Regeling vervallen per 29-01-2014

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-07-2011 t/m 28-01-2014

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, gelet op artikel 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de hierbij behorende nadere regelen en artikel 1.3, vierde lid en vijfde lid, artikel 2.1, lid 2, artikel 2.4, tweede lid, artikel 3.4, tweede lid, artikel 3.7, artikel 3.8, vierde lid, artikel 3.12, onder b, artikel 3.13, artikel 3.14, artikel 4.3, zesde en zevende lid, artikel 6.1, derde lid, artikel 7.6 en artikel 8.2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

besluiten vast te stellen het volgende:

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Norminkomen: de inkomens die zijn vastgelegd in artikel 4.1, lid 1 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    Inkomen: het verzamelinkomen;

  • d.

    Verzamelinkomen: het totaal aan inkomen uit Box 1, 2 en 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001;

  • e.

    Ondersteuningsvrager: persoon met een aantoonbare lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem en/of psychosociaal probleem, of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • f.

    Voorziening: een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden, een vervoersvoorziening, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een sportvoorziening;

  • g.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een eenvoudige toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt;

  • h.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt of niet aanwezig is;

  • i.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • j.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • k.

    Hulp bij het huishouden: een voorziening gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een ondersteuningsvrager dan wel van de leefeenheid waartoe deze persoon behoort;

  • l.

    Rolstoelvoorziening: een voorziening gericht op het opheffen van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning waarvan het rijden een primaire functie is;

  • m.

    Budgethouder: een ondersteuningsvrager aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

  • o.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt;

  • p.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komt;

  • q.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik behorend;

  • r.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van een huishouden;

  • s.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep of tegen een vergoeding wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit een sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • t.

    Woonvoorziening: een voorziening gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

  • u.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken;

  • v.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven;

  • w.

    Tweede verblijf: de woonruimte in de gemeente Bergen op Zoom waar de ondersteuningsvrager regelmatig verblijft naast zijn hoofdverblijf in een AWBZ-inrichting;

  • x.

    Woonwagen: voor woning ingerichte wagen,die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • y.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • z.

    Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bepalingen inzake persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Verstrekking persoonsgebonden budget

De ondersteuningsvrager die een indicatie heeft voor een bepaalde voorziening, ontvangt op verzoek de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 Besteding persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget kan alleen worden besteed aan de inkoop van de volgende individuele voorzieningen, waarvoor de ondersteuningsvrager een beschikking heeft ontvangen:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      woningaanpassing;

    • c.

      woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard;

    • d.

      woonvoorzieningen in de vorm van onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • f.

      een open elektrische buitenwagen;

    • g.

      een ander verplaatsingsmiddel;

    • h.

      een rolstoel;

    • i.

      sportvoorziening;

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt alleen besteed aan die individuele voorziening, waarvoor het budget is toegekend.

Artikel 2.3 Langdurig adequaat

Een verstrekking als persoonsgebonden budget bij woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen vindt alleen plaats wanneer uit onderzoek blijkt dat een voorziening langdurig adequaat is.

Artikel 2.4 Ingangsdatum en datum van beëindiging

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt verleend, met ingang van de dag waarop, op de aanvraag van de ondersteuningsvrager is beschikt.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor de voorziening hulp bij het huishouden eindigt met ingang van de dag dat de indicatie voor de voorziening zijn geldigheidsduur verliest.

Artikel 2.5 Verantwoording

  • 1. De budgethouder dient op verzoek van het college een verantwoording van het persoonsgebonden budget te kunnen overleggen.

  • 2. De budgethouder dient in ieder geval een verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden te overleggen, wanneer bij beschikking zes uur per week of meer hulp bij het huishouden is toegekend.

  • 3. De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen moet plaatsvinden binnen drie maanden na de datum van de verstrekking van de voorziening, dan wel bij de voorziening hulp bij het huishouden binnen 8 weken na afloop van elk kwartaal.

Hoofdstuk 3. Voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

Artikel 3.2. Eigen bijdrage

  • 1. De maximale eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden wordt per periode van vier weken vastgesteld aan de hand van artikel 4.1 van de AmvB (Besluit maatschappelijke ondersteuning: hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen).

  • 2. De maximale bijdrage voor zorg bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 3.3 persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt verstrekt in de vorm van een bedrag per uur. Voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag van € 12,50 per uur beschikbaar gesteld.

  • 2. Indien een ondersteuningsvrager met het persoonsgebonden budget de hulp bij het huishouden af wil nemen van een professionele zorgorganisatie, dan kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt van maximaal € 22,40 per uur, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de ondersteuningsvrager overlegt een schriftelijke concept-overeenkomst of offerte van een zorgverlener, waarin onder andere het tarief is opgenomen;

    • b.

      de hulp beschikt over een relevante diploma of heeft een overeenkomst met een professionele zorgaanbieder.

  • 3. Bij het verlenen van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden worden de ondersteuningsvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de ondersteuningsvrager gebruikt het budget uitsluitend voor de betaling van hulp bij het huishouden, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de hulp bij het huishouden, die de ondersteuningsvrager inkoopt, is kwalitatief verantwoord;

    • c.

      de ondersteuningsvrager sluit een schriftelijke zorgovereenkomst af met de zorgverlener of zorgverlenende instantie, waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

      • i.

        declaraties voor de verleende hulp bij het huishouden worden niet betaald, wanneer zij niet binnen zes weken na de maand waarin de hulp is verleend bij de ondersteuningsvrager zijn ingediend;

      • ii.

        een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het Burger Service Nummer en de naam en het adres van de zorgverlener en wordt door de zorgverlener ondertekend;

      • iii.

        een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie en wordt, namens de zorginstantie, ondertekend.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting, zoals bedoeld in artikel 3.1, onder a, van de verordening, bedraagt € 2.042,- .

Artikel 4.2 Hoogte financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken tweede verblijf

De financiële tegemoetkoming in de kosten verbonden aan het bezoekbaar maken van een tweede verblijf, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de verordening, bedraagt maximaal € 6.800,-.

Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming woningaanpassing

  • 1. Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing bestaat uit een volledige vergoeding van de in aanmerking komende kosten, rekening houdend met het verschuldigde eigen aandeel of de eigen bijdrage.

  • 2. Het eigen aandeel of de eigen bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 4.1, eerste lid, genoemde categorieën a t/m d van de AmvB (Besluit maatschappelijke ondersteuning: hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen) vermenigvuldigd met 39 perioden van vier weken.

  • 3. Het eigen aandeel of de eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening.

  • 4. De verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming geschiedt door het overleggen van een bewijsstuk van de aanschaf van de voorziening of door het overleggen van een huurovereenkomst bij huur van de voorziening.

Artikel 4.4 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard

  • 1. Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard bestaat uit een volledige vergoeding van de in aanmerking komende kosten, rekening houdend met de verschuldigde eigen bijdrage.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld aan de hand van de richtprijs van de voorziening in natura.

  • 3. De verantwoording van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming geschiedt door het overleggen van een bewijsstuk van de aanschaf van de voorziening of door het overleggen van een huurovereenkomst bij huur van de voorziening.

Artikel 4.5 Eigen bijdrage woonvoorziening van niet-bouwkundige of woningtechnische aard

  • 1. De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard die in eigendom worden verstrekt, wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 4.1, eerste lid, genoemde categorieën a t/m d van de AmvB (Besluit maatschappelijke ondersteuning: hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen) vermenigvuldigd met 39 perioden van vier weken.

  • 2. De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woningtechnische aard die in bruikleen worden verstrekt, wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 4.1, eerste lid, genoemde categorieën a t/m d van de AmvB (Besluit maatschappelijke ondersteuning: hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen), en wordt geheven gedurende de gehele periode dat de voorziening in bruikleen is.

  • 3. De eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 4.6 Uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • 1.

    a. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening, als bedoeld in artikel 3.1, onder b en g van de verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de werkzaamheden zijn voltooid.

    • b.

      De gereedmelding als bedoeld onder 1.a. van dit artikel gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van

      voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is verleend.

  • 2.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    De uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van een

    woningaanpassing vindt bruto plaats. De inning van het eigen aandeel en/of de eigen bijdrage wordt achteraf verricht door het CAK.

  • 4.

    a. De tegemoetkoming in de kosten voor de voorzieningen genoemd in het artikel 3.1 onder b, d, f en g van de verordening, kan worden uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte of kan worden uitbetaald aan de aannemer, die de woningaanpassing heeft gerealiseerd.

    • b.

      Degene aan wie de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder b en g, van de verordening wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten, genoemd in artikel 3.1 onder a, c en e van de verordening wordt in principe aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de verleende diensten uitbetaald.

Artikel 4.7 Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering

  • 1.

    De basishoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering als onderdeel van de woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder c van de verordening, wordt gebaseerd op de richtprijzen van het Nibud.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering is afhankelijk van de leeftijd van de te vervangen vloerbedekking:

    • a.

      indien de te vervangen vloerbedekking 0 tot 2 jaar oud is bedraagt de tegemoetkoming 100% van de basishoogte;

    • b.

      indien de te vervangen vloerbedekking 2 tot 4 jaar oud is bedraagt de tegemoetkoming 75% van de basishoogte;

    • c.

      indien de te vervangen vloerbedekking 4 tot 6 jaar oud is bedraagt de tegemoetkoming 50% van de basishoogte;

    • d.

      indien de te vervangen vloerbedekking 6 tot 8 jaar oud is bedraagt de tegemoetkoming 25% van de basishoogte.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget is gelijk aan de bedragen welke in het eerste lid van dit artikel zijn vastgesteld.

Artikel 4.8 Maximale vergoedingen van kosten van onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld onder artikel 3.1, onder d van de verordening, van de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c.

      trapliften;

    • d.

      hefplateauliften;

    • e.

      balansliften;

    • f.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • 2.

    De vergoeding van de gemaakte kosten uit het eerste lid worden gebaseerd op de door de ondersteuningsvrager daadwerkelijk gemaakte kosten.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget is gelijk aan de bedragen, welke in het tweede lid van dit artikel zijn vastgesteld.

  • 4.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget geschiedt door middel van het overleggen van een factuur van de onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening.

Artikel 4.9 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, zoals bedoeld in artikel 3.13 van de verordening, bedraagt per maand nooit meer dan de maximale huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.10 Tegemoetkoming bij huurderving

De financiële tegemoetkoming voor de derving van huurinkomsten, zoals bedoeld in artikel 3.14 verordening, bedraagt per maand nooit meer dan de maximale huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.11 Stallingkosten

Wanneer een overdekte stallingsruimte noodzakelijk is voor het stallen van een vervoersvoorziening en deze niet aanwezig is en/of niet geschikt is, kan de ondersteuningsvrager in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het realiseren en/of het aanpassen van de stalling voor de voorziening tot een maximaal bedrag van € 6.800,-.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Verstrekking collectief aanvullend vervoer

  • 1. Het college verstrekt aan de ondersteuningsvrager, die ergonomische belemmeringen ervaart bij het gebruik van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 4.2 van de verordening het recht op gebruik van de Deeltaxi binnen het vastgestelde vervoersgebied. Binnen het interne vervoersgebied kan onbeperkt worden gereisd. Binnen het externe vervoersgebied kan alleen vanuit het interne vervoersgebied naar de plaats van bestemming worden gereisd en vice versa. Het aantal ritten dat kan worden gemaakt is onbeperkt. De rechthebbende betaalt per zone een bedrag gelijk aan het openbaar vervoertarief overeenkomstig het landelijke openbaar vervoertarief.

  • 2. De ondersteuningsvrager aan wie een vervoersvoorziening is toegekend als bedoeld in artikel 4.1, lid 1, van de verordening is een betaling verschuldigd voor het vervoer van de Deeltaxi, waarbij het tarief is gebaseerd op het reizigerstarief van het openbaar vervoer tot een afstand van maximaal 5 zones. De ondersteuningsvrager is vanaf de 6e zone het kostprijsdekkende tarief verschuldigd.

  • 3. De betaling van de ondersteuningsvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.

  • 4. Het college verstrekt aan de ondersteuningsvrager geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1, lid 1, van de verordening, indien het inkomen van de ondersteuningsvrager meer bedraagt dan 1,25 maal het norminkomen.

Artikel 5.2 Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2, van de verordening, wordt vastgesteld aan de hand van de richtprijs van de voorziening in natura.

  • 2. De verantwoording van het persoonsgebonden budget geschiedt door middel van het overleggen van een betalingsbewijs van de aanschaf van de voorziening of door middel van het overleggen van een huurovereenkomst bij huur van de voorziening.

Artikel 5.3 Eigen bijdrage

  • 1. De maximale eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 2 van de verordening wordt per periode van vier weken vastgesteld aan de hand van artikel 4 van de AmvB (Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen);

  • 2. De eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen bedoeld in artikel 4.1 lid 2 van de verordening die in eigendom worden verstrekt, wordt vastgesteld aan de hand van het in artikel 4.1, eerste lid, genoemde categorieën a t/m d van het Besluit maatschappelijke ondersteuning vermenigvuldigd met 39 perioden van vier weken;

  • 3. De eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen bedoeld in artikel 4.1 lid 2 van de verordening die in bruikleen worden verstrekt, wordt vastgesteld aan de hand van het in artikel 4.1, eerste lid, genoemde categorieën a t/m d van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en wordt geheven gedurende de gehele periode dat de voorziening in bruikleen is.

  • 4. De maximale bijdrage voor de voorziening bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 5.4 Gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor het gebruik van (bruikleen)auto en (rolstoel)taxi

  • 1. Aan de ondersteuningsvrager, die ergonomische beperkingen ondervindt bij het gebruik van de Deeltaxi verstrekt het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer als bedoeld in artikel 4.1, lid 4, onder a en b van de verordening van maximaal:

    • a.

      voor gebruik taxi € 991,- per jaar met dien verstande dat de tegemoetkoming niet meer dan 1,5 maal een enkele voorziening wordt toegekend, indien de vervoersbehoefte van de echtgenoot niet samenvalt.

    • b.

      voor gebruik rolstoeltaxi € 1.487,- per jaar;

    • c.

      voor gebruik taxi in combinatie met gebruik van een open elektrische buitenwagen (scootmobiel), handbike (of tracker), driewielfiets of ander verplaatsingsmiddel met een gelijkwaardige actieradius, € 496,- per jaar;

  • 2. Voor de ondersteuningsvrager, die nog beschikt over een, op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet verstrekte, bruikleenauto bedraagt de vergoeding maximaal € 614,- per jaar.

  • 3. Het college verstrekt aan de ondersteuningsvrager geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 4.1, lid 4 onder a en b van de verordening, indien het inkomen van de ondersteuningsvrager meer bedraagt dan 1,25 maal het norminkomen.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorziening

Artikel 6.1 Rolstoel

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening, wordt vastgesteld aan de hand van de richtprijs van de voorziening in natura.

Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen

Artikel 7.1. Aanspraak op een sportvoorziening

  • 1. Een sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming tot een maximaal bedrag van € 2.281,71.

  • 2. Uit het totale bedrag van € 2.281,71 dient de aanschaf, het onderhoud, alsmede accessoires van de sportvoorziening te worden bekostigd.

  • 3. De financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportvoorziening wordt voor een periode van minimaal drie jaar verstrekt.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Aanpassingen van bedragen

De genoemde bedragen kunnen worden aangepast, indien de indexeringen daartoe aanleiding geven.

Artikel 8.2 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de ondersteuningsvrager worden afgeweken van hetgeen bij of krachtens dit besluit is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.3 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011’.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

secretaris, burgemeester,

Mevr. mr. A.C. Spindler Drs. J.M.M. Polman