Regeling vervallen per 14-01-2015

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Groesbeek.

Geldend van 31-03-2005 t/m 13-01-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Groesbeek.

De raad van de gemeente Groesbeek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 februari 2005;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

b e s l u i t:

vast te stellen:

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Groesbeek.

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    organisatorische eenheid:

iedere organisatorische eenheid (sector, stafafdeling en afdeling) binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college heeft.

  • b.

    administratie:

het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Groesbeek en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    financiële administratie:

de financiële administratie is een onderdeel van de administratie en omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Groesbeek, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

  • 1.

    de financieel-economische positie;

  • 2.

    het financiële beheer;

  • 3.

    de uitvoering van de begroting;

  • 4.

    het afwikkelen van vorderingen en schulden;

  • 5.

    alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • d.

    administratieve organisatie:

het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • e.

    financieel beheer:

het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Groesbeek.

  • f.

    rechtmatigheid:

het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten; in de rechtmatigheidcontrole door de externe accountant worden de regels betrokken, die betrekking hebben op financiële beheershandelingen en transacties.

  • g.

    doelmatigheid:

het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • h.

    doeltreffendheid:

de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

Hoofdstuk 1 Begroting en verantwoording

Paragraaf Kaderstellen

Artikel 2. Programmabegroting

  • 1. De raad stelt tenminste bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma-indeling vast.

  • 2. De raad stelt per programma vast:

    • a.

      de beoogde maatschappelijke effecten;

    • b.

      de te leveren goederen en diensten;

    • c.

      de lasten en baten.

  • 3. Het college stelt per programma indicatoren voor met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren goederen en diensten.

  • 4. De raad stelt de indicatoren, bedoeld in het derde lid, vast.

  • 5. Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde goederen en diensten (output) en de maatschappelijke effecten (outcome), opdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 3. Producten

  • 1. Bij iedere begroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de toedeling van de producten uit de productraming aan de programma's.

  • 2. De onderverdeling van de programma's in de producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen. Wijzigingen worden bij de begroting expliciet vermeld.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt vóór 15 mei van het begrotingsjaar een notitie, als onderdeel van de in artikel 7 bedoelde Voorjaarsnota, aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. Hierbij worden de bevindingen betrokken uit de rapportage van de begrotingsuitvoering bedoeld in artikel 7 en de jaarstukken bedoeld in artikel 8.

  • 2. De raad stelt de Voorjaarsnota uiterlijk 15 juni vast.

Paragraaf Uitvoering

Artikel 5. Uitvoering begroting

  • 1. Het college draagt zorg voor regels die bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2. Het college draagt ten aanzien van de productenraming er zorg voor dat:

    • a.

      de lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen aan de producten van de productraming;

    • b.

      de budgetten uit de productraming en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de financiële positie;

    • c.

      de lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 3. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma's zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

Paragraaf Beheersing en Interne controle

Artikel 6. Interne controle

  • 1. Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en op misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen.

  • 3. Bij de bedrijfsonderdelen wordt onderscheid gemaakt in kritische en niet-kritische bedrijfsonderdelen. Kritische bedrijfsonderdelen worden minimaal eens in de 5 jaar getoetst, terwijl voor de niet-kritische bedrijfsonderdelen een termijn van 8 jaar wordt aangehouden.

  • 4. Het college zorgt op basis van de resultaten van de toets bedoeld in het derde lid, indien nodig, voor een plan van verbetering. Het college neemt op basis van het plan van verbetering maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 5. De resultaten van de toets en het plan van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Paragraaf Rapportage en Verantwoording

Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages worden aan de raad aangeboden op de volgende tijdstippen:

    a) de viermaands rapportage (Voorjaarsnota) vóór 15 mei van het lopende begrotingsjaar;

    b) de achtmaands rapportage (Najaarsnota) vóór 15 oktober van het lopende begrotingsjaar;

  • 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 4. De rapportages gaan in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten (input), de geleverde goederen en diensten (output) en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten (outcome). In de rapportages wordt in ieder geval aandacht besteed aan afwijkingen van:

    a) inkomsten uit de algemene uitkering;

    b) de rente-ontwikkeling op de kapitaalmarkt;

    c) resultaten uit grondexploitatie;

    d) realisatie op begrote subsidieverwachtingen;

    e) het verloop van de (overige) paragrafen, zoals opgenomen in de programmabegroting.

  • 5. 5.Indien verplichtingen niet zijn voorzien in de begroting informeert het college in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen inzake:

    a) investeringen groter dan € 25.000,--;

    b) aankoop en verkoop van goederen en diensten groter dan € 25.000,--;

    c) het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 5.000,--.

  • 6. Het college informeert vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college nieuwe meerjarige verplichtingen aangaat waarvan de jaarlijkse lasten groter zijn dan € 7.500.

Artikel 8. Jaarstukken

  • 1. Het college draagt zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de diensten naar de productenrealisatie en naar de programma verantwoording.

  • 2. Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma's. In de verantwoording geeft het college aan:

    • a.

      wat is bereikt (outcome)?;

    • b.

      welke goederen en diensten zijn geleverd (output)?;

    • c.

      wat de kosten zijn (input).

  • 3. De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma's of de beleidsdoelen van de programma's voor het lopende jaar bijstelling behoeven.

Hoofdstuk 2 Financiële positie

Paragraaf Kaderstellen

Artikel 9. Financiële positie

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen.

  • 2. De raad autoriseert met het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten, waarbij in de investeringsplanning het onderscheid wordt gemaakt in de autorisatiecodes A, B en C.

    De investeringsvoornemens met autorisatie code A worden nog afzonderlijk ter besluitvorming aan de gemeenteraad voorgelegd.

    De investeringsvoornemens met de codes B en C worden door of namens het college uitgevoerd zonder afzonderlijke besluitvorming door de gemeenteraad.

  • 3. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling', het saldo van agio en disagio wordt lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    De materiele vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten", worden lineair afgeschreven in:

    • a.

      niet: gronden en terreinen;

    • b.

      (40) jaar: nieuwbouw woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen, dorps- en wijkcentra, sporthallen en dergelijke;

    • c.

      (40) jaar: nieuwbouw schoolgebouwen;

    • d.

      (15) jaar: technische installaties schoolgebouwen;

    • e.

      (15) jaar: eerste inrichting schoolgebouwen;

    • f.

      (25) jaar: renovatie, restauratie en aankoop van het bij b en c bedoelde onroerend goed;

    • g.

      (15) jaar: technische installaties, zoals cv-, airco- en elektrische installatie en ICT-bekabeling, in het bij b. bedoelde onroerend goed;

    • h.

      (10) jaar: overige technische installaties en meubilair, zoals inbraak-, beveiliging-, telefoon- en geluidsinstallaties, kantoormeubilair, inventaris, brandblusmiddelen en dergelijke

    • i.

      (50) jaar: rioleringen (riolen, putten en kolken);

    • j.

      (25) jaar: riolering (persleidingen, gemalen-bouwkundig en drukriolering-bouwkundig, IBA's);

    • k.

      (15) jaar: mechanisch/elektrisch deel gemalen en drukriolering;

    • l.

      (50) jaar: begraafplaatsen;

    • m.

      (15) jaar: zware transportmiddelen (b.v. vrachtauto, blusvoertuig en dergelijke);

    • n.

      (7) jaar: lichte transportmiddelen (personenauto's, aanhangwagens en dergelijke) en overige tractie;

    • o.

      (5) jaar: software;

    • p.

      (3) jaar: automatiseringsapparatuur, PC's (hard- en besturingssoftware), randapparatuur, gereedschappen en dergelijke.

  • 4.

    Indien de technische en/of economische levensduur korter is dan de hiervoor aangegeven termijnen wordt de kortere afschrijvingstermijn gehanteerd.

  • 5.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 5.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

  • 6.

    Onder activa met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten', worden verstaan investeringen in aanleg en onderhoud van: waterwegen, waterbouwkundige werken, permanente terreinwerken wegen, straten, pleinen, fiets-, voet- en wandelpaden, bruggen viaducten, tunnels, verkeersmiddelen. Deze worden lineair afgeschreven in:

    • q.

      (25) jaar: wegen, fiets-, voet en wandelpaden, parkeerplaatsen en de daarbij behorende inrichting;

    • r.

      (25) jaar: overige civieltechnische werken;

    • s.

      (25) jaar: openbare verlichting, c.a.;

    • t.

      (10) jaar: verkeersmiddelen, zoals borden, verkeerslichten, e.d.;

    • u.

      (10) jaar: abri's, plattegrondkasten, e.d.;

  • 7.

    Indien de technische en/of economische levensduur korter is dan de hiervoor aangegeven termijnen wordt de kortere afschrijvingstermijn gehanteerd.

  • 8.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut, andere dan bedoeld in lid 5, worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd.

In het raadsbesluit wordt aangegeven dat het actief lineair wordt afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere, door de raad aan te geven tijdsduur.

Artikel 11. Waardering debiteuren en overige vorderingen

  • 1. Voor openstaande vorderingen betreffende gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 219 Gemeentewet wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

  • 2. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen ouder dan zes maanden.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1. Eens per vier jaar stelt de gemeenteraad een afzonderlijke nota reserves en voorzieningen vast.

  • 2. Het college biedt jaarlijks in de in artikel 7 genoemde Voorjaarsnota het (bijgestelde) overzicht reserves en voorzieningen, met toelichting, aan.

  • 3. De toelichting gaat in ieder geval in op:

    • a.

      de vorming en besteding/vrijval van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding/vrijval van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen, in relatie tot het weerstandsvermogen zoals bedoeld in artikel 17.

  • 4. De raad stelt de Voorjaarsnota uiterlijk 15 juni vast

Artikel 13. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Groesbeek wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten meegenomen, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden meegenomen de bijdragen aan reserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten, reinigingsrechten, afvalstoffenheffing, grafrechten en leges de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en voorzieningen.

Artikel 14: Financieringsfunctie

  • 1. Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma's binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico's;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de regels en richtlijnen in acht, die zijn vastgelegd in het door het college vastgestelde "Financieringsstatuut Gemeente Groesbeek" en de eventuele wijzigingen daarop.

  • 3. Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak of de regeling inzake het verstrekken van hypothécaire geldleningen aan ambtenaren in de gemeente Groesbeek. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties, een en ander met uitzondering van de hiervoor genoemde Regeling inzake het verstrekken van hypothécaire geldleningen aan ambtenaren in de gemeente Groesbeek.

Artikel 15. Registratie bezittingen, activa en vermogen

  • 1. Het college draagt zorg voor een actuele en volledige registratie van bezittingen. In de registratie worden ook opgenomen niet-geactiveerde kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde en de niet- of netto-geactiveerde investeringen in de openbare ruimte.

  • 2. Het college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 4 jaar.

  • 3. Bij afwijkingen in de registratie van bezittingen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele plannen van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk 3 Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

  • 1. In de begroting en de jaarrekening wordt door het college een paragraaf lokale heffingen opgenomen, waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a.

      het gemeentelijk beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

    • b.

      de samenstelling van het pakket aan gemeentelijke belastingen en heffingen;

    • c.

      de verdeling van de druk van de belastingen over de diverse bevolkingsgroepen en belanghebbenden;

    • d.

      de kostendekkendheid van de heffingen;

    • e.

      de druk van de lokale belastingen en heffingen;

    • f.

      het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid.

  • 2. De paragraaf bevat voorts een overzicht van de verordeningen met de bijbehorende vaststellingsdata waarin tarieven, heffingen en prijzen zijn vastgelegd. Het college draagt er zorg voor dat er een actueel overzicht is van de tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst.

  • 3. Voor het vaststellen van de hoogte van gemeentelijke tarieven, heffingen en prijzen door de raad verstrekt het college aan de raad per verordening de actueel geraamde hoeveelheden per door de gemeente verstrekte dienst, waarover de tarieven, heffingen en prijzen in rekening worden gebracht en per verordening het totaal van de geraamde kosten van de erin genoemde door de gemeente verstrekte diensten.

  • 4. Bij de begroting en jaarstukken doet het college verder verslag van:

    de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid van de rioolrechten, afvalstoffenheffing, grafrechten en leges; de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudingen, meerpersoonshuishoudingen en bedrijven.

Artikel 17. Weerstandsvermogen en risicomanagement

  • 1. In de begroting en de jaarrekening wordt door het college een paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement opgenomen, waarin in ieder geval wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico's door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins. In de paragraaf wordt tevens de gewenste weerstandscapaciteit bepaald.

  • 2. Het college geeft tevens aan de risico's van materieel belang en een inschatting van de kans dat deze risico's zich voordoen. Het college brengt hierbij in elk geval de risico's in beeld.

  • 3. Het college geeft vervolgens aan in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico's van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

Artikel 18. Onderhoud kapitaalgoederen

In de begrotingen de jaarrekening wordt door het college een paragraaf onderhoud kapitaalgoederen opgenomen, waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

  • a.

    het algemene beleid ten aanzien van het onderhoud van kapitaalgoederen;

  • b.

    het kader voor de inrichting van het onderhoud en het beoogde onderhoudsniveau voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.

  • c.

    het kader voor de inrichting van het onderhoud, het beoogde onderhoudsniveau en de uitbreiding van de riolering alsmede de kwaliteit van het milieu en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.

  • d.

    het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.

Artikel 19. Financiering

In de begroting en de jaarrekening doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van de:

  • a.

    kasgeldlimiet;

  • b.

    renterisico norm;

  • c.

    liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende drie jaar;

  • d.

    rentevisie en

  • e.

    rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

  • 1. In de bedrijfsvoeringparagraaf in de begroting en de tussentijdse rapportages wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de bedrijfsvoeringparagraaf in het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de begroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Het college rapporteert in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting en jaarstukken over de voortgang van de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid, bedoeld in artikel 213a Gemeentewet, en de uitputting van de bijbehorende budgetten.

Artikel 21. Verbonden partijen

In de begroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen in elk geval ingegaan op nieuwe verbonden partijen, het beëindigen van bestaande verbonden partijen, het wijzigen van bestaande verbonden partijen en eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. In de begroting en de jaarrekening wordt door het college een paragraaf grondbeleid opgenomen, waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a.

      het algemene beleid met betrekking tot de grondexploitatie;

    • b.

      de relatie met de programma's van de begroting;

    • c.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • d.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • e.

      de voorraadverwerving en uitgifte van gronden;

    • f.

      de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen.

  • 2. In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt verder ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste financiële ontwikkelingen zoals verlies/winstverwachtingen, de verwerving van gronden e.d. en de relaties van het grondbeleid met de programma's.

Artikel 23. Verstrekking subsidies

  • 1. Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota verstrekking gemeentelijke subsidies aan. De nota bevat het kader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies en een overzicht van de toegekende gemeentelijke subsidies.

  • 2. De raad stelt de nota vast binnen 2 maanden na aanbieding van de nota door het college.

Hoofdstuk 4 Financiële organisatie en administratie

Artikel 24. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatorische eenheden;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden, enzovoorts.;

  • c.

    het verschaffen van informatie aan de budgethouders en voor het maken van kostencalculaties; het bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • d.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • e.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen.

Artikel 25. Financiële administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten" en andere relevante wet- en regelgeving;

  • b.

    de vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 26. Financiële organisatie

Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de sectoren en (staf-)afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de organisatorische eenheden van de gemeente;

  • e.

    de te maken afspraken met de sectoren en (staf-)afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de regels voor de verlening van décharge over het gevoerde beheer van de sectoren en (staf-)afdelingen.

Artikel 27. Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2004, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2004 voldoen aan de bepalingen van deze verordening en vervangt de op 18 december 2003 bij raadsbesluit vastgestelde verordening.

Artikel 29. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam "Financiële verordening gemeente Groesbeek, 2e versie".

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Groesbeek
op 31 maart 2005
De raadsgriffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Toelichting op de artikelen:

Artikel 1:

In principe is het begrip "organisatorische eenheid" gerelateerd aan de organisatieverordening van de gemeente Groesbeek.

Artikel 2:

Artikel 2 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de

infrastructuur van de begroting vast, evenals de kengetallen waarop de raad wil sturen en controleren.

In het 'Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995' was de indeling van de begroting in functies verplicht voorgeschreven. In het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten' is dat niet meer zo. De gemeente bepaalt nu zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de begroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen. Zo kan een gemeente programma's indelen naar doelgroepen of indelen volgens de pijlers van het grote stedenbeleid. Omdat er een politiek-bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de programma's, stelt de raad de indeling vast. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.

Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen:

  • 1.

    wat willen we bereiken,

  • 2.

    wat gaan we daar voor doen en

  • 3.

    wat mag dat kosten?

Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. Aan de hand van die indicatoren kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en/of de ambtelijke organisatie.

Artikel 3:

De raad stelt de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het college, zoals geregeld in het 'Besluit begroting en verantwoording', een productraming op. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan. De productraming is in de systematiek van het besluit geen onderdeel van de begroting. De raad kan van oordeel zijn dat hij bij de programmabegroting en verantwoording een overzicht wil hebben van welke producten er bij de programma's horen. Dit wordt geregeld in het eerste lid.

Voor de informatie aan derden is er wel een voorgeschreven indeling, waarmede in de productraming en bij het opzetten van de financiële administratie rekening wordt gehouden.

Artikel 4:

In artikel 1 is bepaald dat, gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, de raad expliciet een budgettair kader vaststelt.

Deze kaders worden opgenomen in de Voorjaarsnota, zoals bedoeld in artikel 7. De in artikel 4 genoemde termijnen sluiten dan ook aan bij de in artikel 7 genoemde termijnen.

Artikel 5:

In dit artikel legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen.

Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen, die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. Lid 3 doet hetzelfde voor de uitvoering van de programma's van de begroting.

In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn voorbehouden aan het college.

Artikel 6:

De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle.

Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 5, eerste lid, zal kunnen voldoen.

Voor een goede interne controle zijn echter aanvullende onderzoeken nodig.

In het tweede lid van artikel 6 worden de eisen aangegeven voor de interne controle en met welke frequentie de onderzoeken moeten worden uitgevoerd.

De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken zijn opgenomen in de verordening artikel 213a Gemeentewet.

In lid 3 wordt onderscheid gemaakt tussen kritische en niet-kritische bedrijfsonderdelen. Bij dit onderscheid speelt de mate waarin risico's worden gelopen een belangrijke rol. Op basis van een risicoanalyse, waarbij ook niet financiële risico's worden betrokken kan dit onderscheid worden gemaakt. De onderzoekstermijnen zijn in overleg met de gemeentelijke accountant tot stand gekomen.

Het vijfde lid regelt dat het college op grond van de uitkomsten van de onderzoeken bij tekortkomingen maatregelen tot herstel treft en dat de raad over de uitkomsten van de onderzoeken en de eventuele maatregelen tot herstel op de hoogte wordt gebracht.

Artikel 7:

Artikel 7, eerste tot en met vierde lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is.

In het tweede lid van dit artikel is gekozen voor twee tussenrapportages conform de huidige praktijk. Ook de data waarbinnen de tussenrapportages moeten worden samengesteld en opgeleverd zijn gestoeld op de huidige praktijk.

Het is daarbij de bedoeling dat de Voorjaarsnota in de raadsvergadering van mei wordt vastgesteld. Deze termijn is van belang, omdat in de Voorjaarsnota ook de kaders worden opgenomen voor de begroting en de meerjarenbegroting. Voor de Najaarsnota moet worden gestreefd naar vaststelling in de raadsvergadering van oktober.

In het derde lid van het artikel geeft de raad kaders voor de inrichting van de tussenrapportages. In het vierde lid geeft de raad aan waarover hij in elk geval in de tussenrapportages wil worden geïnformeerd. Om de gemeentelijke organisatie niet op te zadelen met een rapportagecircus is het natuurlijk wel zaak, dat de tussenrapportages niet te uitgebreid en overzichtelijk zijn.

De stand van zaken van en prognose voor het lopende begrotingsjaar kan overigens naast de jaarstukken van het afgelopen jaar mede een belangrijke basis zijn voor het inzicht in en het opstellen van de komende begroting.

Het vijfde en zesde lid gaan in op de informatieplicht van het college voor nieuwe, niet in de begroting opgenomen activiteiten.

De raad autoriseert het college met het vaststellen van de begroting op hoofdlijnen het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma's besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd. Bij de uitvoering van de begroting geldt voor het college de informatieplicht uit het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen.

De raad schrijft nu in dit artikel voor welke privaatrechtelijke rechtshandelingen in elk geval vooraf aan de raad moeten worden gemeld. De raad perkt hiermee de beoordelingsvrijheid in van het college door zelf te bepalen wat belangrijk genoeg is om vooraf aan de raad mee te delen. De raad schept op deze wijze echter ook zekerheid voor het college. Het college weet welke informatie hij in elk geval vooraf aan de raad moet mededelen. Het haalt mogelijke misverstanden en politieke spanningen uit de lucht.

Voor verschillende privaatrechtelijke rechtshandelingen kunnen in de verordening limietbedragen worden ingevuld. Bij de rechtshandelingen boven deze limieten wordt het college verplicht vooraf het gevoelen van de raad in te winnen. Beneden deze bedragen blijft overigens de informatieplicht voor het college gelden, zoals neergelegd in artikel 169, vierde lid, Gemeentewet, dat wil zeggen dat het college gehouden is de raad te informeren over het gebruik van collegebevoegdheden indien er om welke reden dan ook ingrijpende gevolgen zijn te verwachten. Een andere mogelijkheid voor de vormgeving van dit artikel is het uitdrukken van de limieten in percentages van het begrotingstotaal.

Het is natuurlijk wel zaak dat de limietbedragen in de verordening voldoende hoog zijn vastgesteld, zodat het college niet bij elke kleine zaak eerst de raad moet raadplegen. Hierdoor zou kostbare tijd van de raad en het college verloren gaan en de handelingsvrijheid van het college worden gefrustreerd. Iets wat de dualiseringsoperatie juist probeert te voorkomen. Voor het vaststellen van de limieten moet vanzelfsprekend rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de gemeente.

De raad en het college zullen steeds moeten afwegen de kosten die aan de informatievoorziening verbonden is versus het nut, de toegevoegde waarde ervan. Al snel namelijk wordt er in de praktijk een overvloed aan informatie gevraagd.

Artikel 8:

Dit artikel is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. Basis daarvoor is de productrealisatie. In het eerste lid wordt daarvoor een kwaliteitseis gesteld. Het tweede lid is de tegenpool van artikel 2, lid 2.

Artikel 9:

De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.

Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programma's verantwoorde lasten.

Artikel 10:

De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de 'regels voor waardering en afschrijving activa. Artikel 10 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiele vaste activa worden onderverdeeld in materiele vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen maatschappelijk nut.

Het eerste lid bepaalt, dat het saldo van agio en disagio en de kosten voor onderzoek en

ontwikkeling voor een bepaald actief lineair worden afgeschreven in 5 jaar. Deze immateriële activa mogen volgens het "Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies" ook ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. Er geldt een maximale afschrijvingstermijn van 5 jaar voor de kosten van onderzoek en ontwikkeling en een maximale afschrijvingstermijn voor de kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio gelijk aan de looptijd van de lening. De raad kan de afschrijvingstermijn en wijze op deze plaats in de verordening vastleggen.

Het tweede lid bepaalt, dat de kosten voor het afsluiten van geldleningen ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. De raad kan de afschrijvingstermijn en wijze op deze plaats in de verordening vastleggen.

Het derde lid geeft de afschrijvingstermijnen van de materiele vaste activa met economisch nut. De afschrijvingswijze van deze activa is lineair. De afschrijvingstermijnen kunnen worden afgestemd op de specifiek gemeentelijke situatie. De maat voor de afschrijvingstermijnen is natuurlijk de economische levensduur. Zeker voor riolering kan deze per gemeente sterk afwijken van wat in deze modelverordening als voorbeeld is gegeven. In onze gemeente is er sprake van een vaste bodemstructuur, zodat de afschrijvingstermijn langer is dan in gemeenten met een slappe bodemstructuur.

Het vijfde lid geeft een opsomming van de activa van de gemeente, welke slechts een maatschappelijk en geen economisch nut hebben. Investeringen in vaste activa met alleen maatschappelijk nut mogen ineens ten laste van de exploitatie worden gebracht. Deze investeringen genereren nagenoeg geen inkomsten en brengen bij verkoop geen geld op.

Niettemin zou de lopende begroting sterk beïnvloed worden als deze investeringen ineens ten laste van een bepaald jaar zouden worden gebracht, zodat in deze verordening is aangesloten bij de bestaande praktijk.

In lid 6 is bepaald dat de gemeenteraad in het betreffende raadsbesluit een korter afschrijvingstermijn kan vaststellen.

Artikel 11:

Artikel 11 geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. Gekozen is daarbij voor een scheiding in de bulkfacturen van de gemeente en de overige facturen. Voor de bulkfacturen van gemeenten wordt een voorziening getroffen op basis van een in te schatten percentage van oninbaarheid, omdat individuele beoordeling ondoenlijk is. In gemeenten betreft het hier veelal vorderingen facturen lokale heffingen en rechten.

Artikel 12:

Er zal, eens per 4 jaar, een afzonderlijke nota reserves en voorzieningen worden opgesteld, die ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt aangeboden.

Verder zal er in de voorjaarsnota aandacht worden besteed aan de reserves en voorzieningen en het (verwachte) verloop daarvan.

De hier genoemde datum van 15 juni sluit aan bij de termijn van vaststelling van de voorjaarsnota.

Uiteraard zal ook in de begroting afzonderlijk aandacht worden besteed aan de reserves en voorzieningen.

Artikel 13:

In artikel 13 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, letter b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.

Artikel 13, lid 1 bepaalt, dat naast de direct aan een product toe te rekenen kosten ook de indirecte kosten die rechtstreeks samenhangen met de vervaardiging van het product, worden meegenomen voor de kostprijsbepaling. De salariskosten van de burgemeester hoeven dus niet worden meegenomen voor de kostprijsberekening van de rioolrechten. Het toe te rekenen deel van de overhead van de gemeentelijke dienst waaronder het rioolbeheer valt moet dus wel worden meegenomen in de kostprijsberekening.

Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing van leges en grafrechten mogen worden meegenomen. Veel gemeenten hanteren daarnaast het mechanisme van rentetoerekening over de reserves en de voorzieningen aan in gebruik zijnde kapitaalgoederen. Artikel 13, lid 2 van de modelverordening bepaalt, dat deze beide kosten ook daadwerkelijk worden meegenomen voor de berekening van de geraamde kostprijs. Indien is gekozen voor het systeem van het toerekenen van bespaarde rente dan is het verplicht deze rente als lasten mee te nemen in de kostprijs.

Op grond van lid 2 moeten ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.

Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. Indien men voor de bouw van een school een lening heeft afgesloten, kan men er voor kiezen de rentelasten op de kosten van het schoolgebouw te laten drukken. Dit wordt in de gemeentelijke boekhouding bereikt door de zogenaamde rente-omslagmethode. Het rentepercentage dat wordt gehanteerd bij de omslagmethode, is van invloed op de kostprijs. Het rentepercentage valt zodoende onder het budgetrecht van de raad.

Daarnaast is bij de renteomslag van de kapitaallasten toerekening van de bespaarde rente over het eigen vermogen toegestaan. Artikel 13, lid 3 legt het te hanteren rentepercentage voor de omslagrente van de kapitaallasten vast.

Artikel 14:

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 212, tweede lid onder c van de Gemeentewet. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het "Besluit begroting en verantwoording" is voorgeschreven. In dit artikel stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. Deze regels komen overeen met het vastgestelde financieringsstatuut Gemeente Groesbeek, die thans als richtlijn dient bij het treasurybeheer.

Verder verstrekt de gemeente hypothécaire geldleningen op basis van de Hypotheekregeling Ambtenaren 2002. In lid 2 van artikel 14 wordt ook daarnaar verwezen.

Artikel 15:

Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om te garanderen dat de registratie actueel en juist is, wordt in dit artikel het college opgedragen periodiek de registratie te controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.

Artikel 16:

Het nieuwe artikel 212 Gemeentewet eist in het tweede lid, onderdeel b, dat de verordening 212 Gemeentewet minimaal de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet en in rekening te brengen heffingen als bedoeld in artikel 15.33 Wet milieubeheer. In de modelverordening is er voor gekozen om als uitgangspunt van het financieel beleid de grondslagen voor de bepaling van heffingen, tarieven en prijzen in het algemeen te verankeren. Zo zijn er ook opgenomen regels voor de bepaling van de lokale belastingen.

Het eerste lid van artikel 16 regelt, dat het college in de begroting, in de tussentijdse rapportages en bij de jaarrekening aandacht besteed aan de lokale heffingen in de betreffende (verplichte) paragraaf.

In de modelverordening wordt uitgegaan van een vierjaarlijkse nota, doch zulks is ook te realiseren door in de begroting en tussentijdse rapportages uitgebreid aandacht te besteden aan de lokale heffingen. De onderwerpen, die daarbij in ieder geval aan de orde moeten komen, zijn in het eerste lid aangegeven. Op grond van de hierin aangegeven criteria moeten vervolgens de bijbehorende belastingverordeningen worden aangepast en door de raad worden vastgesteld. De betreffende paragraaf bevat eveneens een overzicht van de overige verordeningen, waarin heffingen, tarieven en prijzen zijn vastgelegd.

Artikel 229b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet milieubeheer stellen echter randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en heffingen. Behalve tarieven voor het geven van vermakelijkheden en belastingen mogen de tarieven en heffingen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te boven gaan. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschillende tarieven en heffingen heeft de raad dus de geraamde kostprijs per tarief c.q. heffing nodig.

In afwijking van de voorgaande alinea is bij meer producten en diensten opgenomen in één verordening het mogelijk dat een bepaald product hoger wordt geprijsd dan de geraamde kostprijs zolang het totaal van de geraamde opbrengst de totale kosten van de in de verordening genoemde producten en diensten niet overschrijdt. Dit is het geval bij de leges, welke in de regel bijeen worden gebracht in één legesverordening.

Voor inzicht in de hoogte van de baten in begrotingstechnische zin heeft de raad ook informatie nodig over de geraamde afzet in hoeveelheid.

Het tweede lid regelt dat het college de geraamde kostprijs per verordening en de geraamde hoeveelheden per product/dienst aan de raad verstrekt voor vaststelling van de heffingen, tarieven en prijzen.

Het derde lid regelt over welke feiten aangaande de lokale lasten de raad in elk geval in de verplichte paragraaf lokale heffingen bij de begroting en jaarstukken wordt geïnformeerd. Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over de lokale lasten en heffingen. Het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten' schrijft de minimumeisen voor die in de paragraaf moeten worden vermeld, namelijk:

  • a.

    de geraamde inkomsten;

  • b.

    het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

  • c.

    een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen;

  • d.

    een aanduiding van de lokale lastendruk;

  • e.

    een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Daarnaast kan men bijvoorbeeld opnemen:

  • f.

    de kostendekkendheid van de rioolrechten, reinigingsheffing en afvalstoffenheffing;

  • g.

    de lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudens, meerpersoonshuishoudens en bedrijven;

  • h.

    het aantal en het bedrag aan kwijtscheldingen;

  • i.

    de waardeontwikkeling van onroerende zaken in de gemeente.

Artikel 17:

Een gemeente loopt risico's. Deze risico's zijn van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico's kan een gemeente zich verzekeren, of er moeten voorzieningen worden gevormd, of ze kunnen anderszins worden opgevangen. Voor een deel van de risico's is dit echter niet het geval. Daarnaast kiezen gemeenten er soms voor om voor bepaalde verzekerbare risico's eigen risicodrager te worden door zich bewust niet voor deze risico's te verzekeren.

De niet verzekerde risico's hebben, als ze zich voordoen, (grote) financiële consequenties. Het is dus zaak voor een gemeente dat ze zich bewust is van de risico's die ze loopt en ze beheerst. Het volledig uitsluiten van risico's is echter niet mogelijk. Waar gewerkt wordt vallen spaanders. Niet verzekerde risico's die zich voordoen, moet de gemeente opgevangen met het eigen vermogen, door belastingverhoging of door beleidsmatige ombuigingen op de begroting.

Het eerste lid van artikel 17 geeft de onderwerpen aan, waaraan in de betreffende (verplichte) paragraaf aandacht moet worden besteed. Daarbij kan ook door het college worden uiteenzet hoe het omgaat met de inventarisatie en beheersing van risico's. Dit zijn bijvoorbeeld regels over welke bezittingen van de gemeente moeten worden verzekerd en welke procedures hiervoor gelden. Een ander voorbeeld van een regel voor de beheersing van risico's is, dat er jaarlijks een rentevisie wordt gemaakt, waarmee de gemeente het renterisico op haar leningportefeuille op een aanvaardbaar niveau houdt. Ieder college kan zelf invulling geven hoever het met deze regels wil gaan. Ten tweede moet het college in deze paragraaf de risico's kwantificeren en aan de hand ervan het gewenste weerstandscapaciteit bepalen.

Het tweede lid regelt over welke risico's en hun financiële consequenties de raad in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen van de begroting en de jaarstukken moet worden geïnformeerd. Het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten' verplicht een aantal zaken op te nemen in de paragraaf, namelijk:

  • a.

    een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;

  • b.

    een inventarisatie van de risico's;

  • c.

    het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico's;

Voor de speciale aandacht in de verordening kan men denken aan een opsomming van de risico's zoals:

  • d.

    tegenvallende inkomsten uit de Algemene uitkering;

  • e.

    tegenvallende dividenduitkeringen;

  • f.

    tegenvallende renteontwikkeling op de kapitaalmarkt;

  • g.

    tegenvallende resultaten uit grondexploitatie;

  • h.

    tegenvallende realisatie op begrote subsidieverwachtingen;

  • i.

    lopende en te verwachten claims van derden;

  • j.

    nog niet getaxeerde kosten van (vermoedde) milieuverontreiniging;

  • k.

    overschrijding openeinde regelingen en subsidies;

  • l.

    dreigend faillissement van verbonden partijen;

  • m.

    dreigend faillissement van derden bij wie borgstellingen, garanties, leningen of vorderingen uitstaan.

Artikel 18:

In artikel 18 stelt de raad regels voor de begrotings- en verantwoordingsinformatie aan de raad over het onderhoud aan kapitaalgoederen.

Hoewel het in de praktijk zo zal zijn dat het college afzonderlijke nota's aan de gemeenteraad aanbiedt over het onderhoud van kapitaalgoederen is dat in deze verordening niet als een expliciete verplichting opgenomen.

Verder wordt in de onderdelen a, b, en c van dit artikel over welke kapitaalgoederen moet worden gerapporteerd en hoe de bekostiging is geregeld.

Het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten' schrijft enige feiten voor, die in de paragraaf moeten worden vermeld. Namelijk het beleidskader, de daaruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling daarvan in de begroting van het onderhoud wegen, het onderhoud riolering, het onderhoud water, het onderhoud groen en het onderhoud gebouwen.

Artikel 19:

De basis voor dit artikel is gelegen in artikel 14. Artikel 19 regelt over welke feiten inzake het financieel beheer van de financieringsfunctie de raad in elk geval in de verplichte paragraaf financiering bij de begroting en jaarstukken wordt geïnformeerd. De raad kan aangeven om over meerdere zaken geïnformeerd te willen worden zoals de samenstelling en omvang van het vreemde vermogen en van de uitzettingen en de liquiditeitspositie.

Artikel 20:

Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college.

Het tweede lid regelt over welke feiten aangaande het financieel beheer van de bedrijfsvoering de raad in de verplichte paragraaf bedrijfsvoering geïnformeerd wordt. In dit artikel kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over de middelen bedrijfsvoering. Men kan hiervoor bijvoorbeeld opnemen:

  • a.

    informatie over het personeel, instroom. uitstroom, ziekteverzuim, aantal inleenkrachten, e.d..

  • b.

    huisvesting en de daarmede samenhangende kosten;

  • c.

    informatievoorziening en automatisering;

  • d.

    vernieuwing, uitbreiding, herstructurering, reorganisatie en inkrimping van de ambtelijke organisatie, de gemeentelijke huisvesting, het gemeentelijk materieel en de gemeentelijke automatiseringssystemen.

Artikel 21:

Artikel 21 stelt regels voor de verantwoordingsinformatie over de verbonden partijen.

De hier bedoelde informatie is als aanvulling bedoeld op het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten". Dit besluit schrijft enige feiten verplicht voor die in de paragraaf moeten worden vermeld, namelijk de:

  • a.

    visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting;

  • b.

    beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen.

Daar de begroting, jaarstukken en nota's openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening vereiste informatie de belangen van de gemeente schaden. We kunnen bijvoorbeeld denken aan het voornemen om een financieel belang af te stoten, hetgeen in bepaalde situaties de onderhandelingspositie van de gemeente aantast. Deze gegevens neemt men vanzelfsprekend niet herkenbaar op in de begroting, jaarstukken en openbare nota's.

Ingevolge het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten " dient een lijst van verbonden partijen te worden bijgehouden, die onderdeel uitmaakt van de toelichting op de productrealisatie.

Artikel 22:

Een belangrijke taak van een gemeente is het daadwerkelijk ingrijpen in de ruimtelijke ordening van een gemeente door zelf vastgoedlocaties te (laten) ontwikkelen. De uitgangspunten van het financieel beleid ten aanzien van het grondbeleid horen bij de raad thuis. Het artikel schrijft de feiten voor aangaande het grondbeleid waarover de raad in elk geval in deze verplichte paragraaf bij de begroting en jaarstukken moet worden geïnformeerd.

Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over het grondbeleid.

Uiteraard kan de raad ook op andere momenten hierover worden geïnformeerd, zoals bij de vaststelling van de bestemmingsplannen en de economische haalbaarheid daarvan.

Dit naast de verplichtingen die het 'Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten' voorschrijft.

Dit besluit schrijft voor:

  • a.

    een visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma's die zijn opgenomen in de begroting;

  • b.

    een aanduiding van de wijze waarop de gemeente het grondbeleid uitvoert;

  • c.

    een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie;

  • d.

    een onderbouwing van de geraamde winstneming;

  • e.

    de beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico's van de grondzaken.

Daarnaast kan men denken aan:

  • f.

    huidige vastgoedpositie;

  • g.

    de aan- en verkoop van vastgoed;

  • h.

    de deelname in PPS-constructies;

  • i.

    de geraamde kosten en opbrengsten per in ontwikkeling genomen project;

  • j.

    in erfpacht uitgegeven gronden;

  • k.

    inkomsten erfpacht en bijstelling erfpachtvergoedingen.

Daar de begroting, jaarstukken en nota's openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening geëiste informatie de belangen van de gemeente schaden. We kunnen bijvoorbeeld denken aan het opnemen van de financiële onderhandelingsruimte in de begroting voor de aankoop van een stuk grond. Dergelijke informatie tast de onderhandelingspositie van de gemeente aan. Zulke gegevens neemt men vanzelfsprekend niet herkenbaar op in de begroting, jaarstukken en openbare nota's.

Artikel 23:

Een belangrijke uitgaande middelenstroom, die de kaderstellende rol en het budgetrecht van de raad raakt, betreft de verstrekking van gemeentelijke subsidies. Hiervoor is geen paragraaf bij de begroting en de jaarstukken opgenomen. Artikel 4.23 Algemene wet bestuursrecht vereist dat een subsidie slechts door een bestuursorgaan kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorschrift moet regelen voor welke activiteiten subsidies kunnen worden verstrekt. Voor incidentele gevallen met een subsidieduur van ten hoogste vier jaar geldt het bovengenoemde vereiste niet. Gemeenteraden hebben in de regel op grond van deze wettelijke bepaling een subsidieverordening vastgesteld.

Artikel 23 regelt, dat de raad periodiek een nota ontvangt waarin het college het voorgenomen beleid uiteenzet voor de verstrekking van subsidies en een overzicht van de toegekende subsidies. De nota wordt eens per raadsperiode aangeboden. De raad kan de nota altijd tussentijds agenderen.

Artikel 24:

In artikel 24 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet - inherent aan het dualisme - de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Deze zal deze zaken wel in een besluit moeten vastleggen voor de aansturing van de ambtelijke organisatie. Een en ander geldt ook voor artikel 25, 26 en 27.

Artikel 25:

Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het "Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten" zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.

Artikel 26:

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan het zich moet houden.

In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de gemeente en de toewijzing van functies aan functionarissen. In de onderdelen c t/m f worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover.

Artikel 27:

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 27 legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidtoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 28:

Deze verordening treedt in de plaats van de op 18 december 2003 vastgestelde verordening.

Artikel 29:

In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.