Beleidsregels ten aanzien van het invorderen van gemeentelijk belastingen

Geldend van 08-03-2011 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Beleidsregels Ten Aanzien Van Het Invorderen Van Gemeentelijke Belastingen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

B E S L U I T :

Vast te stellen de volgende:

BELEIDSREGELS TEN AANZIEN VAN HET INVORDEREN VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied

Dit artikel bevat de inleiding van de Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen 2008 en het beleid over het toepassingsgebied zoals opgenomen in artikel 1 van de Invorderingswet 1990.

Afkorting

Omschrijving

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene wet bijzondere ziektekosten

Awir

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

AWR

Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW

Burgerlijk Wetboek

FW

Faillissementswet

Kostenwet

Kostenwet invordering rijksbelastingen

MSNP

minnelijke schuldsanering natuurlijke personen

regeling

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Rv

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr

Wetboek van Strafrecht

Sv

Wetboek van Strafvordering

WSF

Wet Studiefinanciering 2000

WSNP

wettelijke schuldsanering natuurlijke personen

Wet WOZ

Wet waardering onroerende zaken

Wwb

Wet werk en bijstand

1.1. Inleiding

1.1.2. Definities

  • -

    belasting(en): belastingen met inbegrip van de rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet, voor zover deze door de gemeente worden geheven;

  • -

    belastingschuldige: de natuurlijke of rechtspersoon, die door de gemeente is aangeslagen voor één of meer al dan niet op één biljet samengevoegde gemeentelijke belastingen;

  • -

    belastingdeurwaarder: de daartoe door het college aangewezen gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet;

  • -

    besluit (het): het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • -

    echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Wwb;

  • -

    inspecteur: de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet (heffingsambtenaar), met inbegrip van de ambtenaren aan wie terzake mandaat is verleend door de inspecteur;

  • -

    ondernemer: de belastingschuldige die een onderneming drijft of zelfstandig een beroep uitoefent;

  • -

    ontvanger: de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet (invorderingsambtenaar), met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake mandaat is verleend door de ontvanger;

  • -

    particulier: de belastingschuldige die niet als ondernemer wordt aangemerkt;

  • -

    regeling (de): de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

  • -

    wet (de): de wet van 30 mei 1990 op de invordering van rijksbelastingen (Invorderingswet 1990).

Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde verstaan als de wet daaronder verstaat.

1.1.3. n.v.t.

1.1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden

De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot belastingschuldigen.

Omwille van de leesbaarheid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken.

1.1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur

De ontvanger handelt bij de invordering zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, hoofdstuk 4, afdeling 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.

Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders bepaalt.

Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb).

Voor bezwaarschriften en beroepschriften bij administratief beroep geldt een termijn van acht weken met de mogelijkheid tot verlenging met vier weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (zie artikelen 7:10 en 7:24 Awb).

Een andere bepaling uit de Awb die van toepassing is bij invordering is artikel 4.84 Awb.

Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals die zijn opgenomen in deze leidraad.

Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de leidraad dient.

Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn.

Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel.

Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren.

Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke).

1.1.6. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor de gemeente de voorkeur.

1.1.7. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven

Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan twintig werknemers, dan vraagt hij daartoe toestemming van het college.

Onder een bedrijf wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep.

Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de ontvanger op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel onwetend blijven.

De ontvanger vraagt altijd toestemming als:

  • -

    met de beslaglegging op korte termijn de verkoop van (een deel van) de activa van het bedrijf wordt beoogd;

  • -

    door de beslaglegging de werkvoorraad en/of geldmiddelen geheel of nagenoeg geheel worden vastgelegd;

  • -

    derden niet onkundig blijven van de beslaglegging, zoals steeds het geval is bij derdenbeslag;

  • -

    de ontvanger aan een schuldeiser zodanige inlichtingen omtrent openstaande belastingaanslagen verstrekt, dat deze kunnen dienen als steunvorderingen bij het aanvragen van faillissement door die schuldeiser.

1.1.8. Voor de invordering minder geschikte dagen

Op grond van de artikelen 64 en 438b Rv, verricht de deurwaarder geen exploten of andere executiehandelingen tussen 20.00 uur ‘s avonds en 07.00 uur ’s ochtends, op een zondag en op een algemeen erkende feestdag, behalve na een daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter.

In aanvulling hierop geldt dat de ontvanger geen invorderingsmaatregelen treft op Goede Vrijdag.

De ontvanger zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.

Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend.

De terughoudendheid geldt niet als de ontvanger een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet terstond invordert.

Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:

  • -

    landelijk of regionaal vrij algemeen erkende feest- en gedenkdagen met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daarop volgende dag

  • -

    de dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar.

1.1.9. Binnenkomst van bescheiden

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij de gemeente.

Als de ontvanger in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn.

Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.

1.1.10. Positie belastingdeurwaarder

Belastingdeurwaarder is een door of namens het college aangewezen ambtenaar van de gemeente, dan wel een als belastingdeurwaarder van de gemeente aangewezen deurwaarder.

In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger).

Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid.

Hij gebruikt zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen dient.

Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd.

Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.

De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger.

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de ontvanger heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.

Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen.

Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.

1.1.11. Bewaren invorderingsbescheiden

De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

1.1.12. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen

Op verzoek van de belastingschuldige of zijn gemachtigde geeft de ontvanger een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen openstaan waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen.

Tevens verklaart de ontvanger desgevraagd dat zich in het verleden - voor wat betreft de invordering - geen moeilijkheden hebben voorgedaan.

In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden vermelden.

De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belastingschuldige of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belastingschuldige blijft achterwege, tenzij de ontvanger zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.

1.1.13. Informatieplicht

De ontvanger maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt.

De ontvanger kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.

1.1.14. Diplomatieke status

De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken. De ontvanger richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot:

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Directie Kabinet en Protocol

Postbus 20061

2500 EB ’s-Gravenhage

1.2. Toepassingsgebied

De ontvanger handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit fiscaal bestuursrecht (zie ook artikel 1.1.5 van deze leidraad).

Artikel 2 Begrippen

2.1. Woonplaats

De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet niet steeds dezelfde inhoud.

Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de ontvanger aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW.

Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk IV van de wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die gelden voor de gemeentelijke verordening op grond waarvan de belastingschuld - waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan.

Artikel 3 Bevoegdheden ontvanger

3.1. Fiscale en civiele bevoegdheden

De ontvanger beschikt op grond van de wet over diverse specifieke bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen.

Daarnaast heeft hij alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen.

Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.

De ontvanger is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak.

Als de ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden.

3.2. Conservatoir beslag

3.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering

Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de ontvanger niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet.

3.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag

Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de ontvanger slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag worden.

Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv.

3.3. Gerechtelijke procedures – toestemming

3.3.1 Juridische bijstand

Op grond van artikel 3, derde lid, van de wet treedt de ontvanger zelfstandig in rechte op in rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak.

Hij voorziet zich daarbij in alle gevallen van procesvertegenwoordiging, met uitzondering van:

  • -

    beroepsprocedures op grond van artikel 26 AWR;

  • -

    hoger beroepsprocedures op grond van artikel 27h AWR;

  • -

    (hoger) beroepsprocedures op grond van artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen;

  • -

    kantonzaken;

  • -

    kort gedingprocedures, indien de ontvanger gedaagde is.

3.3.2 Toestemming

In gerechtelijke procedures waarin de ontvanger als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van het college.

Behalve voor in hoger beroep te voeren zaken geldt het voorgaande niet voor:

  • -

    verklaringsprocedures in het kader van derdenbeslagen;

  • -

    kantonzaken;

  • -

    verzoekschriftprocedures;

  • -

    aansprakelijkheidsprocedures.

  • -

    procedures die worden ingesteld naar aanleiding van een verzet ex artikel 435, derde lid, Rv dan wel artikel 708, tweede lid, Rv.

3.4. n.v.t.

3.5. n.v.t.

3.6. Faillissementsaanvraag

Als een belastingschuldige verkeert in de toestand dat hij ophoudt met betalen (artikel 1 FW) kan de ontvanger het faillissement aanvragen.

Bij een faillissementsaanvraag wordt vooraf toestemming gevraagd aan het college.

Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder

4.1. Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder

De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden van de ontvanger.

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe de ontvanger op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.

4.2. Bescherming

Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr.

Daardoor genieten zij strafrechtelijke bescherming, voor zover zij hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen.

4.3. Legitimatie

Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de belastingdeurwaarder op verzoek zich legitimeren aan de belastingschuldige en/of zijn/haar gemachtigden.

Artikel 5

n.v.t.

Artikel 6 Reikwijdte van de wet

6.1. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet

Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht.

Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

Artikel 7 Betaling en afboeking

7.1. Tijdstip betaling

Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening van de gemeente.

Bij betaling door middel van storting van contant geld op het postkantoor, geldt als tijdstip van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van storting.

Bij betaling door middel van een pin- of creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van betaling.

Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling.

Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.

7.2. De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

  • -

    Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen;

  • -

    Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken;

  • -

    Als de ontvanger ook de invordering van gemeentelijke belastingen ten behoeve van een andere gemeente uitvoert, is het bovenstaande van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat verdeling van de gelden naar rato van de grootte van de belastingschuld plaatsvindt.

7.3. Teveelbetaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

7.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht.

Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.

7.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen

Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag worden toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt.

7.6. Afboeking betaling bestuurlijke boete waarvoor uitstel van betaling is verleend

Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep).

Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete.

Als op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd.

7.7. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn gebracht.

Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij artikel 7 van de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Als na afboeking van genoemd resterend bedrag nog een bedrag overblijft, dan wordt dit op de belastingaanslag afgeboekt, met inachtneming van de toerekeningsbepaling van artikel 7, tweede lid, van de wet.

Van deze toerekening naar evenredigheid wordt afgeweken als de derde niet aansprakelijk is gesteld voor de bestuurlijke boete.

In dit geval kan namelijk niet op de bestuurlijke boete worden afgeboekt.

De ontvanger licht de aansprakelijkgestelde en de belastingschuldige schriftelijk in over de afboeking van zijn betaling.

7.8. Betaling bij vergissing

Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht.

Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan plaatshebben.

In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de ontvanger wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan.

Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis.

Terugbetaling vindt dan niet plaats.

7.9. Mededeling afboeking betaling

De belastingschuldige wordt niet van iedere afboeking van een betaling op de hoogte gesteld.

Een kennisgeving blijft eveneens achterwege als betaling plaatsvindt op grond van een machtiging tot automatische afschrijving en daarbij geen vervolgingskosten worden afgeboekt

De omschrijving op het bankafschrift van de belastingschuldige kan als afboekingsmededeling worden beschouwd.

7.10. Betaling van kleine bedragen

Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet geweigerd, tenzij dit door ontvanger aangemerkt wordt als nodeloze overlast. In dat geval treedt hij in contact met de belastingschuldige om de betalingswijze aan te passen.

7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van artikel 7.2 van deze leidraad.

Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven

7a.1. Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling

De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats op het verzoek in verband waarmee het desbetreffende uit te betalen bedrag wordt vastgesteld.

Als de belastingschuldige niet reageert op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de Gemeente bekende rekeningnummer door de gemeente, geldt dit ook als aanwijzing.

Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander rekeningnummer aanwijst, dan wordt laatstbedoeld rekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van uitbetalingen voortvloeiend uit eerdere aangiften of verzoeken.

Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en wel op een zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.

7a.2. Uitbetalingfouten

Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de ontvanger in beginsel opnieuw uitbetalen.

De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd.

Indien en voor zover blijkt dat het eerder betaalde bedrag niet ter beschikking van de belastingschuldige is gekomen - bijvoorbeeld omdat de rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de (eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat - vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats.

Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

Uitbetalingfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening.

De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW). Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

Artikel 8 Bekendmaking aanslag

8.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties

De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de belastingschuldige of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien verstande dat:

  • -

    aanslagbiljetten ten name van een onder curatele gestelde aan de curator worden gezonden;

  • -

    ingeval van faillissement het aanslagbiljet aan de curator wordt gezonden als de belastingschuld in het faillissement valt dan wel een boedelschuld vormt;

  • -

    als de belastingschuldige minderjarig is, het aanslagbiljet aan de wettelijke vertegenwoordiger wordt gezonden als bekend is dat verzending aan de belastingschuldige zelf al eerder problemen heeft opgeleverd;

  • -

    aanslagbiljetten ten name van een belastingschuldige van wie bekend is dat hij is overleden, worden gezonden aan de executeur, de bewindvoerder over de nalatenschap of de erfgenamen.

8.2. Verzending aanslagbiljetten via TNT-Post

Voor de verzending van de aanslagbiljetten en andere bescheiden maakt de ontvanger gebruik van de diensten van de TNT-Post.

8.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet

De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de belasting materieel is verschuldigd.

8.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de erfgenamen afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zoveel mogelijk vooraf schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijke termijn te voldoen.

Artikel 9 Betalingstermijnen

9.1. n.v.t.

9.2. n.v.t.

9.3. n.v.t.

9.4. Dagtekening aanslagbiljet

De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt.

Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast.

9.5. Begrip maand bij betalingstermijn

Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op een maand of is gesteld op twee maanden, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 31 oktober, de betalingstermijn van een maand vervalt op 30 november en de betalingstermijn van twee maanden vervalt op 31 december.

Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van de kalendermaand, dan vervalt de termijn een maand later (bij een betalingstermijn van een maand) of twee maanden later (bij een betalingstermijn van twee maanden) op de dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15 februari is, dan vervalt de termijn dus op 15 maart dan wel op 15 april.

Wanneer de dagtekening 28 februari is (laatste dag van de maand), dan vervalt de betalingstermijn van een maand op 31 maart en de betalingstermijn van twee maanden op 30 april. Dit tenzij het een schrikkeljaar is. Dan is 28 februari niet de laatste dag van de maand. In dat geval vervalt de termijn op 28 maart dan wel 28 april.

9.6. Verzuim ontvanger bij uitbetaling

Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan belastingen.

Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in de gemeentelijke belastingverordening, of bij ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf.

Hieruit volgt dat de ontvanger niet in verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn plaats vindt.

9.7. Regeling betalingstermijnen

De gemeente heeft de betalingstermijn(en) in de belastingverordening geregeld.

Is in de belastingverordening niets geregeld, dan zijn de betalingstermijnen uit de wet van toepassing.

In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet in beide gevallen niet van toepassing verklaard.

9.8. Automatische incasso

In de verschillende gemeentelijke belastingverordeningen is vastgelegd dat bepaalde belastingaanslagen, onder daartoe gestelde voorwaarden en naar de eveneens aldaar genoemde termijnen, automatisch kunnen worden geïncasseerd.

9.8.1. Doel van de automatische incasso

De automatische incasso heeft tot doel de betaling van de daarvoor in aanmerking komende belastingen gedurende het belastingjaar te spreiden en door middel van maandelijkse termijnen langs geautomatiseerde weg te incasseren.

Ook aanslagen die aan het einde van een kalenderjaar worden opgelegd, dan wel in een kalenderjaar na het belastingjaar, kunnen voor automatische incasso in aanmerking komen.

9.8.2. Aanmelding

De belastingschuldige verleent de ontvanger toestemming tot automatische incasso van de belastingschulden door deze een volledig ingevulde en ondertekende (groene) machtigingskaart te doen toekomen.

Automatische incasso gaat uiterlijk in aan het einde van de maand volgende op die waarin de groene kaart wordt ingediend.

9.8.3. Reikwijdte van de machtiging

De machtiging tot automatische incasso omvat de incasso van alle na aanmelding opgelegde aanslagen, voor zover de verordening automatische incasso van die belastingen toestaat.

9.8.4. Stilzwijgende verlenging

De machtiging tot automatische incasso wordt zonder tegenbericht ieder jaar stilzwijgend verlengd.

9.8.5. Tijdstip van incasso

Automatische incasso vangt aan na het tijdstip van dagtekening van het aanslagbiljet

De eerste afschrijving vindt plaats op de 28e dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet.

Elke volgende termijn vervalt telkens een maand later.

9.8.6. Ontbindende voorwaarde

Automatische incasso wordt beëindigd voor alle op dat moment open staande belastingschulden:

  • 1.

    Indien twee opeenvolgende termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening niet mogelijk blijkt, dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd;

  • 2.

    Indien de ontvanger niet tijdig in kennis is gesteld van wijziging van het nummer van de betaalrekening;

  • 3.

    Indien de belastingschuldige zonder geldige reden een termijnbetaling laat terugstorten.

9.8.7. Overlijden

Overlijden van de belastingschuldige leidt niet tot beëindiging van automatische incasso van de op diens naam gestelde openstaande belastingschulden.

De machtiging tot automatische incasso, geldt niet voor aanslagen die na het overlijden van de machtgever voor hetzelfde belastbare feit aan de achterblijvende partner of aan de erfgenamen worden opgelegd.

9.8.8. Echtscheiding

Echtscheiding of ontbinding van de samenlevingsovereenkomst van de belastingschuldige beëindigt de automatische incasso niet.

9.8.9. Wijziging nummer betaalrekening

Indien als gevolg van echtscheiding, ontbinding van de samenlevingsovereenkomst of anderszins niet meer kan worden geïncasseerd op het bestaande rekeningnummer, dient de belastingschuldige terstond de ontvanger te machtiging tot automatische incasso van het rekeningnummer waarop dit wel kan plaatsvinden.

9.8.10 Verhuizing

Verhuizing van de belastingschuldige beëindigt de automatische incasso niet.

9.8.11. Vermindering

Indien het bedrag van de aanslag om welke reden ook wordt verminderd, wordt de vermindering geëffectueerd door verrekening met de laatste incassotermijn(en).

9.8.12. Beëindiging incasso overeenkomst

De automatische incasso kan door de belastingschuldige te allen tijd worden opgeheven door het inzenden van de (rode) intrekkingskaart.

Bij beëindiging van de automatische incasso gelden de algemene betaaltermijnen.

Indien deze zijn verstreken dient de nog openstaande belastingschuld te worden betaald binnen veertien dagen na beëindiging van de automatische incasso.

Artikel 10 Versnelde invordering

10.1. Reikwijdte versnelde invordering

Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is.

Voorts vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden - maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden.

Hij doet dit eveneens onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort.

In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden.

De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel.

Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt nog niet is verstreken.

Er hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt - als sprake is van direct contact met laatstgenoemde - eerst in de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen.

Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen.

Op verzoek van de belastingschuldige verleent de ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden.

10.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering

Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.

De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd.

Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en is het beslag niet rechtsgeldig.

Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar de ontvanger moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen beslag ligt.

10.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering

Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de ontvanger - alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland bevinden.

10.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering

Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zich geen reden voor de ontvanger om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan worden verhaald.

10.5. Beslag en versnelde invordering

Als voor bepaalde belastingschulden op goederen van de belastingschuldige beslag is gelegd en er worden tijdens de duur van dat beslag nieuwe belastingaanslagen opgelegd of er zijn belastingaanslagen aanwezig waar de betalingstermijn(en) nog niet van zijn verlopen, dan kan de ontvanger die belastingaanslagen dadelijk en tot het volle bedrag invorderen.

10.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering

Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal plaatshebben.

10.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering

De ontvanger mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen, enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt.

Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe aanslagen nog niet zijn verstreken.

Artikel 11 Aanmaning

11.1. De geadresseerde van de aanmaning

De ontvanger zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is verzonden of uitgereikt.

Als naderhand blijkt dat de ontvanger de vervolging voort moet zetten voor een belastingschuldige die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt de ontvanger alsnog een aanmaning naar het adres van de wettelijke vertegenwoordiger.

Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de ontvanger de aanmaning naar de gezamenlijke erfgenamen.

Als de ontvanger weet dat de nalatenschap al is verdeeld, dan zendt hij een aanmaning aan iedere erfgenaam afzonderlijk.

11.2. Aanmaning ten onrechte verzonden

Als een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, dan wordt de vervolging niet voortgezet voordat dit is opgehelderd.

Als de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is gedaan om de invordering te traineren, dan kan hij maatregelen nemen die de rechten van de gemeente veilig stellen.

11.3. n.v.t.

11.4. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

11.5. Betalingsherinnering

De aanmaning wordt niet voorafgegaan door een kosteloze betalingsherinnering.

Wanneer de belastingschuld niet of niet tijdig wordt voldaan, verzendt de ontvanger een aanmaning.

11.6. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg

Als de ontvanger invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de ontvanger over tot het uitbrengen van een dagvaarding. De dagvaarding hoeft niet vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling. Wel verzendt de ontvanger eerst een aanmaning.

De ontvanger verzendt echter geen aanmaning als reeds conservatoir beslag is gelegd.

Artikel 12 Dwangbevel

12.1. Onderwerp van het dwangbevel

De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen.

De ontvanger vermindert het bedrag van een dwangbevel met:

  • -

    de inmiddels gedane betalingen;

  • -

    verleende verminderingen;

  • -

    bedragen waarvoor kwijtschelding of uitstel van betaling is verleend.

12.2. Tegen wie verleent de ontvanger een dwangbevel

De ontvanger verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolgers. Als de ontvanger het dwangbevel verleent tegen een ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit gebeurt.

Als de ontvanger bekend is met de minderjarigheid of curatele van een belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de ontvanger hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen.

Als de ontvanger een belastingschuld van een overledene moet verhalen op diens onverdeelde nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke erfgenamen.

Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de ontvanger alle erfgenamen met naam en adres alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De ontvanger brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders aansprakelijkheid tot uitdrukking.

Artikel 13 Betekening van het dwangbevel

13.1. Betekening dwangbevel per post

De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post bezorgen door de ontvanger van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling.

Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de ontvanger ter verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post.

Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen.

13.1.1. Adressering van per post betekende dwangbevelen

Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de belastingschuldige.

Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de belastingschuldige zijn, dat in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens is geregistreerd.

Als de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.

Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.

Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend.

Dit is niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.

13.2. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van de gemeente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft.

Dit geldt ook voor de situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de ontvanger van een andere gemeente.

13.3. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel

Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan.

Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel

14.1. Tenuitvoerlegging algemeen

Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 14, eerste lid, van de wet).

Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaat (artikel 14, tweede lid van de wet).

Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv - dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel - gaat de belastingdeurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging.

In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, derde lid, van de wet).

14.1.1. Keuze van invorderingsmaatregelen

De tenuitvoerlegging gebeurt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten.

14.1.2. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging

De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen.

In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de ontvanger de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest.

Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1.15 of 26.1.11 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.

Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze leidraad geformuleerde beleid.

14.1.3. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden

Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken.

Als alle erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, kan de rechtbank de termijn van drie maanden verlengen.

Als de nalatenschap wordt vereffend, kan de ontvanger gedurende de vereffening zijn vordering niet op de nalatenschap verhalen.

14.1.4. n.v.t.

14.1.5. n.v.t.

14.1.6. Beslaglegging voor vordering van derden

Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke rangorde, waarvan de invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de executiewaarde van de in beslag genomen zaken.

14.1.7. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden

De ontvanger kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.

De ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is voldaan.

14.1.8. Opheffing beslag tegen betaling door een derde

Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige;

  • 2.

    Het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die naar verwachting zou zijn verkregen bij een executie;

  • 3.

    De belangen van de gemeente worden niet geschaad.

De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.

14.1.9. Opschorten van de executie

De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast.

Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden.

In dat geval kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.

Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is verschoven.

Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.

14.1.10. Onderhandse verkoop

Als een onderhandse verkoop van in beslag genomen zaken naar verwachting aanzienlijk meer oplevert dan de verwachte opbrengst bij openbare verkoop, dan kan de ontvanger kiezen voor een onderhandse verkoop.

De ontvanger moet hierbij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van eventuele derde rechthebbenden die zich bij hem bekend hebben gemaakt.

De ontvanger stelt deze derden in de gelegenheid om een bedrag aan te bieden ter opheffing van het beslag.

Onderhandse verkoop vindt niet plaats als hierdoor de belangen van de gemeente worden geschaad.

14.1.11. Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop

De ontvanger kan de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen:

  • a.

    een aangeboden bedrag ter opheffing van het beslag als bedoeld in artikel 14.1.8 van deze leidraad;

  • b.

    een onderhandse verkoop als bedoeld in artikel 14.1.10 van deze leidraad.

De ontvanger geeft dan in het algemeen de voorkeur aan opheffing van het beslag; voorwaarde is dat de hierdoor verkregen opbrengst niet lager is dan die van een onderhandse verkoop.

14.1.12. Strafrechtelijk beslag

Als op een in beslag genomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.

Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven liggen.

14.1.13. Invordering en ontnemingswetgeving

De gemeente belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen.

In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de ontvanger terughoudend op.

Dit houdt in dat de ontvanger in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van de gemeente worden geschaad.

14.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn

14.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken

Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.

De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.

Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet.

14.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken

Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een andere gemeente dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van de gemeente waar de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.

14.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze betaling.

Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten.

14.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken

Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als - naar het oordeel van de belastingdeurwaarder - ruimschoots voldoende is voor dekking van de openstaande schuld inclusief rente en kosten.

14.2.5. n.v.t.

14.2.6. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken

Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het college op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv.

Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de ontvanger zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege.

14.2.7. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken

De ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:

  • -

    zaken die niet onder het bodemrecht vallen; en

  • -

    strekken tot zekerheid voor de voldoening van een schuld die de belastingschuldige aan de derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop, eigendomsvoorbehoud); en

  • -

    waarop de ontvanger zich na voldoening van die schuld zou kunnen verhalen.

De ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld.

Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft.

14.2.8. Beslag roerende zaken bij derden

Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken.

De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:

  • -

    de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag roerende zaken;

  • -

    het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken zelf te zien, dan wel te inventariseren;

  • -

    de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, voordat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten.

Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval binnen drie dagen na de beslaglegging aan de derde een formulier in tweevoud als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv.

Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv.

14.2.9. Wegvoeren van beslagen zaken

Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.

Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren.

Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken.

Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv).

Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd.

Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd.

Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:

  • -

    als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet volledig kan worden ingevorderd en;

  • -

    de ontvanger na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat de belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.

Het wegvoeren van zaken gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger van de gemeente of zijn plaatsvervanger.

Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze om een wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering.

14.2.10. n.v.t.

14.2.11. Afsluiting en beslag roerende zaken

De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:

  • -

    de omstandigheden zich voordoen als genoemd in artikel 14.2.9 van deze leidraad; en

  • -

    de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten kunnen worden afgevoerd.

Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan.

14.2.12. Bewaarder en beslag roerende zaken

Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen.

De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal dat in de betreffende situaties moet worden opgemaakt.

Als een ambtenaar van de gemeente als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd.

Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven.

De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is.

De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.

Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:

  • -

    als de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd lichamelijk of geestelijk niet in staat te zijn de aan het bewaarderschap verbonden taken uit te oefenen;

  • -

    als de bewaarder is overleden; in dit geval hoeft het bewaarderschap niet uitdrukkelijk te worden ontnomen;

  • -

    als een ambtenaar van de gemeente tot bewaarder is aangesteld en deze ambtenaar door oorzaken van personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht geen betrokkenheid meer te (kunnen) hebben bij het beslag.

Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploot.

14.2.13. Executoriale verkoop computerapparatuur

Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag.

De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke).

Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken.

14.2.14. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken

De ontvanger moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 1986 vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld.

Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen - al dan niet met het vereiste stempelteken - moet de ontvanger ten minste drie dagen van tevoren aangifte doen bij Waarborg Holland.

14.2.15. Beslag op illegale zaken

Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden.

Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen.

Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14.1.12 van deze leidraad.

Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de ontvanger contact opnemen met het college voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken over te gaan.

14.2.16. Bieden voor rekening van de gemeente en beslag roerende zaken

Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening van de gemeente te bieden.

Daarnaast kan de ontvanger de belastingdeurwaarder opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar gemaakt te worden.

14.2.17. Opheffing van het beslag op roerende zaken

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt.

Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.

14.2.18. Afboeking executieopbrengst verkoop roerende zaken

De ontvanger boekt de opbrengst van de executie af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7 van deze leidraad.

Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst.

Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.

14.2.19. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken

Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.

14.2.20. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de ontvanger vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de ontvanger deze informatie tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.

14.2.21 Relaas van onttrekking

Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (artikel 198 Sr) kan van dat feit op grond van artikel 162 Sv aangifte worden gedaan. De ontvanger beslist over de inzending van een relaas van onttrekking aan de officier van justitie.

14.3. Beslag op onroerende zaken

14.3.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken

Als gelijktijdig met het beslag op de onroerende zaak beslag wordt gelegd op roerende zaken die in of op de onroerende zaak aanwezig zijn, kan de belastingdeurwaarder deze zaken afvoeren om in bewaring te geven als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijs noodzakelijk is.

De belastingdeurwaarder heeft hiervoor toestemming nodig van de ontvanger (zie ook artikel 14.2.9 van deze leidraad).

14.3.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken

Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.

In gevallen waarin de ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.

14.3.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken

De ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter.

Er wordt in zo’n geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid, Rv.

14.3.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken

De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden.

In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden aangezuiverd.

14.3.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken

Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige.

Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling.

Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de bewaarder.

14.4. Beslag onder derden

14.4.1. Beslag op vordering van een derde

In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen.

De ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.

Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd.

Denk hierbij bijvoorbeeld aan de echtgenoot met wie de belastingschuldige in gemeenschap van goederen is gehuwd.

In dat geval wordt het derdenbeslag gelegd ten laste van de echtgenoot van de belastingschuldige, als de echtgenoot alleen gerechtigd is de vermogensbestanddelen te vorderen die onder het beslag vallen.

In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derdebeslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan de echtgenoot binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, moet de ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op naam van de echtgenoot is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.

14.4.2. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19

Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de ontvanger voor het doen van een vordering.

14.4.3. Roerende zaken bij derden

Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 14.2.8 van deze leidraad.

14.4.4. Plaats beslaglegging en derdenbeslag

Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken.

De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren.

In dat geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht.

In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor.

De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.

Als er aanleiding toe bestaat, kan de ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken.

Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt.

Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.

14.4.5. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt

Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen, dan past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv.

14.4.6. Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring

De derde-beslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger in gebreke gesteld als zeven kalenderdagen na de termijn van vier weken nog geen verklaring van hem is ontvangen.

Hij wordt daarbij gesommeerd om onverwijld tot verklaring over te gaan.

14.4.7. Bij derdenbeslag niet afdragen na het doen van verklaring

De derdebeslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger in gebreke gesteld als niet is overgegaan tot afdracht van de opeisbare geldsommen of tot het aan de belastingdeurwaarder ter beschikking stellen van de goederen en/of zaken binnen de termijn genoemd in de schriftelijke uitnodiging van de ontvanger aan de derde-beslagene.

Hij wordt daarbij gesommeerd om binnen zeven kalenderdagen aan zijn verplichting te voldoen.

14.4.8. Afdracht binnen de vierwekentermijn bij derdenbeslag

Een derde-beslagene kan binnen de termijn van vier weken verklaring doen van hetgeen hij onder zich heeft en de belastingdeurwaarder laten weten direct tot afdracht te willen overgaan.

In dat geval deelt de ontvanger hem namens de belastingdeurwaarder mee - als er geen aanleiding bestaat de verklaring te betwisten - dat het beslag van rechtswege vervalt op het moment dat de door de derde-beslagene af te dragen geldsommen of ter beschikking te stellen goederen en/of zaken door de belastingdeurwaarder zijn ontvangen.

14.4.9. Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente

Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het volgende:

  • -

    De ontvanger stelt zich terughoudend op bij het leggen van derdenbeslag als er sprake is van een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening;

  • -

    De ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de ontvanger rekening met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;

  • -

    Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 2.500 bedraagt, de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de ontvanger - in overleg met belastingschuldige - het beslag liggen tot de expiratiedatum;

  • -

    De omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot uitkering komt, staat op zich een derdenbeslag niet in de weg;

  • -

    De belastingaanslagen waarvoor het derdenbeslag wordt gelegd moeten onherroepelijk vaststaan en in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht.

14.4.10. Retentierecht en derdenbeslag

Als de derdebeslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de ontvanger zijn getroffen, dan kan de ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.

14.4.11. Opheffing van het derdenbeslag

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.

In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene.

De ontvanger zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving.

14.4.12. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag

Als een derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan.

De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is gelegd.

14.4.13. Derdenbeslag onder de Staat of de ontvanger en het doen van verklaring

Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat of de ontvanger, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.

De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat of de ontvanger te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat of de ontvanger en wat bij de Staat of de ontvanger bekend was op het moment van beslaglegging.

14.4.14. n.v.t.

14.5. Beslag op schepen

14.5.1. Beletten van het vertrek van het schip

De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten.

Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip.

Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met de ontvanger - van deskundige bijstand.

De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige.

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijke gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de ontvanger - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is.

In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid.

14.5.2. De executie van schepen

Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.

De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.

De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn.

Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast, opdragen voor rekening van de gemeente te bieden.

De ontvanger geeft deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen.

14.5.3. Afgelasting van de verkoop van een schip

Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd.

Hij treft ook voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.

Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan.

Als verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de ontvanger hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis.

14.5.4. Deskundige hulp en beslag op schepen

Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de ontvanger een makelaar of een andere ter zake kundige inschakelen.

14.5.5. Opheffing van het beslag op schepen

Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige.

Ook wordt - ingeval van teboekgestelde schepen - van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.

Artikel 15

n.v.t.

Artikel 16

n.v.t.

Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

Naast de belastingschuldige kan een ieder tegen wie de dwanginvordering is gericht in verzet komen.

Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, voor zover dit door het verzet wordt bestreden. Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet.

Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel.

In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    de schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel;

  • -

    verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering.

17.1. Schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

Als naar de mening van de ontvanger het doen van verzet zo duidelijk kansloos is dat er sprake is van misbruik van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW, kan hij - na verkregen toestemming van het college besluiten de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voort te zetten.

Als sprake is van een beslag onder een derde, en de derde heeft een buitengerechtelijke verklaring afgelegd die de ontvanger onjuist of onvolledig acht, dan deelt de ontvanger de schorsing van de executie schriftelijk aan de derde mee onder vermelding van de grond waarop deze schorsing berust.

De ontvanger vermeldt daarbij tevens onder verwijzing naar artikel 476 Rv, dat door deze mededeling de schorsing ook tegen de derde werkt.

Ook wordt in de mededeling vermeld dat de verklaring wordt betwist en dat tot dagvaarding zal worden overgegaan, nadat de schorsende werking van het verzet is opgeheven.

17.2. Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering

Als het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de belastingschuldige niet heeft bereikt, is verzet mogelijk.

Artikel 18

n.v.t.

Artikel 19 Doen van een vordering

De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de ontvanger de mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.

In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    de algemene regels over het doen van een vordering;

  • -

    de faillissementsvordering;

  • -

    vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen.

19.1. Vordering algemeen

Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag.

Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient.

19.1.1. Bekendmaking vordering

De ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van een brief aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.

Als de ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder.

Bij de betekening van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.

19.1.2. Voldoen aan de vordering

Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt.

19.1.3. Niet voldoen aan de vordering

Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd.

Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.

Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken.

Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan.

19.1.4. Intrekken van een vordering

Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt de ontvanger deze bij beschikking in.

De ontvanger maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan.

19.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering

Als een derde op vordering van de ontvanger betaalt en naderhand vermindert of vernietigt de inspecteur de belastingaanslag, dan wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de belastingschuldige.

19.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen tot bepaalde periodieke uitkeringen) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren.

Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid, van de wet.

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook.

In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.

19.1.7. Notoire wanbetaler en vordering

In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid, van de wet vindt de vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt heeft de belastingschuldige meer dan één aanslag onbetaald gelaten;

  • b.

    de enige of laatste betalingstermijn van deze aanslagen is op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt met ten minste twee maanden overschreden;

  • c.

    de belastingschuldige komt niet voor uitstel van betaling of kwijtschelding in aanmerking omdat hij, naar de ontvanger bekend is, beschikt over voldoende vermogen of voldoende betalingscapaciteit om de belastingaanslagen te voldoen;

  • d.

    Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

19.2. De faillissementsvordering

19.2.1. Aan te melden schulden in faillissement

In een faillissement vallen de belastingschulden - en ook de invorderingsrente - voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt:

  • -

    Belastingschulden ontstaan tot aan de datum van het faillissement worden als faillissementsschulden aangemerkt;

  • -

    Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschuld worden aangemeld.

De ontvanger splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip en doet twee aparte vorderingen:

  • -

    één voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld;

  • -

    één voor het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.

Voorlopige aanslagen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet kan de ontvanger niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen. De ontvanger splitst de voorlopige aanslagen naar tijdsevenredigheid of tijdstip.

Bij het bepalen of een bestuurlijke boete in een faillissement valt, is uitsluitend van belang de dagtekening van de desbetreffende beschikking.

Als die beschikking is gedagtekend voor het faillissement, kan de ontvanger de boete in het faillissement aanmelden.

Als de dagtekening ligt na uitspraak van het faillissement, dan kan de ontvanger de boete niet meer in het faillissement aanmelden, ook al heeft de boete betrekking op een situatie vóór het faillissement.

19.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden in faillissement

Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surséance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 FW worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement.

Het bepaalde in artikel 19.2.1 van de leidraad is op deze schulden en de belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.

19.2.3. Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt de ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken.

In alle gevallen waarin de ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang.

Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.

Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de boedel.

19.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen

19.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen

Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.

Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag.

Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.

19.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen

Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door een vordering onder de werkgever (artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de wet) of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen.

De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.

De ontvanger doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging.

De vooraankondiging blijft achterwege als de ontvanger de vordering doet bij een werkgever of uitkeringsinstantie die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

19.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen

Als een vordering wordt gedaan voor periodieke uitkeringen die niet vallen onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet (en waarvoor geen beslagvrije voet geldt) en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d Rv toe.

In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft.

Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.

Voor een alleenstaande, jonger dan 21 jaar, en een alleenstaande, ouder jonger dan 21 jaar - indien zij een ander inkomen genieten dan een bijstandsuitkering - geldt een beslagvrije voet van 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantieaanspraak) met een minimum van 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b van de Wet werk en bijstand en een maximum van 90% van de bijstandsnorm nadat deze verhoogd is met het bedrag genoemd in artikel 25 van die wet.

19.3.4. Informatieverstrekking voor vaststelling beslagvrije voet

De beslagvrije voet wordt bepaald aan de hand van de gegevens die bij de ontvanger bekend zijn.

Als de ontvanger de beslagvrije voet niet tot een juist bedrag kan vaststellen zonder nadere informatie van de belastingschuldige, stelt hij - op basis van artikel 58 van de wet - de belastingschuldige in de gelegenheid die nadere informatie te verstrekken.

Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de belastingschuldige een partner heeft en het inkomen van de partner bij de ontvanger niet bekend is.

Als de belastingschuldige de gevraagde informatie niet verstrekt, wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 45% van de bijstandsnorm.

19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslag periodieke uitkering

Als de belastingschuldige in het buitenland woont, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting.

In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is.

De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.

19.3.6. Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet

Verhaal op (periodieke) inkomsten die een belastingschuldige geniet vanwege de Staat, gebeurt door aan de betreffende autoriteit verrekening te vragen volgens artikel 117 van de Ambtenarenwet en subsidiair door een vordering te doen.

19.3.7. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm

Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandnorm geacht wordt te betalen.

In een dergelijk geval vermindert de ontvanger de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.

19.3.8. n.v.t.

Artikel 20

n.v.t.

Artikel 21

n.v.t.

Artikel 22 Bodemrecht

In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    de werkingssfeer van het bodemrecht;

  • -

    bodemrecht en bestuurlijke boeten;

  • -

    overbetekening bodembeslag;

  • -

    de volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement;

  • -

    de volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement;

  • -

    bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar;

  • -

    bodemrecht en voorrang;

  • -

    verzet en beroep.

22.1. Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht

Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv - geldend maken.

Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.

Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het college van de gemeente.

Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op.

Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen.

Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus.

Dit voorrecht kan de ontvanger van de gemeente niet toepassen.

22.2. n.v.t.

22.3. Overbetekening bodembeslag

Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.

Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het college.

De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van die derde.

Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.

22.4. n.v.t.

22.5. n.v.t.

22.6. n.v.t.

22.7. n.v.t.

22.8. Verzet en beroep

22.8.1. Verzet artikel 435, derde lid, Rv tegen bodembeslag

Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de ontvanger anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.

22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodembeslag

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger geen verhaal kan nemen.

In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door naar het college.

Als ook het college geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de stukken door naar een advocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.

22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag

Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.

Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de ontvanger de verzetprocedure alleen wordt gebruikt om de invordering te traineren.

22.8.4 Beroepschrift ex artikel 22 van de wet

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de ontvanger, waaronder de belastingschuldige ressorteert.

Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.

Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het college dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.

22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet

Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren.

De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.

22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet

Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt - zal het college niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.

Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het college ambtshalve in behandeling nemen.

De ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.

Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het college te richten.

Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling.

In geval van leasing geldt echter dat de ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met het college.

22.8.7. Beslissing college op het beroepschrift tegen een bodembeslag

Het college motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift.

Het college zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger.

De ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder.

Voor de betekening van de beslissing van het college worden geen kosten in rekening gebracht.

Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het college rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het college verzonden en betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg met het college erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de ontvanger wordt gedeponeerd.

22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag

De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv.

Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten.

Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet.

22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag

Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv, dan behandelt de ontvanger eerst het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv, voordat hij het beroepschrift doorzendt aan het college.

Als de ontvanger daarbij van oordeel is dat het beslag kan worden opgeheven, dan bevordert hij de intrekking van het beroepschrift ex artikel 22 van de wet.

Bij een verzetprocedure beslist het college op het beroepschrift, in die zin dat hij zich zal houden aan de uitspraak gewezen in de verzetprocedure.

22.8.10. Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet

Bij de beslissing van het college op een beroepschrift dat is ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken voor belastingaanslagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, wordt het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is van eigendom van de derde.

22.8.11. n.v.t.

22.8.12. n.v.t.

Artikel 22a en artikel 23

n.v.t.

Artikel 24 Verrekening

Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de ontvanger van in te vorderen en uit te betalen bedragen.

Bij de verrekening mag de ontvanger geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Tijdens faillissement, surséance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing.

In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    wanneer verrekening;

  • -

    betwiste schuld en verrekening;

  • -

    reikwijdte van de verrekening;

  • -

    bekendmaking verrekening;

  • -

    instemmingsregeling bij cessie en verpanding.

24.1. Wanneer verrekening

De verrekening vindt niet van rechtswege plaats.

De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan.

Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de ontvanger dit verzoek altijd in.

Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de ontvanger de invordering echter niet zonder meer op.

Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad).

24.1.1. n.v.t.

24.2. Betwiste schuld en verrekening

In het algemeen gaat de ontvanger niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze leidraad.

De ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.

24.3. Reikwijdte van de verrekening

Ondanks het feit dat de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn.

Dit laat onverlet dat de ontvanger bevoegd is om in gevallen zoals omschreven in artikel 19, tweede lid, van de wet binnen de betalingstermijn te verrekenen.

Bij een belastingaanslag waarvan een betalingstermijn van een termijnbetaling is verstreken, kan de ontvanger alleen verrekenen voor zover de termijn is verstreken.

Hierop maakt de ontvanger een uitzondering als er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c of d, van de wet.

Dan is verrekening mogelijk met alle termijnen van de voorlopige aanslag vanaf het moment dat zich één van de genoemde situaties voordoet.

Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de invordering feitelijk aan de ontvanger is opgedragen.

24.4. Bekendmaking verrekening

Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger gebeurt bij beschikking.

De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving.

24.5. n.v.t.

24.6. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding

24.6.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding

In artikel 24, vijfde lid, van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die verrekening uitsluit als de ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.

Als de ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld.

De ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag.

Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.

24.6.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen

Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende bepaald is omschreven.

Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat.

Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.

24.6.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding

De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele cessie of verpanding.

De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend.

Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden.

De ontvanger moet dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.

Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend.

De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd.

Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.

Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag.

De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.

De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het college beroep in te stellen.

24.6.4. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de ontvanger de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren.

De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

24.6.5. Bekendmaking beschikking college bij cessie of verpanding

De beschikking van het college op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.

24.6.6. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of verpanding

De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de ontvanger te verbieden de instemming te weigeren.

Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de ontvanger niet tot verrekening over.

Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.

Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.

Artikel 25 Uitstel van betaling

Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger - onder door hem te stellen voorwaarden - uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde belastingaanslag.

Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de ontvanger ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.

De ontvanger kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking tussentijds beëindigen.

In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    de algemene uitgangspunten van het uitstelbeleid;

  • -

    uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag.

  • -

    uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag;

  • -

    uitstel in verband met betalingsproblemen;

  • -

    betalingsregeling voor particulieren;

  • -

    betalingsregeling voor ondernemers;

  • -

    administratief beroep.

25.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid

25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel

Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.

25.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling

Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de ontvanger de voorwaarden waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.

25.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a.

    de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

  • b.

    onjuiste gegevens worden verstrekt;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie artikel 25.1.1, 25.2.5, 25.5.2 en 25.6.2 van deze leidraad);

  • e.

    de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde belasting te betalen;

  • f.

    de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    de betalingsregeling zich over een voor de ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de ontvanger geen uitkomst zal bieden;

  • i.

    sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden betaald;

  • j.

    voor zover het een bezwaar betreft dat direct of indirect gericht is tegen een onherroepelijk vaststaande WOZ-beschikking;

  • k.

    indien de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen;

  • l.

    indien ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht naar de belastingdeurwaarder is uitgegaan dan wel door de belastingdeurwaarder reeds beslag is gelegd;

  • m.

    in geval van een vordering op grond van artikel 19 van de wet;

De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst.

Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten.

25.1.4. Redenen beëindigen uitstel

Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:

  • a.

    niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;

  • b.

    tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • c.

    de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

  • d.

    de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is het uitstel te continueren;

  • e.

    de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

  • f.

    zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;

  • g.

    belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem surséance van betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.

25.1.5 Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn

Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt, kan de ontvanger alvorens hij de regeling beëindigt, de belastingschuldige in de gelegenheid stellen om alsnog binnen tien dagen de achterstand te voldoen.

25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel

Als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.

Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.

25.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel

Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de ontvanger voor een belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen invorderingsmaatregelen nemen.

25.1.8. Na (afwijzen) uitstel tien dagen wachttijd

Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van tien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan.

Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van tien dagen niet.

Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een prolongatieovereenkomst.

25.1.9. n.v.t.

25.1.10. n.v.t.

25.1.11. Uitstel voor een bestuurlijke boete

De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.

De ontvanger verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en die van de boete-beschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld.

De ontvanger verleent dit uitstel niet als uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete.

Aan het uitstel kan de ontvanger voorwaarden verbinden die ertoe strekken de belangen van de gemeente veilig te stellen.

De ontvanger verleent het uitstel tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.

25.1.12. Tijdens uitstel nieuwe aanslagen voldoen

Bij uitstel wegens betalingsmoeilijkheden stelt de ontvanger de voorwaarde dat voor nieuwe belastingaanslagen geen betalingsachterstand zal ontstaan.

25.1.13. Zekerheid bij uitstel

De ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt.

Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.

Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid.

De ontvanger aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.

25.1.14. Tijdstip indiening verzoek om uitstel

De ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering.

De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop in een dagblad heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen.

Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van tien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

De ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.

25.1.15. Verzoekschriften aan andere instellingen

De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het college of de gemeentelijke ombudsman.

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen alleen worden genomen na voorafgaande toestemming van het college.

25.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag

25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag

De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken.

Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet.

Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.

Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.

25.2.2. In bepaalde gevallen geldt bezwaarschrift als verzoek om uitstel; beroepschrift niet

Als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger – behoudens het navolgende - het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling.

Voor het bestreden bedrag van een aanslag onroerende-zaakbelastingen, dan wel voor belastingen die bij wege van factuur worden geheven, wordt niet automatisch uitstel van betaling verleend.

In die situaties wordt uitel van betaling uitsluitend verleend op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige

Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een door de belastingschuldige ingesteld beroep tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling.

In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.

Als de belastingschuldige bij de ontvanger een verzoek om uitstel indient in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro-formabezwaarschrift.

25.2.2.A. Ontbrekende gegevens

Als in het verzoek aan de ontvanger om uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaarschrift het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet zijn vermeld, dan kan de ontvanger aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag.

De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens.

De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is.

Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.

Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.

Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift.

In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro forma bezwaarschrift.

25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling

In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2 en 25.2.2.A gestelde eisen is voldaan.

De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden.

De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.

25.2.4. n.v.t.

25.2.5. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar

Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld.

In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid, als de aard en omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn daartoe aanleiding geven.

Bij zijn beslissing houdt de ontvanger ook rekening met het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.

25.2.6. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld

Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, treft de ontvanger voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.

Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de ontvanger die maatregelen wel treffen.

Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.

25.2.7. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar

Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij anders is bepaald in deze leidraad onder artikel 24.

Ook kan hiervan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende zekerheid is gesteld.

Als de ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in bij de bekendmaking van de beschikking omtrent zijn beweegredenen.

25.2.8. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag

Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de ontvanger uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.

Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.

Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt de ontvanger pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.

25.2.9. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag

De ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag.

De ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan.

25.3. n.v.t.

25.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen

25.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen

Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de ontvanger aan de belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan.

De ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.

Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.

De ontvanger kan een betalingsregeling weigeren als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden.

25.4.2. n.v.t.

25.4.3. Verrekening tijdens een betalingsregeling

Tijdens een betalingsregeling verrekent de ontvanger belastingteruggaven en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld.

Als daar aanleiding toe is, kan de ontvanger afzien van het verrekenen van bepaalde teruggaven.

25.4.4. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surséance

Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de ontvanger op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden.

Voor deze schulden treft de ontvanger geen betalingsregeling.

Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de ontvanger voor de betaling daarvan uitstel verlenen.

De ontvanger kan tijdens een surséance van betaling op verzoek van de bewindvoerder uitstel van betaling verlenen voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surséance materieel verschuldigd is geworden. De ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt.

De ontvanger kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de ontvanger deze uit.

Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld.

25.5. Betalingsregeling voor particulieren

25.5.1. Duur betalingsregeling particulieren

De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat.

Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan zes maanden.

Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen zes maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding.

Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing.

25.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren

De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden.

In ieder geval stelt de ontvanger aan het verlenen van een betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - tijdig worden nagekomen.

Indien er sprake is van een dwangbevel dan moeten eerst alle invorderingskosten worden voldaan voordat er een betalingsregeling verstrekt wordt.

De betalingsregeling omvat alle openstaande schulden waarvan betalingstermijnen zijn verstreken.

De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen zekerheid eisen als de aard en de omvang van de schuld in relatie tot de uitsteltermijn en de bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven.

Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het eisen van zekerheid.

Indien één termijn van de regeling niet is nagekomen, wordt de regeling ingetrokken.

25.5.3. Kort uitstel particulieren

Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder een looptijd tot maximaal zes maanden nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen met voor zover aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  • a.

    De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000,--Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;

  • b.

    n.v.t.

  • c.

    Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;

  • d.

    n.v.t.

  • e.

    De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een hernieuwd bevel van betaling is betekend door de belastingdeurwaarder waarvan de betalingstermijn is verstreken;

  • f.

    De ontvanger wordt gemachtigd om de betalingstermijnen automatisch van de betalingsrekening van de belastingschuldige te incasseren.

25.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren

In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de ontvanger aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie.

De ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.

Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op.

Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger uit van de begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.6 tot en met 25.5.9 van deze leidraad wordt afgeweken.

Ook met betrekking tot het vermogen gaat de ontvanger uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.

25.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren

De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg.

Dit geldt met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.

Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg.

Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot, verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld.

25.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren

Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling.

De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen.

De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.

Uitgangspunt voor de berekening van de betalingscapaciteit bij een verzoek om een betalingsregeling is het inkomen van de belastingschuldige en diens echtgenoot.

Het inkomen en de uitgaven ten behoeve van bij de belastingschuldige inwonende kinderen zal bij de berekening van de betalingscapaciteit niet in aanmerking worden genomen.

Een uitzondering daarop vormt de ontvangen alimentatie ten behoeve van minderjarige kinderen.

Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.

De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op.

25.5.7. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven

De ontvanger kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen.

Het moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar het oordeel van de ontvanger in redelijkheid niet bestreden worden uit het normbedrag voor levensonderhoud en 80% van de betalingscapaciteit (de uitvoeringstolerantie).

25.5.8. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden

In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing.

De ontvanger kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden, of waaraan een preferentie is verbonden.

25.5.9. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten

Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de ontvanger slechts rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt.

25.5.10. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor

Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen zes maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.

Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de ontvanger onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.

25.5.11. Betalingsregeling langer dan zes maanden

Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met zes maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan zes maanden duurt.

Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste zes maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de zesde maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen.

De ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.

25.6. Betalingsregeling voor ondernemers

25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers

Een betalingsregeling moet een zo’n kort mogelijke periode beslaan.

Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.

De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van vijf maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.

De termijnbetalingen bedragen minimaal € 500,-- per maand.

25.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers

Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - bijhoudt.

Bovendien stelt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld (zie artikel 25.1.13 van deze leidraad). De hoogte van de zekerheid moet gelijk zijn aan de schuld waarvoor uitstel wordt verzocht.

De ontvanger kan zekerheid stellen door het leggen van beslag (on)roerende zaken.

25.6.3. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers

Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.

25.6.4. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie

Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de ontvanger uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd.

De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen.

25.7. Administratief beroep

25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het college

Als de ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een verleend uitstel beëindigt, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het college van de gemeente.

De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.

Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.

25.7.2. Beroepsfase uitstel

Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt.

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren.

De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

25.7.3. Beslissing college op beroepschrift bij uitstel

In alle gevallen waarin het college van de gemeente het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

25.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel

De belastingschuldige kan beroep instellen bij het college tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger uitstel van betaling had moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

25.7.5. Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger

Als de belastingschuldige bij de ontvanger bezwaar maakt tegen de beslissing op het verzoek om uitstel of voor dezelfde belastingschuld een herhaald verzoek om uitstel indient, dan behandelt de ontvanger dit als een beroepschrift.

Als de ontvanger op dat moment aanleiding ziet tot een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing, geeft hij echter een nieuwe beschikking.

Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen

Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen.

In de Gemeentewet, is voorzien in bepalingen die de op grond van artikel 26 gegeven ministeriële regeling ook van toepassing verklaren voor belastingen en heffingen van gemeenten.

Op grond van artikel 255, tweede lid, van de Gemeentewet volgen de gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

Als gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255, derde lid, van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken indien daartoe door de gemeenteraad een besluit is genomen.

Bij raadsbesluit van 18 december 1997 is vastgelegd, dat in deze gemeente bij verzoeken om kwijtschelding wordt uitgegaan van 100% van de kwijtscheldingsnorm.

De ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht.

Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend indien de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen.

In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en evenmin binnen afzienbare tijd kan worden verwacht.

Kwijtschelding is een onherroepelijke maatregel waardoor de schuldvordering van de gemeente, in dit geval dus de belastingaanslag, met het bedrag van de kwijtschelding wordt verminderd.

De op artikel 26 van de Invorderingwet 1990 gebaseerde regels op grond waarvan aan een belastingschuldige kwijtschelding kan worden verleend, zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

In die Uitvoeringsregeling is vastgelegd onder welke voorwaarden aan een belastingschuldige al dan niet kwijtschelding wordt verleend.

Hiermee is voor de belastingschuldige de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gewaarborgd.

Als hij voldoet aan de voorwaarden waaronder kwijtschelding kan worden verleend, moet hem die ook worden gegeven, tenzij een gemeentelijke belastingverordening het verlenen van kwijtschelding uitdrukkelijk uitsluit.

Kwijtscheldingsbeleid is geen statisch afgerond geheel, maar zal zoveel mogelijk moeten aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen met inachtneming van he t gevoerde rijksinkomensbeleid.

In deze leidraad wordt een beleidsmatige uitwerking van genoemde regels weergegeven.

Als de belastingschuldige voldoet aan alle voorwaarden voor kwijtschelding, dan moet de invorderingsambtenaar die ook verlenen. Bij de behandeling van een verzoek om kwijtschelding maakt de invorderingsambtenaar onderscheid naar het soort belastingschuldige dat het verzoek indient en naar het middel waarvoor kwijtschelding wordt gevraagd.

De heffingsrente die in de belastingaanslag is begrepen, de revisierente en de bestuurlijke boeten worden bij de behandeling van het verzoek om kwijtschelding gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen.

Als een aansprakelijkgestelde een verzoek tot kwijtschelding indient, gelden er afwijkende regels.

Een verzoek tot kwijtschelding moet aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding neemt de invorderingsambtenaar geen maatregelen voor dwanginvordering.

Kwijtschelding kan worden verleend voor:

  • onroerende-zaakbelastingen

  • afvalstoffenheffing

  • rioolheffing

  • hondenbelasting

  • parkeergeld voor een gereserveerd parkeervak voor gehandicapten,

voor zover de betreffende belastingaanslagen zijn opgelegd door de gemeente Bergen op Zoom.

Voor andere belastingaanslagen of voor bij wege van factuur door de gemeente geheven fiscale heffingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Onder bepaalde voorwaarden is ook kwijtschelding van betaalde belastingaanslagen (privé en zakelijk) mogelijk.

Als een betaalde of verrekende belastingaanslag wordt verminderd, dan is er ten aanzien van het teveel betaalde bedrag sprake van een onverschuldigde betaling.

Tegen de beslissing op het verzoek om kwijtschelding is beroep mogelijk.

Als de invorderingsambtenaar afwijzend op het verzoek om kwijtschelding heeft beslist, en het verschuldigde bedrag wordt niet binnen een bepaalde termijn voldaan, dan zet hij de invordering voort.

De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling.

In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.

Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend.

Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting.

In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.

De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • -

    kwijtschelding van (rijks)belastingen voor particulieren;

  • -

    kwijtschelding van (rijks)belastingen voor ondernemers;

  • -

    administratief beroep;

  • -

    voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;

  • -

    geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;

  • -

    geautomatiseerde kwijtschelding.

26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid

26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden

De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;

  • -

    De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht.

Van reeds betaalde belastingaanslagen vindt kwijtschelding plaats tot maximaal het bedrag dat binnen die periode van drie maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van binnenkomst van het verzoek op de rekening van de gemeente is bijgeschreven.

Als de ontvanger het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.

26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger waaronder de belastingschuldige resorteert op een daartoe ingesteld verzoekformulier.

Het verzoekformulier is (op aanvraag) verkrijgbaar bij de invorderingsambtenaar.

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling.

De ontvanger zendt een verzoekformulier aan de belastingschuldige en stelt deze in de gelegenheid het verzoek alsnog in te dienen.

In afwachting hiervan wordt de invordering niet opgeschort.

In een belastingverordening kan zijn bepaald dat voor bepaalde belastbare feiten geen of gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend.

Wanneer een belastingschuldige kwijtschelding vraagt van gemeentelijke fiscale heffingen waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend, wordt dit door de invorderingsambtenaar aan de aanvrager meegedeeld.

Toezending van een verzoekformulier kan in dat geval achterwege blijven.

De navolgende documenten of kopieën daarvan, dienen – voor zover op de persoonlijke en financiële situatie van de aanvrager van toepassing - door de aanvrager bij het verzoekformulier te worden gevoegd:

  • dagafschriften van bank- en spaarrekening(en) over de periode van een maand of vijf weken onmiddellijk voorafgaande aan de datum van het verzoek

  • de laatst bekend huurspecificatie / hypotheekrentenota

  • verklaring van werkgever of arts, waaruit blijkt de het bezit van een auto noodzakelijk is in verband met werk, respectievelijk invaliditeit

  • voor zover van toepassing de laatst bekende beschikkingen inzake huurtoeslag, woonkostenvergoeding, belastingteruggave en heffingskorting

  • de laatst ontvangen loonstro(o)k(en) en/of uitkeringsspecificatie(s)

  • de zorgtoeslagbeschikking

  • een document over de vaststelling van de premie basisverzekeringzelf samengestelde uittreksels uit het verloop van een betalingsrekening worden niet geaccepteerd.

Wanneer dat voor het beoordelen van het verzoek van belang is, kan de invorderingsambtenaar ook (kopieën van) andere dan de hier genoemde documenten opvragen.

Wanneer het bedrag van de zorgtoeslag op het dagafschrift van de bankrekening afwijkt van het overgelegde document, wordt het bedrag op het dagafschrift in aanmerking genomen.

Wanneer een document geen andere informatie geeft dan wat bij de invorderingsambtenaar reeds uit andere bronnen bekend is (bijvoorbeeld uit bankafschrift of specificatie Wwb-uitkering) en het alsnog overleggen van dat document ook uit ander opzicht geen meerwaarde heeft, althans niet tot een beperktere kwijtschelding kan leiden, worden aan het achterwege blijven van dat stuk geen consequenties verbonden.

Het overleggen van een huurspecificatie of hypotheekrentenota kan achterwege blijven.

In dat geval wordt bij de beoordeling van het verzoek geen rekening gehouden met eventueel hogere woonlasten dan die waarmee in de wooncomponent rekening is gehouden.

Bij de behandeling van het verzoek wordt geen rekening gehouden met nog te restitueren zorgtoeslag e.a., wanneer de aanvrager zulks niet zelf op eigen initiatief aannemelijk heeft gemaakt.

Wanneer de aanvrager dit wel aannemelijk maakt, maar de betreffende beschikking van de Rijksbelastingdienst (nog) niet kan overleggen, kan desondanks bij het beoordelen van het verzoek rekening worden gehouden met te restitueren bedrag.

Wanneer toetsing van de financiële en persoonlijke situatie omstreeks het tijdstip van het indienen van het verzoek reeds elders binnen de gemeentelijke organisatie heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld in het kader van een uitkering Abw, IOAW of IOZA), kan inzending – behoudens de informatie over eventuele vermogensbestanddelen - eveneens achterwege blijven.

Voor hulp bij het invullen van het verzoekformulier wordt de belastingschuldige verwezen naar zorgwijzersteunpunten en belangenorganisaties, waartoe de invorderingsambtenaar desgevraagd een lijst verstrekt waarop actuele adressen, telefoonnummers en openingstijden van de betreffende instanties zijn vermeld.

Het verzoekformulier en de daarbij gevoegde bijlagen wordt op de dag van of na binnenkomst gescand en digitaal gearchiveerd.

De invorderingsambtenaar registreert het verzoek en geeft schriftelijk bericht van ontvangst af.

Nadat het verzoek om kwijtschelding bij de invorderingsambtenaar is ingediend, worden zolang niet op het verzoek is beslist, ten aanzien van de belastingschuldige geen dwangmaatregelen genomen of voortgezet ten aanzien van de belastingaanslag(en) waarvan kwijtschelding is verzocht.

Indien een verzoekformulier om kwijtschelding wordt ingediend voor een aanslag waarvoor de belastingschuldige reeds eerder een machtiging voor automatische incasso heeft afgegeven, zal de afschrijving ten behoeve van deze aanslag worden stopgezet.

Op verzoek van de belastingschuldige kan de automatische incasso worden hervat gedurende de tijd dat het verzoek in behandeling is.

Wanneer later (gedeeltelijk) kwijtschelding voor de betreffende aanslag wordt verleend, zal het (eventueel) te veel geïncasseerde bedrag binnen één maand na dagtekening van de kennisgeving op de rekening van de belastingschuldige worden gerestitueerd.

Wanneer het verzoek wordt afgewezen of slechts gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend blijven de termijnen vermeld op het aanslagbiljet gelden voor het nog openstaande bedrag en wordt automatisch incasso hervat.

Wanneer aannemelijk is dat gegronde vrees bestaat dat opschorting van de invordering ertoe zal leiden dat goederen – waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald – zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen.

Voor zover deze maatregelen een onherroepelijk karakter dragen, is toestemming nodig van het college van burgemeester en wethouders.

Indien hij zulks nodig acht, stelt de invorderingsambtenaar een nader onderzoek in of wint inlichtingen in bij de belastingschuldige of bij derden.

Indien bij de behandeling van een verzoek om kwijtschelding blijkt, dat de belastingaanslag waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, onjuist is vastgesteld, wordt het verzoek afgewezen, dan wel dat recht bestaat om ontheffing van (een deel van) het aanslagbedrag, wordt het verzoek afgewezen.

Daarbij wordt medegedeeld, dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder in behandeling genomen wordt, dan nadat de heffingsambtenaar op grond van de alsnog verstrekte gegevens de aanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen.

Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld behandelt de invorderingsambtenaar als eerste verzoek.

De invorderingsambtenaar neemt op het ingediende verzoek om kwijtschelding een beslissing overeenkomstig het in de regeling verwoorde beleid, nadat hij kennis heeft genomen van:

  • de in het verzoekformulier verstrekte gegevens;

  • de (eventuele) aanvullende gegevens waarom hij heeft gevraagd;

  • de gegevens die hem uit anderen hoofde bekend zijn: in verband hiermee raadpleegt hij ook de eventueel over eerdere jaren ingediende verzoeken om kwijtschelding.

De invorderingsambtenaar is niet verplicht de belastingschuldige zijn zienswijze naar voren te laten brengen, wanneer hij voornemens is het verzoek om kwijtschelding geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Op een verzoek om kwijtschelding wordt beslist bij een voor administratief beroep vatbare beschikking binnen een daartoe redelijk geachte termijn van dertien weken na ontvangst van het verzoek.

Blijkt dat niet mogelijk, dan moet de invorderingsambtenaar een kennisgeving aan de belastingschuldige verzenden, waarin hij een redelijke termijn noemt, waarbinnen op het verzoek zal zijn beslist.

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de invorderingsambtenaar de belastingschuldige heeft uitgenodigd het verzoek aan te vullen of anderszins aanvullende gegevens te verstrekken, tot de dag waarop aan het verzoek gevolg is gegeven of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding

Als de ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen tien dagen te verstrekken.

In afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.

De ontvanger vraagt de gegevens slechts éénmaal op.

Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.

26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.

26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden

Als de ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op.

Als de ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.

Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de ontvanger de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van tien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel.

Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad) van toepassing.

Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende teruggaven.

Indien een belastingaanslag door kwijtschelding teniet gaat, vervallen de ingevolge de Kostenwet in rekening gebrachte kosten.

De invorderingsambtenaar kan als voorwaarde voor het verlenen van kwijtschelding bepalen, dat de eerder ingevolge de Kostenwet vastgestelde kosten moeten worden voldaan alvorens kwijtschelding verleend wordt van het aanslagbedrag.

26.1.6. Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten.

Daarbij hoeft hij niet alle afwijzingsgronden te noemen.

26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding tien dagen wachttijd bij voortzetting invordering

Als de ontvanger geen kwijtschelding verleent, of als het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking.

Deze termijn wordt niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad.

26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding

Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken.

De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van tien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.

26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

Er wordt geen kwijtschelding verleend als:

  • -

    de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist, of niet op het door de ontvanger uitgereikte formulier (zie ook de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad) zijn verstrekt;

  • -

    uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;

  • -

    een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

  • -

    voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

  • -

    er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

  • -

    een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;

  • -

    het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als:

    • het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven;

    • een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;

    • vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen voldoen;

    • de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een belastingaanslag zou worden opgelegd en nalatig is gebleven in verband daarmee middelen te reserveren;

    • de belastingschuldige geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aanvullende bijstand, waardoor de belastingaanslag (gedeeltelijk) zou kunnen worden betaald;

  • -

    de belastingschuldige in surséance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;

  • -

    ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van 65toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;

  • -

    door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.

Evenmin wordt kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

  • -

    binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten;

  • -

    binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële omstandigheden;

  • -

    binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschelding kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening kan worden aangezuiverd.

26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding

Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.

Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is.

In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3 van deze leidraad.

Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.

26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college, de raad of de gemeentelijke ombudsman. Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad, kan de ontvanger toch invorderingsmaatregelen treffen.

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen alleen worden genomen na voorafgaande toestemming van het college.

26.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren

26.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de gemeentelijke belastingen.

Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenlevenden, wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag.

Artikel 3 Wwb merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

  • uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander;

  • zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

  • zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als hiervoor bedoeld.

Het begrip gezamenlijke huishouding leidt er voorts toe dat het vermogen van bijvoorbeeld een inwonende broer of zus bij de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding in aanmerking wordt genomen.

Rechten op kapitaaluitkeringen, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot worden niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, mits de uitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot. Polissen die recht geven op prestaties uit levensverzekering in het kader van de verzorging van een uitvaart (zogenoemde naturapolissen) worden evenmin als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Een spaarsaldo dat is opgebouwd vanwege een levensloopregeling wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Personen die op 31 december 1999 65 jaar of ouder zijn kunnen over een extra vrijgesteld bedrag aan financiële middelen beschikken van € 2.269,-- per persoon.

Wanneer de belastingschuldige niet beschikt over vermogen of betalingscapaciteit wordt kwijtschelding verleend voor het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag.

Kwijtschelding wordt ook verleend voor het op de belastingaanslag openstaande bedrag dat overblijft nadat:

  • -

    het aanwezige vermogen is gebruikt ter voldoening van de openstaande belastingaanslag;

  • -

    tenminste 80% van de aanwezige betalingscapaciteit is gebruikt voor de voldoening van de belastingaanslag.

Bij de beoordeling van de vraag tot welk bedrag kwijtschelding moet worden verleend, wordt niet de volledige betalingscapaciteit in aanmerking genomen, maar wordt rekening gehouden met de zogenoemde uitvoeringstolerantie.

Het bedrag dat overblijft nadat het netto besteedbare inkomen is verminderd met het normbedrag voor levensonderhoud is de betalingscapaciteit.

Bij de beoordeling van de vraag tot welk bedrag kwijtschelding moet worden verleend, wordt niet de volledige betalingscapaciteit in aanmerking genomen.

Om de belastingschuldige de gelegenheid te bieden om plotseling optredende kosten te kunnen betalen (bijvoorbeeld de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen), wordt voor de bepaling van het kwijt te schelden bedrag volstaan met het opeisen van 80% van de aanwezige betalingscapaciteit.

Van de aanwezige betalingscapaciteit wordt dus 20% vrijgelaten voor persoonlijke uitgaven van de belastingschuldige -

dit wordt de zogeheten uitvoeringstolerantie genoemd.

26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren

De waarde van de inboedel wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze bij gedwongen verkoop niet meer dan € 2.269,-- bedraagt.

Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.

26.2.3. De auto en kwijtschelding particulieren

De waarde van de personenauto wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 2.269,-- of minder.

Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.

Als op de auto voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Als 'waarde' wordt de prijs in aanmerking genomen die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop van een gebruikte auto zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.

Een auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de ontvanger - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald.

De belastingschuldige moet de onmisbaarheid (zonodig) ná een verzoek van de invorderingsambtenaar aannemelijk kunnen maken. Het is dus niet noodzakelijk dat de belastingschuldige reeds bij de indiening van het verzoek om kwijtschelding die onmisbaarheid aannemelijk maakt.

De onmisbaarheid van de auto in verband met invaliditeit of ziekte kan aannemelijk worden gemaakt met een verklaring van een vertrouwensarts niet zijnde huisarts of behandelend specialist.

Met betrekking tot de auto wordt nog opgemerkt dat de aanwezigheid van een auto kan leiden tot afwijzing van een verzoek om kwijtschelding op grond van de overweging dat het feit dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen.

Daarvan zal sprake zijn als het de invorderingsambtenaar duidelijk is dat de minimaal aan het bezit van de auto verbonden kosten niet uit het opgegeven inkomen kunnen worden voldaan.

De belastingschuldige wordt dan in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat deze kosten wel uit het inkomen kunnen worden voldaan.

26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren

Incidentele ontvangsten op een bank- of girorekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden.

Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.

Een tegoed op een bank- of girorekening wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel.

Voor wat het vrij opneembare deel daarvan betreft alleen voorzover dit tegoed meer bedraagt dan het voor de belastingschuldige geldende normbedrag voor kosten van levensonderhoud, vermeerderd met de op de belastingschuldige drukken- de huurprijs dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon tot maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag voorzover dit meer is dan de minimale eigen bijdrage in de laagste inkomenscategorie volgens artikel 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag en ook met de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de zorgtoeslag ingevolge de Wet op de zorgtoeslag.

Wanneer de huur, de hypotheekrente, erfpachtcanon, de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moeten worden voldaan over een termijn welke langer is dan een maand, wordt dat termijnbedrag in aanmerking genomen voorzover dat - gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling - op het moment waarop het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling.

Een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van de WSF of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de vorm van een lening, wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Een spaartegoed dat geacht mag worden te zijn verkregen in de vorm van een zodanige lening wordt evenmin als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, voorzover het gespaarde bedrag de component lening in de studietoelage niet overschrijdt.

Een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van een regeling voor persoonsgebonden budget wordt evenmin als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in het kader van de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

26.2.5. Het vermogen uit de eigen woning en kwijtschelding voor particulieren

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel.

In het algemeen zal het een door de belastingschuldige zelf bewoonde woning betreffen.

Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden.

In zijn algemeenheid blijkt die waarde uit de beschikking zoals die laatstelijk voor het betreffende object in het kader van de Wet WOZ is vastgesteld.

Het saldo van de waarde bij verkoop vrij te aanvaarden verminderd met de op de onroerende zaak rustende hypotheek is de zogenaamde overwaarde en wordt als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Het feit dat een vermogen, vastgelegd in een onroerende zaak, moeilijk liquide is te maken - in dat geval zal immers moeten worden overgegaan tot de (gedwongen) verkoop van de onroerende zaak - vormt geen aanleiding voor dit vermogensbestanddeel een ander standpunt in te nemen dan voor de overige vermogensbestanddelen.

Een andersluidend standpunt zou ook niet juist zijn omdat het de belastingschuldige zelf is geweest die heeft gekozen voor de wijze waarop hij zijn vermogen vastlegt.

Deze belastingschuldige kan daardoor niet in een andere positie komen te verkeren dan de belastingschuldigen die hun vermogen hebben vastgelegd op een wijze waardoor het vermogen wél op een eenvoudige(r) manier liquide kan worden gemaakt.

Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid.

Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de onroerende zaak zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen.

In die gevallen kan de invorderingsambtenaar in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning.

De hypotheek dient opeisbaar te zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrij komen van de woning.

Het verlenen van een zodanig uitstel dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden verleend, aangezien de gemeente zich in dit kader niet als een kredietverlenende instelling behoort op te stellen.

26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.

26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren

Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang.

Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam.

In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mee in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.

Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.

26.2.8. n.v.t.

26.2.9. Beroepsvermogen wikker en kwijtschelding voor particulieren

Als sprake is van een belastingschuldige die een uitkering ontvangt ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars, wordt het vermogen dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

26.2.10. Betalingscapaciteit kwijtschelding voor particulieren

26.2.10.1. Netto-besteedbaar inkomen algemeen

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenlevenden wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het voorgaande van toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag.

De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die stammen uit de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd.

Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan vóór de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding.

Het toe te passen normbedrag is in dit geval - afhankelijk van de omstandigheden - het normbedrag voor een alleenstaande dan wel het normbedrag voor een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

Voordat van het netto-besteedbare inkomen de kosten van bestaan worden afgetrokken ter bepaling van de betalingscapaciteit, worden de inkomsten genoemd in artikel 14 van de regeling verminderd met de uitgaven genoemd in artikel 15 van de regeling.

De uitgaven die in aanmerking zijn te nemen, zijn limitatief opgesomd in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en in de Leidraad Invordering 2008.

Het gaat daarbij om:

  • uitgaven voor belastingschuld

  • huur, hypotheekrente en erfpachtcanons

  • netto-woonlasten

  • ziektekosten

  • onderhoudsverplichtingen

  • leningen

  • andere schuldeisers

Uitgaven die niet zijn genoemd in artikel 15 van de regeling kunnen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen niet in mindering worden gebracht.

26.2.10.2. Uitgaven in verband met aflossingen op leningen

Aflossingen op leningen waarbij het geleende bedrag is aangewend voor de betaling van belastingschulden, worden bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen in aanmerking genomen.

De invorderingsambtenaar kan de belastingschuldige vragen om aan te tonen dat het geleende bedrag inderdaad voor betaling van de belastingaanslagen is aangewend.

26.2.10.3. Betalingen aan andere schuldeisers

Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt geen rekening gehouden met aflossingen op schulden die de belastingschuldige verricht aan andere schuldeisers ongeacht het doel waarvoor de schulden zijn aangegaan. Onder aflossing moet in dit verband worden verstaan de brutobetaling, dus zowel de betaling op de hoofdsom, als de betaling op rente en kosten.

26.2.10.4. Vergoedingen ter stimulering van arbeid

Niet betrokken als inkomsten bij de berekening van de betalingscapaciteit worden de in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o, verstrekte premies, kostenvergoedingen en vrij te laten inkomsten bedoeld ter stimulering van arbeid.

Het gaat in casu om de volgende bedragen:

  • een eenmalige premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 2.229,-- per kalenderjaar;

  • een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,-- per maand met een maximum van € 764,-- per jaar;

  • een kostenvergoeding in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 150,-- per maand met een maximum van € 1.500,-- per jaar;

  • inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 % van deze inkomsten, met een maximum van € 187,-- per maand, voor zover betrokkene algemene bijstand ontvangt en dit bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

26.2.10.5. (Onder)verhuur / kostgangers

Als de belastingschuldige die het verzoek om kwijtschelding indient inkomsten heeft uit onderverhuur of kamerverhuur, dan merkt de invorderingsambtenaar hetgeen door de onderhuurder of kamerhuurder wordt betaald, geheel aan als overige inkomsten.

Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele kosten.

Ook de inkomsten uit het houden van kostgangers merkt de invorderingsambtenaar aan als overige inkomsten. Hierop worden echter wel kosten in mindering gebracht.

De kosten die in mindering moeten worden gebracht stelt de invorderingsambtenaar forfaitair op € 249,-- per maand (dus ongeacht de werkelijke kosten).

Als er sprake is van het houden van kostgangers die niet een volle week de kost genieten, stelt de invorderingsambtenaar het forfaitaire bedrag naar evenredigheid vast, waarbij een maand op 30 dagen wordt gesteld.

De forfaitair in aanmerking te nemen kosten kunnen nooit hoger zijn dan de in aanmerking te nemen inkomsten.

26.2.10.6. Normbedragen voor bestaanskosten

Nadat het netto-besteedbare inkomen is vastgesteld kunnen de kosten van bestaan daarop in mindering worden gebracht ter bepaling van de betalingscapaciteit.

De normbedragen voor de kosten van bestaan bedragen 100% van het feitelijke inkomen (het gezamenlijke bedrag van de in artikel 14 van de regeling genoemde inkomstenbestanddelen) met als maximum 100% van de voor het desbetreffende huishoudtype geldende maximale bijstandsnorm en als minimum 90% van de voor dat huishoudtype geldende minimale bijstandsnorm.

Dit geldt niet voor de in artikel 22 Wwb bedoelde ouderennormen.

Op deze ouderennormen is het gemeentelijke toeslagen- en verlagingenbeleid niet van toepassing.

Dit betekent dat echtparen en alleenstaanden, die inwonen bij hun kinderen, dan wel inwonende kinderen hebben, onafhankelijk van het inkomen c.q. de bijdragen van die kinderen de volledige norm ontvangen.

De normbedragen voor de kosten van bestaan bedragen 100% van de voor het desbetreffende huishoudtype geldende ouderennormen.

De voor de kwijtschelding van belang zijnde huishoudtypen die de bijstand onderkent zijn:

  • echtgenoten,

  • een alleenstaande ouder

  • een alleenstaande en

  • de 'ouderen' volgens de zogenaamde ouderennormen.

Voor echtgenoten die beiden jonger zijn dan 65 jaar is de kwijtscheldingsnorm maximaal 100% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel c, Wwb (de basisbijstandsnorm) en minimaal 90% van die bijstandsnorm verminderd met een korting die wordt gesteld op 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm.

Deze korting is gelijk aan het bedrag van de toeslag genoemd in artikel 25, tweede lid, Wwb.

Voor echtgenoten die beiden ouder zijn dan 65 jaar, of waarvan één echtgenoot ouder is dan 65 jaar, geldt een afwijkende kwijtscheldingsnorm (zie hierna).

Voor een alleenstaande ouder, jonger dan 65 jaar, is dat minimaal 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel b, Wwb (de basisbijstandsnorm) en maximaal 100% van die bijstandsnorm verhoogd met de toeslag als bedoeld in artikel 25 tweede lid, Wwb.

Deze toeslag bedraagt 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm.

Voor een alleenstaande ouder die ouder is dan 65 jaar, geldt een afwijkende kwijtscheldingsnorm (zie hierna).

Voor een alleenstaande, jonger dan 65 jaar, is de kwijtscheldingsnorm minimaal 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel a, Wwb (de basisbijstandsnorm) en maximaal 100% van die bijstandsnorm verhoogd met de toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid, Wwb.

Deze toeslag bedraagt 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm.

Voor een alleenstaande die ouder is dan 65 jaar, geldt een afwijkende kwijtscheldingsnorm (zie hierna).

De minimum- en maximum-kwijtscheldingsnormen per maand voor de verschillende huishoudtypen op basis van de bijstandnormen zoals die vanaf 1 januari 2009 gelden, zijn:

Kwijtscheldingsnorm / kosten van bestaan

Minimaal

maximaal

Echtgenoten

Beide partners tot 65 jaar

€ 1.039,23

€ 1.299,04

Eén of beide partner(s) 65 jaar of ouder

€ 1.395,91

Alleenstaande ouder

Tot 65 jaar

€ 909,33

€ 1.169,14

65 jaar en ouder

€ 1.277,06

Alleenstaande

Tot 65 jaar

€ 649,52

€ 909,33

65 jaar en ouder

€ 1.020,76

Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is (ouder of kind).

Onder een alleenstaande ouder wordt verstaan: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is.

Onder een alleenstaande wordt verstaan: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is.

Onder 'kind' wordt verstaan het in Nederland woonachtige kind.

Onder 'ten laste komend kind' wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag.

26.2.10.8. Buitenlandse belastingschuldigen

Bij de beoordeling van verzoeken om kwijtschelding die zijn ingediend door belastingschuldigen die in het buitenland verblijven, gelden dezelfde normbedragen als voor belastingschuldigen die hier te lande verblijven.

26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.

Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.

26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+. Studenten in het voortgezet onderwijs of speciaal voortgezet onderwijs ontvangen een basistoelage en eventueel (afhankelijk van het inkomen van de ouders) een tegemoetkoming in de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.Studenten in het middelbaar onderwijs ontvangen een basisbeurs en eventueel (afhankelijk van het inkomen van de ouders) een aanvullende beurs en een lening op grond van de WSF. De inkomsten voor studenten worden gesteld op een forfaitair bedrag:

Opleiding

Woonsituatie

Basisbeurs

Max. aanv. beurs

Max.rentedr.lening

Levens-onderhoud

Boeken, leermiddelen

Inkomsten

College- & lesgeld

Onderwijsretributie

HO

HO

MBO

MBO

uitwonend

thuiswon.

uitwonend

thuiswon.

€ 266,23

€ 95,61

€ 246,-

€ 75,39

€ 239,08

€ 219,16

€ 326,83

€ 306,90

€ 289,38

€ 289,38

€ 164,21

€ 164,21

€ 794,69

€ 604,15

€ 737,04

€ 546,50

€ 57,-

€ 57,-

€ 50,-

€ 50,-

€ 720,58*)

€ 534,61*)

€ 588,75

€ 402,84

€ 135,-

€ 135,-

-

-

-

-

€ 84,42

€ 84,42

*) Eventueel verhoogd met partner- of éénoudertoeslag:

Partnertoeslag

Eénoudertoeslag

€ 445,93

€ 557,27

Indien belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van het forfaitaire bedrag aan inkomsten uit de bovenstaande tabel.

Echter voor zover het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering en de eigen inkomsten samen meer bedraagt dan het forfaitaire bedrag van de forfaitaire kosten van levensonderhoud uit de tabel, wordt als inkomsten in dat geval in aanmerking genomen: dat verschil vermeerderd met het forfaitaire bedrag wegens inkomsten.

Indien sprake is van een partnertoeslag of een éénoudertoeslag worden bij de voormelde berekeningen de forfaitaire bedragen van levensonderhoud en inkomsten verhoogd met die toeslagen.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering geheel uit een lening.

In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen.

In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet.

De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met betalingen die nog moeten worden gedaan op geformaliseerde belastingaanslagen waarop het verzoek om kwijtschelding geen betrekking heeft. Als uit de administratie van de invorderingsambtenaar niet blijkt dat de belastingschuldige die het verzoek heeft ingediend (een) andere belastingaanslag(en) heeft te voldoen dan die waarvan kwijtschelding wordt verzocht, kan de invorderingsambtenaar de belastingschuldige bewijsstukken laten overleggen waaruit van die betalingen blijkt.

De betalingen moeten betrekking hebben op reeds geformaliseerde belastingaanslagen.

Met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend nog zullen worden opgelegd, wordt geen rekening gehouden.

In voorkomend geval kan - als het rijksbelastingen betreft - bij de rijksontvanger een (aanvullend) verzoek om kwijtschelding worden ingediend. Onder betaling op belastingschulden wordt ook begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen, ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en een betaling ter zake van een terugvorderingsbeschikking toeslagen.

Betreft het belastingen van andere lagere overheden dan de gemeente Bergen op Zoom, dan kan ook in dat geval bij de betreffende instantie om kwijtschelding worden verzocht.

Tot betalingen op belastingschulden worden ook de betalingen gerekend die worden verricht op andere gemeentelijke fiscale heffingen, voor zover daarvan kwijtschelding mogelijk is.

De invorderingsambtenaar kan de belastingschuldige bewijsstukken laten overleggen waaruit van de betalingen op die belastingen en/of heffingen blijkt.

26.2.15. Woonlasten

26.2.15.1. Uitgaven voor huur, hypotheekrente en erfpachtscanon

Omdat de kwijtscheldingsnorm 100% van de normuitkering van de bijstand bedraagt, analoog aan het regime voor de beslagwetgeving, heeft dit tot gevolg dat woonlasten die bij de toepassing van de Wet op de huurtoeslag minimaal voor eigen rekening blijven, al in de kwijtscheldingsnorm zijn verwerkt. Dit bedrag, dat dus ook in de bijstandsuitkering is begrepen, is het minimale eigen aandeel in de woonlasten overeenkomstig de systematiek van de Wet op de huurtoeslag voor iemand met een minimuminkomen. Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt rekening gehouden met de woonlasten die niet in de kwijtscheldingsnorm zijn verwerkt, dus het bedrag boven de normhuur.

26.2.15.2 Huurtoeslagnormen

De huurtoeslagnomrne bedragen:

Categorie

Maximaal subsidiabele huur per maand

€ 647,53,

Maximumbedrag per maand dat in de laagste inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komt (normhuur)

€192,32 

Normhuur per maand als sprake is van éénpersoonsouderenhuishouden

€ 190,50

Normhuur per maand als sprake is van meerpersoonsouderenhuishouden

€ 188,69

Maximumbedrag aan woonlasten per maand waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd voor:

Jongeren tot 23 jaar

éénpersoonshuishouden tot 65 jaar

éénpersoonshuishouden van 65 jaar en ouder

2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 165,05

€ 348,66

€ 350,48

€ 280,65

€ 352,29

€ 308,16

€ 361,46

Onder (netto-)woonlasten wordt verstaan de op belastingschuldige drukkende huurprijs als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag dan wel hypotheekrente (niet de aflossingen op de hypotheek!) en erfpachtcanon terzake van een door de belastingschuldige bewoonde woning voor zover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de ontvangen huurtoeslag en andere tegemoetkomingen in de woonlasten.

Onder netto-woonlasten vallen dus ook de subsidiabele servicekosten.

De huur die bij de berekening van de belastingcapaciteit in aanmerking wordt genomen, is de huur zoals van toepassing op het moment waarop het verzoek wordt ingediend.

Met eventuele (voorzienbare) huurverhoging wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit over de toekomstige periode van twaalf maanden geen rekening gehouden. Wanneer het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Wwb (zie 3.14. van deze leidraad) wordt slechts het door belastingschuldige zelf betaalde gedeelte van de woonlasten in aanmerking genomen, dit zulks tot een maximum van 50% van de woonlasten. Wanneer de belastingschuldige die een verzoek om kwijtschelding heeft ingediend tegen betaling kost en inwoning geniet of op commerciële basis een kamer huurt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit uitsluitend rekening gehouden met het bedrag dat voor inwoning c.q. de kamerhuur wordt betaald. De 'kost' wordt derhalve niet in aanmerking genomen.

In een aantal gevallen wordt huurtoeslag verstrekt ook als de huur hoger is dan de maximumgrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Dat is het geval als:

  • -

    het huishouden van de belastingschuldige uit meer dan 8 personen bestaat;

  • -

    belastingschuldige gehandicapt is en in een aangepaste woning woont.

Het vorenstaande houdt in dat in deze gevallen een hogere huur in aanmerking kan worden genomen dan het maximumbedrag van de huurtoeslag.

Onder huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (€ 22,--) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, derde lid, Wet op de huurtoeslag).

Deze servicekosten zijn:

  • elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal € 12,-- per maand;

  • schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste € 12,-- per maand;

  • kosten van een huismeester tot ten hoogste € 12,-- per maand;

  • kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste € 12,-- per maand.

De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten.

Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige desgevraagd een huurspecificatie te overleggen, verkrijgbaar bij de verhuurder.

26.2.15.3. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden

Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Wwb (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling.

26.2.15.4. Woonlasten van meerpersoonshuishoudens

In het geval de belastingschuldige met tenminste twee personen van 18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert alsmede in het geval de belastingschuldige met één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert dan wel anderszins op één adres verblijf houdt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit geen rekening gehouden met de netto-woonlasten, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de woonlasten niet gedeeld kunnen worden. Het vorenstaande geldt niet als sprake is van commerciële verhuur, te weten als sprake is van kostgangers of kamerhuurders.

26.2.15.5. Verblijf in inrichting

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de Wwb is de kwijtscheldingsnorm per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging, per 1 januari 2007 vermeerderd met: voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 192,84 verhoogd met een vergoeding Zorgverzekeringswet van € 44,-- = € 236,84; voor gehuwden: € 299,95,-- verhoogd met een vergoeding Zorgverzekeringswet van € 81,-- = € 80,95.

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de kwijtscheldingsnorm de som van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

26.2.16. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren

Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Wwb van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht.

26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP

Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

26.2.18. Inkomen wikker

Van de kunstenaar die in het voorafgaande kalenderjaar geen Wik-uitkering heeft genoten worden de totale inkomsten gesteld op het bedrag van de voor hem geldende bijstandsnorm, met inbegrip van de maximale toeslag.

26.2.19. Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 43 per maand en voor echtgenoten € 80 per maand.

Premies (aanvullende) ziektekostenverzekering, zorg-verzekeringswet en premies AWBZ

Normpremie

Ontvangen zorgtoeslag

plus €

min €

min €

Bedrag waarmee aan de uitgavenkant rekening wordt gehouden

= €

De toeslag nominale zorgpremie bedraagt m.i.v. 1 januari 2009

  • -

    voor een alleenstaande € 44,--

  • -

    voor gehuwden € 81,-.

In de Wet op de Zorgtoeslag artikel 2, derde lid is het percentage van 3,5% is aangepast naar

2,7% per 1 januari 2009.

Hierdoor is de normpremie voor 2009 lager geworden, waardoor de zorgtoeslag is toegenomen.

Per saldo ontstaat er geen inkomensachteruitgang voor deze groep mensen.

De berekening is als volgt:

Standaardpremie alleenstaanden € 1.209,--

Zorgtoeslag € 692,-- -/-

Ten laste blijvende premie € 517,--

Per maand 517 /12 = € 43,--.

Geen van de overige uitgaven in verband met ziekte en/of invaliditeit worden in aanmerking genomen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen.

Voor de bestrijding van de noodzakelijke (extra) kosten die de belastingschuldige maakt in verband met ziekte of invaliditeit, kan hij zonodig een beroep doen op de Wwb, voor zover geen beroep kan worden gedaan op andere voorzieningen, zoals een uitkering krachtens de AWBZ.

Voordat de gevraagde bijstand wordt verleend, moet de aanvrager/belastingschuldige zelf in een kalenderjaar een vastgesteld maximumbedrag uit eigen middelen hebben bijgedragen.

Met de eigen bijdrage wordt evenmin rekening gehouden bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen.

Omdat de belastingschuldige zijn uitgaven in verband met ziekte of invaliditeit óf uit eigen middelen moet voldoen zolang het vastgestelde maximumbedrag niet wordt overschreden, óf een beroep kan doen op de Abw of een andere voorziening, wordt met die uitgaven bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen geen rekening gehouden.

26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Wwb. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Wwb, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.

26.3. Kwijtschelding van belastingen voor ondernemers

26.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen.

26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers

Voordat de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld.

Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet toe tot het akkoord.

Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de ontvanger er van afzien derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.

Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing.

In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult.

Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de ontvanger evenmin het ontstane tekort op.

26.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord

De ontvanger verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.

26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord

Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken.

Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.

Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld.

Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.

Naast de Rijksbelastingdienst heeft ook de gemeente de inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.

26.3.5. Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

26.3.6. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord

Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken.

Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de ontvanger het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.

26.3.7. Rente en kosten en saneringsakkoord

De ontvanger betrekt rente en kosten integraal in het akkoord.

Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de hoofdsom afgeboekt.

De ontvanger vermeldt dit in de beschikking.

26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord

Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen.

Tot die crediteuren behoren onder meer:

  • -

    Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van - en dus qua belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet. Vordering van de gemeente moeten als concurrente vorderingen worden aangemerkt.

  • -

    Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de rijksontvanger met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval wordt door de rijksontvanger integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het dubbele percentage;

  • -

    Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.

Onder 'dwangcrediteuren' worden verstaan leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken omdat de onderneming zonder hen niet verder kan werken.

Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

26.4. Administratief beroep

26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding

Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het college. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. In verband met het aan het college uit te brengen advies zendt de ontvanger zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.

Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de ontvanger het college daarvan in kennis.

De ontvanger adviseert het college dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen.

26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding

De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een beroepschrift dat gericht is aan het college.

Als de ontvanger aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.

De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.

In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de ontvanger een beroepschrift indienen bij het college.

26.4.3. Beroepsfase kwijtschelding

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren.

De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding

Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek.

Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats.

Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan.

26.4.5. Beslissing op beroep bij kwijtschelding

In alle gevallen waarin het college het beroep gegrond oordeelt, kan het college de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

Op een administratief beroep wordt beslist binnen een redelijk te achten termijn van dertien weken na ontvangst ervan.

26.4.6. Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding

Als een verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, wordt de invordering niet eerder voortgezet dan nadat tien dagen zijn verstreken.

Artikel 9 van de regeling is van overeenkomstige toepassing.

Als binnen de termijn van tien dagen een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift ook gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid.

Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van het college mag worden verwacht dat het alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt.

Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.

26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het college.

Hieraan is geen termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan het college op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

26.5. Voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding

26.5.1. Invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of het college heeft afwijzend beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, dan moet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen tien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven, voldoen.

Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten.

De termijn van tien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet.

26.5.2. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding

Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af.

De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen.

Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.

De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld.

De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.

De ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.

Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld, zal hij aan die beslissing voorwaarden verbinden danwel daarin een tijdsbepaling opnemen.

Anders dan kwijtschelding is een toezegging onder voorwaarden herroepelijk.

Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, kan de ontvanger zijn eerdere toezegging bij beschikking intrekken.

De ontvanger gaat hier pas toe over nadat hij belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de toezegging in te trekken als niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden wordt voldaan.

26.6. Ambtshalve kwijtschelding langs geautomatiseerde weg

Aan de belastingplichtige die het voorgaande jaar volledige kwijtschelding van gemeentelijke heffingen is verleend en:

  • in de het voorgaande kalenderhalfjaar gedurende tenminste een aaneengesloten periode van drie maanden in deze gemeente een bijstandsuitkering, een uitkering IOAW of een uitkering IOAZ ontving, of

  • op 1 januari van het voorgaande jaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en schriftelijk aannemelijk heeft gemaakt dat ten opzichte van het voorgaande jaar geen wijziging in zijn/haar persoonlijke en financiële situatie heeft plaatsgevonden

kan – ter beoordeling van de invorderingsambtenaar – ambtshalve kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.

Ambtshalve kwijtschelding blijft achterwege, wanneer het vermogen het daartoe gestelde normbedrag overschrijdt.

Ambtshalve kwijtschelding van degenen die jonger zijn dan 65 jaar en een bijstandsuitkering, een uitkering IOAW of een uitkering IOAZ ontving, blijft achterwege, wanneer het vermogen een bedrag van € 3.000,-- overschrijdt.

Bij het ambtshalve verlenen van kwijtschelding wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

Het bedrag van de aanslag wordt in dat geval niet door middel van een aanslagbiljet aan de belanghebbende bekend gemaakt.

Het aannemelijk maken van het feit dat geen wijziging in de persoonlijke en financiële situatie heeft plaatsgevonden gebeurt door middel van het invullen, ondertekenen en voor 15 januari van het belastingjaar inzenden van het “gegevensformulier kwijtscheldingen gemeentelijke belastingen”

De navolgende documenten of kopieën daarvan, dienen – voor zover op de persoonlijke en financiële situatie van de aanvrager van toepassing - door de aanvrager bij het verzoekformulier te worden gevoegd:

  • dagafschriften van bank- en spaarrekening over de periode van een maand of vijf weken onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inzending van het gegevensformulier;

  • de laatst ontvangen loonstro(o)k(en) en/of uitkeringsspecificatie(s)

  • de laatst bekend huurspecificatie / hypotheekrentenota

Wanneer dit formulier niet tijdig is ingekomen, niet volledig of correct is ingevuld, niet is voorzien van de gevraagde bescheiden en/of wanneer er aanwijzingen zijn voor wijziging in de persoonlijke, financiële of vermogenspositie van de aanvrager, komt de betrokken belastingplichtige niet in aanmerking voor automatische kwijtschelding.

De belastingplichtige ontvangst daarvan schriftelijk bericht met de mededeling, dat hij/zij na ontvangst van het aanslagbiljet op de gebruikelijke wijze door middel van het verzoekformulier om kwijtschelding kan verzoeken.

Artikel 27 Verjaring

Artikel 27 van de wet bepaalt dat het recht tot dwanginvordering en het recht tot verrekening verjaren door verloop van vijf jaren:

  • -

    na de aanvang van de dag volgende op die waarop die belastingaanslag geheel invorderbaar is;

  • -

    dan wel - als dit tot een later tijdstip leidt - vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de ontvanger de laatste akte van vervolging heeft betekend (stuiting van de verjaring).

Het tweede lid van dit artikel bepaalt limitatief in welke gevallen er sprake is van verlenging van de verjaringstermijn (schorsing van de verjaring).

Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om in te vorderen door middel van een dagvaarding.

In aansluiting op artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    versnelde invordering en verjaring;

  • -

    aansprakelijkgestelden en verjaring;

  • -

    stuiting van de verjaring;

  • -

    schorsing van de verjaring;

  • -

    afstand van verjaring;

  • -

    rente en kosten en verjaring.

27.1. Versnelde invordering en verjaring

Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle bedrag invorderbaar werden.

De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring geen belang meer.

27.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag terzake waarvan aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

27.3. Stuiting van de verjaring

De ontvanger stuit de verjaring door de betekening aan de belastingschuldige van een akte van vervolging.

Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten, dan licht de ontvanger de belastingschuldige in over het doel van de betekening.

Deze betekening is kosteloos.

Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend.

27.4. Schorsing van de verjaring

Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag.

27.5. Afstand van verjaring

Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan.

De ontvanger beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de verjaring te doen.

27.6. Rente en kosten en verjaring

De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag verbonden.

Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden, laat de ontvanger dus ook voor de rente en kosten invordering en verrekening achterwege.

27.7. Na verjaring geen civiele invordering

Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om in te vorderen door middel van een dagvaarding.

Artikel 28 Invorderingsrente

Artikel 28 van de wet regelt het in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente.

In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    cheque buitenland en invorderingsrente;

  • -

    correctie berekende invorderingsrente;

  • -

    vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente;

  • -

    verzuim van de gemeente en invorderingsrente;

  • -

    rente- of schadevergoeding;

  • -

    kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk;

  • -

    verminderingen en toepassing artikel 28, zesde lid, van de wet.

28.1. Cheque buitenland en invorderingsrente

Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de cheque als dag van betaling beschouwd, tenzij de ontvanger constateert dat sprake is van misbruik.

28.2. Correctie berekende invorderingsrente

De ontvanger corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens zijn gebruikt.

Dit geldt ook voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening wordt toegekend die leidt tot een ander aanvangstijdstip voor de renteberekening.

28.3. Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente

Als de ontvanger als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening brengt, kan er slechts in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te verminderen.

De ontvanger moet dan van mening zijn dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de belastingschuldige en bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is.

De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente verminderen.

28.4. Verzuim van de gemeente en invorderingsrente

Als de behandeling van een bezwaarschrift meer tijd heeft gevergd dan gebruikelijk is, moet de hierdoor belopen rente volledig worden voldaan.

Slechts als sprake is van een buitensporig lange behandeling zonder dat de belastingschuldige daarop invloed heeft kunnen uitoefenen, kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan om met betrekking tot de rente een tegemoetkoming te verlenen.

Het moet gaan om extreme, schrijnende situaties en de geleden schade moet hoofdzakelijk het gevolg zijn van een duidelijk verzuim van de gemeente.

De belastingschuldige moet het aan de gemeente te wijten rentenadeel aannemelijk maken.

De ontvanger vermindert de rente in overeenstemming met het aangetoonde rentenadeel.

De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente verminderen.

28.5. Rente- of schadevergoeding

Als na formalisering van een uit te betalen bedrag de daadwerkelijke uitbetaling veel langer op zich laat wachten dan gebruikelijk is en deze vertraging is aan de gemeente te wijten, dan vergoedt de ontvanger rente over de periode waarin van vertraging sprake is geweest.

De ontvanger moet een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om rente- of schadevergoeding motiveren. Als de rechthebbende verzoekt om herziening van de beschikking van de ontvanger, dan stuurt de ontvanger dit verzoek door aan het college.

De ontvanger beslist op een verzoek om rente- of schadevergoeding binnen acht weken. Als dit niet mogelijk is, stelt de ontvanger de verzoeker hiervan in kennis onder vermelding van de termijn waarbinnen wel kan worden beslist.

28.6. Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk

Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De ontvanger doet ook geen toezegging dat de rente niet zal worden ingevorderd. Dit laat onverlet dat de ontvanger kwijtschelding verleent of rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten invordering laat op grond van het bepaalde in artikel 26 van deze leidraad.

28.7. n.v.t.

28.8. Drempelbedrag

Rentebedragen van € 23,-- of minder worden bij een slotbetaling op een belastingaanslag niet in rekening gebracht.

Artikel 29 n.v.t.

Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente

Artikel 30 van de wet bepaalt dat de ontvanger het bedrag van de betalingskorting en de invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze beschikking is hoofdstuk V van de AWR van toepassing.

De ontvanger kan geen betalingskorting verlenen van belastingen.

In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    beschikking terug te nemen betalingskorting;

  • -

    verzoek tot vermindering rente is bezwaar;

  • -

    betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie;

  • -

    teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling;

  • -

    geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting.

30.1. Beschikking terugnemen betalingskorting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

30.2. Verzoek tot vermindering rente is bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente merkt de ontvanger aan als een bezwaarschrift.

30.3. Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie

Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005, met dien verstande dat de ontvanger in een procedure niet dezelfde stukken hoeft over te leggen als de inspecteur.

De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de regeling betalingskorting dan wel invorderingsrente relevant zijn.

30.4. Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling

Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing voor de gemeente.

Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op.

Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid van artikel 25 van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing.

30.5. n.v.t.

Artikel 31 en artikel 31a

n.v.t.

Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen

Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die in hoofdstuk VI van de wet zijn opgenomen, de ontvanger ook een beroep kan doen op aansprakelijkheidsbepalingen in andere wettelijke regelingen.

De ontvanger kan dus ook een beroep doen op aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Koophandel.

In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    keuze aansprakelijkheid;

  • -

    gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid.

32.1. Keuze aansprakelijkheid

In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is vermeld in artikel 3.1 van deze leidraad.

In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt in beginsel doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen.

32.2. Gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid

De ontvanger merkt een belastingschuld in principe aan als een gemeenschapsschuld.

De ontbinding van een goederengemeenschap ontheft de echtgenoten niet van hun aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden die zijn ontstaan vóór de ontbinding van de gemeenschap.

Ieder van de echtgenoten blijft aansprakelijk voor het geheel van de gemeenschapsschulden waarvoor hij/zij voordien aansprakelijk was.

Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen

Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden voor de invordering van alle belastingen.

Deze regels dienen ertoe om, als op het in dit artikel genoemde lichaam geen verhaal meer kan worden uitgeoefend, die personen voor de nog verschuldigde belasting aan te spreken, die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en invloed (hadden) kunnen uitoefenen op het betalen van de belastingschulden.

In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger;

  • -

    feitelijke vestiging;

  • -

    lichaam dat is ontbonden;

  • -

    vereffenaar;

  • -

    bestuurder;

  • -

    gewezen bestuurder.

33.1. Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid

De begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ zijn dezelfde als bij de heffing van de diverse belastingen.

33.2. Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid

Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft een feitelijke betekenis.

Waar een lichaam is gevestigd, moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.

De ontvanger moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

33.3. Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid

De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet doelt, kan - behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen - onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.

Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld in de vorige volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen.

Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam.

33.4. Vereffenaar bij aansprakelijkheid

Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is.

De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar.

De betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet.

33.5. Bestuurder bij aansprakelijkheid

Voor de toepassing van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt als bestuurder niet alleen degene aangemerkt die als zodanig in het Handelsregister staat ingeschreven.

Ook wordt als bestuurder aangemerkt degene die zich feitelijk als bestuurder heeft gedragen.

33.6. Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid

De ontvanger kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan.

Artikel 34 tot en met 47

n.v.t.

Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen

Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan dat de erfgenaam - als rechtsopvolger van de erflater - niet voor alle belastingaanslagen voor het volle bedrag zal worden aangesproken.

In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    beneficiaire aanvaarding;

  • -

    invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege.

48.1. Beneficiaire aanvaarding

Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de vereffening van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de ontvanger maatregelen neemt ter beveiliging van zijn rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 van deze leidraad).

Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.

48.2. Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer tegen de gezamenlijke erfgenamen kan worden opgetreden, blijft invordering ten laste van een erfgenaam van wie minder dan € 23,-- moet worden ingevorderd achterwege, tenzij het de hoofdsom van de aanslag betreft.

Er kan ook aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden buiten invordering te laten.

Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling

Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor aansprakelijkstellingen.

Het geeft aan op welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling.

De bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen aansprakelijkheidsregels, maar gelden ook voor de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel.

De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking, en wel afzonderlijk voor een ieder die aansprakelijk wordt gesteld.

In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete;

  • -

    aansprakelijkstelling voor invorderingsrente;

  • -

    de aansprakelijkstelling - in gebreke zijn;

  • -

    informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en inlenersaansprakelijkheid;

  • -

    informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden;

  • -

    eerst uitwinning belastingschuldige;

  • -

    volgorde van aansprakelijkstellen;

  • -

    bezwaar en uitstel van betaling;

  • -

    overgangsrecht.

49.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete

De ontvanger kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt.

De ontvanger moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de aansprakelijkstelling voor de boete berust.

Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de ontvanger is van oordeel dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet.

49.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente

Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht.

49.3. De aansprakelijkstelling - in gebreke zijn

49.3.1. Wanneer in gebreke

De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de belastingaanslag geldt.

49.3.2. In gebreke zijn en versnelde invordering

De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de belastingaanslag op grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar is.

49.3.3. In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’

Als de ontvanger aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld.

In dat geval is sprake van een ‘in gebreke zijn’ van de belastingschuldige als bedoeld in het eerste lid van artikel 49 van de wet.

49.4. n.v.t.

49.5. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden

Op grond van het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de wet moet de ontvanger de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt, behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb.

Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld.

Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep.

De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde - vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt.

Hoewel artikel 49, vijfde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens over de belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing.

Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebbend als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar tegen de aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende beslissingen.

49.6. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige

De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4, laatste volzin, van de leidraad.

49.7. Volgorde van aansprakelijk stellen

Als de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen.

Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.

Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.

49.8. Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling

49.8.1. Bezwaar en uitstel van betaling

Een bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling wordt tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.

49.8.2. n.v.t.

49.9. Overgangsrecht

49.9.1. Bij civiele procedure geen invordering of verrekening

Tijdens de civiele procedure volgend op een betwisting op grond van het tot 1 december 2002 geldende recht vinden geen invorderingsmaatregelen plaats.

Bij vrees voor onverhaalbaarheid kunnen wel conservatoire maatregelen worden genomen.

Eveneens vindt tijdens de civiele procedure geen verrekening plaats van uit te betalen bedragen ten name van de aansprakelijkgestelde met een aansprakelijkheidsschuld.

Bij vrees voor onverhaalbaarheid kan conservatoir beslag worden gelegd op het uit te betalen bedrag.

49.9.2. Wijziging eis

De ontvanger wijzigt zijn eis als in de fiscale procedure die de belastingschuldige voert een onherroepelijke uitspraak is gedaan met betrekking tot de hoogte van de belastingaanslag die leidt tot aanpassing van het bedrag van de aansprakelijkheidsschuld, en artikel 50, zesde lid, van de wet (oud) van toepas

Artikel 50

n.v.t.

Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid

De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van toepassing op een aansprakelijkgestelde.

Wel heeft de ontvanger de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op grond van artikel 51 van de wet met toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar.

51.1. Conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar

Als er conservatoir beslag ligt en de aansprakelijkgestelde verzoekt om uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking, dan verleent de ontvanger alleen uitstel van betaling als er zekerheid wordt gesteld.

Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling

Op grond van artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de aansprakelijkgestelde een betalingstermijn van twee maanden na dagtekening van de beschikking van de aansprakelijkstelling.

Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde bedrag invorderbaar.

In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over vermindering van de belastingaanslag.

52.1. Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling

Als de inspecteur de aanslag vermindert, past de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking aan voor zover dat voortvloeit uit de vermindering en deelt dat mee aan de aansprakelijkgestelde.

Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding

De ontvanger heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de regels voor de verrekening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het derde lid) toe te passen voor een aansprakelijkgestelde.

Dit leidt ertoe dat een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde uit te betalen bedrag.

Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is - anders dan met buitengewoon bezwaar - de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, dan kan aan hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend.

In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld.

53.1. Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijkgestelde

Artikel 54 van de wet regelt de uitbetaling van een teruggaaf aan de aansprakelijkgestelde die het gevolg is van een vermindering van de belastingaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld.

54.1. Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling

De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet - aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige.

In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf.

In de derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het bedrag van de teruggaaf moet betalen.

Artikel 55 tot en met 57

n.v.t.

Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde

Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en het ter beschikking stellen van gegevensdragers die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van belang zijn.

Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de ontvanger.

Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen.

In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure;

  • -

    gegevens voor invordering ‘eigen’ belastingschulden.

58.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure

Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen instellen, nadat de rechter de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde stellingen, indien en voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat bewijs te kunnen leveren.

58.2 Gegevens voor invordering van ‘eigen’ belastingschulden

Onder gegevens die voor de invordering van de ‘eigen’ belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen.

Artikel 59

n.v.t.

Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen

Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de informatieverplichtingen.

In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    het stellen van een redelijke termijn voor verstrekken van informatie;

  • -

    de kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen.

60.1. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie

De ontvanger stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de gegevensdragers.

Als de ontvanger belang heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.

60.2. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen

Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, herhaalt de ontvanger zijn verzoek en vordert hij op basis van artikel 60, eerste lid, van de wet correcte en concrete gegevens.

Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen, beoordeelt de ontvanger of hij een civiele procedure begint of de strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast.

Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In uitzonderingssituaties kan de ontvanger toestaan dat de gegevens mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de ontvanger voor een vastlegging van het gesprek.

Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen

Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de wet opgenomen verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet als die geheimhoudingsverplichting bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd.

In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.

61.1. Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens

De ontvanger heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige.

Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens gescheiden.

Als het onvermijdelijk is dat de ontvanger privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren.

De ontvanger is op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding van die gegevens.

Artikel 62, 63 en 64

n.v.t.

Artikel 65 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf

Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake zijn van opzet.

In artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet wordt de strafmaat voor dit strafbare feit gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen cumulatief worden toegepast. Artikel 65a van de wet merkt dit strafbare feit aan als een misdrijf.

Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde 'inkeerregeling':het recht op strafvervolging vervalt als een persoon tijdig tot inkeer komt en alsnog zorgt voor een juiste en volledige verstrekking van informatie.

In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte opzetcriterium bij een misdrijf.

65.1. Reikwijdte opzetcriterium bij misdrijf

De vereiste opzet voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet behoeft zich niet uit te strekken tot het feit dat te weinig belasting wordt ingevorderd.

Artikel 65a en artikel 66

n.v.t.

Artikel 67 Geheimhoudingsplicht

Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als:

  • -

    bekendmaking verplicht is volgens een wettelijk voorschrift;

  • -

    sprake is van structurele gegevensverstrekking aan bestuursorganen die bij ministeriële regeling (voor de gemeente geldt: bij besluit van het college) zijn aangewezen;

  • -

    de bekendmaking plaatsvindt aan de belastingschuldige zelf voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.

Daarnaast kan het college op grond van het derde lid ontheffing van de geheimhoudingsplicht verlenen.

In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    bekendmaking gegevens op verzoek van de belastingschuldige zelf;

  • -

    informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen.

67.1. Bekendmaking gegevens op verzoek van de belastingschuldige zelf

Als de belastingschuldige zelf verzoekt informatie te geven over de belastingschulden die hij heeft, zal de ontvanger die informatie ook kunnen verstrekken zonder de geheimhoudingsplicht te schenden.

Ontheffing door het college is in dat geval niet nodig.

Overigens kunnen er situaties zijn die het verstrekken van informatie op verzoek van de belastingschuldige zelf om andere reden onwenselijk maken (bijvoorbeeld in strafzaken).

67.2. n.v.t.

Artikel 68 tot en met 72

n.v.t.

Artikel 73 Insolventieprocedures

In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:

  • -

    de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;

  • -

    insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;

  • -

    insolventieprocedure en surséance;

  • -

    insolventieprocedure en faillissement;

  • -

    insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering;

  • -

    insolventieprocedures en akkoorden.

73.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures

73.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement

Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de ontvanger zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder.

Daarbij wordt er van uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan.

De ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder.

Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 van deze leidraad.

73.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement

Aansprakelijkstelling voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk.

73.1.3. Boedelschulden

De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan.

Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.

Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel.

Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Bij de invordering van boedelschulden kan de ontvanger tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.

Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden in het faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad).

73.1.4. Proceskostengarantie

Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de ontvanger een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan.

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de ontvanger als uitgangspunt dat:

  • -

    de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;

  • -

    de ontvanger (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering zal kunnen innen.

Daarnaast stelt de ontvanger de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers.

Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger een verzoek om garantstelling doet, treedt de ontvanger in overleg met het college.

73.1.5. tot en met 73.1.7. n.v.t.

73.1.8. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP

Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en artikel 25.4.4 van deze leidraad.

73.1.9. t/m 7.3.12. n.v.t.

73.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering

73.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP

Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26.2.17 van deze leidraad.

73.2.2. Na de toepassing van de WSNP

Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de ontvanger bij de bewindvoerder zijn aangemeld.

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd en die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de ontvanger verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd.

Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de ontvanger derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt.

Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de ontvanger voortzetten.

73.3. Insolventieprocedure en surséance

73.3.1. Uitstel en surséance

Voor uitstel van betaling in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad.

Voor kwijtschelding in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 van deze leidraad.

73.3.2. n.v.t.

73.4. Insolventieprocedure en faillissement

73.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen

De belastingaanslag(en) waarvoor de ontvanger het faillissement aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht.

Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.

Voor een voorlopige aanslag vraagt de ontvanger slechts een faillissement aan als:

  • -

    die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag;

  • -

    naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn gebleven.

73.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag

Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig zijn, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon.

73.4.3. Particulieren en faillissement

Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.

Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.

Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.

73.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag

Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een verzoek om kwijtschelding of een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling van de gemeente doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen.

Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren.

Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken.

In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

73.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.

De ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

73.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag

De ontvanger moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk toestemming van het college hebben.

73.4.7. Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag

Als de ontvanger bij zijn faillissementsaanvraag gebruik wil maken van de vordering van een derde als zogenoemde steunvordering, doet hij dit alleen als de derde schriftelijk te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.

73.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag

Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.7 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de ontvanger.

Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het college vereist, als het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden.

De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.

Als de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3, 73.4.6 en 73.4.7 van deze leidraad.

In dat geval is dus ook toestemming van het college vereist.

73.4.9. Verzet tegen faillietverklaring

Als de ontvanger gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW heeft hij hiervoor toestemming van het college nodig.

73.4.10. n.v.t.

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

73.4.11. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement

Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad.

73.4.12. Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 van deze leidraad.

73.4.13. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

73.4.14. Na de toepassing van het faillissement

De ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren.

Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.

Bij natuurlijke personen hervat de ontvanger slechts in bijzondere omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement.

Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestanddelen van substantiële waarde.

Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de ontvanger in verband met artikel 194 FW in overleg met de curator.

73.4.15. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure

Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend.

Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de ontvanger of hij baat heeft bij het openen van een secundaire procedure in Nederland.

Een dergelijke secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht.

De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aangetoond.

De ontvanger vraagt een secundaire procedure aan met inachtneming van het in deze leidraad verwoorde beleid.

73.4.16. Omzetting faillissement in WSNP

Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de ontvanger - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge artikel 19a en 22a van de regeling.

73.5. Insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering

73.5.1. Algemeen

De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal 32 maanden gedurende de periode van schuldregeling als:

  • a.

    een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet wordt voortgezet of een overeenkomst wordt voortgezet die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;

  • b.

    de schuldhulpverlener lid of geassocieerd lid is van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet of de schuldregeling wordt uitgevoerd door een gemeente in eigen beheer;

  • c.

    de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers;

  • d.

    redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige - afgezien van de formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden, met uitzondering van het bepaalde in artikel 288, tweede lid, onderdeel b, FW - in aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;

  • e.

    aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een bedrag zal zijn betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien er sprake zou zijn van een wettelijke schuldsanering.

Op basis van de voorwaarde onder c is de betreffende regeling ook van toepassing op een ex-ondernemer, als aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.

De ontvanger verleent het uitstel pas als de schuldhulpverlener hem schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling zal worden voortgezet.

Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.

De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen.

73.5.2. Opschorten invorderingsmaatregelen na verzoek MSNP

Vanaf het moment van ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende vier maanden geen dwanginvorderingsmaatregelen.

Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener.

Voorts vindt verrekening alleen plaats met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.

Als zich bijzondere omstandigheden voordoen kan de voormelde termijn door de schuldhulpverlener in overleg met de ontvanger met maximaal vier maanden worden verlengd.

Als vier maanden na het sluiten van de stabilisatie-overeenkomst of na afloop van de verlenging van de stabilisatie-periode de schuldhulpverlener de ontvanger niet schriftelijk heeft geïnformeerd dat een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen, hervat de ontvanger de invordering.

Mocht een schuldregelingsovereenkomst tot stand zijn gekomen en de ontvanger is daaromtrent door de schuldhulpverlener geïnformeerd, dan handelt de ontvanger gedurende maximaal vier maanden na het sluiten van de overeenkomst overeenkomstig het beleid dat geldt gedurende de looptijd van de stabilisatie-overeenkomst.

Als uiterlijk vier maanden na het sluiten van de schuldregelingsovereenkomst de schuldhulpverlener de ontvanger niet schriftelijk heeft geïnformeerd dat de schuldregelingsovereenkomst wordt voortgezet, hervat de ontvanger de invordering.

73.5.3. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra het uitstel van betaling is verleend.

Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.

73.5.4. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een overeenkomst tot voortzetting van de schuldregeling, handelt de ontvanger gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat door de schuldhulpverlener wordt beheerd.

Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

73.5.5. Intrekken uitstel gedurende MSNP

De ontvanger trekt het uitstel in als:

  • -

    de overeenkomst tot schuldregeling wordt beëindigd;

  • -

    de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen en die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen, onbetaald laat;

  • -

    de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;

  • -

    de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen.

De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het tweede, derde en vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.

73.5.6. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP

Als de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling.

In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

73.6. Insolventieprocedures en akkoorden

73.6.1. Buitengerechtelijk akkoord

In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor de gemeente laten gelden.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.

73.6.2. Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord

De ontvanger moet zich er eerst van verzekeren of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard.

Van belang voor de beantwoording van die vraag is artikel 288 FW dat de weigeringsgronden voor de rechter bevat op een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden.

Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen.

De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

73.6.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord

Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft.

Een buitengerechtelijk akkoord is niet van invloed op gelegde beslagen.

De ontvanger heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond van het buitengerechtelijk akkoord.

73.6.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.

Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen.

De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

73.6.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord

Als de ontvanger vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft.

73.6.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord

Bij de beoordeling van een akkoord stelt de ontvanger eerst vast op welke belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft.

Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.

Er rust een inspanningsverplichting op de gemeente om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.

De ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.

73.6.7. n.v.t.

73.6.8. Gevolgen dwangakkoord

Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de ontvanger het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.

Aangezien de ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding.

De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.

73.6.9. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

Zie artikel 26.3 van deze leidraad

Artikel 74

n.v.t.

Artikel 75 Kosten van vervolging

Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging.

Met 'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht.

Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.

In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:

  • -

    gevorderde som bevat geen vervolgingskosten;

  • -

    aan derden toekomende bedragen;

  • -

    rechtsmiddelen en vervolgingskosten;

  • -

    verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar;

  • -

    niet in rekening brengen van vervolgingskosten;

  • -

    onverschuldigdheid van vervolgingskosten;

  • -

    niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten;

  • -

    versnelde invordering en vervolgingskosten;

  • -

    aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten;

  • -

    geen kwijtschelding van vervolgingskosten;

  • -

    limitering betekeningskosten dwangbevel.

75.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten

De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele - pro memorie opgenomen - rente.

75.2. Aan derden toekomende bedragen

Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht, vallen:

  • -

    de kosten van de advertenties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en artikel 4, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen;

  • -

    de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde derden;

  • -

    de kosten van het openen van deuren en huisraad als bedoeld in artikel 444 Rv;

  • -

    de kosten van het verrichten van werkzaamheden voor de verkoop ter plaatse van de in beslag genomen zaken;

  • -

    de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars, deskundigen en afslagers;

  • -

    de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop elders plaatsvindt;

  • -

    de kosten van het aanbrengen en verwijderen door derden van wielklemmen of andere bestanddelen die verhindering van gebruik, vervoer en belasting van de in beslaggenomen roerende zaken bewerkstelligen;

  • -

    de kosten van opslag, afvoer en bewaarneming van inbeslaggenomen roerende zaken.

Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening gebracht als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend.

Eventuele gemaakte reiskosten door de gemeente voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten.

75.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten

Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005.

De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de Kostenwet relevant zijn.

Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging.

Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en 25.2 van deze leidraad van overeenkomstige toepassing.

75.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift.

Het bepaalde in artikel 75.3 van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

75.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten

In de volgende gevallen brengt de ontvanger voor het uitbrengen van exploten geen vervolgingskosten in rekening:

  • -

    herhaalde betekening van een dwangbevel;

  • -

    (herhaalde) betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van de verjaring;

  • -

    betekening van een vordering;

  • -

    betekening aan een minderjarige of onder curatele gestelde als bedoeld in artikel 13.3 van deze leidraad met dien verstande dat de eerste betekening wel, maar de tweede betekening (aan de wettelijke vertegenwoordiger) niet in rekening wordt gebracht;

  • -

    betekening van een beslissing van het college op een beroepschrift tegen de inbeslagneming van roerende zaken aan de derde die het beroepschrift heeft ingediend, de beslagene en zo nodig de bewaarder, al dan niet gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke opheffing van het beslag;

  • -

    betekening van een proces-verbaal van overgang van de bewaring van beslagen roerende zaken, anders dan op verzoek of door toedoen van de belastingschuldige.

75.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:

  • -

    Als de betaling op de rekening van de gemeente is bijgeschreven op of voorafgaand aan de dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden;

  • -

    Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen bij vermindering van belastingaanslagen;

  • -

    Als er achteraf bezien al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten. Hierbij valt te denken aan:

  • -

    een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

  • -

    een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig ingevuld;

  • -

    een ingediend verzoekschrift bij het college, de raad of de gemeentelijke ombudsman.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering;

  • -

    Als na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag een nieuwe dagtekening is toegekend;

  • -

    Als een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in artikel 14.4.1 van deze leidraad;

  • -

    Als zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

  • -

    Als zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

  • -

    De beslissing om de kosten terug te brengen tot het juiste bedrag dan wel de kosten terug te betalen, gebeurt ambtshalve dan wel na een daartoe ingediend verzoekschrift.

75.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten

In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.

Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval- onredelijk en onbillijk is.

75.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten

Als invorderingsmaatregelen zijn getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, worden de daaraan verbonden vervolgingskosten niet ten tijde van het treffen van de genoemde maatregelen in rekening gebracht, indien en voor zover de belastingschuldige op dat tijdstip nog niet in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen.

De belastingschuldige wordt in elk geval geacht kennis te hebben genomen van zijn belastingschuld en ook in de gelegenheid te zijn geweest deze te voldoen, als na de dag waarop het aanslagbiljet aan hem of - in het geval van rechtspersonen - aan de bestuurder is uitgereikt, twee werkdagen zijn verstreken.

Na het verstrijken van die twee dagen stelt de belastingdeurwaarder de vervolgingskosten vast bij voor beroep vatbare beschikking.

De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekend gemaakt.

In de beschikking wordt er melding van gemaakt dat de kosten dadelijk en ineens invorderbaar zijn.

75.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten

Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

75.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten

Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht.

De ontvanger doet in dat geval ook geen toezegging dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd.

Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel kosten buiten invordering worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden dan wel buiten invordering gelaten.

Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.

75.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel

Als op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend en de betekeningskosten in totaal meer zouden bedragen dan € 10.643,-- zijn niet meer betekeningskosten verschuldigd dan € 10.643,--.

Artikel 76 tot en met 79

n.v.t.

Artikel 80 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

  • 1. Met ingang van de in het tweede lid genoemde datum worden:

    • -

      De Leidraad Invordering gemeentelijke heffingen gemeente Bergen op Zoom, in werking tredend op 1 januari 2004, vastgesteld bij besluit van de invorderingsambtenaar;

    • -

      De Leidraad kwijtschelding gemeentelijke belastingen 2009, vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2009, nr. 09-03;ingetrokken, met dien verstande, dat de ingetrokken leidraden van toepassing blijven op de feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze leidraad treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als Leidraad invordering / kwijtschelding 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 8 december 2009, nr. 50-45.

Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,

Secretaris

, Mevr. Mr. A.C. Spindler

burgemeester

, drs. J.M.M. Polman