Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Bergen

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Bergen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. College: het college van burgemeester en wethouders.

    b. Wet: de Wet werk en bijstand.

    c. Referteperiode: een aaneengesloten periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    d. Peildatum: de datum zoals die omschreven is in artikel 36 lid 4 van de Wet werk en bijstand (Wwb).

    e. Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

    f. Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

    g. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    h. WSF 2000: Wet studiefinanciering.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Langdurig, laag inkomen, uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 105 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Er bestaat in ieder geval geen recht op langdurigheidstoeslag voor de belanghebbende die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. a. Indien het inkomen gedurende de referteperiode maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt, wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag per jaar vastgesteld op:

    1. voor gehuwden € 500,00,

    2. voor een alleenstaande ouder € 450,00,

    3. voor een alleenstaande € 350,00.

    b. Indien het inkomen gedurende de referteperiode meer dan 100% doch maximaal 105% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt, wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag per jaar vastgesteld op:

    1. voor gehuwden € 250,00,

    2. voor een alleenstaande ouder € 225,00,

    3. voor een alleenstaande € 175,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. Het bedrag van de langdurigheidstoeslag, genoemd in artikel 3 lid 1 wordt elk jaar per

    1 januari geïndexeerd op basis van de “consumentenindex alle huishoudens van het “Centraal Bureau voor de Statistiek”, voor het eerst per 1-1-2010.

Artikel 4 Overige bepalingen

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5a Wijziging betekenis begrippen

  • 1 Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2 Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4 respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 5b

Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 en 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. 

Artikel 6 Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2009 en werkt terug tot 1 januari 2009. De verordening wordt aangehaald als de "Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Bergen.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bergen in zijn openbare vergadering van 7 juli 2009.
De griffier, de voorzitter,
W.P.G.M. Scheepens C.W.H.M. Klaverdijk

Toelichting 1 verordening langdurigheidstoeslag

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1 januari 2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de bijstandsnorm.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook structureel toe kennen bij een inkomen boven 105% van het bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 105 van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110 of 120% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110 of 120% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Voor de hoogte van de inkomsten dient gekeken te worden naar de afzonderlijke leefvormen gedurende de referteperiode en of belanghebbende boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm is gekomen.

In de toelichting in de nota van wijziging geeft de Staatssecretaris aan dat door de zinsnede "geen uitzicht heeft op inkomensverbetering" in artikel 36 WWB (na 1-1-2009) wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met zicht op inkomensverbetering (vanwege een goed arbeidsmarktperspectief), zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Daarmee is evenwel geen formele uitsluitingsgrond in de regelgeving opgenomen. In het tweede lid is daarom geregeld dat in ieder geval de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, niet voor langdurigheidstoeslag in aanmerking komt. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen waardoor ook bepaalde andere groepen met zicht op inkomensverbetering niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag.

Artikel 3

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afgeleid van de (wettelijk vastgestelde) hoogte in het jaar 2008 als het inkomen over de referteperiode maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Als het inkomen over de referteperiode maximaal 105% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt is de hoogte van de langdurigheidstoeslag de helft van het bedrag dat van toepassing is als het inkomen over de referteperiode maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor de mogelijkheid om de langdurigheidstoeslag jaarlijks te indexeren. Voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet gekeken worden naar de leefvorm op de peildatum.

Uitgangspunt is dat het recht op een langdurigheidstoeslag de echtgenoten gezamenlijk toekomt.

In het derde lid wordt een regeling zoals in artikel 24 WWB gegeven. Artikel 24 WWB geeft aan dat indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk is aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Datzelfde uitgangspunt geldt ook voor het toekennen van een langdurigheidstoeslag. Als een van de echtgenoten is uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB ontvangt de andere echtgenoot een langdurigheidstoeslag gebaseerd op de norm voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder. Van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 13 lid 1 is sprake wanneer de desbetreffende echtgenoot:

- rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

- zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;

- wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;

- per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;

- jonger is dan 18 jaar;

- die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4:

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de belanghebbende.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule

moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Het van toepassing zijn van de hardheidsclausule moet overigens zowel uit de rapportage als uit de beschikking blijken.

Overgangsrecht

In deze verordening behoeft geen overgangsrecht vastgesteld te worden. Immers, op grond van de wet zelf (artikel 26 lid 6 van de Wwb) geldt voor het jaar 2009 een overgangsrecht.

 

Bergen, 7 juli 2009.

 

De griffier De voorzitter

W.P.G.M. Scheepens C.W.H.M. Klaverdijk