Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting aanleg riolering buitengebied, Barrier

Geldend van 08-06-2000 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting aanleg riolering buitengebied, Barrier

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:a. een onroerende zaak:1. een bebouwd eigendom;2. een onbebouwd eigendom;3. een samenstel van twee of meer aangrenzende bebouwde en/of onbebouwde eigendommen, voorzover deze aan een zelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren;b. een eigendom: een kadastraal perceelc. het bestemmingsplan Buitengebied 1996 van de gemeente Bergeijk zoals dat door de raad van Bergeijk is vastgesteld op 28 mei 1998 en bij besluit van 22 december 1998 gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.d. bestemming: een op grond van het bestemmingsplan voor een onroerende zaak geldende detailbestemming.e. belastingkaart: de tot de verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart met nummer 2000-BW-13.

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam “baatbelasting aanleg drukriolering buitengebied Barrier” wordt in de vorm van een heffing-ineens een directe belasting geheven ter zake van de met blauwe arcering aangeduide onroerende zaken, gelegen in de gemeente binnen de omlijning zoals aangeduid op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 22 december 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:a. het aanbrengen van drukleidingen;b. het aanbrengen van pompunits;c. het aanbrengen van tussengemalen;d. het aanbrengen van vrijvervalleidingen;e. aanbrengen van erfafscheidingsputten.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht.2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.2. Indien in de periode gelegen tussen de in artikel 2, eerste lid genoemde datum en de datum van ingang van heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak is danwel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaken uitgegaan van een vaststelling van de belastingschuld volgens de formule: A/B x C x f 1,--Voor deze formule geldt:A. de kadastrale oppervlakte van de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak;B. de kadastrale oppervlakte van de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak;C. de belasting zoals deze ingevolge artikel 5 zou gelden voor de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak op de peildatum van heffing, indien geen gedeeltelijke overdracht zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per onroerende zaak die geheel of gedeeltelijk is bestemd tot:a. Wonen: f 4.000,--b. Agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies danwel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum geen vrijstelling is verleend voor de bouw van een dienstwoning of waarvoor anderszins geen toestemming is verleend voor de bouw van een dienstwoningf 4.000,--c. Agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en /of functies danwel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum vrijstelling is verleend voor de bouw van één dienstwoning of waarvoor anderszins de bouw van één dienstwoning is toegestaan f 5.000,--d. Agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies danwel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum vrijstelling is verleend voor de bouw van twee dienstwoningen of waarvoor anderszins de bouw van twee dienstwoningen is toegestaan f 6.000,--

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen 6 weken na dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar te worden ingediend.2. Het belastingjaar vangt aan op 1 juni en eindigt op 31 mei.3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 10 jaren en een rentevoet van 6 %.4. De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan door de belastingplichtige worden afgekocht. Hiertoe dient een schriftelijk verzoek te worden ingediend bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b. van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar, voorafgaand aan het eerste belastingjaar van de periode waarop de afkoop betrekking heeft. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 juni van het eerste belastingjaar waarop de afkoop betrekking heeft, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6 % per jaar.5. a. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtenseigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.b. In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek dient binnen zes weken na dagtekening van de aanslag ingevolge artikel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de resterende belastingschuld voor de desbetreffende onroerende zaken voor de nog niet aangevangen belastingjaren opnieuw vastgesteld. De vaststelling van de resterende belastingschuld zoals bedoeld in de vorige volzin, geschiedt op basis van de volgende formule:A/B x C x f 1,-- waarin:A. de oppervlakte van de na de overdracht ontstane onroerende zaak;B. de oppervlakte van de vóór de overdracht bestaande onroerende zaak;C. de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de vóór de overdracht bestaande onroerende zaak.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeerartikel

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.2. De datum van ingang van de heffing is 1 juni 20003. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening baatbelasting aanleg riolering buitengebied Barrier”.

Toelichting 1 Verordening baatbelasting aanleg riolering buitengebied Barrier

1. Algemeen

Aanleiding aanleg rioleringIngevolge artikel 10.16a van de Wet milieubeheer heeft de gemeente de zorgplicht voor het doelmatig inzamelen en transporteren van afvalwater. Ter uitvoering van deze taakstelling is in artikel 4.22 van de Wet milieubeheer bepaald dat door de gemeenteraad periodiek een gemeentelijk rioleringsplan wordt vastgesteld. Onderdeel van het gemeentelijk rioleringsplan is een overzicht van de in de planperiode aan te leggen rioleringsvoorzieningen binnen de gemeente. Het uitgangspunt van de in artikel 10.16a van de Wet milieubeheer opgenomen zorgplicht, is dat alle binnen de gemeente aanwezige bebouwing van waaruit afvalwater wordt geloosd op de riolering worden aangesloten. Ingevolge artikel 10.16a, tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de uitvoering van deze zorgplicht voor onder meer een buiten de bebouwde kom gelegen gedeelte van het grondgebied van de gemeente. Belangrijke vraag bij de uitvoering van deze zorgplicht betreft de verhouding tussen de kosten van aanleg van riolering in relatie tot en met de aanleg bereikte milieuresultaat. Door het provinciebestuur zijn criteria ontwikkeld betreffende de vraag tot welk kostenniveau de aanleg van riolering uit milieuoogpunt als ‘rendabel’ moet worden aangemerkt en derhalve uitvoering dient te worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht.Voor de in het buitengebied van Bergeijk aanwezige bebouwing, alle gelegen in een kwetsbaar gebied, geldt de norm van f. 30.000,-- per aansluiting (prijspeil 1996). Indien de kosten van aanleg van riolering per aansluiting dit bedrag overstijgen, kan van provinciewege ontheffing worden verleend voor de aanleg van riolering. Het verlenen van deze ontheffing heeft overigens niet tot gevolg dat de aanwezige lozingen op oppervlaktewater of in de bodem onbeperkt doorgang kunnen vinden. Afhankelijk van de situatie dient de rechthebbende van het eigendom uiterlijk op 1 januari 2005 zorg te dragen voor een eigen individuele zuiveringsvoorziening voor behandeling van afvalwater, een zogenoemde IBA.

Om aan het beleid gestalte te geven is een tweefase plan uitgewerkt voor aanleg drukriolering in het buitengebied. Het plan voor de eerste fase is door de raad vastgesteld op 27 juni 1996. Het aantal aansluitingen gelegen in het gebied van de voormalige gemeente Bergeijk was ingeschat op circa 123 percelen. Het gaat hierbij om percelen in het gebied omgeving Bredasedijk/Witrijt (zijnde percelen aan de Witrijtseweg, Witrijt, Weebosserweg, Spaanrijt, Voorste Aa, Weebosch, Looerheideweg, Hongarijesedijk, Kleine Witrijt, Bredasedijk, Berkterbeemden) en het gebied omgeving “Barrier” (zijnde percelen aan de Barrier). Op 27 maart 1997 heeft de raad van Bergeijk hiertoe besloten en het benodigde krediet voor aanleg van deze voorzieningen beschikbaar gesteld. Daarnaast een bekostigingsbesluit vastgesteld dat bekend gemaakt is op 23 april 1997. Dit bekostigingsbesluit dient onder andere: Als voorwaarde tot het heffen van een baatbelasting; Om de toekomstige belastingplichtigen te informeren over de vraag of zij in de toekomst worden betrokken in de heffing van baatbelasting; Het gebied aan te geven op de bij dit besluit behorende kaarten, waarin de onroerende goederen zijn gelegen die als gevolg van het treffen van de voorzieningen zijn gebaat.

Kostenverhaalbesluit en uitvoering werkzaamhedenBij besluit van 30 oktober 1997 is door de gemeenteraad het Kostenverhaalbesluit aanleg drukriolering buitengebied vastgesteld. Dit besluit dient als basis voor het nadien ingestelde kostenverhaal via zowel de toepassing van de exploitatieverordening als de thans in te voeren baatbelasting. Waar het de in te stellen baatbelasting betreft, ligt de wettelijke basis in artikel 222, tweede lid van de Gemeentewet. Het Kostenverhaalbesluit is bekend gemaakt op 7 november 1997 door publicatie in de rubriek “Informatie gemeente Bergeijk” van het plaatselijk weekblad “De Eyckelbergh”. Het besluit is opgenomen in het gemeenteblad “Verzameling verordeningen gemeentelijke belastingen”.

In dit kostenverhaalbesluit is onder meer aangegeven: Een aanduiding van het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gelegen die worden gebaat als gevolg van de door de met medewerking van het gemeentebestuur aan te treffen voorzieningen aanleg drukriolering; De mate waarin de kosten van de aanleg van drukriolering via overeenkomsten zullen worden verhaald zal blijken uit een nog vast te stellen gewaarmerkte kostenbegroting, zulks onder voorbehoud van eventuele latere herziening van voornoemde begroting, overeenkomstig het gestelde in de artikelen 5 en 6 van de Exploitatieverordening gemeente Bergeijk 1997.

Genoemde kostenbegroting is vastgesteld op 23 juli 1998 met de uitvoeringskosten en de mate van kostenverhaal zoals gegeven bij de hierna volgende toelichting onder 5, artikel 5 Tarief, zulks onder de bij de latere baatbelastingverordening vast te stellen regels met betrekking tot onder meer de definitieve omvang en verdeling van de kosten.

Met de uitvoering van de werken is gestart in september 1997. De voorzieningen zijn geheel voltooid en op 9 juni 1998 opgeleverd aan de gemeente waarvan proces verbaal is opgemaakt op 16 juni 1998.

Relatie kostenverhaal via overeenkomstAan de eigenaren van de in totaal 115 gebate onroerende zaken is de gelegenheid geboden met de gemeente een exploitatieovereenkomst aan te gaan waarbij door de eigenaar wordt bijgedragen in de aanlegkosten van de in de heffing betrokken voorzieningen van openbaar nut. Ten aanzien van in totaal 72 onroerende zaken was op 1 juni 2000 een overeenkomst gesloten, waarvoor geldt dat de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van deze onroerende zaken via een overeenkomst zijn of worden. De baatbelasting is ingesteld voor het verhaal van de kosten van riolering van de overige gebate onroerende zaken.

2. Artikelsgewijze toelichtingHieronder wordt een toelichting gegeven op de relevante artikelen van de Verordening baatbelasting aanleg riolering buitengebied Bredasedijk/Witrijt (hierna te noemen: “Verordening”).

1. Artikel 1 BegripsomschrijvingenMet betrekking tot de afbakening van het belastingobject is uitgegaan van een op de peildatum van de ingang van de heffing bebouwd of onbebouwd kadastraal perceel dan wel een samenstel van meerdere aangrenzende kadastrale percelen, voorzover deze aaneen grenzende percelen aan dezelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren.

De heffing geschiedt op basis van een bedrag per onroerende zaak, waarbij het bedrag van de belasting per onroerende zaak afhankelijk is van de bestemming en de daarmee verband houdende gebruiksmogelijkheden. Bij de uitvoering van de Verordening wordt door de gemeente uitgegaan van de kadastrale grenzen.

2. Artikel 2 Belastbaar feitDoor het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn of worden gebaat. De afbakening van de gebate onroerende zaken is aangegeven met een rode omlijning op de bij de Verordening behorende en gewaarmerkte kaart. Ingevolge artikel 222, derde lid Gemeentewet dient voor de vraag of een onroerende zaak is gebaat, uit te worden gegaan van een in de belastingverordening op te nemen tijdstip. Dit tijdstip mag uiterlijk één jaar zijn gelegen nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Als peildatum voor de baatvaststellling is gehanteerd 22 december 1998, zijnde de datum van (gedeeltelijke) goedkeuring van het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant. Voor de vraag of een onroerende zaak is gebaat, wordt uitgegaan van de bestemming en de vraag of een vrijstelling of anderszins toestemming voor de bouw van één of meerdere dienstwoningen is verleend op de genoemde datum. Is er op deze datum sprake van een gebate onroerende zaak, dan wordt deze in de omslag betrokken; dit ongeacht of er later sprake is van een gewijzigde bestemming of van een splitsing van de gebate onroerende zaak in verschillende eigendommen. Als heffingsmaatstaf wordt uitgegaan van één bedrag per onroerende zaken. Om deze reden is voor het bepalen van het (gedifferentieerde) tarief per onroerende zaak uitgegaan van het aantal roerende zaken op de in dit artikel genoemde peildatum. Een latere splitsing van een op de peildatum bestaande onroerende zaak heeft niet tot gevolg dat tweemaal een bedrag per nieuw ontstane onroerende zaak aan belasting wordt geheven. Dit zou er immers toe leiden dat, in geval van splitsing, de belastingopbrengst mogelijk meer bedraagt dan de gemaakte kosten, hetgeen niet is toegestaan. Voor de vaststelling van de belasting per op de peildatum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak wordt uitgegaan van een verdeling van de belastingschuld zoals geldt voor de op 22 december 1998 bestaande onroerende zaak over de op de datum van ingang van heffing bestaande (nieuwe) onroerende zaken. Zie voor een nadere toelichting, de gegeven toelichting bij artikel 4, tweede lid van de Verordening.

In het tweede lid is een omschrijving opgenomen van dein de heffing betrokken voorzieningen. De in de heffing betrollen kosten betreffen het aanbrengen van een drukleiding, pompunits, tussengemalen, vrijvervalleidingen, erfafscheidingsputten, alle in beheer en onderhoud bij de gemeente.

3. Artikel 3 BelastingplichtIngevolge artikel 222, eerste lid van de Gemeentewet wordt een baatbelasting geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebate onroerende zaak. Zulks houdt verband met het zakelijke en objectieve karakter van de heffing. Niet relevant is of de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht ook geldt als (feitelijke) gebruiker van de gebate onroerende zaak. Ter zake de vaststelling van de genothebbende wordt uitgegaan van de gegevens zoals deze blijken uit de kadastrale registratie, tenzij blijkt dat deze (rechts)persoon op het desbetreffende tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Gelet op de omschrijving van de belastingplicht heeft de gemeente bij het aanwijzen van de belastingplichtige een keuze tussen de eigenaar, bezitter of de beperkt gerechtigde. Voor die verordeningen waarin een keuze situatie voor het aanwijzen van een belastingplichtige zich voordoet heeft het college van burgemeester en wethouders nadere beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels zijn ook op deze verordening van toepassing.

In het derde lid is bepaald dat indien de aan een gebate onroerende zaak toegerekende kosten krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, de belasting niet van de onroerende zaak wordt geheven. Deze onroerende zaken zijn echter wel in de kostenomslag betrokken.

4. Artikel 4 Maatstaf van heffingAls heffingsmaatstaf geldt een bedrag per onroerende zaak.In het tweede lid is bepaald hoe de belastingschuld wordt vastgesteld voor een onroerende zaak, waarvan na de in artikel 2, eerste lid genoemde peildatum (i.c. 22 december 1998) een gedeelte aan een derde is overgedragen. Voor deze gevallen wordt in eerste instantie uitgegaan van de belastingschuld voor de onroerende zaak, zoals deze gold op 22 december 1998. De aldus vastgestelde belastingschuld wordt vervolgens verdeeld over de uit deze onroerende zaak (nieuw) ontstane onroerende zaken op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaken. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat er sprake is van een onroerende zaak die geheel of gedeeltelijk is bestemd tot agrarisch bedrijf etc. Dit perceel kent op 22 december 1998 een oppervlakte van 750 m2. Ingevolge artikel 5, onder c) bedraagt de belasting f. 5.000,00. Een gedeelte van het perceel wordt op 1 januari 1999 overgedragen aan derde. Dit gedeelte kent een oppervlakte van 250 m2.De baatbelasting wordt, uitgaande van de peildatum van ingang van de heffing van 1 juni 2000, opgelegd aan twee onroerende zaken. Voor het perceel met een oppervlakte van 500 m2 bedraagt de belasting: 500/750 x f 5.000,-- = f 3.333,33. Voor het perceel met een oppervlakte van 250 m2 bedraagt de belasting: 250/750 x f 5.000,-- = f 1.666,67. Voor de vraag of een onroerende zaak is gebaat, dient te worden uitgegaan van de situatie op 22 december 1998;

5. Artikel 5 TariefDe hoogte van de belasting per onroerende zaak is afgestemd op de bebouwings- en gebruiks- mogelijkheden van de onroerende zaak, Hierbij is rekening gehouden met in eerste instantie de bestemming van een onroerende zaak, zoals deze gold op de peildatum van 22 december 1998.

Het tarief per onroerende zaak is gedifferentieerd opgebouwd, afgestemd op de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak. Hierbij si rekening gehouden met:- bestemmingplan Buitengebied 1996. In dit bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt tussen wonen en bedrijven. De bedrijven zijn: agrarische bedrijven, agrarische verwante be-bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies en agrarische bedrijven annex niet agrarische bedrijven. Deze bestemmingen laten alle de bouwvan één of meerdere dienstwoningen niet toe tenzij hiervoor een vrijstelling is verleend.- voor de baatbepaling wordt uitgegaan van de aansluitmogelijkheden op riolering en niet van het feitelijk aantal te creëeren aansluitingen per onroerende zaak. Het aantal aansluitingen is, ongeacht de bestemming, onder meer afhankelijk van de ligging van gebouwde c.q. te bouwen opstallen.Uitgangspunt is dat voor de daarvoor in aanmerking komen onroerende zaken in allegevallen (een) adequate aansluitmogelijkheid of –mogelijkheden wordt gecreëerd.- Ten aanzien van een aantal onroerende zaken is in het verleden vrijstelling verleend van de bestemmingsplanvoorschriften om hiermee de bouw van de dienstwoningen mogelijk te maken. Gezien de relatie tussen deze extra bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkhedenvan de riolering is hiermee in de kosten toerekening rekening gehouden.- De peildatum van de baatvaststelling dient te liggen binnen een haar na voltooiing van de drukriolering aanleg drukriolering buitengebied. Als peildatum is aangehouden de datum van goedkeuring van het bestemmingsplan Buitengebied 1996 door het college van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant, zijn 22 december 1998.

Op basis van bovengenoemde uitgangspunten zijn de volgende bijdrage opgenomen.De belasting bedraagt per onroerende zaak die geheel of gedeeltelijk is bestemd tot: 

a.

Wonen:

b.

Agrarische bedrijven, agrarische verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies danwel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum geen vrijstelling is verleend voor de bouw van een dienstwoning of waarvoor anderszins geen toestemming is verleend voor de bouw van een dienstwoning

4.000,--

c.

Agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies dan wel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum vrijstelling is verleend voor de bouw van één dienstwoning of waarvoor anderszins de bouw van een dienstwoning is toegestaan.

 5.000,--

d.

Agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven, recreatiebedrijven, horecabedrijven, niet agrarische bedrijven en/of functies danwel agrarisch bedrijf annex niet agrarisch bedrijf en waarvoor geldt dat voor of op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum vrijstelling is verleend voor de bouw van twee dienstwoningen of waarvoor anderszins de bouw van twee dienstwoningen is toegestaan.

  6.000,--

In de toelichting op vastgestelde kostenbegroting d.d. 23 juli 1998 zijn de totale uitvoeringskosten van de voorzieningen begroot op en bedragen de werkelijke kosten op 1 juni 2000:

<vet>Kosten aanleg drukriolering voor het gebied omgeving "Barrier"</vet>

Omschrijving werkzaamheden

 

 

 

 

Werkelijke kosten*

 

 

 

 

 

 

op 1 juni 2000

Voorbereiden werkzaamheden

 

 

   5.526,--

 

 

 

Grondwerken

 

 

   6.102,--

 

 

 

Leidingwerken

 

 

   6.102,--

 

 

 

Herstellingswerken

 

 

  81.002,--

 

 

 

Electromechanische werken

 

 

    5.940,---

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  22.320

 

 

 

 

 

 

  21.325,--

 

 

 

 

 

 

 

203.281,--

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subsidies:

 

 

 

 

 

 

Interreg 25%

 

53.250,--

 

 

47.152,--

 

NUBL

 

          0,--

 

 

  2.928,--

  50.080,--

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- woningen/bedrijven

12 x 4.000,--

48.000,--

 

(14)

56.000,--

 

- bedrijven + 1e woning

   5 x 5.000,--

25.000,--

 

(2)

10.000,--

 

- bedrijven + 2e woning

   0 x 6.000,--

          0,--

 

(0)

          0,--

  66.000,--

 

 

 

 

 

 

 

Bijdrage gemeente Bergeijk

 

 

  

 

 

  87.741,--

 

 

 

 

 * alle bedragen in guldens

 6. Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belastingIngevolge artikel 222, vijfde lid Gemeentewet dient de belastingverordening te voorzien in de mogelijkheid om de heffing ineens op verzoek om te zetten in een jaarlijkse belastingDe belastingperiode bedraagt maximaal 30 jaren overeenkomstig de in de belastingverordening op te nemen regeling. In het eerste lid is voorzien in de mogelijkheid om de heffing ineens om te zetten in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Hierbij is rekening gehouden met de hoogte van de aanslag ineens zoals deze ook in de met eigenaren van gebate onroerende zaken in gesloten exploitatieovereenkomsten is aangehouden. Voor de bepaling van de hoogte van de jaarlijkse belasting wordt uitgegaan van de annuïteit van het bedrag van de heffing ineens, uitgaande van een periode van 10 jaren en een rente van 6% per jaar.In het zesde lid is een regeling opgenomen betreffende de gevolgen van een overdracht van een gedeelte van de in de heffing betrokken onroerende zaken, nadat omzetting in de vorm van een jaarlijkse belasting heeft plaatsgevonden. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij het opsplitsen van een onroerende zaak ingeval er sprake is van een jaarlijkse heffing, de belasting op de desbetreffende onroerende zaak blijft rusten (HR 30 maart 1988, Belastingblad 1989, blz. 182). Nu de maatstaf van heffing is bepaald op een bedrag per onroerende zaak, is een nadere regeling nodig voor de verdeling van de belastingschuld een hernieuwde belastingschuld voor iedere nieuw ontstane onroerende zaak, bepaald op de wijze zoals bedoeld in artikel 5, in de plaats komt. Een en ander kan betekenen dat de totale opbrengst het totaal van de gemaakte kosten overschrijdt, nu er in feite sprake is van een tussentijdse toename van een aantal onroerende zaken. Een dergelijke toepassing is in strijd met het bepaalde in artikel 222 van de Gemeentewet, inhoudende dat de omvang van de baatbelasting beperkt is tot 100% van de gemaakte kosten. De opgenomen nadere regeling voorziet erin dat de oorspronkelijk vastgestelde belastingschuld wordt verdeeld over de nieuw ontstane onroerende zaken naar rato van de oppervlakte.

7. Artikel 8 Termijn van betalingIngevolge artikel 250 Gemeentewet kan in de belastingverordening worden afgeweken van de basisregeling omtrent de betaling in termijnen, zoals opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet. Gekozen is voor één betalingstermijn van 2 maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

8. Artikel 10 Nadere regels voor het college van burgemeester en wethoudersBurgemeester en wethouders zijn bevoegd ter zake hetgeen voor de heffing en invordering van belang is nadere regels te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan regels terzake de berekening van invorderingsrente. 

9. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitelDe onderhavige verordening dient ingevolge de wijze zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeentewet te worden bekend gemaakt. De verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. Als datum van heffing is gehanteerd 1 juni 2000.

Behoort bij besluit van de gemeenteraad van Bergeijk d.d. 25 mei 2000

De secretaris,

Mij bekend