Regeling vervallen per 10-10-2013

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gem Beesel 2010

Geldend van 10-10-2013 t/m 09-10-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz Gemeente Beesel 2010

De raad van de gemeente Beesel

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 juli 2010, inzake de gevolgen van de invoering van de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voor de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte en werkloze werknemers en de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Gelet op:

  • -

    artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet;

  • -

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Ioaw, alsmede

  • -

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Ioaz;

Overwegende dat de gemeente Beesel de inkomensvoorziening en de daaraan verbonden verplichtingen zoveel mogelijk afstemt op de mogelijkheden en middelen van belanghebbenden;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz Gemeente Beesel 2010

Hoofdstuk 1. – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    Traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid of vrijwilligerswerk;

  • g.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • h.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • i.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • j.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij iaangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • k.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald, bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingangvan de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in de IOAW/IOAZ inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.

Hoofdstuk 2 – Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV-Werkbedrijf) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de uitkeringsverlening en/of de periode gedurende de uitkeringsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • a.

    10% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 – Inlichtingenplicht

Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, kan het college een maatregel opleggen van tien procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,--;

    • b.

      25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 500,-- maar minder bedraagt dan € 2000,--;

    • c.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,-- maar minder bedraagt dan € 4000,--;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000,--.

  • 3. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 15. Onverwijld

Bij toepassing van artikel 13, eerste lid, van de IOAW/IOAZ dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 16. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

  • 1. Indien de maatregel als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 8 wordt de uitkering welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de maatregel. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door belanghebbende is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht, tezamen met het bedrag van de terugvordering zoals vermeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een maatregel toegepast worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, na aftrek van de teveel ontvangen uitkering.

  • 3. Indien de situatie als genoemd in het tweede lid ertoe leidt dat er geen maatregel meer mogelijk is, omdat de verstrekte uitkering volledig moet worden teruggevorderd, wordt de terugvordering van de uitkering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. De bijdrage in de kosten wordt forfaitair vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag.

  • 4. De terugvordering als bedoeld in het eerste lid kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Hoofdstuk 4 – Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    • b.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 tot 6 maanden;

    • c.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 6 maanden en langer.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen:

    • a.

      0% bij een benadelingsbedrag tussen € 0,-- en € 1000,--;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000,-- maar minder bedraagt dan € 2000,--;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,--.

Artikel 18. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijftig procent van deuitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 19. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Beesel 2010.

Ondertekening

Aldus besloten en vastgesteld in de openbare vergadering van 18 oktober 2010.
De voorzitter, De griffier,

Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

 

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

 

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel (afgekort: I-deel). Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

 

Opmerking:

Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

 

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

 

De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmings- ofwel maatregelenbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot

een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid.

 

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

 

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

 

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

 

Onder g. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

 

Onder h. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder j. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

 

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

 

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

 

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

 

Artikel 5 tot en met 18

Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de afstemmingsverordening Wet Werk Bijstand én de afstemmingsverordening Wet Investeren in Jongeren is opgenomen.

In artikel 13 zijn daarbij de benadelingbedragen aangepast nu eerst bij een benadelingbedrag van      € 12.000,-- of meer een melding naar het OM dient te gaan. Eerder waren deze nog gebaseerd op een meldingsgrens van € 6.000,--.

 

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.

De onderdelen b en c van lid 1 van artikel 35 IOAW en IOAZ treden pas op 1 juli 2010 in werking. De wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voorziet in een gefaseerd invoering. Als die wet in zijn totaliteit ingegaan zou zijn per 1 januari 2010, dan hadden gemeenten onvoldoende tijd gehad om de afstemmingsverordening klaar te hebben. De wetgever heeft gemeend dat onderdeel pas per 1 juli 2010 in werking te laten treden.

Dit betekent echter dat de verordening niet vóór 1 juli door de gemeenteraad kan worden vastgesteld. De raad heeft namelijk – puur juridisch gezien – tot die datum geen verordenende bevoegdheid op dat punt. Geadviseerd wordt de verordening zo kort mogelijk na 1 juli te laten vaststellen met een inwerkingtreding per 1 juli 2010.

 

Artikel 20

Deze bepaling spreekt voor zich.