Regeling vervallen per 23-05-2017

Beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen 2015 gemeente Bergen

Geldend van 05-02-2015 t/m 22-05-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels kostendelersnormen verlagingen 2015 gemeente Bergen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen;

gelet op artikelen 22a, 27, 28 en 33 vierde lid van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het beleid ten aanzien van de kostendelersnorm en verlagingen;

b e s l u i t :

vast te stellen de beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen gemeente Bergen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen.

    • b.

      belanghebbende: belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering ingevolge de IOAW, IOAZ, en de Participatiewet.

    • c.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet.

Voor de overige begrippen wordt aangesloten bij de begrippen zoals die gelden in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

Artikel 2. Geen toepassing kostendelersnorm bij commerciële huurprijs

  • 1.

      • Een belanghebbende die een commerciële huurprijs betaalt, wordt niet aangemerkt als kostendeler.

  • 2. Op grond van artikel 22a, lid 4, b van de Participatiewet, wordt onder commerciële huurprijs verstaan:

        • a.

          Er is sprake van een commerciële huurprijs bij onderhuur vanaf € 300,-- per maand incl. gas, licht en water.

        • b.

          Er is sprake van een commerciële huurprijs van een kostganger vanaf € 500,-- per maand.

        • c.

          De bedragen genoemd in de onderdelen a. en b. van dit artikel worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op € 5,--.

Artikel 3. Voorwaarden bij artikel 2 en 4: het aantonen van een commerciële huur-/kostgangersovereenkomst

  • 1.

      • Op grond van artikel 22a, lid 6 van de Participatiewet moet een belanghebbende die op basis van een commerciële prijs onderhuurt of kostganger is dit aantonen middels een huurcontract c.q. kostgangersovereenkomst.

  • 2. Gegevens die in het huurcontract c.q. de kostgangerovereenkomst vermeld moeten zijn:

        • a.

          De kamer, gemeubileerd of kaal, die wordt gehuurd

        • b.

          Ingangsdatum verhuur

        • c.

          Het overeengekomen bedrag per periode

        • d.

          Wijze van betaling: deze dient een bancaire betaling te zijn

        • e.

          Of de huur inclusief (gas, elektra, enz.) of exclusief is

        • f.

          Looptijd van de huurovereenkomst

        • g.

          Dat de huurder zich verplicht zich op dat adres bij de gemeente in te schrijven

        • h.

          Bij kostgangers dient bovendien een overzicht te worden bijgevoegd van de diensten die in het contract zijn begrepen zoals, welke maaltijden, bewassing, verzorging bijv. bij ziekte, schoonmaken

        • i.

          De ruimten de kostganger nog meer mag gebruiken.

Artikel 4. Inkomstenaftrek bij inkomsten uit onderhuur of kostgeverschap

  • 1.

    • Een belanghebbende die een kamer verhuurt of een kostganger heeft, wordt niet aangemerkt als kostendeler.

  • 2. De inkomsten uit onderverhuur of kostgeverschap dienen als inkomsten met de uitkering te worden verrekend.

  • 3. Op grond van artikel 33 lid 4 van de Participatiewet bedraagt de aftrek van inkomsten als vermeld in het tweede lid:

    • a.

      10% van de gehuwdennorm bij één onderhuurder of kostganger.

    • b.

      20% van de gehuwdennorm bij twee onderhuurders of kostgangers.

    • c.

      Vanaf drie personen is sprake van een kamerverhuurbedrijf en wordt de verhuurder/kostgever als zelfstandige ondernemer beschouwd.

Artikel 5. Verlaging norm bij het ontbreken van woonlasten

  • 1.

    • De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien belanghebbende, zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 10% van de gehuwdennorm, indien belanghebbende, zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor de belanghebbende geen huur of hypotheek zijn verbonden, maar wel andere woonlasten.

Artikel 6. Verlaging norm voor schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters tot 22 jaar zoals bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering.

Artikel 7. Toepassing IOAW en IOAZ

Met uitzondering van artikel 4 en 5 zijn deze beleidsregels ook van toepassing op personen met een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ.

Artikel 8. Overgangsregeling

Voor belanghebbende die op 31 december 2014 een uitkering ontving op grond van de WWB, IOAW of IOAZ en waarbij deze beleidsregels per 1 januari 2015 ongunstiger zijn, geldt overgangsrecht tot 1 juli 2015. Voor hen treden deze beleidsregels per 1 juli 2015 in werking.

Artikel 9. Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015.

Artikel 10. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen 2015 gemeente Bergen.

Nota-toelichting Algemene toelichting

Algemene toelichting

Door de invoering van het begrip ‘kostendeler’ in de Participatiewet vervalt de verplichting om een Toeslagenverordening vast te stellen. De hoogte van de uitkering indien meer volwassenen in een woning wonen is vrijwel geheel vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet. We kunnen volstaan met het in beleidsregels vastleggen van het te voeren beleid over onderwerpen die niet in de Participatiewet zijn geregeld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering ingevolge, indien van toepassing IOAW, IOAZ, en de Participatiewet.

Artikel 2. Geen toepassing kostendelersnorm bij commerciële huurprijs

Indien een persoon op commerciële basis als onder(ver)huurder, kostgever of kostganger zijn hoofdverblijf heeft in de woning waar ook een ander of anderen hun hoofdverblijf hebben, valt deze persoon niet onder het begrip kostendeler (artikel 22a, lid 4, b van de Participatiewet).

Vastgesteld moet worden bij welke huurprijs je kunt spreken over een commerciële huurprijs. Bij het Nibud kan een redelijke huurprijs berekend worden aan de hand van een puntentelling. Dit is een vrij gedetailleerde wijze van berekenen. De afmetingen van de kamer, het gebruik van gemeenschappelijke ruimten e.d. hebben invloed op het aantal punten. Het hanteren van deze methode is tijdsintensief en vereist vrijwel altijd een huisbezoek.

Besloten is om een vast bedrag hanteren. Landelijk wordt gemiddeld een bedrag van ca. € 300 per maand incl. gas, licht en water als een commerciële kamerhuur gehanteerd. Ook voor kostgangerschap moet vastgesteld worden welk bedrag als een commerciële prijs geldt. Het Nibud houdt voor kostgangers een bedrag van € 200 per maand aan die bovenop de huurprijs van de kamer komt. Dan is een bedrag van € 500 per maand een commerciële prijs voor een kostganger.

Artikel 3. Voorwaarden bij artikel 2 en 4: het aantonen van een commerciële huur-/kostgangersovereenkomst

Iemand die aangeeft dat hij op basis van een commerciële prijs onderhuurt of kostganger is, moet dit aantonen. In artikel 22a, vijfde lid van de Participatiewet staat dat de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst moet overleggen en dat hij de betaling van de commerciële huurprijs moet aantonen door het overleggen van de bewijzen van bancaire betaling. Dit artikel regelt welke gegevens er in ieder geval in het huurcontract c.q. de kostgangersovereenkomst vermeld moeten zijn.

Artikel 4. Inkomstenaftrek bij inkomsten uit onderhuur of kostgeverschap

De inkomsten uit onderverhuur of kostgeverschap dienen als inkomsten met de uitkering te worden verrekend. In dit artikel is bepaald welke percentages met de uitkering worden verrekend.

Daarnaast wordt er bij de vaststelling van de percentages rekening gehouden met extra uitgaven aan gas, elektra, water en bij kostgeverschap ook voeding.

Artikel 5. Verlaging norm bij het ontbreken van woonlasten

Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij het verlenen van bijstand, moet hier rekening mee gehouden worden. Van lagere kosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake in geval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan bijstand. Bij lid 2 hoeft de belanghebbende geen huur of hypotheek te voldoen, of is de huur / hypotheek beperkt, maar heeft hij wel andere woonlasten, zoals onderhoudskosten woning of onroerendzaakbelasting.

Artikel 6. Verlaging norm voor schoolverlaters

De Participatiewet geeft de gemeente de bevoegdheid de uitkering van schoolverlaters tijdelijk lager vast te Een schoolverlater is gewend aan de hoogte van inkomen van de studiefinanciering. Een bijstandsuitkering is hoger dan het voor die persoon geldende minimumloon en studiefinanciering. Bovendien is de studiefinanciering een lening. Het kan voor een jongere dan gunstiger zijn om een uitkering aan te vragen. Om toch te bevorderen dat de schoolverlater zich inspant om aan het werk te gaan of te studeren, passen we een verlaging van de norm toe.

Artikel 7. Toepassing IOAW en IOAZ

De inkomsten zoals opgenomen in artikel 4 zijn geen inkomsten voor de Wet IOAW en de Wet IOAZ.

Deze wetten kennen bovendien niet een verlaging zoals vermeld in artikel 5.

Artikel 8. Overgangsregeling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.

Artikel 10. Citeertitel

Behoeft geen toelichting.