Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Groesbeek 2012

Geldend van 01-05-2012 t/m heden

Intitulé

Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Groesbeek 2012

De raad der gemeente Groesbeek;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders,

overwegende dat wijziging van genoemde verordeningen noodzakelijk is wegens wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012.

b e s l u i t :

1. Vast te stellen de vier verordeningen Wet werk en bijstand:

de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2012

de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2012

de Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Groesbeek 2012

de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2012.

 

2. De eerste drie onder punt 1. genoemde verordeningen na bekendmaking in werking te laten treden per 1 mei 2012 , onder gelijktijdige intrekking van:

de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2010

de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2010

de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek 2010

 

3. De Verordening Langdurigheidstoeslag na bekendmaking met terugwerkende kracht in werking te laten treden per 1 januari 2012, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Langdurigheidstoeslag Groesbeek 2009.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Groesbeek

op 5 april 2012

De raadsgriffier, De voorzitter,

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet werk en bijstand (wwb), de Wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (Ioaz), de algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Groesbeek;

    • d.

      UWV werkbedrijf: onderdeel van het UWV waarin de diensten van het voormalig Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratiediensten van UWV samengevoegd zijn;

    • e.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de Ioaw of de Ioaz;.

    • f.

      Nuggers: personen als bedoeld in de Wwb, artikel 6 lid 1 onder a;

    • g.

      Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV werkbedrijf;

    • h.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

    • i.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • j.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

HOOFDSTUK 2 BELEID EN FINANCIEN

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, het volgende aanbieden:

    • a.

      ondersteuning bij de arbeidsinschakeling;

    • b.

      een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden, maatschappelijke ontwikkelingen, economische ontwikkelingen en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3. Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening 1 maal per twee jaar een beleidsplan vast en legt deze ter kennisgeving voor aan de gemeenteraad.

  • 2. Dit plan omvat in elke geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • c.

      een flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, alsook personen die door het college zijn aangewezen als prioritair op grond van artikel 3 van de Wet Participatiebudget, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 3. Geen aanspraak op een voorziening bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die de arbeidsverplichting heeft en/of die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Groesbeek en de Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz gemeente Groesbeek 2010.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Sluitende aanpak

  • 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden, na registratie bij het UWV Werkbedrijf, een aanbod doen voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting voor bepaalde tijd geldt.

Artikel 7. Budget- en subsidieplafonds

De gemeenteraad stelt middels de begroting een subsidieplafond vast. Een ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikel 9 en 17 van de wet, artikel 13 en 37 van de Ioaw en artikel 13 en 37 van de Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

    • e.

      Indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de voorziening.

Artikel 9. Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a van de wet.

  • 2. Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een elanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

Artikel 10. Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 onder e een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling dan wel participatie.

  • 2. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening regels ten aanzien van de duur van deze subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 11 Premies

  • 1. Het college verstrekt een premie voor de in artikel 10a zesde lid van de wet bedoelde gevallen.

  • 2. Het college kan tevens een premie verstrekken in de volgende gevallen:

    • a.

      een resultaatpremie voor het realiseren van een vooraf afgesproken doel of resultaat omschreven in de individuele trajectovereenkomst;

    • b.

      een premie voor uitstroom uit de uitkering;

    • c.

      een premie voor het verrichten van parttime arbeid als dit aantoonbaar de hoogst haalbare inspanning is.

  • 3. De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder j van de wet.

  • 4. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 en 2.

Artikel 12. Scholing

  • 1. Indien een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, een niet-uitkeringsgerechtigde dan wel een persoon zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB niet beschikt over een startkwalificatie, wordt een scholingstraject aangeboden die tot die kwalificatie leidt, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

  • 2. Als een persoon additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 10a WWB en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 3. Indien scholing wordt aangevraagd door een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de belanghebbende gemeld bij de leerplichtambtenaar

Artikel 13. Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekking voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling of in het kader van deelneming aan een voorziening. Het gaat onder meer om de volgende kosten:

  • 1.

    verhuiskosten

  • 2.

    reiskosten

  • 3.

    kosten voor kinderopvang

  • 4.

    kosten voor studiemiddelen

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op 1 mei 2012, onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Groesbeek 2010, zoals vastgesteld op 29 april 2010. De Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in Jongeren wordt ingetrokken per 1 januari 2012, tegelijk met het vervallen van de Wet investeren in Jongeren.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Groesbeek.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Groesbeek
op 5 april 2012
De raadsgriffier, De voorzitter,

Toelichting

Algemene toelichting

 

De Wet werk en bijstand geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.

 

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

 

 Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

 

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.  In de Wwb is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid biedt het college aan de hand actuele mogelijkheden en ontwikkelingen de mogelijkheid prioriteiten te stellen voor wat betreft het aanbod van re-integratievoorzieningen.

 

Het vierde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

In de wet (artikel 7 lid 3 van de Wwb) is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV Werkbedrijf zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV Werkbedrijf een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden. Een en ander vindt plaat in goed overleg en na een goede afstemming, in de verordening zijn hierover derhalve geen aanvullende eisen opgenomen.

Artikel 3 Beleidsplan

 

De WWB verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

 

Op grond van artikel 3 lid 1 van deze verordening moet de gemeenteraad tweejaarlijks een beleidsplan opstellen.

Artikel 2 lid 2 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 van de wet om in de verordening vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 3 lid 3 van deze verordening biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.   

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

 

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.

 

In het derde lid wordt bepaald wanneer geen aanspraak bestaat op ondersteuning. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer er sprake is van recht op studiefinanciering (in het kader van de Wet Studiefinanciering).

 

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

 

 In het vierde lid is de mogelijkheid opgenomen dat in specifieke gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.

 

Artikel 6. Sluitende aanpak

De Wwb kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat er van uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Dit uitgangspunt, welke wordt onderschreven, komt in dit artikel nader tot uitdrukking.

 

Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die voor bepaalde tijd een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

 Artikel 7. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeenteraad stelt, middels de begroting, de financiële kaders vast voor de re-integratie.

Het gemeentebestuur kan,  een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. 

 

Bij dit artikel worden de bevoegdheid tussen gemeenteraad en het college vastgelegd. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

 

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

 De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt.

 

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 8 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Artikel 8 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

 

 Artikel  10 en 11. Loonkostensubsidies en activeringspremies

 Voor het verstrekken van subsidies en van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist.

 

Op grond van de wet (artikel 8 lid 2 sub c) dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen omtrent de hoogte van de premie zoals bedoeld in artikel 10 a lid 6 van de wet in relatie tot de armoedeval.

 

Wij definiëren de armoedeval als de val die optreed als voor een persoon waarbij deze regeling stopt vanwege een beperkte inkomensstijging of het accepteren van arbeid, deze netto een substantieel nadeel ondervindt. Een substantieel nadeel ten opzichte van de de situatie waarbij hij nog wel in aanmerking komt voor deze regeling.

 

Het ondervangen van de armoedeval vraagt om een complexe berekening. Zowel Rijk als gemeente kennen immers inkomensondersteunende maatregelen, bijvoorbeeld de huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag (op grond van de Toeslagenwet) of de langdurigheidstoeslag en kwijtschelding gemeentebelasting. Omdat de exacte achteruitgang in de financiele tegemoetkoming slechts op grond van individuele omstandigheden (enigszins) in kaart kan worden gebracht, dienen belanghebbenden volledig worden geïnformeerd over de eventuele consequenties van een toekenning van deze premie. Indien blijkt dat de armoedeval substantieel is, kan in individuele gevallen gezocht worden naar andere vormen van arbeid waarbij geen sprake is van een armoedeval.

 

 

Artikel 12. Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is artikel 12 van deze verordening alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren.

 

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de kortste weg naar werk uitgangspunt is.

 

Wanneer een belanghebbende die in aanmerking is gebracht voor een

participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college

aan deze belanghebbende scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats (artikel 10a lid 6 WWB). De gemeenteraad dient met betrekking tot de opleiding of scholing bij verordening regels te stellen. Dat is in deze verordening gebeurd in lid 2 van artikel 12. De wetgever heeft aangegeven dat deze regels onder meer betrekking kunnen hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt (zie TK 2007-2008, 31 577, nr. 3, p. 12).