Regeling vervallen per 29-01-2014

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-07-2000 t/m 28-01-2014

Intitulé

De raad van de gemeente Bergen op Zoom, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 18 april 2011; gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen te compenseren, die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving; besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bergen op Zoom 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Norminkomen: de inkomens die zijn vastgelegd in artikel 4.1, lid 1 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    Inkomen: het verzamelinkomen;

  • d.

    Verzamelinkomen: het totaal aan inkomen uit Box 1, 2 en 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001;

  • e.

    Ondersteuningsvrager: persoon met een aantoonbare lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem en/of psychosociaal probleem, of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • f.

    Voorziening: een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden, een vervoersvoorziening, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een sportvoorziening;

  • g.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een eenvoudige toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt;

  • h.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt of niet aanwezig is;

  • i.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • j.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • k.

    Hulp bij het huishouden: een voorziening gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een ondersteuningsvrager dan wel van de leefeenheid waartoe deze persoon behoort;

  • l.

    Rolstoelvoorziening: een voorziening gericht op het opheffen van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning waarvan het rijden een primaire functie is;

  • m.

    Budgethouder: een ondersteuningsvrager aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

  • o.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt;

  • p.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt;

  • q.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik behorend;

  • r.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van een huishouden;

  • s.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep of tegen een vergoeding wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit een sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • t.

    Woonvoorziening: een voorziening gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

  • u.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken;

  • v.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven;

  • w.

    Tweede verblijf: de woonruimte in de gemeente Bergen op Zoom waar de ondersteuningsvrager regelmatig verblijft naast zijn hoofdverblijf in een AWBZ-inrichting;

  • x.

    Woonwagen: voor woning ingerichte wagen,die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • y.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • z.

    Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: het door het College op grond van deze verordening vastgestelde regels, omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen, welke in het kader van de WMO kunnen worden verstrekt.

Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de belemmeringen op te heffen of te verminderen, die zich voordoen op het gebied van het wonen, het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht en;

    • d.

      géén algemene voorziening aanwezig is of deze geen adequate oplossing biedt.

  • 2.

    Het gestelde onder lid 1 sub a inzake langdurig noodzakelijk is niet van toepassing op de voorziening in de vorm van de hulp bij het huishouden.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Bergen op Zoom;

    • c.

      voor zover de ondervonden objectief aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt, met uitzondering van reparaties, onderhouds- en keuringskosten, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, of krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen

      gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsvrager zijn toe te rekenen;

    • h.

      indien een algemene voorziening voorhanden is en deze voor de ondersteuningsvrager voldoende compensatie biedt voor zijn beperkingen.

Artikel 1.3 Keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget worden verstrekt;

  • 2.

    Het college biedt de ondersteuningsvrager, die aanspraak heeft op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 3.

    De verstrekking van het persoonsgebonden budget vindt in ieder geval niet plaats, wanneer:

    • a.

      een algemene voorziening of collectieve voorziening een adequate oplossing biedt;

    • b.

      op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige  vermoeden bestaat dat de ondersteuningsvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en voldoende begeleiding daarvoor ontbreekt.

  • 4.

    Het college stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het eigen aandeel, de eigen bijdrage, de hoogte van de financiële tegemoetkoming en de hoogte en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor de individuele voorzieningen.

  • 5.

    Het college stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de hoogte en de uitbetaling van de individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 2. Voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden

Artikel 2.1 Aanspraak op een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.2 Weigeringgrond

Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar de ondersteuningsvrager deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren, die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Voor gebruikelijke zorg wordt geen vergoeding verstrekt.

Artikel 2.3 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en woonruimten waaraan de bestemming kamerverhuur is gegeven. Eveneens zijn uitgesloten de gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen.

Artikel 2.4 Levering

Hulp bij het huishouden kan in twee vormen door het college worden verstrekt:

  • 1.

    a. In natura op basis van een overeenkomst, waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de ondersteuningsvrager kan kiezen.

    b. In de vorm van een persoonsgebonden budget, waarbij de ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld zelf te kiezen welke zorgaanbieder of particuliere hulp zij wensen.

  • 2.

    Het college stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget, als genoemd in artikel 1.1 sub j van de Verordening.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Artikel 3.1 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • a. Verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b. Woningaanpassing;

  • c. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard;

  • d. Onderhoud, keuring en reparatie;

  • e. Kosten in tijdelijke huisvesting;

  • f. Kosten in huurderving;

  • g. Een uitraasruimte.

Artikel 3.2 Wijze van verstrekken

De volgende voorzieningen worden enkel in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt:

  • a.

    verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    kosten in tijdelijke huisvesting;

  • c.

    kosten in huurderving.

Artikel 3.3 Primaat van verhuizen

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1 sub a van de verordening in aanmerking worden gebracht, wanneer onverwacht optredende objectiveerbaar aantoonbare, functionele, chronisch psychische en/of psychosociale beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een ondersteuningsvrager kan slechts voor een woonvoorziening of een voorziening in de vorm van een woningaanpassing als bedoeld in artikel 3.1 sub b en c van de verordening in aanmerking worden gebracht, wanneer de in het eerste lid van deze bepaling genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst compenserende oplossing is.

  • 3. Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening in de vorm van een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een dusdanig aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, dat alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 3.4 Stallingkosten

  • 1.

    Wanneer een scootermobiel, driewielfiets of pendelscooter niet door de ondersteuningsvrager adequaat kan worden gestald, kan de ondersteuningsvrager in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen of creëren van een stallingruimte voor de bovengenoemde voorzieningen.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.5 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op ondersteuningsvrager en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 3.6 Weigeringgronden

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van functionele beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      de ondersteuningsvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of verhuist naar een andere instelling, gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden belemmeringen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

    • f.

      de belemmeringen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

  • 2. Een ondersteuningsvrager, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting.

Artikel 3.7 Eigen aandeel en eigen bijdrage

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 3.1 sub b en g is een eigen aandeel, dan wel een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd, zoals deze is vastgesteld in artikel 4.3 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Een eigen aandeel is verschuldigd indien de ondersteuningsvrager tevens eigenaar is van de woning waar de woningaanpassing betrekking op heeft. Een eigen bijdrage is verschuldigd indien de ondersteuningsvrager geen eigenaar is van de woning waar de woningaanpassing betrekking op heeft.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 3.1 sub c is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd, zoals deze is vastgelegd in artikel 4.3 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.8 Hoofdverblijf of tweede verblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in 

    de woonruimte waaraan deze voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar 

    maken van één woonruimte indien de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat voor de ondersteuningsvrager de toegankelijkheid van de woning, de woonkamer en een toilet is te bereiken en te gebruiken.

Artikel 3.9 Verlenen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden, waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 3.10 Aanpassing van woonwagens

Het college verleent een voorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond, en;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen valt onder de doelgroep zoals vermeld in de Huisvestingswet.

Artikel 3.11 het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 3.1 sub b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning.

Artikel 3.12 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie woningaanpassing

Het college verleent slechts een voorziening in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 3.1 sub d, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze verordening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, dan wel nog op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten of van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

  • b.

    de woonvoorziening voorkomt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, in het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten of in het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten;

  • c.

    de ondersteuningsvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf of tweede verblijf heeft en bewoont, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de verordening.

Artikel 3.13 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte;

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid 1, onder a. en b. wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4. Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.14 Tegemoetkoming bij huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.000,- is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning, in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden na de eerste maand huurderving, die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 3.15 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze Verordening een woonvoorziening in de vorm van een volumeuitbreiding van de woning heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

    in alle gevallen minus het percentage van de kosten dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 4. Vervoersvoorzieningen

Artikel 4.1 Type vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van belemmeringen, die een ondersteuningsaanvrager ondervindt bij het zich lokaal verplaatsen, waardoor het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

  • 2.

    een individuele vervoersvoorziening:

    a. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    b. een open elektrische buitenwagen;

    c. een ander niet algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van eigen auto;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    a. gebruik van een taxi;

    b. gebruik van een rolstoeltaxi.

Artikel 4.2 Aanspraak op een collectieve vervoersvoorziening

Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 4.3 Aanspraak op een individuele vervoersvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 2, 3 en 4 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      een collectief systeem als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 niet aanwezig is.

    • b.

      objectief aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren het gebruik van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onmogelijk maken.

  • 2. Voor de bij artikel 4.1 lid 2 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 kunnen worden verstrekt.

  • 3. Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 4.1 lid 2 sub b en c benoemde voorziening alleen in aanmerking komen als hij kan beschikken over een adequate stallingruimte, dan wel beschikt over een ruimte die voor stalling geschikt kan worden gemaakt.

  • 4. De ondersteuningsvrager kan in aanmerking worden gebracht voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 4 sub a en b, indien het gebruik hiervan medisch noodzakelijk is om te voorzien in de vervoersbehoefte.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend, zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 4 sub a en b.

  • 6. Om in aanmerking te komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.1, lid 2 is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. Om in aanmerking te komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.1, lid 3 is een eigen aandeel verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.4 Wijze van verstrekken

Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor de in artikel 4.1 lid 1 en in artikel 4.1 lid 4 van de verordening bedoelde vervoersvoorziening, indien het inkomen van de ongehuwde ondersteuningsvrager of het gezamenlijk inkomen met zijn gehuwde of samenwonende partner meer dan 1,25 maal het norminkomen bedraagt.

Artikel 4.5 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van de ongehuwde ondersteuningsvrager of het gezamenlijk inkomen met zijn gehuwde of samenwonende partner meer bedraagt dan het norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 4.6 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de ondersteuningsvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen.

Artikel 5.1 Type rolstoelen

De door het College, ter compensatie van belemmeringen, die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning, waarbij het rijden de primaire functie is, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een handbewogen rolstoel;

  • b.

    een elektrische rolstoel;

  • c.

    een individuele aanpassing van een rolstoel.

Artikel 5.2 Aanspraak op een rolstoelvoorziening

Een ondersteuningsvrager kan voor de in 5.1 sub a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van functionele, chronisch psychische en/of psychosociale factoren zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 5.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 5.2 komt een ondersteuningsvrager, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 6. Sportvoorzieningen

Artikel 6.1 Aanspraak op een sportvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een sportvoorziening in aanmerking komen als functionele beperkingen hem belemmeren in het kunnen deelnemen aan sportbeoefening zonder deze voorziening.

  • 2. Voorwaarde is dat de ondersteuningsvrager lid moet zijn van een sportvereniging en actief sport beoefent. Het betreft enkel het beoefenen van amateursport.

  • 3. Aan de ondersteuningsvrager wordt de onder lid 1 bedoelde voorziening toegekend voor een periode van 3 jaar tegen een gemaximeerd bedrag, zoals benoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, waarmee een sportvoorziening kan worden aangeschaft en onderhouden en waarin accessoires zijn begrepen.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanmelding

  • 1. Aan een aanvraag voor een individuele voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1, sub f, gaat een aanmelding vooraf indien:

    • a.

      de hulpvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      belanghebbende of college daarom verzoekt;

  • 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

  • 3. Een aanmelding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

  • 4. Na deze aanmelding zal de behandelend consulent in overleg met de belanghebbende de vraag verhelderen en een aanvraagformulier invullen.

Artikel 7.2 Aanvraag

  • 1. Belanghebbende kan direct een aanvraagformulier indienen indien:

    • a.

      de hulpvraag met behulp van vraagverheldering door een adviseur van Vraagwijzer tot stand is gekomen;

    • b.

      het college daarom verzoekt.

    • c.

      Indien de belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen.

  • 2. De aanvraag van een voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden door middel van een namens het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 7.3 Inlichtingen

  • 1.

    Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een melding of aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te  doen ondervragen;

    • b.

      een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviserende instantie  die gegevens te (doen) verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.4 Onderzoek en advies

  • 1.

    Het college kan indien zij dit wenselijk vindt een onderzoek laten instellen bij de adviserende instelling, waarmee een contract is afgesloten, om te adviseren bij aanvragen inzake de wet.

  • 2.

    Bij de advisering wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 3.

    Bij een afwijzing op medische gronden wordt in ieder geval een medisch advies opgevraagd bij eerder genoemde instelling.

Artikel 7.5 Bijzondere bepalingen

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de ondersteuningsvrager dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Indien de ondersteuningsvrager een persoonsgebonden budget toegekend heeft gekregen voor de door hem gevraagde voorziening wordt in de beschikking vermeld welke verplichtingen aan de toekenning worden gesteld. Tevens wordt aangegeven over welk bedrag verantwoording dient te worden afgelegd en hoe de uitbetaling van het PGB zal plaatsvinden.

  • 4. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de ondersteuningsvrager.

Artikel 7.6 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsvrager.

Artikel 7.7 Wijzigingen in de situatie

  • 1. De ondersteuningsvrager aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Indien de ondersteuningsaanvrager geen recht meer heeft op een voorziening, wordt terstond door het college besloten tot beëindiging van de verstrekte voorziening.

  • 3. In geval van verhuizing of overlijden wordt de verstrekte voorziening terstond stopgezet.

Artikel 7.8 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit tot toekenning van een voorziening, genomen op grond van deze verordening intrekken of ten nadele van de ondersteuningsvrager wijzigen indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.9 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan het college een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen tot het tijdstip vanaf wanneer de voorziening is toegekend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan het college deze voorziening terugvorderen, indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste verstrekte gegevens

  • 3. Indien het een voorziening op grond van een bruikleenovereenkomst betreft, kan het college deze binnen een door haar vastgestelde termijn terugvorderen.

  • 4. Ingeval uit de verantwoording van het persoonsgebonden budget blijkt dat het budget niet of niet volledig is besteed aan de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt, of in het geval dat niet of niet tijdig een verantwoording is ingediend, kan het college het reeds uitbetaalde persoonsgebonden budget terugvorderen tot het tijdstip vanaf wanneer de voorziening is toegekend.

Artikel 7.10 Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt:

  • 1.

    voor hulp bij het huishouden maximaal 8 weken.

  • 2.

    voor woonvoorzieningen:

    • a.

      Als het gaat om een voorziening waarvoor geen bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden maximaal 8 weken;

    • b.

      Als het gaat om voorzieningen waar wel bouwkundige offertes voor opgevraagd moeten worden maximaal 13 weken;

    • c.

      Als het gaat om complexe woningaanpassingen waar wel bouwkundige offertes voor opgevraagd moeten worden maximaal 27 weken;

  • 3.

    voor vervoersvoorzieningen maximaal 8 weken.

  • 4.

    voor rolstoelvoorzieningen maximaal 8 weken.

  • 5.

    voor sportvoorzieningen maximaal 8 weken.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Indexering

Het college kan jaarlijks de hoogte van de, in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, geldende bedragen aanpassen.

Artikel 8.3 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 8.5 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen op Zoom 2011".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op Zoom, op 26 mei 2011.

De griffier, De voorzitter,