Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening gemeente Bergen 2012

Geldend van 01-05-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Participatieverordening gemeente Bergen 2012

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van Bergen van 28 februari 2012;

gezien het advies van de Algemene Raadscommissie van 22 maart 2012;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid onder a en e en tweede lid van de WWB, artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 10a van de WWB, Gemeentewet, art 147 lid 1,

besluit vast te stellen de volgende:

Participatieverordening gemeente Bergen 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      ANW’ers personen met een uitkering volgens de Algemene

    nabestaandenwet die als werkzoekende ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf;

    • e.

      Suwi Wet structuur uitvoering werk en inkomen;

    • f.

      belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is

    betrokken op grond van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht. In het kader van re-integratie wordt onder belanghebbende verstaan: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • g.

      nugger de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6,

      eerste lid, onder a van de wet;

    • h.

      voorzieningen voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, artikel 34 lid 1 sub a van de IOAW en artikel 34 lid 1 sub a van de IOAZ, deze verordening en de beleidsregels als bedoeld in artikel 5, eerste lid van deze verordening;

    • i.

      college het college van burgemeester en wethouders van de

      gemeente Bergen;

    • j.

      arbeidsinschakeling het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid artikel 6 lid 1 sub b van de wet;

    • k.

      algemeen geaccepteerde

      arbeid alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden

    qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum;

    • l.

      loonkostensubsidie loonkostensubsidie aan een werkgever voor het

      aangaan van een dienstbetrekking met een belanghebbende;

    • m.

      doelgroep belanghebbenden (WWB, IOAW, IOAZ), ANW-ers en

      Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de wet, aan wie op grond van artikel 7 lid 1 sub a van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden. Artikel 40 lid 1 van de wet is overeenkomstig van toepassing;

    • n.

      participatieplaats een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ, waar een belanghebbende, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt;

    • o.

      tegenprestatie onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden, welke worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet;

    • p.

      voorliggende voorziening de voorziening als bedoeld in artikel 5, sub e van de wet.

HOOFDSTUK 2. BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan leden van de doelgroep alsmede personen als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de wet, met inachtneming van de Wet Participatiebudget, ondersteuning bij arbeidsinschakeling, voor zover het college dat noodzakelijk acht en geen aanspraak kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is om de beoogde arbeidsinschakeling en/of participatie te realiseren.

  • 3. Het college draagt zorg voor een aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Onverlet opname in de beleidsregels, kunnen de financiële mogelijkheden en kaders worden bijgesteld indien daartoe de noodzaak aanwezig is.

  • 5. Het college kan, in overeenstemming met het UWV Werkbedrijf, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan belanghebbenden aan wie het UWV Werkbedrijf een uitkering verstrekt.

  • 6. Ten aanzien van de vergoeding aan het college van de kosten, welke verbonden zijn aan het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden als bedoeld in het vijfde lid, kan het college nadere afspraken maken met het UWV Werkbedrijf.

Artikel 3 Beleidskader

  • 1. De gemeenteraad stelt een beleidsnota vast, waarin de visie over en missie van het participatiebeleid in de gemeente Bergen worden omschreven.

  • 2. Het college verantwoordt via de begrotingscyclus aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 3. De cliëntenraad wordt geraadpleegd bij de voorbereiding van de beleidsnota, dan wel wordt om een advies gevraagd over het eindconcept van de beleidsnota.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Personen behorende tot de doelgroep, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, zijn de belanghebbenden die aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of participatie.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 5 van deze verordening genoemde beleidsregels.

  • 3. Een belanghebbende heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan zijn re-integratie en/of participatie.

Artikel 5 Beleidsregels

  • 1.

    • Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

  • 2. Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    • a.de wijze waarop het college de verschillende doelgroepen kan ondersteunen ofeen voorziening afgestemd op de specifieke doelgroep kan aanbieden, waarbij een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen als uitgangspunt wordt genomen;

      • b.

        een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

      • c.

        de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg, en het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1.

    • Een belanghebbende die door het college een voorziening wordt aangeboden is op grond van de wet verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Personen behorend tot de doelgroep die deelnemen aan een voorziening zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet SUWI, de IOAW, de IOAZ, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. De nader aan de voorziening verbonden voorwaarden worden in de van toepassing zijnde beleidsregels omschreven en aan de belanghebbende bij besluit / in het plan van aanpak medegedeeld.

  • 4. Voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de wet, IOAW , IOAZ die niet voldoen aan de verplichtingen, verlaagd het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Bergen.

  • 5. Indien een persoon, niet zijnde een belanghebbende met een uitkering op grond van de wet, IOAW, IOAZ, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college besluiten dat deze persoon de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terug moet betalen.

  • 6. Het college legt in beleidsregels vast hoe zij verdere invulling geven aan de verplichtingen van de belanghebbende.

Artikel 7 Sluitende aanpak

  • 1. Elke belanghebbende krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1 van de wet, een aanbod voor een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een na periodiek onderzoek ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

HOOFDSTUK 3. VOORZIENINGEN

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    • In de beleidsregels als bedoeld in artikel 5, tweede lid van deze verordening, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college aanbiedt.

  • 2. Het college kan aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet SUWI deze verordening evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Het college stelt de vorm en inhoud van het plan van aanpak vast, alsmede de wijze waarop en de mate waarin de evaluatie van het plan van aanpak bedoeld in artikel 44a, van de wet, plaatsvindt.

  • 4. Het college legt in beleidsregels vast op welke wijze zij invulling geeft aan het verplicht stellen van onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet.

Artikel 9 Innovatie

Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de arbeidsinschakeling te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening en voor zover van toepassing, de beleidsregels.

Artikel 10 Loonkostensubsidie

  • 1.

    • Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een  belanghebbende met een uitkering WWB, IOAW , IOAZ een dienstbetrekking aanbiedt.

  • 2. Het college stelt ten aanzien van deze subsidie nadere beleidsregels vast met  betrekking tot:

      • a.

        de doelgroep van de subsidie;

      • b.

        de duur van de subsidie;

      • c.

        de hoogte van de subsidie;

      • d.

        de verplichtingen verbonden aan de subsidie;

      • e.

        de voorwaarden verbonden aan het aanvragen van de subsidie.

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 3. De subsidieverstrekking als bedoeld in dit artikel kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien:

    • a.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

    • b.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • c.

      de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt.

Artikel 11 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 12 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een belanghebbende die niet-direct bemiddelbaar is, een participatieplaats of een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de wet.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast het wegnemen van belemmeringen opgeworpen door persoonsgebonden factoren.

  • 3. De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 4. De participatieplaats duurt maximaal 24 maanden met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats evenals de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 7. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de inzet van participatieplaatsen.

Hoofdstuk 4. INKOMSTENVRIJLATING EN PREMIES

Artikel 13 Inkomstenvrijlating

  • 1. Voor de belanghebbende die vanuit de uitkeringssituatie aan het werk gaat, urenuitbreiding realiseert of aan het werk gaat en daarbij werkt naar zijn maximaal haalbare vermogen, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n van de wet.

  • 2. Voor de belanghebbende alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met één of meer meerderjarige kinderen, die vanuit de uitkeringssituatie aan het werk gaat urenuitbreiding realiseert of aan het werk gaat en daarbij werkt naar zijn maximaal haalbare vermogen waarin een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder r van de wet.

  • 3. Het college legt in beleidsregels vast op welke wijze zij invulling geeft aan  inkomstenvrijlating.

  • 4. Achteraf geconstateerde verzwegen inkomsten en inkomsten uit illegale activiteiten  komen niet in aanmerking voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid.

Artikel 14 Premies

  • 1. Het college is op grond van artikel 31, tweede lid onder j van de wet bevoegd  belanghebbenden, die deelnemen aan een arbeidsmarktgericht participatietraject, een activeringspremie te verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier  bedoelde premies.

Artikel 15 Voorzieningen voor jongeren

In afwijking van de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening kunnen de volgende voorzieningen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    Onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    De voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Overgangsrecht

Rechten welke zijn verkregen op grond van de Reintegratieverordening Gemeente Bergen, zoals vastgesteld op 28 september 2003, blijven onverlet van kracht voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Participatieverordening gemeente Bergen 2012”.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.De Reintegratieverordening Gemeente Bergen, zoals vastgesteld op 28 september 2003 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 12 april 2012.
de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting

Algemene toelichting

De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en e en tweede lid van de WWB (verder de wet), artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 10a van de wet. Uit de wet vloeit voort dat naast het participatiebeleid in algemene zin, in de verordening of beleidsregels tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • * het beleid ten aanzien van de categorieën van personen die onder de doelgroep vallen;

    * een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

    * het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

 

Op grond van de wet heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie en participatie van personen die tot de doelgroep behoren die aan de daaraan te stellen criteria voldoen, belanghebbenden met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en belanghebbenden die onder de strekking van artikel 10 tweede lid van de wet vallen.

 

Op grond van de wet is de gemeenteraad gehouden om een verordening vast te stellen waarin de kaders voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar participatietaak worden neergelegd. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van belanghebbenden op ondersteuning bij re-integratie vastgelegd te worden.

 

Relatie met de Afstemmingsverordening gemeente Bergen 2012

In de afstemmingsverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de cliënt geregeld. De participatieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

 

Wijzigingen per 1 januari 2012

De wetswijzigingen maken aanpassing van de participatieverordening noodzakelijk. Wat van invloed is op de participatieverordening is de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012. Met deze intrekking vervalt ook van rechtswege de Verordening Werkleeraanbod WIJ. Voor de arbeidsinschakeling komen jongeren dan onder het regime van de WWB en de participatieverordening WWB te vallen. Daarnaast moet in de participatieverordening worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren de volgende „incentives‟: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen

voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is conform de bedoelingen van de wetgever en conform artikel 31, vijfde lid van de wet waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandverlening. Wat ook nieuw is, is dat ten aanzien van een belanghebbende een „plan van aanpak verplicht wordt gesteld. Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand wordt, in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen. Dat plan van aanpak bevat een uitwerking van de ondersteuning door de gemeente (als die wordt verleend) en de verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling.

 

Het belangrijkste uitgangspunt van de regering is, dat er meer mensen aan het werk moeten en dat mensen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van een uitkering. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit de armoede te komen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1         Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

 

Begrip belanghebbende

In deze verordening is gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende. Dit is in overeenstemming met Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr). Hierin wordt bepaald dat, met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en worden gekozen voor het begrip bijstands- of uitkeringsgerechtigde dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.

Artikel 2         Opdracht college

De opdracht aan het college is vormgegeven analoog aan artikel 7 van de wet. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven.

 

In de wet is in artikel 10, derde lid aangegeven, dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven, dat de voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in gezet kunnen worden.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de wet dat het college evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Met het derde lid geeft de gemeenteraad het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat het college de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is. Er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Het vierde lid geeft kaders en criteria aan voor prioritering van het aanbod van voorzieningen.

 

Het vijfde lid is een vertaling van artikel 7, derde lid van de wet, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV Werkbedrijf zoals neergelegd in de Wet Suwi, het college aan belanghebbenden, die van het UWV Werkbedrijf een uitkering ontvangen, een voorziening kan aanbieden.

 

Vervolgens definieert het zesde lid de voorwaarde zodat het vijfde lid toegepast kan worden.

 

 

Artikel 3         Beleidskader

De wet vraagt aan de gemeenteraad om het participatiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in een beleidskader. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De gemeenteraad stelt het beleidskader vast.

 

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college verantwoordt via de begrotingscyclus aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

In het derde lid is geregeld dat de cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid.

 

Artikel 4         Aanspraak op ondersteuning

De wet vraagt niet nadrukkelijk dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Dat is namelijk al in de wet geregeld. Voor de duidelijkheid is er toch voor gekozen om in het eerste lid een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen. Niet opgenomen is de mogelijkheid om (gemotiveerd) te kunnen afwijken van een advies van het UWV werkbedrijf. Deze mogelijkheid volgt al uit artikel 3:50 Awb.

 

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.

 

In het derde lid wordt de uitsluitingsgrond omschreven.

 

Artikel 5         Beleidsregels

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, beleidsregels opstelt.

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de orde dienen te komen. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat het college vrij daar andere onderdelen aan toe te voegen.

 

Artikel 6         Verplichtingen van de belanghebbende

Deelname aan participatie is niet vrijblijvend. Belanghebbenden zijn al door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

In het derde lid is vastgelegd dat het college nadere voorwaarden in beleidsregels kan vastleggen. Indien de belanghebbenden zich niet aan deze verplichtingen houden kan de (lid 4) uitkering worden verlaagd en bij overige belanghebbenden (lid 5) kan de verplichting worden opgelegd de kosten terug te betalen. Dit op grond van de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Bergen dan wel vastgelegde beleidsregels.

 

Artikel 7         Sluitende aanpak

In de wet is voor de sluitende aanpak geen bepaling opgenomen. Maar om langdurige werkloosheid te voorkomen onder mensen die er niet in slagen op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, is de zogeheten sluitende aanpak ontstaan.

Deze in Europees verband afgesproken aanpak houdt in dat voor iedere cliënt een aanbod voor werk, scholing of sociale activering wordt gedaan. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht.

Het gaat hier om de aanpak, waarbij er voor een werkloze die zich als werkzoekende inschrijft bij het UWV Werkbedrijf wordt beoordeeld of hij binnen zes maanden een baan kan vinden zonder extra bemiddeling. Wordt dat niet verwacht, dan komt de werkzoekende in aanmerking voor extra bemiddeling naar regulier werk of wordt er mogelijk gezocht naar niet-regulier werk, als dat tenminste tot de mogelijkheden behoort.

 

Ingeval betrokkene valt onder de doelgroep als genoemd in artikel 2 lid 1 van deze verordening doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht. Extra bemiddeling betekent dat de werkzoekende een bemiddelingstraject doorloopt, waarmee hij aan activiteiten deelneemt om hem naar werk te begeleiden. Het college streeft er naar de sluitende aanpak als hiervoor genoemd als zodanig uit te voeren voor zover de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn.

 

Artikel 8         Algemene bepalingen over voorzieningen

Het eerste lid van dit artikel strekt in de lijn van het systeem van deze verordening ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Dit lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het derde lid geeft het college bevoegdheid om voor het plan van aanpak nadere regels te stellen wat betreft inhoud en vorm. Die regels kunnen ook betrekking hebben op de wijze waarop het plan van aanpak wordt geëvalueerd, zo nodig wordt bijgesteld en de frequentie waarin de evaluatie plaatsvindt.

 

Het vierde lid verplicht mensen die nog niet in staat zijn om te werken, een zogenaamde tegenprestatie te leveren voor de uitkering.

 

Artikel 9         Innovatie

Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is een innovatie artikel opgenomen waarmee de financiële basis wordt gelegd om te kunnen experimenteren met voorzieningen die in het kader van de arbeidsinschakeling aangeboden kunnen worden.

 

Artikel 10       Loonkostensubsidie

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat, naast het algemene artikel over voorzieningen en de bepalingen met betrekking tot de participatieplaatsen, dit artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

De loonkostensubsidies binnen de WWB zijn vormvrij. Wel dient rekening gehouden te worden met de regelgeving van de Europese Gemeenschap over verboden staatssteun.

Er is geen sprake van staatssteun indien:

•    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

•    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

 

Artikel 11       Subsidie- en budgetplafonds

Het college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in beleidsregels gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan middels verordening een subsidie- en budgetplafond worden ingesteld.

 

De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het college dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 12       Participatieplaats

De participatieplaats is werk met behoud van uitkering voor de belanghebbende met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (niet-direct bemiddelbaar). Arbeidsvaardigheden zijn (nog) niet (voldoende) aanwezig. Daarnaast zijn er ook nog in de persoon van belanghebbende gelegen factoren die directe bemiddelbaarheid naar de arbeidsmarkt in de weg staan. Onder participatiebanen worden ook brug- en opstapbanen begrepen.

 

Een participatieplaats van de gemeente Bergen kent twee vormen:

  • 1.

    Werkstage: een korte, intensieve participatieplaats waarbij met meerdere sectoren, werkgevers kennis wordt gemaakt of als proefplaatsing bij een werkgever die het voornemen heeft een dienstverband aan te bieden

  • 2. Participatieplaats: de werkzaamheden dienen additioneel van aard te zijn en op participatie gericht. Het mogen werkzaamheden zijn die maatschappelijk als nuttig worden ervaren. Een participatiebaan maakt deel uit van een traject. Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De participatieplaats kan in eerste instantie maximaal twee jaar worden ingezet. Voor afloop van deze termijn dient een evaluatie plaats te vinden, waarbij beoordeeld wordt of de participatieplaats nog het meest geschikte instrument is, of dat een andere participatievoorziening meer adequaat is. Indien dit niet het geval is kan de participatieplaats voor de duur van één jaar verlengd worden. Dit onder de voorwaarde dat de participatieplaats in een andere organisatie gevonden wordt en dat de werkzaamheden ook anders van aard zijn. Voor het einde van het derde jaar vindt opnieuw een evaluatie plaats. Indien de         participatieplaats nog steeds de meest adequate voorziening is, dan kan die voor de laatste keer voor de duur van één jaar verlengd worden. In totaal kan een participatieplaats daarmee vier jaar doorlopen. Perioden van werken in een Work-First- traject voorafgaand aan de participatieplaats tellen mee in de maximale termijn van vier jaar.

 

Artikel 13       Inkomstenvrijlating

Lid één Voor belanghebbenden die vanuit de uitkeringssituatie aan het werk gaan urenuitbreiding realiseert (in de huidige baan of 2e andere baan) of de belanghebbenden die aan het werk gaan en daarbij werken naar vermogen (maximaal haalbare) is het mogelijk gemaakt de inkomsten voor een deel vrij te laten gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31 lid 2 sub n van de wet of artikel 8 IOAW/IOAZ. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de participatie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

Lid twee met de aanscherping van de WWB ingaande 1 januari 2012 is artikel 31, lid 2 onder r opgenomen in de wet. Het betreft een inkomensvrijlating voor de alleenstaande ouder, of alleenstaande ouder met één of meer meerderjarige kinderen die inkomsten uit arbeid geniet. Deze vrijlating sluit aan op de vrijlating van 25% van de inkomsten die gedurende 6 maanden kan worden toegepast. Na deze 6 maanden behoudt de alleenstaande ouder een inkomstenvrijlating van 12,5% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31, lid 2 onder r van de wet gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

Deze vrijlating is slechts van toepassing indien:

  • * Sprake is van de volledige zorg voor een te laste komend kind tot 12 jaar;

  • * De periode van 6 maanden zoals bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n van de wet is verstreken;

  • * De vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

 

Achteraf geconstateerde / verzwegen inkomsten en inkomsten uit illegale activiteiten komen niet in aanmerking voor een inkomstenvrijlating; omdat niet vastgesteld kan worden dat deze niet bijgedragen hebben aan de arbeidsinschakeling van belanghebbenden.

 

Artikel 14       Premies

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan variëren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt.

 

Artikel 15       Voorzieningen voor jongeren

Een aantal van de genoemde voorzieningen kunnen voor jongeren niet worden ingezet. De volgende voorzieningen staan niet open voor jongeren tot 27 jaar: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is conform de bedoeling van de wetgever en conform artikel 31, vijfde lid van de wet waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandsverlening.

 

Artikel 16       Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 17       Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 18       Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 19       Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting