Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020

Burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom;

Overwegende dat de Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ aanpassing behoeven;

Gelet op de artikelen 54, 58, 59 en 60 van de Participatiewet, de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikel 17, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

Vast te stellen de volgende regeling: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben

dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-

ongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom;

b. PW: Participatiewet;

c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

e. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

f. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

g. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW dan wel de door het college

verstrekte uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

h. inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, lid 1, PW, artikel 13, lid 1, IOAW, artikel 13, lid 1,

IOAZ en artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en

inkomen;

i. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als

gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

j. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor

de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964

inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met

de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheden

1. Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

a. verrekening van in de voorafgaande 6 maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand als

bedoeld in artikel 58, lid 4, PW;

b. verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering als bedoeld in

artikel 25, lid 4, IOAW en artikel 25, lid 4, IOAZ;

c. het opschorten van het recht op uitkering op grond van artikel 54, lid 1, PW, artikel 17, lid 1, IOAW en

artikel 17, lid 1, IOAZ;

d. het herzien of intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54, lid 3, tweede volzin, en

lid 4, PW, artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAW en artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAZ;

e. terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, lid 2, PW, artikel 59, lid 1 t/m

lid 3, PW, artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW, artikel 26, lid 2, IOAW, artikel 25, lid 2 en lid 3, IOAZ en artikel 26,

lid 2, IOAZ;

f. verrekening van de teruggevorderde uitkering als bedoeld in artikel 60, lid 3, PW, artikel 28, lid 3, IOAW en

artikel 28, lid 3, IOAZ;

g. invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, lid 2, PW, artikel 28, lid 1, IOAW en artikel 28,

lid 1, IOAZ;

h. geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete bij medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in

artikel 18a, lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12, IOAZ.

2. Het college maakt tevens gebruik van de bevoegdheid tot:

a. terugvordering van te veel verstrekte bijstand als bedoeld in artikel 12, lid 2, sub c, Bbz;

b. terugvordering van de lening bij het niet voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen als bedoeld in

artikel 41, lid 4 en lid 5, Bbz;

c. het renteloos maken van de resterende lening na bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 43, lid 2, Bbz.

Artikel 3 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

1. Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op de terugvordering van uitkering verstrekt op grond van het Bbz

voor zover niet anders is bepaald en met inachtneming van het bepaalde in artikel 41, artikel 42, artikel 43,

artikel 43a, artikel 43b en artikel 43c van het Bbz.

2. De lening, die de zelfstandige bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep op grond van artikel 43 Bbz

gehouden is terug te betalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, lid 2, sub b PW.

Artikel 4 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, vordert het college een door haar na ontvangst van

een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering

ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij

belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

2. Onder een signaal als genoemd in het vorige lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden

afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten

ondernemen.

3. Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over de

gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, beperkt het college - in

afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d - de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan

uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

4. Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over

de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen middelen van een verzwegen

partner met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd en waarmee op grond van de PW, IOAW of

IOAZ bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering rekening had moeten worden gehouden, beperkt het

college - in afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d - de terugvordering tot het bedrag dat te veel

aan uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

Artikel 5 Bruteren van de vordering

1. Het college vordert in beginsel de vordering bruto van de belanghebbende terug.

2. Indien de vordering echter betrekking heeft op het lopende kalenderjaar én de belanghebbende de vordering

voldoet vóór het einde van het kalenderjaar, kan de belanghebbende volstaan met een netto betaling van de

vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het kalenderjaar, wordt

het restant van de vordering alsnog gebruteerd.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, ziet het college af van brutering, indien sprake is van

een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat

de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, ziet het college eveneens af van (gedeeltelijke)

brutering, indien sprake is van een vordering, waarvan het besluit daartoe te lang op zich heeft laten wachten

met als gevolg dat de (gedeeltelijke) betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop

deze betrekking heeft.

Artikel 6 Kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder d, ziet het college af van het nemen van een besluit tot terugvordering indien het terug te vorderen bedrag, na beëindiging van de uitkering, niet meer bedraagt dan

€ 50,00 (netto) tenzij:

a. er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;

b. verrekening mogelijk is;

c. sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.

Artikel 7 Dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en/of terugvordering

wegens dringende redenen.

Hoofdstuk 2: Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 8 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 9 Afzien van terugvordering of verdere terugvordering na het geruime tijd voldoen aan de betalingsverplichting

1. In afwijking van artikel 2, lid 1, onder d, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere

terugvordering van uitkering indien:

a. de belanghebbende gedurende 60 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en

ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

b. de belanghebbende gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan,

maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met reeds gemaakte invorderingskosten,

alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

c. gedurende 60 maanden door de belanghebbende geen betalingen zijn verricht en belanghebbende voor

de daadwerkelijke invordering niet (meer) is te traceren dan wel bij verblijf in het buitenland door

buitenlandse instanties niet aan de benodigde invorderingsmaatregelen wordt meegewerkt en voorts niet

valt te verwachten, dat hierin nog wijziging komt.

2. De in lid 1, onder a, b en c, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 120 maanden, alsmede ten minste

90% van de hoofdsom van de vordering moet zijn voldaan, bij een vordering als gevolg van het niet, niet tijdig

of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en de vordering betrekking heeft op een tijdvak gelegen

vóór 1 januari 2013.

3. De in lid 1, onder a en b, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 36 maanden, indien de vordering een

lening voor duurzame gebruiksgoederen betreft.

Artikel 10 Uitzondering

1. Artikel 9 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of

goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

2. Artikel 9 is eveneens niet van toepassing op een vordering die is gebaseerd op artikel 58, lid 2, sub f,

onder 1º en 2º PW, artikel 25, lid 3, IOAW of artikel 25, lid 3, IOAZ.

3. Artikel 9 is ook niet van toepassing op rentedragende en renteloze leningen die zijn verstrekt op grond van

het Bbz, voor zover en zolang belanghebbende (nog) als zelfstandige in de zin van artikel 1, sub b, van dit

besluit is aan te merken dan wel artikel 43, artikel 43a, artikel 43b en artikel 43c van voormeld besluit anders

bepalen.

Artikel 11 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c PW, artikel 29a IOAW en artikel 29a IOAZ, verleent het college

medewerking aan een schuldregeling indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn

schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige

schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar

evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het vorige lid is niet van toepassing indien:

a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel

de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in

artikel 48, lid 2, aanhef en onder b, PW;

b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de

vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

3. In afwachting van het tot stand komen van een schuldregeling wordt na ontvangst van een verzoek om

medewerking hieraan de invordering van teruggevorderde uitkering terstond opgeschort.

4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a. niet binnen 18 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen

die voldoet aan de eisen als bedoeld in lid 1;

b. de belanghebbende zijn verplichtingen uit de schuldregeling niet nakomt; dan wel

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot

een ander besluit zou hebben geleid.

5. Het verzoek tot medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in lid 1 kan slechts worden ingediend door

instanties en personen als vermeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet.

Artikel 12Kwijtschelding boete bij schuldregeling

1. Het college verleent op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, geheel of

gedeeltelijke kwijtschelding na het succesvol doorlopen van een schuldregeling als bedoeld in artikel 18a,

lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12 IOAZ voor zover:

- er is geen sprake geweest van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;

- belanghebbende binnen een jaar na het opleggen van de boete niet nogmaals de inlichtingenplicht heeft

geschonden.

2. Artikel 11, lid 3 en lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

3. Het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is

opgelegd herzien, indien binnen 5 jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom de inlichtingenplicht is

geschonden.

HOOFDSTUK 3: INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 13 Algemeen

1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij

de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij het volgende:

a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als

bedoeld in artikel 4.87 Awb een betalingsregeling te treffen;

e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb

over verzuim en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van

een opgelegde betalingsverplichting behoudens bij bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 14 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 4, PW, artikel 28, lid 2, IOAW, artikel 28, lid 2, IOAZ en ongeacht

de in artikel 12 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in

het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 15 Uitstel van betaling

1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd

verzoek van de belanghebbende duidelijk is, dat de belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de

gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

2. Voor zover de belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende

uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de

openstaande schuld.

3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid verbindt het college bij een fraudevordering aan de verlening van

(verder) uitstel de extra voorwaarde, dat de belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt

te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm –

aanwendt ter aflossing van deze openstaande schuld.

4. Bij de vaststelling of de belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in lid 3 mogen de vorderingen

die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering niet worden gesaldeerd en is het bepaalde in artikel 34,

lid 2, onder a en d, PW van overeenkomstige toepassing.

5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de nader overeengekomen aflossing niet wordt nagekomen.

Artikel 16 Hoogte van de aflossing bij een uitkering

1. Indien de belanghebbende een uitkering als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder g, ontvangt, bedraagt de

maandelijkse aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

2. In bijzondere situaties kan in afwijking van het vorige lid met een betalingsvoorstel van de belanghebbende

worden ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel

wordt afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 15,00 per maand bedraagt.

3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de

maandelijkse aflossingsverplichting worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in

artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 17 Hoogte van de aflossing na beëindiging van de uitkering of bij geen uitkering

1. Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing gedurende

6 maanden te rekenen vanaf datum waarop de uitkering is beëindigd of ingetrokken, ongewijzigd gelaten.

2. Na afloop van de termijn van zes maanden als bedoeld in het vorige lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte

van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 16, lid 1, vermeerderd met de

helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

3. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een

uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte

van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 16, lid 1, vermeerderd met de

helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

4. In bijzondere situaties kan in afwijking van lid 2 en lid 3 met een betalingsvoorstel van de belanghebbende

worden ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel

wordt afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 15,00 per maand bedraagt.

Artikel 18 Uitzondering

Artikel 16 en artikel 17 zijn niet van toepassing op rentedragende en renteloze leningen die zijn verstrekt op

grond van het Bbz, voor zover en zolang belanghebbende (nog) als zelfstandige in de zin van artikel 1, sub b,

van dit besluit is aan te merken dan wel artikel 43, artikel 43a, artikel 43b en artikel 43c van voormeld besluit

anders bepalen.

Artikel 19 Volgorde van invordering

1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en

geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, lid 2, van de

Awb. Bij vorderingen van gelijke strekking geldt als uitgangspunt, dat de oudste vordering als eerste wordt

afgelost.

2. Van het gestelde in het vorige lid wordt afgeweken:

a. bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de

(fraude)vordering ingevorderd;

b. als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te

vorderen;

c. als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan 6 maandelijkse termijnen vanaf de datum van

boeteoplegging zal zijn voldaan.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 20 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van de belanghebbende is gewijzigd, kan het college een

draagkrachtonderzoek instellen.

2. Voor zover geen gegrond vermoeden als bedoeld in het vorige lid aanwezig is, stelt het college telkens

binnen 36 maanden een draagkrachtonderzoek in.

3. Indien de vordering binnen 36 maanden kan worden afgelost en de schuldenaar strikt zijn verplichtingen

nakomt, vindt geen draagkrachtonderzoek plaats.

4. Wanneer de aflossingscapaciteit bij de schuldenaar is bepaald op nihil, vindt jaarlijks een draagkracht-

onderzoek plaats.

5. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de

eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt de belanghebbende hiervan bij beschikking in kennis gesteld.

6. Een gewijzigde betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de

beschikking is verstuurd.

Artikel 21 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door de belanghebbende

1. Onder overlegging van de benodigde informatie en bewijsstukken kan de belanghebbende verzoeken tot:

a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder

vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

2. Binnen vier weken na ontvangst van het verzoek als bedoeld in het vorige lid, neemt het college een besluit

hierover en deelt dit bij beschikking aan de belanghebbende mee.

3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij er sprake

is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 22 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van

Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld

in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als

bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 23 Wettelijke rente en kosten

1. Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

2. Als wordt overgegaan tot vereenvoudigd beslag of tot verdere incasso via een (gerechts)deurwaarder, wordt

het nog niet afgeloste deel van de vordering verhoogd met incassokosten overeenkomstig het Besluit

vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

3. Ontvangen gelden worden bij voorrang op de vordering vanwege incassokosten afgeboekt.

HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN

Artikel 24 Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Citeertitel en inwerkingtreding

1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ”Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet,

IOAW en IOAZ 2020” en treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

2. De ”Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ”, vastgesteld op 18 april 2017,

vervallen per 1 januari 2020.

Ondertekening

Vastgesteld bij B&W-besluit d.d. 7 januari, 2020.