Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet

Geldend van 05-10-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

overwegende dat vaststelling van een verordening wettelijk is voorgeschreven;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, nummer RVB14-0100;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub b, en lid 2 juncto artikel 36 van de Participatiewet;

BESLUIT:

de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      - alleenstaande: de ongehuwde met of zonder ten laste komende kinderen die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft en bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

      • -

        gehuwden: gehuwden als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    • d.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van de artikelen 20, 21 en 23 van de wet;

    • e.

      referteperiode: als ingezetene van Nederland een periode van 3 kalenderjaren onmiddellijk voorafgaand aan het jaar van de aanvraag;

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”, waarbij een bijstandsuitkering, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op

      individuele inkomenstoeslag als inkomen wordt gezien;

    • g.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum;

    • h.

      individuele inkomenstoeslag: toeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • i.

      minimumloon: het bruto minimumloon als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub a, van de Wet minimumloon en en minimumvakantiebijslag.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden

Artikel 2.

Een verzoek om een individuele inkomenstoeslag wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3.

  • 1. Tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag behoort de persoon van 21 jaar en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht op inkomensverbetering.

  • 2. Tot de omstandigheden als bedoeld in het vorige lid worden gerekend:

    • -

      de krachten en bekwaamheden van de persoon;

    • -

      de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

  • 3. Geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft in ieder geval:

    • a.

      de persoon die in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten heeft genoten;

    • b.

      de persoon die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de maand van aanvraag een boete- en/of maatregelwaardige gedraging in de zin van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen heeft gepleegd op grond waarvan een boete en/of maatregel is opgelegd, tenzij het een boete of maatregel in de vorm van een waarschuwing betreft;

    • c.

      de persoon die in de referteperiode langer dan 180 dagen rechtens van zijn vrijheid beroofd is geweest.

  • 4. De criteria als vermeld in de vorige leden alsmede die in artikel 1, lid 2, sub e, gelden bij gehuwden voor beiden.

Artikel 4.

Onder langdurig een laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet uitkomt boven 100% van de geldende bijstandsnorm.

Artikel 5.

  • 1. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie op de aanvraagdatum.

  • 2. De toeslag bedraagt:

    • -

      voor een alleenstaande € 315,00 per jaar;

    • -

      voor gehuwden € 450,00 per jaar.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de aanvraagdatum is uitgesloten van het recht op een individuele inkomens-toeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande zou gelden.

  • 4. De in lid 2 genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met het percentage waarmee het minimumloon ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar is gestegen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6.

Ter uitvoering van artikel 3, lid 2 van deze verordening stelt het college nadere beleidsregels vast.

Artikel 7.

Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet”.

Artikel 9.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 10.

De “Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013”, vastgesteld in de openbare vergadering van 29 mei 2013, vervalt op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 december 2014.

De griffier, De voorzitter,