektebeeld, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager.

lid 4: Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Uiteraard moet er niet meer worden gevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan kan het college de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

lid 5: Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en de Wmo vergemakkelijken.

Artikel 37 Terugvordering

De op 1 juli 2009 in werking getreden vierde tranche van de Awb voorziet in een uniforme regeling voor de betaling van geldschulden aan en door een bestuursorgaan. Ook bij het terugvorderen van een PGB of een financiële tegemoetkoming spelen de bepalingen van de vierde tranche een rol. In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten, zoals de WWB, WW en AOW kent de Wmo geen eigen regels inzake terugvordering. Dat betekent dat voor terugvordering in het kader van de Wmo geen publiekrechtelijke grondslag bestaat. De bevoegdheid tot terugvordering is daarom expliciet in de verordening opgenomen. Omdat de bevoegdheid tot terugvordering niet in de Wmo zelf is opgenomen, dient terugvordering te geschieden op grond van privaatrechtelijke regels. Dit betekent dat onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Wanneer het college besluit een PGB of financiële tegemoetkoming terug te vorderen, moet dat worden vastgelegd in een beschikking. Deze beschikking dient te voldoen aan de in afdeling 4.4.1 van de Awb gestelde eisen. Voor tot terugvordering wordt overgegaan dient het besluit tot toekenning van de financiële tegemoetkoming of het PGB ingetrokken te worden op basis van de in artikel 38 genoemde gronden. ​