Reglement van orde voor de vergaderingenen en andere werkzaamheden van de raad en raadscommissies van de gemeente Bergen (L) 2019

Geldend van 01-04-2019 t/m heden

Intitulé

Reglement van orde voor de vergaderingenen en andere werkzaamheden van de raad en raadscommissies van de gemeente Bergen (L) 2019

De raad van de gemeente Bergen (L), gelezen het voorstel van het presidium van 24 januari 2019, gelet op de artikelen 16 en 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, gelet op het raadsbesluit van 6 februari 2018 over aanscherping Bergens vergadermodel, besluit vast te stellen:

Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad en raadscommissies van de gemeente Bergen (L) 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • -

    amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbesluit;

  • -

    subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    griffier: de raadsgriffier of diens plaatsvervanger;

  • -

    initiatiefvoorstel: voorstel van een lid van de gemeenteraad voor een verordening of ander voorstel;

  • -

    motie: verklaring waarmee een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • -

    RIS (raadsinformatiesysteem): het op de website van de gemeente Bergen (L) te raadplegen overzicht van vergaderagenda’s en bijbehorende stukken;

  • -

    fractievoorzitter: het raadslid dat volgens een schriftelijke verklaring van de fractie als zodanig is aangewezen;

  • -

    dag: werkdag;

  • -

    politieke groepering: de vereniging als bedoeld in hoofdstuk G van de Kieswet.

Artikel 2. Het presidium

  • 1. Er is een presidium dat bestaat uit de voorzitter van de raad en de fractievoorzitters.

  • 2. De fractievoorzitters wijzen elk een raadslid aan dat hen bij afwezigheid in het presidium vervangt.

  • 3. Het presidium kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.

  • 4. Het presidium doet aanbevelingen en voorstellen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad.

  • 5. Het presidium fungeert tevens als agendacommissie en heeft in die hoedanigheid de volgende taken:

    • a.

      het voorbereiden en vaststellen van de voorlopige agenda’s voor de raads- en commissievergaderingen;

    • b.

      het vaststellen van de vergadercycli van de raad en van de raadscommissies;

    • c.

      het vaststellen van de datum waarop een raadsvergadering als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Gemeentewet plaatsvindt.

Artikel 3. De griffier

  • 1. De griffier is aanwezig in raadsvergaderingen, vergaderingen van het presidium en raadscommissievergaderingen;

  • 2. De griffier kan op uitnodiging van de vergadervoorzitter aan de beraadslagingen in de in lid 1 genoemde vergaderingen deelnemen.

Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

  • 1. Bij de benoeming van nieuwe raadsleden stelt de raad een commissie in bestaande uit drie raadsleden.

  • 2. Na een raadsverkiezing onderzoekt deze commissie de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden. Ook onderzoekt de commissie het proces-verbaal van het centraal stembureau.

  • 3. De commissie brengt advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden tot de raad en over het proces-verbaal van het centraal stembureau. Indien van toepassing, wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.

  • 4. De voorzitter roept de toegelaten raadsleden op om in de eerste raadsvergadering in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 5. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd raadslid op voor de raadsvergadering waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 5. Benoeming wethouders

  • 1. Bij de benoeming van een wethouder stelt de raad een commissie in bestaande uit drie raadsleden.

  • 2. De commissie onderzoekt of de te benoemen kandidaat voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de Gemeentewet. Hulpmiddel bij dit onderzoek zijn een verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de betreffende wethouderskandidaat en de conclusie van een risicoanalyse integriteit die de voorzitter van de raad naar deze persoon heeft laten uitvoeren. De inhoud van de risicoanalyse zelf is en blijft alleen bekend bij degene die deze heeft opgesteld, de betreffende wethouderskandidaat en de voorzitter van de raad.

  • 3. De commissie brengt advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder.

Artikel 6. Fracties

  • 1. Raadsleden die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zittingsperiode als één fractie beschouwd.

  • 2. Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Ontbrak een aanduiding, dan geldt het derde lid.

  • 3. Een naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3 van de Kieswet. In andere gevallen wordt een fractie aangeduid met de term ‘groep’, gecombineerd met de naam van de fractievoorzitter.

  • 4. De namen van de fractievoorzitter en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 5. Als één of meer raadsleden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of als één of meer raadsleden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie of als twee of meer fracties als één fractie gaan opereren, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. Voor de naamgeving van een nieuwe fractie geldt het derde lid.

Artikel 7. Raadscommissies

  • 1. Er zijn drie raadscommissies: bestuur en financiën, ruimte en economie, samenleving.

  • 2. Een raadscommissie:

    • a.

      vergaart de informatie die nodig is voor het nemen van raadsbesluiten;

    • b.

      brengt aan de raad advies uit over de behandeling van raadsbesluiten;

    • c.

      voert overleg met het college en de burgemeester over in ieder geval de door het college en de burgemeester verstrekte inlichtingen en het gevoerde bestuur.

Artikel 8. Samenstelling raadscommissies; benoeming commissievoorzitter

  • 1. Een raadscommissie bestaat uit ten minste 1 en maximaal 3 commissieleden per fractie.

  • 2. De commissieleden worden door de raad op voordracht van de fracties benoemd.

  • 3. Zowel raadsleden als niet-raadsleden kunnen lid zijn. De artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op commissieleden die geen raadslid zijn, met dien verstande dat bij artikel 15 tweede lid moet worden gelezen ‘de gemeenteraad’ in plaats van ‘gedeputeerde staten’.

  • 4. De raad benoemt op voordracht van de fracties voor iedere raadscommissie 1 plaatsvervangend lid per fractie dat bij afwezigheid van een commissielid zitting heeft in de betreffende raadscommissie. Een afwezig commissielid mag te allen tijde worden vervangen door een raadslid.

  • 5. De raad benoemt de commissievoorzitters en hun plaatsvervangers.

Artikel 9. Zittingsduur en vacatures commissieleden en -voorzitters

  • 1. De zittingsperiode van een commissielid en -voorzitter eindigt in ieder geval met het einde van de zittingsperiode van de raad.

  • 2. Een commissielid, niet zijnde raadslid, houdt op lid te zijn als niet meer voldaan wordt aan de in artikel 8, derde lid, gestelde eisen;

  • 3. De voorzitter van een fractie die het commissielid, niet zijnde raadslid, voor benoeming heeft voorgedragen, kan de raad voorstellen het commissielid te ontslaan. De raad beslist hierover in zijn eerstvolgende vergadering, tenzij de concept-agenda hiervoor al is verzonden. In dat geval beslist de raad hierover in zijn daarop volgende vergadering.

  • 4. De raad kan een commissievoorzitter ontslaan.

  • 5. Een commissielid en een commissievoorzitter kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij doen daarvan schriftelijk mededeling aan de raad. Het ontslag gaat een maand na de schriftelijke mededeling in of zoveel eerder als hun opvolger is benoemd.

  • 6. Als door overlijden of ontslag een vacature van commissielid ontstaat, beslist de raad zo spoedig mogelijk over de vervulling daarvan.

  • 7. Als een fractie niet langer vertegenwoordigd is in de raad, vervalt het lidmaatschap van commissieleden niet zijn de raadsleden die op voordracht van die fractie zijn benoemd.

Hoofdstuk 2. Raads-, commissie- en presidiumvergaderingen

Paragraaf 1. Voorbereiding

Artikel 10. Oproep, agenda en stukken

  • 1. De burgemeester roept ten minste 7 dagen voor een raadsvergadering de raadsleden, een commissievoorzitter ten minste 7 dagen voor een commissievergadering de commissieleden, de voorzitter van de raad ten minste 7 dagen voor een presidiumvergadering de presidiumleden, op door middel van een e-mail en het plaatsen van de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken in het RIS, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, respectievelijk de in artikel 86, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken.

  • 2. Als over de inhoud van stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, of artikel 86, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, worden deze stukken in afwijking van het eerste lid op papier met de aanduiding ‘geheim’ verstrekt.

  • 3. In spoedeisende gevallen kan de burgemeester respectievelijk de commissievoorzitter of de voorzitter van de raad na het verzenden van de oproep als bedoeld in het eerste lid een aanvullende voorlopige agenda opstellen.

  • 4. Een aanvullende agenda als bedoeld in het derde lid wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de raads- of commissievergadering per e-mail aan de leden gezonden. Deze aanvullende agenda wordt met bijbehorende stukken geplaatst in het RIS.

  • 5. De agenda wordt bij aanvang van een vergadering door de raad, de commissie of het presidium vastgesteld.

Artikel 11. Openbare kennisgeving

Raads- en commissievergaderingen worden ten openbare kennis gebracht door aankondiging op de website van de gemeente Bergen (L).

Paragraaf 2. Spreekrecht

Artikel 12. Spreekrecht burgers, organisaties en instellingen

  • 1. Na de opening van een raads- of commissievergadering kunnen burgers of vertegenwoordigers van organisaties of instellingen het woord voeren over onderwerpen die niet op de agenda staan.

  • 2. Over onderwerpen die wel zijn geagendeerd kunnen burgers of vertegenwoordigers van organisaties of instellingen inspreken direct voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van het betreffende agendapunt

  • 3. De spreektijd voor de in het eerste en tweede lid genoemde personen is beperkt tot maximaal 5 minuten per individu. De voorzitter kan een afwijkende spreektijd vaststellen.

  • 4. Het woord kan niet worden gevoerd:

    • a.

      over een onderwerp waarover de betreffende persoon al eerder heeft gesproken in een commissie- of raadsvergadering;

    • b.

      over een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep openstaat of heeft opengestaan;

    • c.

      over benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;

    • d.

      indien een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;

    • e.

      voor het uitdragen van boodschappen of aanprijzingen van commerciële aard;

    • f.

      over een onderwerp dat primair behoort tot de bevoegdheid van de burgemeester of het college en dat nog niet aan de burgemeester respectievelijk het college is voorgelegd;

    • g.

      door of namens dan wel kennelijk namens een politieke groepering.

  • 5. Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit binnen een redelijke termijn voor de aanvang van de vergadering aan de griffier onder vermelding van naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover het woord gevoerd wenst te worden.

  • 6. De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken als dit in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 7. De inspreker voert het woord, nadat de voorzitter dit heeft verleend. De voorzitter kan de deelnemers aan de vergadering toestaan aan insprekers een korte, verhelderende vraag te stellen. Er vindt geen discussie plaats tussen een inspreker en deelnemers van de vergadering.

  • 8. De voorzitter of een raadslid, respectievelijk commissielid, doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van een inspreker.

Paragraaf 3. Regels voor raadsvergaderingen

Artikel 13. Tijdstip en duur van de raadsvergadering

  • 1. Een raadsvergadering vangt als regel aan om 19.00 uur en eindigt uiterlijk om 23.00 uur.

  • 2. Lijkt een vergadering later te eindigen dan 23.00 uur, dan legt de voorzitter de raad een voorstel van orde over eventuele afwijking van het eindtijdstip of het vervolgen van de vergadering op een ander moment voor. De raad beslist hier terstond over.

Artikel 14. Presentielijst

  • 1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raadsvergaderingen.

  • 2. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen raadsleden de presentielijst. Aan het einde van elke raadsvergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 15. Spreekregels

  • 1. Raadsleden worden geacht vragen over een stuk dat op de agenda van een raadsvergadering staat te hebben gesteld in de commissievergadering waarin hetzelfde stuk is geagendeerd. Deze vragen zijn door het college in de betreffende commissievergadering beantwoord, of het college heeft deze antwoorden schriftelijk vóór de behandeling in de raadsvergadering gegeven.

  • 2. Het presidium kan spreektijden voor zowel raadsleden, fracties, leden van het college, insprekers als anderen, zoals bedoeld in artikel 16, vaststellen.

  • 3. Een lid van de raad of het college voert slechts het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van deze gekregen te hebben en richt zich tot de voorzitter.

  • 4. De voorzitter kan interrupties toestaan. Deze dienen kort te zijn en het karakter te hebben van een vraag, via de voorzitter gericht aan degene die op dat moment het woord voert.

  • 5. Beraadslaging over onderwerpen of voorstellen geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 6. Spreektermijnen worden door de voorzitter afgesloten.

  • 7. Raadsleden mogen in een termijn niet meer dan eenmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 8. Het zevende lid is niet van toepassing op een raadslid dat een amendement, een subamendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, ten aanzien van de beraadslaging over het door dat raadslid ingediende.

  • 9. Bij de bepaling hoeveel malen een raadslid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 16. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Onverminderd het bepaalde in artikel 21 van de Gemeentewet kan de raad op enig moment besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

Artikel 17. Voorstellen van orde

Raadsleden kunnen tijdens een raadsvergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raad beslist hier terstond over.

Artikel 18. Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag toelichten.

Artikel 19. Besluit

  • 1. De voorzitter sluit de beraadslaging als hij vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist.

  • 2. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel voor het te nemen besluit.

Artikel 20. Stemming; procedure hoofdelijke stemming

  • 1. Als een voorstel zonder stemming wordt aangenomen, zoals bepaald in artikel 32 lid 3 van de Gemeentewet, kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in de besluitenlijst vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 2. Als een raadslid om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad.

  • 3. Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid. Vervolgens geschiedt de oproeping op alfabetische volgorde.

  • 4. Bij hoofdelijke stemming brengen ter vergadering aanwezig raadsleden, tenzij zij overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet niet aan de stemming deel behoren te nemen, hun stem uit door 'voor' of 'tegen' uit te spreken, zonder enige toevoeging.

  • 5. Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen totdat het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.

  • 6. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee. Deze doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 21. Volgorde stemming over amendementen en moties

  • 1. Als een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2. Als een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop dat betrekking heeft.

  • 3. Als meerdere amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, eerst over het meest verstrekkende amendement of subamendement gestemd.

  • 4. Als aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.

Artikel 22. Stemming over personen

  • 1. Bij stemming over personen als bedoeld in artikel 31 van de Gemeentewet, benoemt de voorzitter drie raadsleden tot stembureau.

  • 2. Aanwezige raadsleden zijn verplicht een door het stembureau verstrekt, behoorlijk ingevuld stembriefje in te leveren, tenzij zij overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet niet aan de stemming deel behoren te nemen.

  • 3. Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van het stembureau beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 4. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt in ieder geval verstaan:

    • -

      een blanco stembriefje;

    • -

      een ondertekend stembriefje;

    • -

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • -

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • -

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

      In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad op voorstel van de voorzitter van het stembureau.

Artikel 23. Verslagen en besluitenlijsten

  • 1. De griffier draagt zorg voor verslagen en besluitenlijsten, inclusief stemmingsuitslagen, van raadsvergaderingen.

  • 2. Een verslag bestaat uit een integrale geluidsopname van de raadsvergadering die kan worden beluisterd in het RIS.

  • 3. De conceptbesluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in het RIS geplaatst.

  • 4. Tijdens een raadsvergadering wordt de besluitenlijst van de vorige vergadering vastgesteld.

  • 5. Vastgestelde besluitenlijsten worden ondertekend door de voorzitter en griffier.

Artikel 24. Ingekomen stukken

  • 1. Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst die beschikbaar is in het RIS.

  • 2. Het presidium adviseert de raad over de afhandeling van de ingekomen stukken, de raad stelt dit advies vast.

  • 3. De griffier bewaakt de afhandeling van de ingekomen stukken.

Paragraaf 4. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden

Artikel 25. Amendementen en subamendementen

  • 1. Raadsleden dienen vóór het einde van de beraadslagingen over het voorstel waarop deze betrekking hebben amendementen en subamendementen in bij de voorzitter. Dit gebeurt schriftelijk, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2. Intrekking door de indiener van een amendement of subamendement is mogelijk tot het einde van de beraadslagingen.

Artikel 26. Moties

  • 1. Raadsleden dienen moties voor of tijdens een raadsvergadering schriftelijk in bij de voorzitter.

  • 2. De behandeling van een motie vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp of voorstel waarop het betrekking heeft.

  • 3. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld.

  • 4. Intrekking door de indiener van een motie is mogelijk tot het einde van de beraadslagingen.

Artikel 27. Initiatiefvoorstellen

  • 1. Raadsleden dienen initiatiefvoorstellen schriftelijk in bij de voorzitter.

  • 2. Conform het bepaalde in artikel 147a, vierde lid, Gemeentewet neemt de raad geen besluit over een initiatiefvoorstel dan nadat het college namens de raad door de griffier in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Indien het college binnen 4 weken nadat de gelegenheid is gegeven om wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen dit niet heeft gedaan, wordt ervan uitgegaan dat het college geen wensen of bedenkingen heeft.

  • 3. Het presidium plaatst een initiatiefvoorstel op de agenda van een commissie- en daaropvolgende raadsvergadering.

Artikel 28. Collegevoorstellen

  • 1. Een voorstel van het college aan de raad dat vermeld staat op de voorlopige agenda van een commissievergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad, op advies van het presidium.

  • 2. Als de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college dient te worden gezonden, bepaalt de raad binnen welke termijn het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 29. Interpellaties

  • 1. Raadsleden dienen verzoeken tot het houden van een interpellatie schriftelijk in bij de voorzitter. Het verzoek bevat in ieder geval de te stellen vragen.

  • 2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en de wethouders.

  • 3. Als het verzoek ten minste 48 uur voor aanvang van een raadsvergadering is ingediend of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, wordt over het verzoek tijdens de eerstvolgende raadsvergadering gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende raadsvergadering.

  • 4. De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 30. Schriftelijke vragen

  • 1. Raadsleden dienen schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 155 lid 1 van de Gemeentewet aan de burgemeester of het college in bij de griffier.

  • 2. De griffier brengt de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester en plaatst deze in het RIS.

  • 3. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen 20 dagen nadat de vragen zijn ingediend. Indien beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden, krijgt de vragensteller daarvan gemotiveerd schriftelijk bericht van de burgemeester of het college waarbij wordt aangegeven binnen welke termijn beantwoording zal plaatsvinden.

  • 4. De antwoorden worden door middel van plaatsing in het RIS openbaar gemaakt.

  • 5. De vragensteller kan na schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering nadere inlichtingen vragen over het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.

Artikel 31. Mondelinge vragen

  • 1. In een raadsvergadering kunnen raadsleden mondelinge vragen als bedoeld in artikel 155 lid 1 van de Gemeentewet stellen.

  • 2. Raadsleden leveren de aan het college te stellen vragen uiterlijk 24 uur voor een raadsvergadering aan bij de griffier. De griffier legt deze vragen direct na ontvangst voor aan het college.

Paragraaf 5. Regels voor commissievergaderingen

Artikel 32. Tijdstip en duur van de commissievergadering

  • 1. Een commissievergadering vangt als regel aan om 19.30 uur en eindigt uiterlijk om 23.00 uur.

  • 2. Lijkt een vergadering later te eindigen dan 23.00 uur, dan legt de voorzitter de commissie een voorstel van orde over eventuele afwijking van het eindtijdstip of het vervolgen van de vergadering op een ander moment voor. De commissie beslist hier terstond over.

Artikel 33. Presentielijst

  • 1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van commissievergaderingen.

  • 2. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen commissieleden de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 34. Opening vergadering en quorum

  • 1. Een commissievergadering wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van de fracties vertegenwoordigd is.

  • 2. Als ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt het presidium opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste 24 uur na de oproeping is gelegen.

  • 3. Op een vergadering als bedoeld in het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing. Een raadscommissie kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, als blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende commissieleden tegenwoordig is.

Artikel 35. Advies; geen stemmingen

  • 1. Als een raadscommissie een advies aan de raad uitbrengt, beslissen de leden op voorstel van de commissievoorzitter over de inhoud van het advies.

  • 2. In een vergadering vinden geen stemmingen plaats, behalve over het vergaderen in beslotenheid, het opleggen van geheimhouding als bedoeld in artikel 86 lid 1 van de Gemeentewet en met betrekking tot de orde. Indien er wordt gestemd, heeft elk aanwezig commissielid één stem. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter.

Artikel 36. Spreekregels

  • 1. Commissieleden worden geacht technische vragen van tevoren (schriftelijk) door tussenkomst van de griffier aan het college of aan de steller van het betreffende stuk te hebben gesteld. De beantwoording van deze vragen vindt zoveel mogelijk plaats voor aanvang van de commissievergadering waarin het betreffende stuk wordt behandeld, maar in elk geval vóór de raadsvergadering waarin dit stuk is geagendeerd.

  • 2. Beraadslaging over onderwerpen of voorstellen geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raadscommissie anders beslist.

  • 3. Spreektermijnen worden door de voorzitter afgesloten.

  • 4. Een lid van de raadscommissie of het college voert slechts het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van deze gekregen te hebben en richt zich tot de voorzitter.

  • 5. De voorzitter kan interrupties toestaan. Deze dienen kort te zijn en het karakter te hebben van een vraag, via de voorzitter gericht aan degene die op dat moment het woord voert.

  • 6. Commissieleden mogen in een termijn niet meer dan éénmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 7. Bij de bepaling hoeveel malen een commissielid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 37. Rondvraag

Commissieleden kunnen in een commissievergadering, los van onderwerpen die op de agenda staan, vragen stellen aan leden van het college van burgemeester en wethouders. Deze vragen moeten minimaal 24 uur voor aanvang van de betreffende commissievergadering aan de griffier worden gemeld. De griffier legt deze vragen direct na ontvangst voor aan het college.

Artikel 38. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Een raadscommissie kan op elk moment besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

Artikel 39. Handhaving orde en schorsing

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering.

  • 2. Hij kan de raadscommissie voorstellen aan een commissielid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het commissielid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de commissievoorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het commissielid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

  • 3. Hij kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en, als na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord, de vergadering sluiten.

  • 4. Hij roept sprekers tot de orde als deze zich in beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen uitlaten, afwijken van het in behandeling zijnde onderwerp, andere sprekers herhaaldelijk interrumperen, dan wel anderszins de orde verstoren. Sprekers die hieraan geen gevolg geven, kunnen door hem het woord ontnomen worden over het aanhangige onderwerp.

Artikel 40. Voorstellen van orde

Commissieleden kunnen tijdens een vergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raadscommissie beslist hier terstond over.

Artikel 41. Verslagen en besluitenlijsten

  • 1. De griffier draagt zorg voor verslagen en besluitenlijsten van commissievergaderingen.

  • 2. Een verslag bestaat uit een integrale geluidsopname van de commissievergadering die kan worden beluisterd in het RIS.

  • 3. De conceptbesluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in het RIS geplaatst.

  • 4. Tijdens een commissievergadering wordt de besluitenlijst van de vorige vergadering vastgesteld.

  • 5. Vastgestelde besluitenlijsten worden ondertekend door de voorzitter en griffier.

Paragraaf 6. Regels voor presidiumvergaderingen

Artikel 42. Frequentie, tijdstip en besluitvorming

  • 1. Het presidium vergadert eenmaal per vergadercyclus, direct na afloop van de vergadering van de commissie bestuur en financiën.

  • 2. Het presidium vergadert voorts als de voorzitter of tenminste twee leden daartoe verzoeken.

  • 3. Het presidium beslist bij meerderheid van stemmen van de fractievoorzitters. Indien de stemmen staken, beslist de voorzitter.

Artikel 43. Schriftelijke raadplegingen

  • 1. De griffier verzoekt de voorzitter en leden van het presidium schriftelijk (per e-mail) in te stemmen met de voorlopige agenda’s van commissievergaderingen en, indien aan de orde, met hiermee samenhangende afwijkingen van het door het presidium vastgestelde vergaderschema.

  • 2. Ook over andere dan in lid 1 genoemde onderwerpen waarover snel een besluit van het presidium is gewenst, kan de griffier de voorzitter en de leden schriftelijk (per e-mail) om hun oordeel vragen.

  • 3. Indien minimaal twee presidiumleden van mening zijn dat dit noodzakelijk is, wordt met het nemen van een onder lid 2 vallend besluit gewacht tot het presidium in vergadering bijeenkomt.

  • 4. Bij een schriftelijke raadpleging geldt artikel 42 lid 3.

Artikel 44. Besluitenlijsten

  • 1. De griffier draagt zorg voor besluitenlijsten van presidiumvergaderingen.

  • 2. In de besluitenlijst worden ook de resultaten van schriftelijke raadplegingen opgenomen.

  • 3. De conceptbesluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in het RIS geplaatst.

  • 4. Tijdens een presidiumvergadering wordt de besluitenlijst van de vorige vergadering vastgesteld.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 45. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Op besloten raads-, commissie- en presidiumvergaderingen is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 46. Toehoorders en pers

  • 1. Toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen op de publieke tribune openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter van de vergadering is bevoegd toehoorders, die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 47. Geluid- en beeldregistraties

  • 1. Degenen die in de vergaderzaal tijdens een raads- of commissievergadering geluid- en/of beeldregistraties willen maken, vragen hiervoor van tevoren toestemming aan de griffier en gedragen zich naar de aanwijzingen van de voorzitter.

  • 2. Allen die tijdens een openbare vergadering aanwezig zijn in de vergaderzaal, worden geacht zich ervan bewust te zijn dat er geluid- en/of beeldregistraties kunnen worden gemaakt die via allerlei media door een ieder zijn te raadplegen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 48. Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel over de toepassing ervan, besluit de raad of de betreffende commissie op voorstel van de voorzitter van de vergadering.

Artikel 49. Afwijking

De raad of een commissie kan bij ordevoorstel besluiten van dit reglement af te wijken indien de afwijking niet in strijd is met een wettelijk voorschrift.

Artikel 50. Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking nadat het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Bergen 2014 en de Verordening op de raadscommissies van de gemeente Bergen 2014 worden op dat tijdstip ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen van 12 februari 2019
De griffier, De voorzitter,
I.C. van ’t Hof M.H.E. Pelzer

Toelichting Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad en raadscommissies van de gemeente Bergen (L) 2019

Algemeen

In dit reglement van orde zijn de regels die gelden voor de raad en commissies en hun vergaderingen in één document samengevoegd, rekening houdend met de afspraken die na het in 2014 vaststellen van het vorige reglement van orde voor de raad en de verordening voor de commissies in presidiumverband zijn gemaakt. In dit reglement staan verwijzingen naar de Gemeentewet en de Kieswet, er is zoveel mogelijk voorkomen dat zaken die in deze wet zijn geregeld in dit reglement worden herhaald.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Om te voorkomen dat de omschrijving van terugkerende begrippen moet worden herhaald, is in dit artikel een aantal begrippen eenmalig gedefinieerd.

Artikel 2.Het presidium

Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad). Het presidium dient voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid, van de Grondwet).

In de gemeente Bergen is het presidium tevens agendacommissie en vervult hierdoor een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raad. Het is aan het presidium om de planning in te vullen maar ook om deze te bewaken. Het presidium stelt de agenda's van de raad en de commissies voorlopig vast. De definitieve vaststelling van de agenda van de raad en de commissies geschiedt bij de aanvang van de betreffende vergadering. Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het vijfde lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een dag en aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt met het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

Artikel 3. De griffier

De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad en de commissies aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (immuniteit) is in het tweede lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.

Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de Gemeentewet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

Eerste en tweede lid De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

Derde lid Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen. Dit lid duidt op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang om dat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijvoorbeeld 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.

Vierde en vijfde lid Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.

Artikel 5. Benoeming wethouders

Dit artikel geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikelen 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incomptabiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden. Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode politieke ambtsdragers speelt hierbij een rol. Daarnaast wordt in Bergen een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en het ondergaan van een risicoanalyse integriteit gevraagd. De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure aan te vragen.

Artikel 6. Fracties

Eerste, tweede en derde lid De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee. Deze aanduiding moet voldoen aan de eisen uit artikel G 3 van de Kieswet.

Vijfde lid In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie. Dit betekent ook dat: - kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet; - personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen; - als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren. Fractieafplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en -faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies. Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet). De naam van een nieuwe fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische beperking. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.

Artikel 7. Raadscommissies

De taken van de raadscommissies zijn vastgelegd in artikel 82, eerste lid, van de Gemeentewet. De raadscommissies bereiden de besluitvorming van de raad voor en overleggen met het college of de burgemeester. Een raadscommissie is vooral gericht op voorbereiding en informatievoorziening en het politieke debat vindt plaats in de raad. De taak om de besluitvorming van de raad voor te bereiden, zoals dat in de gemeente Bergen het geval is, komt tot uitdrukking in de taak advies uit te brengen over een voorstel of onderwerp. De raadscommissie kan ook eigener beweging advies aan de raad uitbrengen, ook dit advies kan aanleiding zijn voor besluitvorming in de raad. De raadscommissie bepaalt evenals de raad haar eigen agenda. Dit betekent dat niet het college maar de raadscommissie bepaalt of een voorstel aan de raadscommissie wordt voorgelegd alvorens het in de raad wordt besproken. Om dit te coördineren is een agendacommissie (in Bergen is dat het presidium) ingericht. Deze commissie is verantwoordelijk voor de inhoudelijke afstemming van raads- en commissievergaderingen.

Artikel 8. Samenstelling raadscommissies; benoeming commissievoorzitter

De raad bepaalt de samenstelling van de raadscommissies. Wel schrijft artikel 82, derde lid, van de Gemeentewet voor dat de raad moet zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde politieke groeperingen. Om dit te bereiken schrijft het eerste lid van dit artikel voor dat een raadscommissie bestaat uit een minimum en maximum aantal leden per fractie. De verhoudingen in de raadscommissies hoeven overigens blijkens jurisprudentie niet exact overeen te komen met de verhoudingen in de raad. De commissieleden worden door de raad benoemd, op voordracht van de fracties. Dit houdt in dat het aan de fracties zelf is om te bepalen wie de betreffende fractie vertegenwoordigen in de verschillende commissies. Het is enkel mogelijk - overeenkomstig het derde lid zelfs verplicht - de benoeming van een voorgedragen lid te weigeren als de betreffende kandidaat niet voldoet aan de vereisten van de Gemeentewet (zie verder de toelichting op het derde lid). Uit het derde lid volgt dat de leden van een raadscommissie geen raadslid hoeven te zijn. Wel zijn het de fracties die de leden voordragen. Op grond van het derde lid moeten commissieleden, evenals raadsleden, voldoen aan hetgeen is bepaald in de artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de Gemeentewet. Dit betekent onder andere dat zij achttien jaar moeten zijn, over een geldige verblijfstitel moeten beschikken, hun nevenfuncties openbaar moeten maken, geen functie als bedoeld in artikel 13 mogen vervullen en niet in strijd mogen handelen met artikel 15. Omdat Gedeputeerde Staten van Limburg geen ontheffing van artikel 15 eerste lid verlenen aan een commissielid niet zijnde raadslid, is deze ontheffingsbevoegdheid neergelegd bij de gemeenteraad. Om er voor te zorgen dat iedere fractie - met name ook de kleine fracties - in staat zijn deel te nemen aan de vergaderingen van de raadscommissie bepaalt het vierde lid dat iedere fractie een plaatsvervangend lid kan voordragen. Voor hen gelden dezelfde eisen als voor commissieleden. In de gemeente Bergen leggen commissieleden en hun plaatsvervangers de eed of belofte af. Een afwezig commissielid mag te allen tijde worden vervangen door een raadslid. De raad benoemt ook de (plaatsvervangend) commissievoorzitters. Op grond van artikel 82, lid 4 Gemeentewet moet de (plaatsvervangend) voorzitter van een commissie lid van de raad zijn.

Artikel 9. Zittingsduur en vacatures commissieleden en -voorzitters

De zittingsperiode van de leden en de voorzitter is even lang als de zittingsperiode van raadsleden, in principe dus vier jaar. De benoeming eindigt derhalve van rechtswege, de raad hoeft hen niet te ontslaan. Het lidmaatschap van een raadscommissie eindigt eveneens van rechtswege indien een lid niet meer voldoet aan de in artikel 8, derde lid, gestelde eisen (tweede lid) en indien een lid is benoemd op voordracht van een fractie die niet meer vertegenwoordigd is in de raad (zevende lid). De raad kan een lid van een raadscommissie op voorstel van de fractie die het lid heeft voorgedragen ontslaan. Deze situatie kan zich voordoen in geval van een splitsing van een fractie. De ontstane nieuwe fractie heeft dan overigens op grond van artikel 5, eerste lid, recht op een eigen lid.

Hoofdstuk 2. Raads-, commissie- en presidiumvergaderingen

Paragraaf 1. Voorbereiding

Artikel 10. Oproep, agenda en stukken

In artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de raadsvergadering. Voor een commissievergadering nodigt de voorzitter van dit gremium de leden uit, voor een presidiumvergadering doet de voorzitter van de raad dit. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de voorzitter minimaal zeven dagen vóór een vergadering de leden oproept. De oproep vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, of artikel van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verstrekt. De in artikel 25, eerste en tweede lid, of artikel 86, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Het presidium bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Het derde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda. Indien er in een raadsvergadering een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet niet van toepassing.

Artikel 11. Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van, in dit geval elektronische, publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2. Spreekrecht

Artikel 12. Spreekrecht burgers, organisaties en instellingen

Burgers en vertegenwoordigers van organisaties en instellingen mogen inspreken in raads- commissievergaderingen, zowel over onderwerpen die zijn geagendeerd als over zaken die -met enkele benoemde uitzonderingen- niet op de agenda staan. Elke vergaderdeelnemer mag een korte, verhelderende vraag stellen aan een inspreker die niet verplicht is te antwoorden.

Paragraaf 3. Regels voor raadsvergaderingen

Artikel 13.Tijdstip en duur van de raadsvergadering

Dit artikel bepaalt hoe laat een raadsvergadering begint en op welk tijdstip deze uiterlijk is afgelopen.

Artikel 14. Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet. De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

Artikel 15. Spreekregels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Gemeentewet geregelde recht op immuniteit. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen. De raad kan op grond van artikel 3 van dit reglement bepalen dat de griffier, deelneemt aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste en tweede, lid van de Gemeentewet.

Artikel 17. Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 27).

Artikel 18. Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.

Artikel 19. Besluit

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.

Artikel 20. Stemming; procedure hoofdelijke stemming

Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid, van de Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht. De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 van de Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

Artikel 21. Volgorde stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.

Artikel 22. Stemming over personen

Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Er moet gebruik worden gemaakt van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld, maar wel in dit reglement.

Artikel 23. Verslagen en besluitenlijsten

Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop de besluitenlijst wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet). De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om de besluitenlijst op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen. De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn moet worden gepubliceerd. De besluitenlijst geeft een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk. In Bergen is dat een geluidsopname van de raadsvergadering op de gemeentelijke website, met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen -voorzien van tijdscodes- en een besluitenlijst.

Artikel 24. Ingekomen stukken

Over aan de raad gerichte inkomende stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie, doorsturen naar het college en dergelijke. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. De raad stelt op voorstel van het presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Paragraaf 4. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden

Artikel 25. Amendementen en subamendementen

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan dit artikel. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen. Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn.

Artikel 26. Moties

Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken. Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats.

Artikel 27. Initiatiefvoorstellen

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede en derde lid van dit wetsartikel bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld. Daar wordt in deze bepaling uitvoering aan gegeven. Op grond van het derde lid moet de raad wel eerst het college de gelegenheid bieden om wensen en bedenkingen over het initiatiefvoorstel kenbaar te maken. Hiervoor krijgt het college vier weken de tijd.

Artikel 28. Collegevoorstellen

Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.

Artikel 29. Interpellaties

Dit artikel stelt nadere regels bij artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig. Dit gebeurt bij raadsbesluit. Een interpellatie is een zwaarder, vaak politiek meer beladen controle-instrument van de raad dan het stellen van vragen. Tijdens een interpellatie is de spreekvolgorde interpellant, overige raadsleden, burgemeester of college, interpellant. Een interpellatie hoeft niet uit te monden in een motie of ander besluit, maar een dergelijke conclusie geeft dit instrument wel meer betekenis dan een open einde.

Artikel 30. Schriftelijke vragen

Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Het college, c.q. de betreffende portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.

Artikel 31. Mondelinge vragen

Raadsleden mogen in een raadsvergadering mondelinge vragen stellen aan andere raadsleden of aan het college van B&W. De laatste categorie vragen moet tijdig bij de griffier worden aangemeld om het college van B&W de gelegenheid te geven de vragen goed te beantwoorden. Te laat aangemelde vragen worden in beginsel niet in een vergadering maar schriftelijk beantwoord.

Paragraaf 5. Regels voor commissievergaderingen

Artikel 32. Tijdstip en duur van de commissievergadering

Dit artikel bepaalt hoe laat een commissievergadering begint en op welke tijdstip deze uiterlijk is afgelopen.

Artikel 33. Presentielijst

De presentielijst en de ondertekening door de voorzitter en de griffier zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum aanwezig is. Daarnaast is de presentielijst van belang om de vergoedingen van de niet-raadsleden die lid zijn van de raadscommissie te kunnen vaststellen.

Artikel 34. Opening vergadering en quorum

Artikel 20 van de Gemeentewet regelt het vergaderquorum van de raad. Voor de raadscommissies ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet. Dit artikel voorziet hierin. Indien meer dan de helft van het aantal fracties vertegenwoordigd is en de betreffende commissieleden hebben de presentielijst getekend, kan worden vergaderd.Het tweede lid voorziet in een regeling voor een nieuwe vergadering indien het quorum niet bereikt is, anders zou de afwezigheid van leden van een raadscommissie de voortgang van werkzaamheden kunnen belemmeren. Uiteraard staat op het moment dat het presidium bepaalt op welke datum en tijdstip, nog niet vast op welk moment de schriftelijke oproep uitgaat. Indien er enkele dagen tussen de twee vergaderingen zitten, mag er vanuit worden gegaan dat het mogelijk is om 24 uur van tevoren een schriftelijke oproep te versturen.

Artikel 35. Advies; geen stemmingen

Het gebruik van het woord beslissen in het eerste lid kan de suggestie gewekt worden dat in de commissievergadering ook ‘echte’ besluiten kunnen worden genomen. Dit is echter niet het geval. Een raadscommissie neemt geen inhoudelijke beslissingen maar bereidt de besluitvorming in de raad voor en overlegt met het college en de burgemeester. Alleen in de raadsvergadering kunnen besluiten worden genomen. Wel kan een raadscommissie gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de raad.

Artikel 36. Spreekregels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 37. Rondvraag

Het van tevoren aan de griffier melden van in een rondvraag te stellen vragen heeft tot doel het college in de positie te brengen de gestelde vragen daadwerkelijk in de vergadering te beantwoorden.

Artikel 38. Deelname aan beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Gemeentewet geregelde recht op immuniteit, dat in artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op leden van raadscommissies en andere personen die aan de beraadslagingen deelnemen. Het is uiteraard ook mogelijk dat een raadscommissie bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen. Het gaat in deze bepaling om anderen dan de leden, de voorzitter, de burgemeester en de wethouders. Deze hebben op grond van artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet de mogelijkheid om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld de secretaris uitgenodigd worden.

Artikel 39. Handhaving orde en schorsing

Artikel 26 Gemeentewet geeft aan dat de voorzitter bij een raadsvergadering bevoegd is om de orde te handhaven, dit herhalen in dit reglement is overbodig. Voor de commissievergaderingen ontbreekt een bepaling over handhaving van de orde en schorsing in de Gemeentewet, deze is daarom hier opgenomen. Om te bevorderen dat leden van raadscommissies zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten bepaalt artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet bovendien dat artikel 22 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is op leden van raadscommissies. Hierdoor zijn leden van raadscommissies niet in rechte te vervolgen, aan te spreken of verplicht getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Dit geldt voor zowel raadsleden als niet-raadsleden.

Artikel 40. Voorstellen van orde

Ieder lid heeft tijdens de vergadering het recht een voorstel van orde te doen. De beslissing of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde is aan de raadscommissie. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raadscommissie. Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een (overleg) pauze of een voorstel over de (beperking van de) spreektijden van de leden en overige deelnemers aan de commissievergadering.

Artikel 41. Verslagen en besluitenlijsten

Dit artikel spreekt voor zich.

Paragraaf 6. Regels voor presidiumvergaderingen

Artikel 42. Frequentie, tijdstip en besluitvorming

Het presidium vergadert in principe één maal per vergadercyclus. Op verzoek van minimaal twee leden kan een extra vergadering worden gehouden. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter die in beginsel niet meestemt.

Artikel 43. Schriftelijke raadpleging

Dit artikel is opgenomen om te regelen dat het presidium ook zonder bijeen te komen een besluit kan nemen over de agenda’s van commissievergaderingen en over andere spoedeisende zaken die vermoedelijk niet tot veel discussie zullen leiden.

Artikel 44. Besluitenlijsten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 45. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 46. Toehoorders en pers

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor raadscommissies ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, maar op grond van dit artikel geldt voor hun vergaderingen hetzelfde.

Artikel 47. Geluid- en beeldregistraties

Het eerste lid van dit artikel spreekt voor zich, het tweede lid doet recht aan de privacywetgeving.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 48. Uitleg reglement,Artikel 49. AfwijkingenArtikel 50. Inwerkingtreding

Deze artikelen spreken voor zich.