Regeling vervallen per 02-05-2017

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Bergen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 01-05-2017

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente en 2015

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente en 2015

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gezien het advies van de Algemene Raadscommissie van 20 november 2014;

besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Bergen2015.

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet Participatiewet;

  • b.

    IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    WWB Wet werk en bijstand;

  • e.

    het college het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    de raad de gemeenteraad;

  • g.

    arbeidsinschakeling het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet;

  • h.

    doelgroep personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de

    wet;

  • i.

    voorzieningen voorzieningen als bedoeld in artikel 3 tot en met 7 van deze

    verordening.

Artikel 2. Inzet van voorzieningen

  • 1. Het college kan de voorzieningen, bedoeld in deze verordening, aanbieden aan personen

    die behoren tot de doelgroep en woonachtig zijn in de gemeente Bergen, dan wel

    werkgevers van deze personen.

  • 2. De raad stelt een beleidskader vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen,

    waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de

    voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere

    bepalingen zijn opgenomen.

  • 3. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen

    rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De

    omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de

    mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de

    voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid tot het verrichten van mantelzorg.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de

    artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en

    37 van de IOAZ niet nakom

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid

    aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening

    genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste

    lid, onderdeel a, onder 2, van de wet;

    d.naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle

    arbeidsinschakeling;

    e.de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon

    die gebruik maakt van de voorziening;

    f.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de

    aangeboden voorziening;

    g.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden

    die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die

    voorziening.

Artikel 3. Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject gericht op

    arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid,

    onderdeel a, van de wet.

Artikel 4. Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep

    die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van

    begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere

    werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het

    Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij

    uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden

    tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden

    mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke

    aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of

    aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken

    voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het

    college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente

    gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.

Artikel 5. Persoonlijke ondersteuning (jobcoach)

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning

bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van

structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan

hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 6. No-riskpolis

  • 1.

    • Een werkgever kan in aanmerking komen voor een no-riskpolis als:

    a. de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomstaangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. Het college stelt nadere regels die onder meer betrekking hebben op:

    a. de duur van de dekking van de verzekeringspolis;

    • b.

      de periode vanaf de aanvang van het verzuim als gevolg van arbeidsongeschiktheid

    waarover de loonkosten niet worden vergoed;

    • c.

      het bedrag van de aan de werkgever uit te keren vergoeding van loonkosten.

  • 3. In plaats van de no-riskpolis als bedoeld in het eerste lid kan het college de

    werkgever op andere wijze compensatie verlenen voor het verzuimrisico. Het tweede

    lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Maatwerkvoorzieningen

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college, aanvullend op de

    voorzieningen zoals benoemd in hoofdstuk 3 van deze verordening, een

    maatwerkvoorziening aanbieden, indien de individuele klantsituatie daarom vraagt.

  • 2. De maatwerkvoorziening moet bijdragen aan het mogelijk maken van

    reguliere arbeid door de persoon die behoort tot de doelgroep.

Artikel 8. Budgetplafonds

1.Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende

voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond

bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 9. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Participatieverordening gemeente Bergen 2012 wordt ingetrokken.

  • 2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening gemeente Bergen 2012, die moet worden  beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt  voldaan aan de voorwaarden uit deze verordening voor de duur:

    a. van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid,

    onderdeel a.

  • 3. Het college kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode,

    besluiten of een voorziening wordt voortgez

  • 4. De Participatieverordening gemeente Bergen 2012 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW,

    IOAZ gemeente Bergen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen in zijn vergadering van 11 december 2014.
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd.

Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn.

Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en de no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet) is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

DoelgroepDe doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • -

    die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar

arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en

artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit

arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het

minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen

loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene

nabestaandenwet (hierna: ANW);

-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

-personen zonder uitkering;

en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 2. Inzet van voorzieningen

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon.

Beëindigingsgronden

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 2, vierde lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 2, vierde lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verstrekt.

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3. Scholing

De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt.

Taallessen zijn een belangrijk onderdeel van het scholingsaanbod. Verder kan voor personen zonder startkwalificatie scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet).

Artikel 4. Participatievoorziening beschut werk

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment.

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.

Omvang beschut werk

Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).

Artikel 5. Persoonlijke ondersteuning (jobcoach)

In artikel 5 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Artikel 6. No-riskpolis

De gemeente sluit ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering af met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringnemer. De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).

De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.

Voorwaarden

In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren. Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.

Contract met verzekeraar

De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid). Het derde lid voorziet bovendien in een mogelijkheid om een vergoeding aan de werkgever te verstrekken als deze zelf een no-riskpolis heeft afgesloten. Omvang en de duur van de vergoeding aan werkgevers wordt door het college bij nadere regels vastgesteld (tweede lid).

Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk

De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.

Artikel 7. Maatwerkvoorzieningen

De raad stelt bij verordening regels vast waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn.

Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden. Daarnaast is in dit artikel vastgelegd dat in het individuele geval, naast de voorzieningen zoals in deze verordening genoemd, andere voorzieningen kunnen worden ingezet die het college in de individuele klantsituatie noodzakelijk acht. Te denken valt aan vormen van sociale activering, werkstages, detacheringsbanen, leerwerktrajecten, werkervaringsplaats.

Artikel 8. Budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening budgetplafonds instellen.

Het ontbreken van financiële middelen alleen, kan geen reden zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een andere voorziening wordt uitgeweken.

Artikel 9. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

In artikel 9 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 2, vierde lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 9, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorziening wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit ‘oude’ re-integratieverordening. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de ‘oude’ re-integratieverordening worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.

Voortzetting is niet mogelijk

Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de ‘oude’ re-integratieverordening of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.

Ten aanzien van die voorziening blijft de ‘oude’ re-integratieverordening van toepassing (artikel 9, vierde lid, van deze verordening).

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.