Regeling vervallen per 23-05-2017

beleidsregels Individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Bergen

Geldend van 05-02-2015 t/m 22-05-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Individuele inkomenstoeslaggemeente Bergen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen;

gelet op artikel 36 en artikel 8 lid 2 van de Participatiewet en artikel 2 van de verordening individuele inkomenstoeslag Bergen 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen de beleidsregels Individuele inkomenstoeslag gemeente 2015 Bergen.

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    • In de beleidsregel wordt verstaan onder:

    • 1.
      • a.

        belanghebbende: persoon die een individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

      • b.

        WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

      • c.

        WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

      • d.

        wet: de Participatiewet;

      • e.

        verordening: Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Bergen 2015;

      • f.

        referteperiode: de periode zoals beschreven in artikel 1 sub e van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Bergen 2015: “de periode van 36 maandenvoorafgaand aan de aanvraagdatum”.

  • 2. Voor de overige begrippen wordt aangesloten bij de begrippen zoals die gelden in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Bergen 2015.

Artikel 2. Draagkracht

  • 1.

    • Bij het vaststellen van de hoogte van het inkomen en vermogen wordt hetgeen is bepaald in paragraaf 3.4 van de Participatiewet in acht genomen.

  • 2. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is van toepassing op deze beleidsregels.

  • 3. Het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt volledig tot de draagkracht gerekend.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    • Uitzicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval verondersteld ten aanzien van belanghebbende(n) die:

    • a.

      op de aanvraagdatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen en/of studiefinanciering ontvangen op grond van de WSF of die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS;

    • b.

      tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een opleiding of onderwijs als bedoeld in sub a hebben gevolgd;

    • c.

      wegens een gedraging van de 2de, 3de of 4de categorie zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Bergen 2015 tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      wegens een gedraging genoemd in artikel 18 lid 4 Participatiewet, artikel 37 IOAW en IOAZ (met uitzondering van lid 1 sub b) tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • e.

      wegens een gedraging zoals genoemd in artikel 18b lid van de Participatiewet en tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode, een maatregel opgelegd heeft gekregen;

    • f.

      wegens een gedraging, met een benadelingsbedrag als gevolg, zoals genoemd in artikel 18a lid 1 van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en de IOAZ die tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen;

    • g.

      door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een maatregel of een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode;

    • h.

      een hoger inkomen heeft/hebben dan bijstandsniveau maar gedurende drie jaar op bijstandsniveau leeft/leven wegens een minnelijke schuldregeling of WSNP traject.

    • i.

      inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren.

  • 2. Belanghebbende(n) die vallen onder de categorieën genoemd onder lid 1 komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Voor zover in dit artikel gesproken wordt over opgelegde maatregelen tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode hebben deze ook betrekking op maatregelen die voor 1 januari 2015 opgelegd zijn op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 4. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen.

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft:

    • a.

      de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

    • b.

      de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ die een ontheffing heeft gekregen van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 onder a en b of artikel 9 lid 2 van de Participatiewet en artikel 37a IOAW/IOAZ voor meer dan 6 maanden en waarbij artikel 3 sub c en d niet van toepassing is;

    • c.

      die op grond van artikel 9a van de wet of artikel 38 IOAW/IOAZ een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling heeft en waarbij artikel 3 sub c en d niet van toepassing is;

    • d.

      de belanghebbende die op grond van artikel 6b van de wet danwel 4b van de IOAW/IOAZ medisch urenbeperkt is en waarop een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder z van de wet dan wel artikel 8 lid 7 van de IOAW en artikel 8 lid 11 van de IOAZ van toepassing is.

  • 2. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van geen uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Met inachtneming van de artikelen 3 en 4 beoordeelt het college of belanghebbende(n) op de aanvraagdatum uitzicht, of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Deze beoordeling geschiedt aan de hand van:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende(n) en;

  • b.

    de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2015.

    De beleidsregels langdurigheidstoeslag Bergen worden per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 7. Citeertitel

  • Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2015gemeente Bergen.

Nota-toelichting beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Bergen

De individuele inkomenstoeslag is een extra tegemoetkoming voor belanghebbende(n) die langdurig moeten rondkomen met een laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Daarmee is het de opvolger van de huidige langdurigheidstoeslag.

De gemeenteraad heeft op 11 december 2014 de Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 vastgesteld.

Artikel 36 van de Participatiewet stelt als voorwaarde dat het recht op een individuele inkomenstoeslag alleen bestaat als er géén uitzicht is op inkomensverbetering.

Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum, de datum waarop de periode van 36 maanden afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.

Indien één van beide gehuwden niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Het college kan op grond van artikel 36 Participatiewet nadere regels stellen ten aanzien van het begrip uitzicht op inkomensverbetering. Wie heeft wel en wie heeft geen uitzicht op inkomensverbetering?

Iedere aanvraag wordt beoordeeld op de criteria uit artikel 36 van de Participatiewet en de verordening maar ook op de vraag of er sprake is van ‘uitzicht op inkomensverbetering’.

Bij elke aanvraag wordt daarbij gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de aanvrager (en eventuele partner) en naar de inspanningen die betrokkene heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Als dit is beoordeeld, kan vastgesteld worden of de aanvrager (en/of de eventuele partner) uitzicht heeft op inkomensverbetering. Alleen als daar geen uitzicht op is en er wordt aan de overige voorwaarden voortvloeiend uit artikel 36 Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag voldaan, dan is er recht op de individuele inkomenstoeslag.

In deze beleidsregels worden de criteria voor deze beoordeling neergelegd.

Artikel 1. begrippen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Draagkracht

In lid 3 wordt met de toepasselijke bijstandsnorm bedoeld de norm voor belanghebbende die de uitkomst is van de norm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet na eventuele toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

Lid 1 sub a en b Onderwijs/Scholing/S tudiefinanciering

Belanghebbende(n) die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, een studie volgen of kunnen volgen als bedoeld in de WSF 2000, studiefinanciering ontvangen op grond van de WSF 2000 of die in de referteperiode een opleiding of onderwijs hebben gevolgd worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.

Lid 1 sub c tot en met g Maatregel/Boete

De individuele inkomenstoeslag is niet bedoeld om de verlaging van de uitkering door middel van de aan belanghebbende opgelegde maatregel dan wel boete te compenseren. Deze maatregel/boete wordt immers opgelegd omdat de gemeente Bergen voorgenoemde gedragingen/schending niet accepteert en het gedrag tevens in de weg staat tot inkomensverbetering.

Het college zal in het individuele geval moeten beoordelen of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als belanghebbende in de referteperiode één van de re-integratieverplichtingen of de inlichtingenplicht/informatieplicht heeft geschonden. In het bijzonder geldt dit voor de zwaardere overtredingen waarbij verondersteld kan worden dat door het verzuim het uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk is verminderd. Dit is het geval als een persoon niet of onvoldoende naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding hebben gegeven om af te zien van een verlaging van de uitkering. Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 5 beoordeeld worden.

Ter voorkoming van rechtsongelijkheid met uitkeringsgerechtigden van het UWV wordt dezelfde lijn doorgetrokken voor hen.

In lid 1 sub e wordt verwezen naar de Wet taaleis. Deze wet is per 1 januari 2015 nog niet in werking getreden. Met deze wet worden de voorwaarden in het kader van de bijstand uitgebreid met een eis met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal, om de kansen voor participatie op de arbeidsmarkt door bijstandsgerechtigden te vergroten.

Naar verwachting treedt de wet per 1 juli 2015 in werking en kent ook overgangsrecht. Artikel 2 lid 1 sub e treedt pas in werking op het moment dat de Wet taaleis in werking treedt. De bepaling is alvast in de beleidsregels opgenomen zodat de beleidsregels niet bij inwerkingtreding van de wet direct moeten worden aangepast.

Lid 1 sub h Minnelijke schuldregeling of Wsnp

Belanghebbende(n) die in de het minnelijke schuldregeling traject of de wsnp zitten leven gedurende dit traject van een inkomen ter hoogte van de van toepassingzijnde bijstandsnorm, het meerdere van het gezamenlijk inkomen wordt aangewend voor de aflossing van schulden. Als het college bij de berekening van het inkomen rekening gaat houden met deze aflossing van schulden, dan wordt er indirect bijstand verstrekt voor schulden en dat is onder de Participatiewet (net als onder de WWB) niet toegestaan. Daarnaast hebben belanghebbende(n) na drie jaar aflossing weer uitzicht op inkomensverbetering.

L id 1 sub i Bewust deeltijd werken

Indien een belanghebbende op de peildatum inkomsten uit een deeltijdbaan heeft en er geen

vastgestelde belemmeringen zijn om (meer uren) te gaan werken, dan heeft belanghebbende

uitzicht op inkomensverbetering. De gevolgen die er zijn als belanghebbende zicht heeft op

inkomensverbetering, maar (bewust) niet wil werken of niet meer uren wil werken, kunnen niet worden afgewenteld op de gemeente.

In een dergelijk geval bestaat alleen recht op individuele inkomenstoeslag als is vastgesteld dat

belanghebbende door redenen van medische of sociale aard niet in staat is (meer uren) te gaan

werken of als belanghebbende gedurende de referteperiode aantoonbaar naar vermogen heeft

geprobeerd arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

Lid 2 spreekt voor zich

Lid 3 WWB

Dit lid is opgenomen om aan te geven dat maatregel die op grond van de WWB zijn opgelegd meegenomen worden in de beoordeling van de zinsnede ‘tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode’.

Lid 4 A ndere situaties

Lid 1 van dit artikel bevat een aantal situaties waarvan het college vindt dat er in ieder geval sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming. Ook in andere situaties kan er nog uitzicht op inkomensverbetering zijn. Voor die situaties geldt dit lid.

Hierbij geldt dat als naar het oordeel van de consulent (rekening houdend met bijv. de leeftijd van de persoon of de afstand tot de arbeidsmarkt) en eventueel met input van de jobcoach, het voor een persoon of een gezinslid mogelijk is om binnen 12 maanden vanaf de aanvraagdatum naar verwachting een inkomen te verwerven, er zicht is op inkomensverbetering.

Bij een trajectplan waarin het doel is om binnen 12 maanden uit te stromen naar arbeid wordt er van uit gegaan dat iemand uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

Lid 1 sub a V olledig arbeidsongeschikte

Een volledig arbeidsongeschikte belanghebbende heeft per definitie geen uitzicht op betaalde arbeid en de daarmee samenhangende inkomensverbetering. De situatie waarin gehuwden alleen leven van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van één van hen is lastiger te bepalen. De echtgenoot die de arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt heeft per definitie geen uitzicht op inkomensverbetering. Dit geldt niet voor de andere echtgenoot. Deze kan uitzicht hebben op inkomensverbetering, maar er voor kiezen thuis te blijven. De beoordeling van de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie van deze echtgenoot vindt plaats door de consulent, eventueel met input van de Jobcoach.

Lid 1 sub b : Uitkeringsgerechtigde met ontheffing arbeidsverplichting

De uitkeringsgerechtigde op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ met een vrijstelling van de genoemde arbeidsverplichting heeft gedurende de vrijstellingsperiode geen uitzicht op inkomensverbetering Hij of zij dient wel mee te werken aan de re-integratieverplichtingen zoals genoemd in artikel 9 lid 1 onder b. Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden. Na afloop van de ontheffingsperiode zal dit telkens opnieuw beoordeelt moeten worden. Bij een nieuwe aanvraag zal daarom telkens een nieuwe beoordeling gemaakt moeten worden.

Lid 1 sub c Alleenstaande ouder met ontheffing arbeidsverplichting

Alleenstaande ouders kunnen een ontheffing aanvragen voor de plicht tot arbeidsinschakeling. Dat houdt in dat er tijdens de ontheffing geen zicht op inkomensverbetering is. Als de alleenstaande ouder meewerkt aan zijn of haar re-integratie dan is er recht op de inkomenstoeslag. Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.

Lid 1 sub d medisch urenbeperkt

Bij deze doelgroep is vastgesteld dat hij of zij werkt naar het maximale vermogen waarbij er geen uitzicht is op inkomensverbetering. Tenzij hij of zij nog niet het volledig aantal uren werkt. Dan moet dit in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.

Lid 2: overige belanghebbende(n) zonder uitzicht op inkomensverbetering

Dit artikel bevat een niet-limitatieve opsomming. Het is niet mogelijk om alle doelgroepen te benoemen die geen uitzicht op inkomensverbetering hebben, dit vanwege de individuele toets die altijd moet plaatsvinden. Om die reden is dit lid toegevoegd.

Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

a.Krachten en bekwaamheden

Het Rijk heeft geen definitie gegeven wat verstaan wordt onder de krachten en bekwaamheden van een persoon. Het college heeft de bevoegdheid deze definitie nader te specificeren.

Het college hanteert daarbij de volgende verduidelijking:

  • -

    Bij krachten gaat het om een beperkte belastbaarheid, zowel fysiek als psychisch, waardoor sprake is van geen of verminderde uitzicht op inkomensverbetering.

  • -

    Bij bekwaamheden gaat het om beperkende kennis en vaardigheden die aanleiding geven tot geen of verminderde uitzicht op inkomensverbetering.

Deze uitgangspunten vormen het vertrekpunt bij de beoordeling van de individuele aanvraag.

b.Verrichte inspanningen

Het college zal in het individuele geval moeten beoordelen of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als belanghebbende in de laatste 12 maande van de referteperiode een maatregel of bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen.

In het bijzonder geldt dat bij de zwaardere overtredingen verondersteld kan worden dat door het verzuim het uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk is verminderd. Dit is bijvoorbeeld het geval als een persoon niet of onvoldoende naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding hebben gegeven om af te zien van een verlaging van de uitkering.

Het college hanteert het uitgangspunt dat bij dit soort gedragingen maatregelwaardige danwel boetewaardige gedragingen het in de lijn der verwachting ligt dat een persoon zijn uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk heeft verminderd.

Bij lichtere schendingen van de re-integratieverplichtingen is het minder evident dat een persoon zijn uitzicht op inkomensverbetering heeft verspeeld. Alleen als in redelijkheid een causaal verband gelegd kan worden tussen de schending en het verspeeld perspectief op inkomensverbetering bestaat geen recht op de inkomenstoeslag. Dit is bij de zwaardere gedragingen volgens het college meer evident. Bij lichtere gedragingen is deze relatie minder evident. Zo is het causale verband tussen niet tijdige verlenging van de inschrijving bij het UWV WERKbedrijf en het ontbrekend uitzicht op inkomensverbetering wel erg ver verwijderd.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting

Artikel 7. citeertitel

Behoeft geen toelichting