Regeling vervallen per 23-05-2017

Beleidsregels scholing Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Bergen

Geldend van 05-02-2015 t/m 22-05-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels scholing Participatiewet, IOAW en IOAZ2015 gemeente Bergen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen ,

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het beleid ten aanzien van scholing van personen als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Participatiewet:

Gelet op artikel 3 van de re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en gelet op artikel 7 lid 1 van de Participatiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Beleidsregels scholing Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Bergen.

Artikel 1. Begrip scholing

Onder scholing wordt verstaan elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die gericht is op het ontwikkelen van de belanghebbende en/of het vergroten van de kennis, die noodzakelijk is om diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken of de reeds verkregen arbeid te behouden, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.

Artikel 2. Doelgroep

Tot de doelgroep behoort de persoon zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van deParticipatiewet.

Artikel 3. Voorwaarden voor toekenning van scholing

  • 1. Indien de noodzaak daarvan in de specifieke situatie van een belanghebbende vast staat, wordt

    een vorm van scholing aangeboden.

  • 2. Scholing vindt plaats in het kader van een traject en dient gericht te zijn op duurzame uitstroom

    naar de arbeidsmarkt op korte termijn.

  • 3. Bij de beoordeling van de noodzaak van de scholing wordt rekening gehouden met de voor

    belanghebbende geldende kortste weg naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid, zijn

    arbeids- en opleidingsverleden alsmede de duur van zijn werkloosheid.

  • 4. Voor de scholing die wordt aangeboden geldt dat de goedkoopste én de meest adequate

    scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 5. Scholing wordt niet ingezet ten behoeve van positieverbetering.

  • 6. Scholing duurt maximaal 12 maanden. Deze termijn kan met maximaal 12 maanden worden verlengd indien er na afloop van het tweede jaar een reële kans is op uitstroom naar betaald

    werk.

  • 7. Voor de directe scholingskosten als bedoeld in artikel 5 geldt een maximum van € 5.000 per

    persoon/per traject.

  • 8. De eigen bijdrage in de kosten van scholing als bedoeld in artikel 5 is voor personen als bedoeld

    in artikel 7 lid 1 sub a onder 4 en 7, als volgt:

    • ·

      netto inkomen < 120% van de toepasselijke bijstandsnorm: geen eigen bijdrage;

    • ·

      netto inkomen > 120% en < 150% van de toepasselijke bijstandsnorm: 50% van de scholingskosten;

    • ·

      netto inkomen > 150% van de toepasselijke bijstandsnorm: 100% van de scholingskosten.

Artikel 4. Voorliggende voorziening

Voor de niveaus 1F en 2F van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen kan voor scholing op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden een beroep worden gedaan op de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB).

Artikel 5. Kosten in verband met scholing

  • 1. Voor de scholing die met toepassing van artikel 2 en artikel 3 lid 8 wordt gevolgd, komen de

    Volgende kostensoorten voor vergoeding in aanmerking.

    Directe scholingskosten:

    a.Opleidingskosten en/of cursusbijdragen.

    Indirecte scholingskosten;

    • b.

      Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld;

    • c.

      Examengeld;

    • d.

      Reiskosten.

  • 2. De kosten genoemd onder a t/m c worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling.

Artikel 6. Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als:Beleidsregels scholing Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente 2015 Bergen.

Nota-toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Algemeen

Deze beleidsregels vormen een uitwerking van artikel 3 derde lid van de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015 gemeente Bergen.

Bij de re-integratie van bijstandsgerechtigden dient de kortste weg naar duurzame arbeid voorop te staan. Scholing kan hierbij een passend re-integratie-instrument vormen. Indien dat het geval is en ook in het specifieke geval van een belanghebbende de scholing noodzakelijk is, dan kan deze scholing gevolgd worden (met behoud van uitkering).

Naar verwachting treedt per 1 juli 2015 de wet Taaleis in werking die de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toevoegt aan de Participatiewet. Per 1 juli 2015 voor nieuwe klanten, en per 1 januari 2016 voor het zittende bestand (overgangsrecht). De gedachte achter de wet is dat een betere beheersing van het Nederlands van uitkeringsgerechtigden zal leiden tot meer uitstroom uit de bijstand. Voor de wet Taaleis worden separate beleidsregels opgesteld.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING (voor zover noodzakelijk)

Artikel 2. Doelgroep

Op grond van artikel 3 lid 2 van de re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015 gemeente Bergen zijn voor toepassing van deze beleidsregels uitgesloten personen jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen (artikel 7 lid 3 sub a van de Participatiewet).

Artikel 3. Voorwaarden voor toekenning van scholing

Dit artikel regelt de inhoudelijke en de procedurele aspecten in verband met de beoordeling of scholing als een voorziening wordt ingezet in verband met de arbeidsinschakeling van een belanghebbende.

Bij de beoordeling van een aanvraag om scholing te mogen volgen met behoud van uitkering dient naast de toets of er sprake is van scholing en of deze als een noodzakelijke voorziening kan worden aangemerkt in het kader van het doel van het traject, tevens onderzocht te worden of in het specifieke geval van een belanghebbende scholing voor hem of haar noodzakelijk is.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat scholing moet plaats vinden in het kader van een traject. Met deze bepaling is beoogd duidelijk te stellen dat de beoordeling van de noodzaak van het volgen van scholing te allen tijde plaats dient te vinden, gelet op de verwezenlijking van het doel van het traject, in het bijzonder de kortste weg naar duurzame arbeid.

De inhoudelijke toetsingscriteria zijn vermeld in het derde lid, namelijk: de kortste weg naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid, gelet op zijn arbeids- en opleidingsverleden evenals de duur van de werkloosheid. Op basis van deze criteria dient een duidelijke belangenafweging plaats vinden waarbij ook de actuele arbeidsmarktsituatie in ogenschouw wordt genomen.

In het vierde lid wordt bepaald dat het scholingstraject dat de klantmanager inkoopt de goedkoopste én meest adequate is.

Ook dit criterium vooronderstelt dat de klantmanager een belangenafweging maakt. Denkbaar is immers dat de goedkoopste scholing tegelijkertijd niet de meest adequate scholing behoeft te zijn voor en belanghebbende; omgekeerd de meest adequate scholing zal veelal niet de meest goedkope scholing zijn.

Ook voor deze belangenafweging geldt dat uiteindelijk beslissend dient te zijn de kortste weg naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid in samenhang met het gestelde doel binnen het trajectplan voor een belanghebbende. De scholing die daar adequaat én ook kostentechnisch het beste inpast, dient gevolgd te worden.

Het zesde lid bepaalt dat de scholing maximaal12 maanden duurt. De klantmanager beoordeelt in het individuele geval of verlenging van deze termijn noodzakelijk is. Daarbij wordt in ieder geval overwogen of er na afloop van het tweede jaar een reële kans is op uitstroom naar betaald werk.

Het zevende lis begrenst de opleidingskosten tot maximaal € 5.000 per persoon/traject. Wanneer verlenging van de opleiding als bedoeld in lid 6 aan de orde is, kan dit budget worden overschreden. De klantmanager motiveert de overschrijding van het budget.

Lid acht regelt de eigen bijdrage in de opleidingskosten voor niet uitkeringsgerechtigden en personen met een nabestaanden- of wezenuitkering (artikel 7 lid 1 sub 7 en sub 4 van de Participatiewet).

Artikel 4. Voorliggende voorziening

Het educatiebudget (op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs) is een specifieke uitkering die ingezet mag worden ten behoeve van opleidingen Nederlandse taal en rekenen (waarbij inbegrepen digitale vaardigheden) voor niet-inburgeringsplichtige volwassenen.

De opleidingen zijn gericht op het behalen van de referentieniveaus 1F (basisonderwijs) en 2F (vmbo en mbo-1, mbo-2 en mbo-3) van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen. Referentieniveau 2F is het functionele niveau dat nodig is voor participatie in de maatschappij en is tevens het ingangsniveau van het beroepsonderwijs.

In die gevallen waarin de voorliggende voorziening niet ingezet kan worden, loopt de scholing en bekostiging via het participatiebudget.

Artikel 5. Kosten in verband met scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de scholingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte kosten. Indien er een voorliggende voorziening is worden er geen kosten vergoed.

De kosten worden in principe rechtstreeks over gemaakt aan de scholingsinstelling of het opleidingsinstituut. Wanneer belanghebbende zelf kosten voorschiet, bijvoorbeeld bij aanschaf van boeken, rekenmachine etc. worden de kosten aan hem/haar vergoed onder overlegging van bewijsstukken.

Voor reiskosten kan worden aangesloten bij de regels die gelden ten aanzien van onkostenvergoedingen.

De kosten voor scholing worden voldaan uit het participatiebudget.