Regeling vervallen per 01-07-2015

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Groesbeek 2010

Geldend van 15-12-2010 t/m 30-06-2015

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Groesbeek 2010

De raad der gemeente Groesbeek;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2010;

overwegende

1. artikel 147, lid 1, en artikel 108, lid 2 van de Gemeentewet;

2. artikel 35, lid 1, onderdeel b, en artikel 20, lid 2 van de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

3. artikel 35, lid 1, onderdeel b, en artikel 20, lid 1 van de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

b e s l u i t :

2. Vast te stellen de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Groesbeek 2010;

3. Geen inspraak te verlenen ingevolge de Inspraakverordening gemeente Groesbeek 2009 gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 3 onder c van die verordening.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beide voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • d.

      Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • e.

      Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

    • f.

      Verlaging: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • g.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • h.

      Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

    • i.

      Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • j.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek;

    • k.

      Zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder hem ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, dat dezen zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide bedreigd voelen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSINGEN

Artikel 2.Het toepassen van een verlaging

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast. Daarnaast wordt tevens een verlaging toegepast indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3. Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4. De verlaging kan niet meer bedragen dan de uitkeringsnorm waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

  • 5. De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 10, 13, 14, 15 en 16 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, lid 3.

  • 6. Indien een belanghebbende zich na een besluit als bedoeld in lid 5, wederom schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie en die plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden na het laatste recidivebesluit, kan het college, al individualiserend, de hoogte en de duur van de toe te passen verlaging vaststellen.

Artikel 3.Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4.Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 34, lid 3 IOAW/IOAZ, werkzaamheden in het kader van de IOAW/IOAZ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 5.Afzien van het toepassen van een verlaging

  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend.

  • 2. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4. Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6.Ingangsdatum en tijdvak van de verlaging

  • 1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende uitkeringsnorm zoals die gold binnen de maand waarin de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien verlaging van de uitkering overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, wordt de inkomensvoorziening verlaagd gedurende de eerstvolgende maand(en) nadat aan belanghebbende binnen één jaar na de beëindigingsdatum van de uitkering opnieuw een uitkering ingevolge de IOAW/IOAZ is toegekend.

Artikel 7.Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één verlaging toegepast. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging, wordt uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, lid 3 niet verantwoord is.

Artikel 8.Het besluit tot het toepassen van een verlaging

In het besluit tot het toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

HOOFDSTUK 3 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID DAN WEL AAN VOORZIENINGEN GERICHT OP ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 9.Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een trajectplan, die geldt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode voorafgaande aan de aanvraag tot verlening uitkering dan wel na de datum van aanvraag;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met de inschakeling in de arbeid;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing, opleiding of sociale activering als dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van een traject.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering als dit heeft geleid tot het géén doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;

    • b.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren.

Artikel 10.Hoogte en duur van de verlaging

  • 1. De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

    • c.

      twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 9, derde lid, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, blijvend een verlaging op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

HOOFDSTUK 4 HET DOOR EIGEN TOEDOEN VERLIEZEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID, ALSMEDE HET NALATEN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID TE AANVAARDEN

Artikel 11. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, lid 3, verlaagt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, de uitkering blijvend indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de verlaging is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 12. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, lid 3, verlaagt het college de uitkering blijvend indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de verlaging is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

HOOFDSTUK 5 HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGSVERPLICHTING

Artikel 13.Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen, door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een verlaging opgelegd van tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 3 van deze verordening.

  • 2. Indien het niet tijdig nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering kan het college afzien van het toepassen van een verlaging en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de inlichtingenverplichting heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven op grond van dit artikel.

Artikel 14.Onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ , heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2 lid 3 van deze verordening, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000 tot € 2000: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3. Van een verlaging wordt afgezien:

    • a.

      zodra terzake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 15.Onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2 lid 3 van deze verordening, vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college, afzien van het toepassen van een verlaging en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing tenzij het niet tijdig nakomen van de inlichtingenverplichting heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven op grond van dit artikel.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, als bedoeld in artikel 1 onder k, wordt onverminderd artikel 2 lid 3, een verlaging toegepast van minimaal 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Overgangsrecht

Voor de beoordeling van recidive op grond van deze verordening geldt dat reeds vastgestelde besluiten tot verlaging op grond van de IOAW/IOAZ, meetellen bij de beoordeling van recidive, zoals is beschreven in artikel 2 leden 5 en 6 van deze verordening.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Groesbeeks Weekblad.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2010'.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Groesbeek op 25 november 2010
De raadsgriffier, De voorzitter,
J.van Workum G.E.W. Prick

ALGEMENE TOELICHTING

-Achtergronden van de Wet Bundeling

Met de inwerkingtreding van de wet Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (Wet BUIG) per 1 januari 2010 heeft de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid gekregen rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget. De WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd.

Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit tot 1 januari 2010 al van toepassing was op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG zijn de financiële middelen van de 'kleine inkomensregelingen' gebundeld in het volledig gebudgetteerde inkomensdeel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten hebben door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid gekregen en lopen ook meer financieel risico.

Niet gebundeld met het inkomensdeel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

-Wettelijk verplichte invulling van beleidsruimte door de gemeente

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij een Algemene Maatregel van Bestuur. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Het is aan de gemeente om bij verordening in vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij moet worden opgemerkt dat de IOAW en de IOAZ als grotendeels identieke wetten zijn te beschouwen met dat verschil dat de IOAW ziet op werkloze werknemers en de IOAZ ziet op voormalig zelfstandigen.

Uit de aansluiting van de afstemmingsverordening IOAW en IOAZ met de afstemmings-verordening WWB volgt, dat de toelichting van de Afstemmingsverordening WWB, mede leidend is bij uitleg van de bepalingen van de onderhavige verordening. Dit is slechts anders wanneer uit de tekst én de toelichting van afzonderlijke artikelen uit de verordening IOAW en IOAZ nadrukkelijk het tegendeel blijkt. Om zicht te houden op de parallelle bepalingen in beide verordeningen zal daarom bij de artikelsgewijze toelichting worden verwezen naar de vergelijkbare artikelen in de afstemmingsverordening WWB.

-Verschil tussen afstemmingsbeleid IOAW en IOAZ enerzijds en afstemmingsbeleid WWB anderzijds: blijvende verlaging van de uitkering

Het belangrijkste verschil tussen de IOAW en IOAZ enerzijds en de WWB anderzijds is dat de WWB een sluitstukfunctie vervult binnen het stelsel van sociale zekerheid. Om die reden kent de WWB ook niet de mogelijkheid om een uitkering blijvend te verlagen. De IOAW en IOAZ kennen die sluitstukfunctie nadrukkelijk niet. Ten opzichte van de WWB fungeren de IOAW en de IOAZ als een voorliggende voorziening vergelijkbaar met de WW (werkloosheidswet).

De vergelijking met de WW is zondermeer verdedigbaar nu de doelgroep van de IOAW zich richt op de werkloze werknemer (en diens echtgenoot) die na zijn of haar 50-jarige leeftijd werkloos is geworden of de werkloze werknemer die na die leeftijd recht heeft gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De doelgroep van de IOAZ is gericht op de persoon die voor de voorziening in het bestaan was aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep (en diens echtgenoot) die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het beroep of bedrijf heeft beëindigd. Deze persoon mag niet ouder zijn dan 65 jaar.

Uit deze vergelijking van de IOAW en IOAZ met de WW volgt aldus dat bij de invulling van de verwijtbaarheidstoets van deze verordening zoveel als mogelijk aangesloten dient te worden bij de verwijtbaarheidstoets zoals die is uitgewerkt in de WW. Vandaar dat bij een aantal ernstig verwijtbare gedragingen waardoor een belanghebbende "direct aankoerst" op uitkeringsafhankelijkheid, het college de bevoegdheid is gegeven tot het blijvend verlagen/uitsluiten van de uitkering.

1)Het gaat hierbij om gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren of het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject, waarbij voor beide gedragingen geldt dat de handelwijze van een belanghebbende dusdanige vormen heeft aangenomen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. (artikel 9, derde lid jo. artikel 10, tweede lid afstemmingsverordening IOAW

2) Daarnaast geldt, ingevolge artikel 11 van de verordening, de blijvende verlaging van de uitkering in geval van het door eigen toedoen verliezen van een inkomen uit of in verband met arbeid waarbij:

  • a.

    aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze

voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

3) Daarnaast geldt de blijvende verlaging in geval van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 12 afstemmingsverordening IOAW en IOAZ).

Het zwaardere sanctiebeleid op grond van de IOAW en IOAZ ten opzichte van de WWB wordt op deze onderdelen verdedigbaar geacht, gelet op de specifieke aard van de IOAW en IOAZ als voorliggende voorziening ten opzichte van de WWB. Tegelijkertijd blijft voor genoemde wetten een gezamenlijk beleidsuitgangspunt dat betaald werk vóór een uitkering behoort te gaan!

Tot slot wordt nog opgemerkt dat de IOAW in tegenstelling tot de WWB geen mogelijkheid tot verlaging kent in verband met tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, hetgeen vooral te maken heeft met het feit dat de IOAW, in tegenstelling tot de WWB, een onbeperkte vermogensvrijlating kent. Vandaar dat artikel 15 afstemmingsverordening WWB geen parallelbepaling kent in de verordening IOAW en IOAZ.

-Verschil tussen afstemmingsbeleid IOAW enerzijds en IOAZ anderzijds

Bij de vaststelling van de afstemmingsverordening IOAW en IOAZ kan de raad er niet aan voorbij gaan dat de wetgever op een aantal onderdelen in de wetten van de IOAW en IOAZ zelf, enkele saillante verschillen heeft laten voortbestaan zonder dat hiervoor in alle gevallen een rechtens duidelijke rechtvaardigingsgrond gevonden kan worden.

en IOAZ).

De raad is hieraan echter wel gebonden. Uit de wetgevingsanalyse van de IOAW en IOAZ door StimulanSZ zijn de volgende opvallende verschillen tussen de maatregelen IOAW en IOAZ vastgesteld:

  • 1.

    Evenals de IOAW, kan de IOAZ blijvend of tijdelijk worden geweigerd tot de mate waarin de belanghebbende inkomen misloopt bij ontslag door eigen toedoen. Zie art. 20, tweede lid IOAZ. Deze bepaling is in de IOAZ beperkter dan in de IOAW (artikel 20 lid 2). Anders dan de IOAW kent de IOAZ namelijk geen mogelijkheid tot blijvende weigering bij het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Kennelijk wordt door de wetgever het niet nakomen van deze voorwaarde voor de IOAW in beginsel als een grotere overtreding gezien dan in de IOAZ. Dit kan te maken hebben met de achtergrond van de doelgroep (IOAW : uitkering na arbeid in dienstbetrekking, IOAZ: uitkering na uitoefening eigen bedrijf of zelfstandig beroep).

  • 2.

    Anders dan de IOAW, kent de IOAZ überhaupt geen mogelijkheid om een verlaging toe te passen als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden niet wordt nagekomen (dat is de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, IOAZ). In het eerste lid van artikel 20 wordt deze verplichting namelijk uitgezonderd, terwijl de overige leden van artikel 20 niet ingaan op deze verplichting.

De verschillen genoemd onder 1. en 2. zie je uitgewerkt in artikel 10 lid 2 en artikel 12 van deze verordening. Deze artikelen hebben geen betrekking op IOAZ-ers.

3.Anders dan de IOAW, kent de IOAZ tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering wel als maatregelwaardig gedrag. In het eerste lid van artikel 20 IOAZ staat immers dat verlaging ook aan de orde is bij het onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan, voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien. In de IOAW is deze bepaling niet opgenomen. De reden daarvan is dat maatregelwaardig gedrag voorafgaand aan de aanvraag IOAW al door UWV kan worden gesanctioneerd. De lOAW-gerechtigde heeft immers in de regel een WW-uitkering of WGA-uitkering voorafgaand aan het

recht op een lOAW-uitkering. Een lOAZ-gerechtigde heeft mogelijk een Bbz-uitkering gedurende de beeindigingsfase van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep, maar dat hoeft niet. Vandaar dat in de IOAZ wel wordt gekeken naar gedragingen die aan de lOAZ-aanvraag voorafgingen. Aandachtpunt hierbij is het volgende.

Om voor IOAZ in aanmerking te kunnen komen, moet de aanvraag worden ingediend voor het beëindigen van het bedrijf of beroep en moet de beëindiging plaatsvinden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip van aanvraag.

Dat betekent dat de gedragingen van meer dan anderhalf jaar geleden kunnen leiden tot een maatregel IOAZ. Het recht op een lOAZ-uitkering gaat namelijk pas in vanaf de beëindigingsdatum van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

4.Anders dan de IOAZ, is de verlaging op grond van art. 20, tweede lid IOAW alleen mogelijk bij IOAW-gerechtigden die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, niet bij lOAW-gerechtigden die zijn ontheven van de verplichtingen die zijn gericht op het verkrijgen van arbeid in dienstbetrekking. Zie in die zin het begrip belanghebbende gedefinieerd in artikel 1 sub i.

StimulanSZ heeft deze analyse ter beschikking gesteld aan het Ministerie in het voorjaar van 2010 en deze heeft aangegeven dat de verschillen tussen de IOAW en IOAZ op het onderdeel maatregelen onbedoeld zijn en dat correctie van wetgeving zal plaatsvinden. Deze correctie heeft evenwel nog niet plaatsgevonden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. verlaging

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het verlagen van een uitkering, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Toelichting Artikel 2

Lid 1 bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. De leden 3 en 4 zijn identiek aan artikel 2 leden 2 en 3 van de afstemmingsverordening WWB. Lid 5 en 6 zijn gelijk aan de recidivebepaling in de afstemmingsverordening WWB (artikel 11). Op grond van lid 3 dient het college een toe te passen verlaging af te stemmen op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van belanghebbende. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke toe te passen verlaging zal moeten nagaan of gelet op deze elementen, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Om die reden is in deze verordening geen aparte bepaling m.b.t. een hardheidsclausule opgenomen.

Toelichting Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de verlaging toegepast op de netto norm.

Toelichting Artikel 4

Dit artikel is identiek aan artikel 4 van de afstemmingsverordening WWB behoudens (uiteraard) de verwijzing naar de IOAW/IOAZ in lid 2 onder c (i.p.v. verwijzing naar de WWB).

Toelichting Artikel 5

Dit artikel is identiek aan artikel 5 van de afstemmingsverordening WWB.

Toelichting Artikel 6

De leden 1 en 2 zijn, behoudens een kleine redactionele wijziging, identiek aan artikel 6 afstemmingsverordening WWB. De heroverwegingsverplichting zoals benoemd in artikel 6 lid 3 van de afstemmingsverordening WWB is niet overgenomen nu de afstemmingsverordening IOAW/IOAZ de mogelijkheid kent van een blijvende verlaging (waarbij geen heroverweging aan de orde is).

Toelichting Artikel 7

Dit artikel is behoudens een redactionele wijziging gelijk aan artikel 7 van de WWB.

Toelichting Artikel 8

Dit artikel is identiek aan artikel 8 van de afstemmingsverordening WWB.

Toelichting Artikel 9

Ten opzichte van de afstemmingsverordening WWB zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot een blijvende verlaging van de uitkering. Zie artikel 11 en 12 van deze verordening, maar ook artikel 10 lid 2.

Toelichting Artikel 10

De percentages zoals vermeld in lid 1 zijn identiek aan de percentages zoals genoemd in artikel 10 sub a tot en met c van de afstemmingsverordening WWB. In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, aan belanghebbende een blijvende verlaging op te leggen (artikel 20 lid 1 sub c IOAW). In geval van een blijvende verlaging kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB.

Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Toelichting Artikel 11 en 12

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden neergelegd die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering blijvend te verlagen wanneer een belanghebbende door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid heeft verloren dan wel wanneer een belanghebbende hem of haar aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid weigert te aanvaarden, rekening houdende met het benadelingsbedrag in verband met de te verlenen uitkering.

Deze twee gedragingen zijn ook in de Afstemmingsverordening WWB ernstig verwijtbaar. Zie artikel 9 vijfde lid sub b en c: een maatregel van 100% voor de duur van één maand. Zoals uit de algemene toelichting reeds is gebleken wordt het op grond van de IOAW en IOAZ als een voorliggende voorziening ten opzichte van de WWB legitiem geacht om een zwaarder maatregelregiem te volgen.

Nadrukkelijk wordt in verband met artikel 12 nogmaals opgemerkt dat alleen voor de situatie dat een IOAW-er geen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, een maatregel wettelijk toegestaan is terwijl dit (vooralsnog) niet geldt voor een IOAZ-er. Hierbij wordt verwezen naar de eerdere algemene toelichting over de verschillen tussen de IOAW en de IOAZ alsmede naar de kennisgeving van StimulanSZ aan het Ministerie dat hier wellicht sprake is van een onwenselijk onderscheid.

Toelichting Artikel 13 tot en met 15

De artikelen 13, 14 en 15 afstemmingsverordening IOAW en IOAZ zijn behoudens enkele redactionele wijzigingen identiek aan de artikelen, 12, 13 en 14 Afstemmingsverordening WWB. De recidivebepaling zoals genoemd in artikel 12 lid 2 van de afstemmingsverordening WWB is niet overgenomen. Een algemene bepaling over recidive is neergelegd in artikel 2 lid 5 van deze verordening.

Toelichting Artikel 16

Artikel 16 afstemmingsverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 17 afstemmings- verordening WWB.

Toelichting Artikel 17

Deze bepaling spreekt voor zich.

Toelichting Artikel 18

Deze bepaling spreekt voor zich. Vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving is geen terugwerkende kracht mogelijk.

Toelichting Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.