Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2019

Geldend van 02-04-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2019

De raad van de gemeente Bergen (L),

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 6 november 2018;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6 en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op artikel 3.8, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2019.

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • d.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    hoofdverblijf: woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres;

  • f.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Bergen (L);

  • h.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid tot en met achtste lid, van de wet;

  • j.

    p ersoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • k.

    u itvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • l.

    vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • m.

    w et: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • n.

    winteropvang: een algemeen toegankelijke opvangvoorziening welke wordt opengesteld door de opvang instelling zodra de koude/winterregeling van kracht wordt;

  • o.

    acute opvang: opvangvoorziening voor spoedeisende gevallen waarbij het college onverwijld in afwachting van het onderzoek opvang ter beschikking stelt.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld, binnen drie werkdagen, een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen

Artikel 5. Informatie en identificatie

Vervallen

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn relevante sociale omgeving.

  • 2. Het college onderzoekt:

    • a)

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b)

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c)

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d)

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e)

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f)

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g)

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h)

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i)

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j)

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Het wordt, ter ondertekening binnen 5 werkdagen, verstrekt aan de cliënt.

  • 2. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en verstuurt een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen naar het college.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 8. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a)

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b)

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het college dat noodzakelijk vindt.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens de cliënt schriftelijk of elektronisch bij het college ingediend.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4. Een ondertekend verslag, zoals bedoeld in artikel 7, kan, indien de cliënt heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben, worden beschouwd als aanvraagformulier.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a)

      voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie en deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is.

    • b)

      voor zover de cliënt de beperking in zelfredzaamheid en/of participatie naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven of

    • c)

      ter compensatie van problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar her oordeel van het college niet op eigen kracht , met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a

      indien de cliënt geen ingezetene van de gemeente Bergen is, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;

    • b

      indien de noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt;

    • c

      voor zover de cliënt op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Hieronder wordt ook verstaan dat hij een beroep kan doen op andere wetten, zoals de zorgverzekeringswet en de wet langdurige zorg;

    • d

      indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • f

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt;

    • g

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt of zijn huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet.

    • h

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing.

  • 3. Maatwerkvoorzieningen in verband met wonen

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normaal gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:

    a. sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat:

    • I.

      reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

    • II.

      voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

    • b

      de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

    • c

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • d

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e

      de gevraagde voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

    • f

      het gaat om een woningaanpassing van een hostel/pension, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers.

  • 4. Maatwerkvoorzieningen voor vervoer.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van collectief Wmo vervoer.

Artikel 11. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Het verslag, zoals bedoeld in artikel 7, maakt onderdeel uit van de beschikking.

     
  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a)

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b)

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c)

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a)

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c)

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d)

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e)

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget,

    • f)

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 12 Regels voor pgb

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a)

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b)

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c)

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. De hoogte van een PGB wordt vastgesteld voor:

    a)Een zaak:

    Op basis van de kostprijs van de voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou worden verstrekt en rekening houdende met een reële afschrijvingstermijn voor de technische afschrijving en onderhouds- en verzekeringskosten.

    b)Dienstverlening:

    De maximale hoogte van het PGB wordt jaarlijks aangepast op basis van de tarieven van de inkoop van diensten. Bij de vaststelling van de hoogte van een PGB wordt een onderscheid gemaakt tussen dienstverlening door professionals in dienst van een instelling, professionals niet in dienst van een instelling en niet-professionals (zoals werkstudenten, sociaal netwerk).

    • I.

      Het PGB voor dienstverlening door professionals in dienst van een instelling is gelijk aan het voor betreffend jaar vastgestelde tarief ZIN (zorg in natura);

    • II.

      De tarieven voor professionals niet in dienst van een instelling (zoals ZZP-ers) zijn hiervan afgeleid. Het tarief voor professionals niet in dienst van een instelling bedraagt maximaal 75% van het voor betreffend jaar vastgestelde tarief ZIN.

    • III.

      Voor de inzet van een niet professional geldt het uurtarief van het wettelijk minimum loon op basis van een 36 urige werkweek incl. vakantiegeld.

    • IV.

      Voor tussenpersonen of belangenbehartigers wordt geen PGB verstrekt.

      c)Vervoer naar dagbesteding:

    Op basis van de kosten van openbaar vervoer, bij gebruik auto: op basis van 2 x enkele reis per dag de belastingvrije kilometervergoeding:  

    • c)

      Een (woon)voorzieningen die niet kan worden geleverd door gecontracteerde aanbieders en autoaanpassingen op basis van een door het college van B en W geaccepteerde offerte;

    • d)

      Een PGB voor beschermd wonen/Beschermd thuis bedraagt maximaal de kostprijs van de best passende ZIN voorziening conform de aanbesteding Beschermd Wonen/beschermd Thuis 2018.

       
    • 4.

      Een PGB voor beschermd wonen bedraagt bij

    • I.

      Professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura;

    • II.

      Gediplomeerde ZZPérs, maximaal 90% van de goedkoopst adequate voorziening in natura;

    • III.

      Niet-professionele hulp uit het eigen sociale netwerk :75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximumbedrag van € 20,- per uur.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb's en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de cliënt langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd. 

Artikel 13a. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet of artikel 13 derde lid onder c van deze verordening.

Artikel 13b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de door het college aangestelde toezichthouders Wmo kwaliteit en rechtmatigheid.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening, een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 2.1.4.a, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de ongehuwde cliënten of de gehuwden cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4. lid 7 Wmo 2015, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of PGB worden geïnd.

  • 4.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt bepaald met inachtneming van artikel 3.20 uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 5.

    De bijdrage in de kosten voor de voltijdsopvang is gelijk aan het verschil tussen de voor de cliënt geldende bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien de aanbieder geen voeding verstrekt, wordt de norm persoonlijke uitgaven verhoogd met een bedrag voor voeding, gelijk aan het bedrag dat het Nibud hiervoor hanteert.

  • 6.

    Voor cliënten van 18 tot en met 20 jaar bedraagt de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening voor opvang € 300,- per maand.

  • 7.

    Voor cliënten in de vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage € 227,50 per maand, waarbij de cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse voeding.

  • 8.

    De eigen bijdrage voor voltijdsopvang wordt voor de cliënt bepaald per maand, waarbij de bijdrage is verschuldigd voor iedere dag dat de cliënt gebruik maakt van de voltijdsopvang;

  • 9.

    Voor cliënten met aantoonbare dubbele woonlasten, wordt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening opvang verminderd met een forfaitair bedrag, gelijk aan 20% van de geldende bijstandsnorm.

  • 10.

    Eigen bijdrage winteropvang, acute opvang

  • a)

    Voor gebruikers van de winteropvang tijdens de duur van de winter- en of kouderegeling geldt dat er geen eigen bijdrage verschuldigd is.

  • b)

    Gedurende de onderzoeksperiode is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd voor acute opvang. Deze periode is gemaximeerd tot 2 weken.

  • c)

    Vanwege de complexiteit van de zorgvraag van sommige inwoners kan het college besluiten tot verlengd en verdiepend onderzoek naar de zorgvraag een het organiseren van een passend oplossing.

  • d).

    Het is de opvang instelling toegestaan personen die verblijven in de acute opvang een vergoeding te vragen voor de verstrekte maaltijden. De hoogte van deze vergoeding is gelijk aan die het NIBUD berekent als gemiddelde voedingskosten.

  • 11.

    In afwijking van artikel 2.1.4.a, vierde lid, van de wet is de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening (collectief) vervoer gelijk aan de tarieven voor het Openbaar Vervoer;

  • 12.

    De kostprijs van een

  • a)

    maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b)

    maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening, bruikleen, huur of eigendom;

  • c)

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb;

  • 13.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 14.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 14a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb's

vervallen.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Opdrachtnemers zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    • Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a)

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b)

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

    2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a)

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a)

      de kosten van de beroepskracht;

    • b

      redelijke overheadkosten;

    • c

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d

      reis en opleidingskosten;

    • e

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een opdrachtnemer en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Opdrachtnemers melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6: Mantelzorgcompliment en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 18. Jaarlijks mantelzorgcompliment

Het college bepaalt bij nadere regels waaruit het mantelzorgcompliment voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten

Vervallen

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20. Klachtregeling

  • 1. Opdrachtnemers dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregeling door periodieke overleggen met de opdrachtnemers en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Medezeggenschap

  • 1. Opdrachtnemers dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de opdrachtnemer die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 23. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De 2e wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2015 trekken wij in met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, behoudens in de gevallen, genoemd in onderstaande leden:

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de 2e wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de van de 2e wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2018 geschiedt op grond van de respectievelijke verordeningsteksten, zoals geldend op het moment van aanvragen.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen (L) 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2018,
De voorzitter, de griffier,