Treasurystatuut Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West–Brabant (BWB)

Geldend van 01-07-2011 t/m heden

Treasurystatuut GemeenschappelijkeRegeling BelastingsamenwerkingWest–Brabant (BWB)

Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West Brabant (BWB) besluit gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet financiering decentrale overheden en de Financiële verordening van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West Brabant vast te stellen: het navolgende Treasurystatuut.

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

Derivaten

Rente – instrumenten. Financiële instrumenten, belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. Zie ook “rente-instrumenten”;

Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar;

Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachting;

• Kasgeldlimiet

Een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. Het percentage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld;

Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichting door de tegenpartij als gevolg van insolventie;

Kredietwaardig

De mate waarin een instelling of onderneming in staat is aan haar verplichtingen te kunnen voldoen;

Lidstaat

Staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

Liquiditeitenbeheer

Het financieren en uitzetten van middelen voor een periode van maximaal één jaar;

Liquiditeitsplanning

Een prognose van de inkomende en uitgaande geldstromen;

Nettingovereenkomst

Een overeenkomst op grond waarvan de wederzijdse verplichtingen tussen partijen verrekend worden waardoor wordt bepaald wat de ene partij per saldo aan de andere partij verschuldigd is;

Rating

Kredietwaardigheidbeoordeling van debiteuren door instituten zoals Moody’s, Standard & Poors (S&P) en Fitch. Een rating is de inschatting van de kans op wanbetaling bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen. Een hogere rating houdt een betere kredietwaardigheid in;

Rente-instrumenten

Afgeleide financiële instrumenten om posities af te schermen of in te dekken. Het betreft verhandelbare contracten ten aanzien van bepaalde rechten of verplichtingen met as onderliggende waarde een geldlening of belegging. Niet de geldlening zelf wordt verhandeld, maar bijvoorbeeld het recht deze te kopen of verkopen tegen vooraf bepaalde voorwaarden. Ook het recht om op een toekomstig tijdstip de rente vast te stellen op een bepaalde wijze kan in een contract worden geregeld. Zie ook “Derivaten”;

Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeenschappelijke regeling door rentewijzigingen;

Renterisiconorm

Een bedrag ter grootte van een percentage van de totale vaste schuld bij aanvang van het jaar. Het percentage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld;

Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

Solvabiliteitsratio

Het in een lidstaat voor een financiële onderneming voorgeschreven minimumniveau aansprakelijk vermogen tegenover aangehouden naar risicograad gewogen activum;

Treasury

Alle activiteiten die zich richten op het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s;

Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

Artikel 2 Algemene doelstellingen

Hoewel de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie niet expliciet worden genoemd in de Wet fido, vloeien ze wel uit de wet voort. Meer concreet kunnen de doelstellingen als volgt worden benoemd:

  • 1.

    het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities zodat te allen tijde in de behoefte aan liquide middelen kan worden voldaan;

  • 2.

    het beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    het optimaliseren van de renteresultaten over uitgezette geldleningen;

  • 5.

    het realiseren van de informatiestromen ter ondersteuning van de opstelling van het treasurybeleid, de uitvoering van het beleid en de verantwoording daarvan.

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot het risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    de gemeenschappelijke regeling gaat uitsluitend leningen aan ten behoeve van de publieke taak;

  • 2.

    de gemeenschappelijke regeling zet geen middelen uit ten behoeve van de publieke taak;

  • 3.

    de gemeenschappelijke regeling verstrekt geen borgstellingen of garanties aan derden;

  • 4.

    derivaten zijn alleen toegestaan voor het afdekken van financiële risico’s;

  • 5.

    het derivaat brengt geen groter risico met zich mee dan het risico dat ermee wordt afgedekt (gesloten positie);

  • 6.

    het gebruik van derivaten is toegestaan met inachtneming van de bepalingen van de wet en na advisering door een financieel deskundige.

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1. Bij het renterisicobeheer wordt gestreefd naar beperking van het renterisico op de lange en korte schuld.

  • 2. Het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm volgens de Wet fido.

  • 3. Het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet volgens de Wet fido.

Artikel 5 Kredietrisicobeheer

Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend uit te zetten bij financiële instellingen die voldoende kredietwaardig zijn. Deze financiële ondernemingen moeten:

    • o

      gevestigd zijn in een lidstaat (zie begrippenlijst) die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; en

    • o

      voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze ten minste over een AA-minusrating beschikken, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.

      In afwijking hiervan geldt dat indien de gelden worden uitgezet voor een periode van minder dan drie maanden, de ondernemingen aan moeten tonen dat ze voor henzelf of voor de door hen uitgeven waardepapieren ten minste over een A-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus beschikken. Dat geldt eveneens voor verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten voor een periode van minder dan drie maanden.

      Een uitzondering op bovenstaande regels geldt voor uitzettingen tegen waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt. Dit impliceert dat dergelijke waardepapieren in beginsel als risicovrij worden gezien. In dit geval geldt de bepaling over de rating dus niet.

  • 2.

    Tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken geldleningen voor projectfinanciering worden uitsluitend uitgezet bij de financiële onderneming waar deze leningen zijn aangegaan.

  • 3.

    Als een nettingovereenkomst (zie begrippenlijst) is afgesloten met betrekking tot het uitzetten van overtollige gelden van aangetrokken geldleningen voor projectfinanciering, geldt de voorwaarde voor de kredietwaardigheid (rating) niet.

  • 4.

    Overtollige middelen worden uitsluitend uitgezet in producten waarbij de hoofdsom is gegarandeerd.

Artikel 6 Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden in de gemeenschappelijke regeling uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken of aan te gaan in euro’s.

Artikel 7 Financiering (lange termijn)

De financiering van de gemeenschappelijke regeling heeft de volgende doelstellingen:

  • o

    het voorzien in de toekomstige financieringsbehoefte tegen zo laag mogelijke kosten en rekening houdend met de kredietwaardigheid van de organisatie;

  • o

    het (gedeeltelijk) voorzien in de toekomstige financieringsbehoefte door geldmiddelen te reserveren;

  • o

    het aantrekken van vreemd vermogen voor een periode van minimaal 1 jaar tegen aanvaardbare risico’s;

  • o

    het veiligstellen van de financierbaarheid van de organisatie in die zin dat op elke gewenst moment geldmiddelen kunnen worden aangetrokken.

Bij het aantrekken van financiering voor een periode van één jaar en langer gelden

de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde het renterisico te minimaliseren en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 3.

    Het aantrekken van langlopende financiering vindt plaats door een prijsopgave aan te vragen bij minmaal twee financiële instellingen.

Artikel 8 Uitzettingen

  • 1. Uitzettingen hebben uitsluitend de doelstelling van het optimaliseren van het rendement op bestaande (en te voorspellen) liquiditeitsoverschotten tegen aanvaardbare condities en risico’s.

  • 2. Het risico van wanbetaling c.q. het kredietrisico wordt beperkt door uitsluitend geldmiddelen uit te zetten bij voldoende kredietwaardige partijen (zie artikel 5 lid 1).

  • 3. Het uitzetten van overtollige middelen vindt plaats door een prijsopgave aan te vragen bij minimaal twee financiële instellingen.

Artikel 9 Relatiebeheer

De gemeenschappelijke regeling beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financiële instellingen dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 5 lid 1.

  • 2.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Artikel 10 Geldstromenbeheer

  • 1. Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

    • -

      de liquiditeitspositie zodanig geregeld dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

    • -

      het elektronische betalingsverkeer zoveel mogelijk uitgevoerd door één bank.

  • 2. Ten behoeve van het beheer van liquide middelen kan een rekening courant worden aangegaan met een lokale bank.

Artikel 11 Saldo- en liquiditeitsbeheer (korte termijn)

Het kasbeheer betreft het beheer van de geldstromen en daaruit voortvloeiende saldi en liquiditeitsposities tot één jaar. Hierbij gelden de volgende doelstellingen:

  • o

    het voorzien in de financieringsbehoefte op korte termijn tegen zo laag mogelijke kosten en rekening houdend met de kredietwaardigheid van de organisatie;

  • o

    het aantrekken van vreemd vermogen voor een periode korter dan 1 jaar tegen aanvaardbare risico’s;

  • o

    het uitzetten van tijdelijk overtollig beschikbare liquide middelen voor een periode korter dan 1 jaar rekening houdend met het verwachte liquiditeitsverloop;

  • o

    het optimaliseren van het rendement van tijdelijk overtollige liquide middelen tegen aanvaardbare risico’s.

Voor het saldobeheer en het liquiditeitsbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de gemeenschappelijke regeling kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt de kasgeldlimiet niet overschreden.

  • 2.

    De gemeenschappelijke regeling streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities.

Artikel 12 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasury-functie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasury-activiteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk in dit treasurystatuut vastgelegd.

  • 2.

    Bij de uit te voeren treasury-activiteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • o

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd;

    • o

      de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • o

      de registratie en controle van transacties in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 3.

    De transacties worden geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door een andere functionaris. De administratieve organisatie en interne controle waarborgen dat:

    • o

      de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;

    • o

      de treasury-activiteiten adequaat kunnen worden uitgevoerd en bijgestuurd;

    • o

      de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd zijn.

Artikel 13 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasury-functie van de gemeenschappelijke regeling staan in onderstaande tabel gedefinieerd. Uitgangspunt hierbij is de personele situatie medio juni 2011.

Verantwoordelijkheden treasuryfunctie

Functie

Verantwoordelijkheden

Algemeen Bestuur

-vaststellen van een prudent treasurybeleid

-houden van toezicht op het treasurybeleid

-evalueren en eventueel bijstellen van het treasurybeleid via de paragraaf Financiering in de programmabegroting en het jaarverslag

-vaststellen van de begroting en de jaarstukken

-vaststellen van het Treasurystatuut

Dagelijks Bestuur

-uitvoeren van het treasurybeleid

-inrichten van de organisatie

-rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de planning (programmabegroting) en de uitvoering (jaarverslag) van het treasurybeleid

Directeur

-rapporteren aan het Dagelijks Bestuur over de uitvoering van het treasurybeheer.

-fiatteren van aangegane geldleningen en uitgezette overtollige financiële middelen.

-2e autorisatie van de betalingen en incasso’s

Afdelingshoofd Staf

-aantrekken van financieringsmiddelen en het uitzetten van overtollige financiële middelen.

-opstellen en actueel houden van het treasurystatuut

-het tijdig uitvoeren van betalingen en incasso’s

-onderhouden van relaties met financiële instellingen

-1e autorisatie van de betalingen en incasso’s

-het beheer van de geldmiddelen

Overige afdelingshoofden

-zorg dragen voor een goede en tijdige informatievoorziening met betrekking tot toekomstige uitgaven en ontvangsten (t.b.v. de liquiditeitsplanning)

Externe accountant

-in het kader van haar reguliere controletaak adviseren en controleren van de feitelijke naleving van het treasurystatuut

Artikel 14 Bevoegdheden

In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven.

Bevoegdheden treasuryfunctie

Onderwerpen

Uitvoering

Autorisatie (of 1 e handtekening)

Autorisatie (of 2 e handtekening)

Rol Algemeen Bestuur

Vaststellen treasurystatuut

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Dagelijks Bestuur

Stelt voorstel Dagelijks Bestuur vast

Het aantrekken van langlopende geldleningen

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Het aantrekken van kortlopende geldleningen

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Het kort uitzetten van overtollige geldmiddelen

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Het lang uitzetten van overtollige geldmiddelen

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Bankrekeningen openen / sluiten / wijzigen

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Bankcondities en tarieven afspreken

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Betalings- en incasso-opdrachten

Controller *1)

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

Ondertekenen van alle formele stukken

Afdelingshoofd Staf *2)

Directeur

n.v.t.

n.v.t.

*1) Bij afwezigheid van de Controller neemt het afdelingshoofd Staf de taken waar;

*2) de functionaris die per 1.1.2012 de functie van afdelingshoofd Staf formeel gaat bekleden.

Artikel 15 Informatievoorziening

De informatievoorziening inzake de treasuryfunctie vindt plaats via

  • o

    in de programmabegroting;

  • o

    één of meerdere periodieke rapportages;

  • o

    en in het jaarverslag.

In de begroting geeft het Dagelijks Bestuur het beleidskader inzake de treasuryfunctie voor het komende begrotingsjaar aan. Daarbij fungeren de geformuleerde uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten zoals opgenomen in het treasurystatuut als uitgangspunt. Ter ondersteuning hiervan is het wenselijk voor het komende jaar een globale planning van de verwachte betalingen en ontvangsten te maken (de liquiditeitsplanning). De horizon behoeft niet langer dan één kalenderjaar te bedragen. Een langere tijdshorizon geeft een te globaal en dus ook te onnauwkeurig beeld. Deze liquiditeitsplanning wordt in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar opgesteld voor de inkomsten en uitgaven van het komende jaar.

Over het geformuleerde treasurybeleid moet het Dagelijks Bestuur verantwoording afleggen aan het Algemeen Bestuur. Dit gebeurt via het jaarverslag. Hierbij wordt het geformuleerde beleid zoals dat is opgenomen in de programmabegroting getoetst aan het gerealiseerde beleid en wordt ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van onder andere rente en aangegane en verstrekte geldleningen. De verplichte onderdelen van de paragraaf Financiering zijn beschreven in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en betreffen:

  • o

    het begrotingstotaal bij aanvang van het betreffende dienstjaar;

  • o

    de kasgeldlimiet bij aanvang van het voorgaande dienstjaar;

  • o

    de gemiddelde netto vlottende schuld in elk van de kalenderkwartalen van het voorgaande dienstjaar;

  • o

    de stand van de vaste schuld bij aanvang van het voorgaande dienstjaar;

  • o

    de renterisiconorm bij aanvang van het voorgaande dienstjaar;

  • o

    het renterisico op de vaste schuld over het voorgaande dienstjaar.

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is voorgeschreven dat periodiek informatie moet worden verstrekt aan het CBS. Voor Gemeenschappelijke Regelingen is dit in bepaalde omstandigheden het geval. Het CBS bepaalt welke gemeenschappelijke regelingen moeten rapporteren. De inhoud van die rapportages is bepaald in het BBV.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit treasurystatuut treedt in werking met ingang van 1 juli 2011 en vervangt het voorgaande treasurystatuut.

Aldus besloten in de vergadering van het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West Brabant van 1 juli 2011.

de secretaris,

de voorzitter,

drs. M.M.M.F. de Schwartz

drs. Th. J.J.M. Schots