Regeling vervallen per 01-07-2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Afstemmingsverordening WWB

(Geconsolideerde tekst)

De raad van de gemeente Bergen,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 januari 2004

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand

besluit:

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

de wet:                                     de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375), zoals die nadien wordt of is gewijzigd;

algemene bijstand:              de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

bijzondere bijstand:             de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

bijstand:                                 algemene en bijzondere bijstand;

bijstandsnorm:                     de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

langdurigheidstoeslag:      de toeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

verlaging:                               het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

voorziening:                           voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject  dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

traject:                                    een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid, waaronder mede begrepen vormen van tijdelijke (onbeloonde) arbeid in het kader van work first of anderszins;

belanghebbende:              degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

college:                                het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen.

 

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2 De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging op basis van de bijstandsnorm worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot het verlaging wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1 Het college ziet af van verlaging indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 

  • 2 Het college kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1 Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in

    a. met ingang van datum ingang uitkering, indien de gedraging heeft plaatsgevonden voor of op de datum van ingang van de uitkering;

    b. met ingang van de datum van opschorting van het recht op uitkering, indien tot opschorting van het recht op uitkering op grond van artikel 54 van de wet is besloten;

    c. in andere gevallen met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

     

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4 Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen waarnaar in lid 3 wordt gerefereerd en welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan verdubbeld.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt. Dit artikel laat eventuele toepassing van artikel 18 van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

2. Tweede categorie:

a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/ of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

3. Derde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

 

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

 

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van inlichtingen

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstrekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2 Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

     

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1 Indien het  niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,=;

    b. 25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 500,= maar minder bedraagt dan € 2000,=;

    c. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,= maar minder bedraagt dan € 4000,=;

    d. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000,=.

     

Artikel 12 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 13 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

  • 1 Indien de verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2 Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door belanghebbende is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht, tezamen met het bedrag van de terugvordering zoals vermeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een verlaging toegepast worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, na aftrek van de teveel ontvangen bijstand.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    b. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 tot 6 maanden;

    c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 6 maanden en langer.

     

  • 3 In afwijking van lid 1 en lid 2 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen:

    a. 0% bij een benadelingsbedrag tussen € 0,= en € 1000,=;

    b. 20% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000,= maar minder bedraagt dan € 2000,=;

    c. 50% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,=.

     

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal 50% gedurende 1 maand.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 16a

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing, zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98 en de eventuele wijzigingen die daarop via de Staatscourant volgen.

Artikel 16b Wijziging betekenis begrippen

  • 1 Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2 Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.  

Artikel 16c Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder 'gedragingen betreffende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, als bedoeld in artikel 8, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

De afstemmingsverordening Wwb treedt in werking met ingang van 1 april 2004.

Artikel 18 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Afstemmingsverordening WWB.

Ondertekening

Bergen, 10 februari 2004.
De griffier                                                  De voorzitter
W.P.G.M. Scheepens                 C.W.H.M. Klaverdijk
 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting