Regeling vervallen per 30-01-2018

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING BERKELLAND 2013

Geldend van 09-01-2013 t/m 29-01-2018

Intitulé

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING BERKELLAND 2013

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland;

  • c.

    jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren wordt verstrekt voor voortdurende of jaarlijks terugkerende activiteiten;

  • d.

    eenmalige subsidie: een subsidie ten behoeve van eenmalige of incidenteel terugkerende activiteiten of voor activiteiten met een experimenteel karakter waarvoor niet eerder een subsidie werd verstrekt.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor activiteiten op de volgende beleidsterreinen en voor zover die activiteiten in nadere regels zijn omschreven: a. algemeen bestuur; b. openbare orde en veiligheid; c. verkeer, vervoer en waterstaat; d. economische zaken; e. onderwijs; f. cultuur en recreatie; g. sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening; h. volksgezondheid en milieu; i. ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2. De gemeenteraad kan subsidieverordeningen vaststellen waarop deze verordening niet van toepassing is.

Artikel 3 Bevoegdheden college

  • 1.

    Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen ter uitwerking van deze verordening.

  • 2.

    Het college legt in de nadere regels in ieder geval vast:

    • a.

      op welk beleidsterrein de nadere regel betrekking heeft;

    • b.

      welke activiteiten voor subsidieverstrekking in aanmerking komen;

    • c.

      voor zover van toepassing, de aanwijzing van beoogde doel(en) en doelgroep(en);

    • d.

      welke gegevens en bescheiden bij de aanvragen om (vaststelling van de) subsidie moeten worden ingediend;

    • e.

      welke aanvullende verplichtingen aan de subsidieverstrekking worden of kunnen worden verbonden;

    • f.

      overige voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een subsidie.

  • 3.

    Het college is bevoegd in nadere regels af te wijken van het bepaalde in deze verordening.

  • 4.

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en bevoegd te beslissen op aanvragen om subsidie alsmede bevoegd om andere subsidiebesluiten te nemen op grond van de Awb en deze verordening.

  • 5.

    Het college is bevoegd subsidieplafonds vast te stellen en daarbij te bepalen hoe het

    beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Artikel 4 Andere subsidieverstrekkers

Van de bepalingen in deze verordening en de nadere regels kan worden afgeweken indien een subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten als die het college subsidieert, een subsidie van een ander bestuursorgaan ontvangt.

Paragraaf 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5 Aanvraagtermijnen voor subsidies

  • 1.

    Aanvragen om een jaarlijkse subsidie worden vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft, ingediend.

  • 2.

    Aanvragen om een eenmalige subsidie worden uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteiten ingediend.

3.Het college kan besluiten een te laat ingediende aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

Artikel 6 Beslistermijnen voor subsidieaanvragen

1.Op een aanvraag om een jaarlijkse subsidie beslist het college vóór 1 januari van het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

2.Op een aanvraag om een eenmalige subsidie beslist het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

3. Een subsidie tot en met € 5.000,- wordt door het college zonder voorafgaande verlening vastgesteld overeenkomstig de termijnen als genoemd in het eerste en tweede lid.

4.Het college kan subsidies van meer dan € 5.000,- overeenkomstig het derde lid zonder voorafgaande verlening vaststellen, om te bewerkstelligen dat alle subsidieaanvragen voor bepaalde activiteiten volgens dezelfde procedure worden afgehandeld.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Naast de gronden genoemd in de artikelen 4:25, tweede lid (overschrijding subsidieplafond) en artikel 4:35 (algemene weigeringsgronden) van de Awb, kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de Awb, het algemeen belang of de openbare orde;

  • c.

    de grootte van het vermogen van de subsidieontvanger, de (potentiële) eigen inkomsten dan wel de beschikbaarheid van middelen van derden, de instelling in staat stellen de activiteiten geheel of gedeeltelijk uit deze middelen te bekostigen;

  • d.

    het om activiteiten gaat van politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke aard;

  • e.

    het verstrekken van de subsidie een steunmaatregel vormt in de zin van artikel 107, eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Paragraaf 3 Verplichtingen van de ontvanger van een subsidie

Artikel 8 Meldingsplicht

Zodra dit aannemelijk is, deelt de subsidieontvanger direct mede aan het college dat:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht;

  • b.

    niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • c.

    aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten onder vermelding van de oorzaak van de verschillen. Deze bepaling is alleen van toepassing op subsidies van meer dan € 5.000,-.

Artikel 9

Administratieverplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde informatie alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2.

    De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 10 Egalisatiereserve

  • 1.

    Het college kan de ontvanger van een subsidie van meer dan € 50.000,- bij de subsidieverlening verplichten een egalisatiereserve te vormen.

  • 2.

    Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3.

    De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is, belegd.

  • 4.

    De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 5.

    Wanneer de subsidieontvanger een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd is omdat

  • a.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • b.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;

  • c.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving, wordt ontbonden;

dan is de subsidieontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

Artikel 11 Doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:38 van de Awb

Het college kan naast de standaardverplichtingen zoals bedoeld in artikel 4:37 van de Awb ook doelgebonden verplichtingen opleggen zoals bedoeld in artikel 4:38 van de Awb.

Artikel 12 Vergoeding voor met subsidie opgebouwd vermogen

  • 1.

    Het college bepaalt in nadere regels of een subsidieontvanger in de gevallen genoemd in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb een vergoeding verschuldigd is voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 3.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een door het college aan te stellen onafhankelijke deskundige.

Paragraaf 4 Verantwoording en vaststelling van subsidies van meer dan € 5.000

Artikel 13 Termijnen voor het indienen van aanvragen tot vaststelling subsidies, na voorafgaande verlening

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van een jaarlijkse subsidie van meer dan € 5.000,- wordt vóór 1 juli van het jaar volgend op het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, ingediend.

  • 2. Een aanvraag tot vaststelling van een eenmalige subsidie van meer dan € 5.000,- wordt binnen 8 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, ingediend.

Artikel 14

Verantwoording van subsidies van meer dan € 5.000 tot en met

€ 50.000,-

1. De aanvraag tot vaststelling van subsidies van meer dan € 5.000 tot en met maximaal € 50.000,- gaat in ieder geval vergezeld van een inhoudelijk en een financieel verslag met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten.

2.Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger in plaats van een financieel verslag, de jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt.

3.Het college kan in nadere regels of in de verleningsbeschikking bepalen welke informatie het inhoudelijk of financieel verslag bevat of welke bescheiden moeten worden overgelegd.

Artikel 15 Accountantscontrole bij verantwoording van subsidies van meer dan € 50.000,-

1.De subsidieontvanger die een subsidie ontvangt van meer dan € 50.000,- dan wel die tegelijkertijd meerdere subsidies ontvangt die in totaal een bedrag van meer dan

€ 50.000,- beslaan, geeft aan een accountant opdracht tot onderzoek van de jaarrekening als bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

  • 3.

    Bij een onderzoek als bedoeld in het eerste lid onderzoekt de accountant of de verantwoording voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met de verantwoording verenigbaar is.

  • 4.

    In nadere regels of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde opdracht tevens strekt tot onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 5.

    De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het verslag. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van deze verklaring.

Artikel 16 Beslistermijnen op aanvragen tot vaststelling subsidie

  • 1.

    Op een aanvraag tot vaststelling van een subsidie beslist het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen om subsidie tot en met € 5.000,-.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking Algemene subsidieverordening

De Algemene subsidieverordening Berkelland 2006, vastgesteld 20 december 2005, wordt ingetrokken.

Artikel 18

Overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidie die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Op subsidies die zijn verstrekt of aangevraagd maar nog niet zijn afgehandeld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, is de Algemene subsidieverordening Berkelland 2006 van toepassing zoals deze luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ASV 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
11 december 2012.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting Algemene subsidieverordening Berkelland 2013

Algemeen

Aanleiding

Een actualisatie van de Algemene subsidieverordening Berkelland 2006 (hierna: ASV 2006) was dringend gewenst. Subsidies werden vaak op grond van de ASV 2006 verleend in combinatie met beleid en beleidsregels waarin het één en ander was opgenomen over subsidieverstrekking. De Algemene wet bestuursrecht eist echter van gemeenten dat de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, concreet worden omschreven in subsidieverordeningen of in nadere regels (het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, Awb). In de Algemene subsidieverordening Berkelland 2013 (hierna: ASV 2013) is nu uitdrukkelijk geregeld dat het college nadere regels vaststelt waarin onder meer de concrete subsidiabele activiteiten zijn omschreven (artikel 3, eerste en tweede lid). De ASV 2013 benoemt de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt; dat zijn in feite alle beleidsterreinen waarop de gemeente zich begeeft.

Ontwikkelingen zoals het verminderen van administratieve lasten en het afstemmen van de zwaarte van de controle op de omvang van de subsidie, waren eveneens aanleiding om de ASV 2006 te vernieuwen. Ook heeft een vereenvoudiging plaatsgevonden door het aantal verschillende subsidiesoorten terug te brengen tot twee: de jaarlijkse en de eenmalige subsidie. Doel van de ASV 2013 is om een uniforme procedure te creëren voor de subsidies die op grond van de nadere regels worden verstrekt. Voor subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid, onder c en d, van de Awb worden verstrekt (subsidies op basis van een begrotingspost en subsidies in incidentele gevallen) geldt een aparte procedureverordening.

Uitgangspunten Algemene subsidieverordening Berkelland 2013

Aan de ASV 2013 liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

•Duurzaam en gebruiksvriendelijk

Net als de ASV 2006, moet de ASV 2013 de komende jaren weer een duidelijk kader bieden waarbinnen subsidieaanvragen worden behandeld. Een duurzame verordening betekent dat de verordening vooral algemene bepalingen bevat, zodat veel verschillende situaties eronder kunnen worden geschaard en niet om de haverklap een wijziging van de verordening noodzakelijk is.

In nadere regels zijn de subsidiabele activiteiten en specifieke bepalingen opgenomen.

In deze regels mag worden afgeweken van de ASV, maar uitgangspunt is dat de algemene bepalingen in de ASV, voor de meeste subsidies bruikbaar zullen zijn.

•Eenvoudig, efficiënt en helder subsidieproces

Het subsidieproces is zo eenvoudig en helder mogelijk gehouden, zodat bij de uitvoering zo min mogelijk onduidelijkheden ontstaan voor zowel de subsidieaanvrager, het gemeentebestuur als de betrokken ambtenaren.

•Aansluitend op praktijk Berkelland

Het subsidieproces zoals beschreven in de ASV 2013, sluit aan op de feitelijke praktijk in Berkelland. Er is kritisch gekeken naar de indienings- en beslistermijnen. Deze termijnen zijn in de ASV 2013 ten gunste van de subsidieaanvragers en –ontvangers zo kort mogelijk gehouden.

•In overeenstemming met hogere regelgeving zoals de Awb

Naast de ASV 2013 en de nadere regels is ook de Awb van toepassing op subsidierelaties. Titel 4.2 Awb bevat een groot aantal subsidieregels waarmee de ASV niet in strijd mag zijn.

•Uitwerking in nadere regels

De wens een duurzame verordening tot stand te brengen, betekent automatisch dat diverse bepalingen uit de ASV 2013 worden uitgewerkt in nadere regels. Het betreft onder andere artikel 3, eerste en tweede lid. Het college van burgemeester en wethouders moet in nadere regels specificeren welke activiteiten worden gesubsidieerd.

Reikwijdte Algemene subsidieverordening

De Awb verplicht de gemeente in subsidieverordeningen aan te geven voor welke activiteiten een subsidie kan worden verkregen. De ASV 2013 vermeldt de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt; de nadere regels vermelden de activiteiten De beleidsterreinen voor mogelijk te subsidiëren activiteiten zijn in artikel 2 van de ASV 2013 benoemd:

  • a.

    algemeen bestuur;

  • b.

    openbare orde en veiligheid;

  • c.

    verkeer, vervoer en waterstaat;

  • d.

    economische zaken;

  • e.

    onderwijs;

  • f.

    cultuur en recreatie;

  • g.

    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

  • h.

    volksgezondheid en milieu;

  • i.

    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

Artikel 2 geeft ook aan dat subsidie alleen wordt verstrekt voor zover de subsidiabele activiteiten in nadere regels zijn omschreven. Subsidieverstrekking is namelijk alleen toegestaan wanneer er een wettelijke grondslag voor bestaat. Die wettelijke grondslag - het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, van de Awb - is opgenomen in de nadere regels. Een aanvraag om subsidie voor een activiteit die niet op grond van een nadere regel subsidiabel is, moet worden afgewezen! Dit ligt alleen anders wanneer één van de uitzonderingen op het vereiste van een wettelijk voorschrift van toepassing is. Die uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 4:23, derde lid, van de Awb. Kort gezegd gaat het om:

  • -

    subsidies voor spoedeisende activiteiten;

  • -

    Europese subsidies;

  • -

    subsidies op basis van een begrotingspost;

  • -

    subsidies in incidentele gevallen, waarvoor geen beleid is vastgesteld.

De bevoegdheid te beslissen op aanvragen om een subsidie op grond van artikel 4:23, derde lid, Awb ligt bij de gemeenteraad. Voor het verstrekken van subsidie op basis van een begrotingspost en in incidentele gevallen wordt in Berkelland een aparte procedureverordening vastgesteld.

Het tweede lid van artikel 2 regelt dat de gemeenteraad verordeningen vast kan stellen waarop de ASV 2013 niet van toepassing is. Op dit moment geldt dit voor o.a. de subsidieverordening Cultureel Erfgoed Berkelland 2010, de subsidieverordening inzameling oud papier Berkelland en de Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning 2011.

Inhoud en opbouw ASV 2013

De ASV 2013 bestaat uit vijf paragrafen:

Paragraaf 1 – Inleidende bepalingen

Paragraaf 2 – Aanvraag van de subsidie

Paragraaf 3 – Verplichtingen van de ontvanger van een subsidie

Paragraaf 4 – Verantwoording en vaststelling van subsidies van meer dan € 5.000,-

Paragraaf 5 – Slotbepalingen

Korte toelichting per paragraaf

Paragraaf 1, de inleidende bepalingen, omvat onder meer de begripsbepalingen, de reikwijdte van de verordening en bepalingen waarin bevoegdheden worden neergelegd bij het college.

Bepalingen over de indiening van aanvragen waaronder een aantal (facultatieve) weigeringsgronden zijn opgenomen in paragraaf 2. In paragraaf 3 staan de verplichtingen die een subsidieontvanger (kunnen) worden opgelegd. Niet-naleving van verplichtingen kan leiden tot het intrekken, wijzigen of lager vaststellen van de subsidie. De verplichtingen maken het mogelijk een goed zicht te krijgen of te houden op het verloop van de gesubsidieerde activiteiten en de (financiële) ontwikkelingen.

Paragraaf 4 gaat over de verantwoording en de vaststelling van de subsidie. Op grond van de Awb moet iedere subsidie worden vastgesteld. In dat kader wordt rekening en verantwoording afgelegd over de al dan niet verrichte activiteiten. Bij de vaststelling wordt nagegaan of, en in welke mate, de activiteiten zijn verricht en de verplichtingen zijn nagekomen. Als de activiteiten zijn uitgevoerd overeenkomstig de verlening, dan wordt de subsidie vastgesteld op het verleningsbedrag. Zijn er echter minder activiteiten uitgevoerd, dan kan de subsidie op een lager bedrag worden vastgesteld. Welk bedrag dat is, hangt af van de wijze waarop de subsidie berekend wordt en hoe duidelijk de relatie is tussen de omvang van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de subsidie. De situatie kan zich ook voordoen dat de activiteiten wel zijn verricht, maar dat niet aan de verplichtingen is voldaan die aan de subsidieverlening zijn verbonden, zoals het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie of het verrichten van activiteiten onder deskundige begeleiding. Ook in die situatie kan de subsidie lager worden vastgesteld. De omvang van de verlaging hangt af van het belang van de verplichting. Een uitzondering voor het indienen van een aanvraag na afloop van de activiteiten geldt voor subsidies tot en met € 5.000,-. Subsidies tot dit bedrag worden in beginsel zonder voorafgaande verlening en voorafgaand aan de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verstrekt, vastgesteld. Paragraaf 5 bevat de gebruikelijke slotbepalingen zoals de intrekking van de bestaande subsidieverordening, een overgangsbepaling en dergelijke.

Verhouding Algemene wet bestuursrecht

Titel 4.2 van de Awb bevat specifieke bepalingen die van toepassing zijn op subsidies. De bepalingen uit de Awb gelden naast de ASV 2013 en de nadere regels; de ASV 2013 en de nadere regels mogen niet in strijd zijn met de Awb. Sommige bepalingen uit de Awb bieden de mogelijkheid eigen regels te stellen, andere hebben een dwingend karakter. Zo ligt de definitie van een subsidie bijvoorbeeld vast (artikel 4:21 Awb). Volgens deze bepaling wordt onder een subsidie verstaan: “de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”. Iedere financiële relatie tussen de gemeente en een burger of instelling die voldoet aan de kenmerken van de definitie, is een subsidie.

Ook wanneer die relatie wordt vormgegeven als opdracht of overeenkomst. Ook bevat de Awb een regeling voor de situaties waarin een subsidie lager vastgesteld, ingetrokken, gewijzigd of beëindigd mag worden. Daarom zijn over deze onderwerpen geen regels in de ASV 2013 opgenomen.

Verhouding nadere regels

Artikel 3 geeft het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen waarin diverse onderwerpen zijn geregeld. De ASV 2013 bevat alleen algemene bepalingen die - uit een oogpunt van uniformiteit en voor zover mogelijk - van toepassing zijn op alle subsidies die op grond van nadere regels worden verstrekt. De nadere regels bevatten de omschrijving van de subsidiabele activiteiten en de specifieke voorwaarden en verplichtingen die voor de subsidiabele activiteiten gelden. Omdat de subsidiabele activiteiten zo verschillend zijn, kunnen niet alle regels in de ASV 2013 worden opgenomen. Voor evenementensubsidies worden bijvoorbeeld andere gegevens ingediend en worden andere verplichtingen opgelegd dan voor subsidies voor sportverenigingen.

Wijzigingen ten opzichte van de Algemene subsidieverordening 2006 (ASV 2006)

Op hoofdlijnen komen de wijzigingen ten opzichte van de ASV 2006 op de volgende neer.

  • 1.

    De nieuwe verordening maakt alleen onderscheid tussen jaarlijkse en eenmalige subsidies. Voor subsidies voor jaarlijkse activiteiten gelden andere regels dan voor subsidies voor eenmalige activiteiten. De verschillen zitten hem voor een belangrijk deel in indienings- en beslistermijnen.

  • 2.

    De reikwijdte: de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt, zijn expliciet genoemd in artikel 2, terwijl de oude verordening van toepassing was op alle aangevraagde en verstrekte subsidies.

  • 3.

    De bevoegdheid om de ASV uit te voeren, te beslissen op subsidieaanvragen, subsidieplafonds vast te stellen op activiteitenniveau en andere subsidiebesluiten te nemen (voorschotverlening, intrekking e.d.), is uitdrukkelijk bij het college neergelegd; dat verandert niet ten opzichte van de oude situatie. Daarnaast krijgt het college nu de bevoegdheid nadere regels vast te stellen waarmee de bevoegdheid om bijzondere subsidieverordeningen vast te stellen is gedelegeerd. Dit is toegestaan op grond van artikel 156 van de Gemeentewet. Om een duidelijk onderscheid te creëren tussen regelingen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en de regelingen die door het college zijn vastgesteld, worden de door het college vastgestelde regelingen aangeduid als nadere regels en niet als verordeningen.

    De nadere regels zijn bedoeld als uitwerking van de ASV 2013, zij het dat het college wel uitdrukkelijk de bevoegdheid heeft af te wijken van de ASV 2013. Dat kan nodig zijn wanneer bijvoorbeeld andere indienings- en beslistermijnen gewenst zijn. Het is de bedoeling dat zo min mogelijk gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid.

  • 4.

    Subsidies tot en met € 5.000,- worden zonder voorafgaande verlening vastgesteld. Het merendeel van de subsidies bedraagt niet meer dan € 5.000,-. Bij deze subsidies vervalt de verleningsbeschikking en volgt er alleen een vaststellingsbeschikking. Dit beperkt de administratieve lasten voor zowel de ontvanger als de gemeente. Aan de vaststellingsbeschikking kan desgewenst nog wel de verplichting worden verbonden dat het uitvoeren van de activiteiten achteraf wordt aangetoond.

  • 5.

    Naast de categorie subsidies tot en met € 5.000,- wordt er onderscheid gemaakt tussen de subsidies van meer dan € 5.000,- tot en met € 50.000,- en de categorie van meer dan € 50.000,-. Er is voor gekozen de precieze eisen die aan de aanvraag tot vaststelling worden gesteld in de nadere regels op te nemen, maar in zijn algemeenheid zal in alle gevallen verslag van de uitgevoerde activiteiten moeten worden gedaan en daarbij worden aangegeven welke inkomsten zijn ontvangen en welke uitgaven zijn gedaan met betrekking tot de subsidiabele activiteiten.

    De zwaarte van de verplichtingen die gelden voor het afleggen van rekening en verantwoording verschillen per categorie. Bij de subsidies van meer dan € 50.000,- zullen in de regel zwaardere eisen aan de rekening en verantwoording worden gesteld dan bij lagere subsidies. In ieder geval kan het college subsidieontvangers van meer dan € 50.000,- verplichten een egalisatiereserve te vormen (artikel 10 ASV 2013).

  • 6.

    Het college kan in de nadere regels de verplichting opleggen in bepaalde situaties een vergoeding te betalen voor vermogen dat is opgebouwd met behulp van de subsidie. Voor sommige subsidies zal dit gewenst zijn, voor anderen niet. De ASV 2013 regelt in artikel 12 voor alle subsidies hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Voor de waardebepaling van onroerende zaken is geregeld dat het college de onafhankelijke deskundige aanwijst. De situaties waarin een vergoeding voor vermogensvorming mag worden gevraagd, zijn vastgelegd in artikel 4:41 van de Awb.

Artikelgewijze toelichting

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

De afkortingen en begrippen die in het artikel zijn opgenomen, zijn beperkt tot het hoogst noodzakelijke. Definities van begrippen als subsidie, subsidieplafond of aanvrager zijn niet opgenomen, omdat de Awb al een definitie bevat of omdat het begrip voor zichzelf spreekt.

Naast een aantal afkortingen wordt in artikel 1 aangegeven welke subsidies worden onderscheiden:

  • -

    jaarlijkse subsidie (onder c);

  • -

    eenmalige subsidie (onder d).

Jaarlijks - Eenmalig

-Een jaarlijkse subsidie is een subsidie voor een of meer boekjaren verstrekt voor voortdurende of jaarlijks terugkerende activiteiten. Een jaarlijkse subsidie kan zowel worden verstrekt voor voortdurende activiteiten, die het gehele jaar door worden uitgevoerd als voor kortstondige activiteiten die jaarlijks terugkeren. Wat betreft de laatste categorie kan worden gedacht aan de viering van Koninginnedag of een jaarlijks terugkerend muziekfestival. Bij voortdurende activiteiten moet worden gedacht aan activiteiten van een bibliotheek, welzijnsinstelling of bijvoorbeeld sportverenigingen.

-Een eenmalige subsidie wordt eenmalig verstrekt voor eenmalige activiteiten of voor activiteiten die zich incidenteel voordoen (een evenement dat een keer in de vier jaar wordt georganiseerd, een subsidie voor de vervanging van uniformen aan muziekverenigingen e.d.). Het gaat wel steeds om activiteiten die passen in het beleid en waarvoor nadere regels zijn vastgesteld. Hierin onderscheiden de eenmalige subsidies zich van de subsidies in incidentele gevallen die op grond van artikel 4:23, derde lid onder d., van de Awb worden verstrekt. Dat zijn subsidies voor activiteiten die het college niet structureel wil subsidiëren en waarvoor dus geen nadere regel of beleid is opgesteld. Eenmalige subsidies kunnen ook worden verleend om innovatie te bevorderen of voor experimenten waarvan nog niet vast staat of voor de activiteit in de toekomst een jaarlijkse subsidie zal worden verstrekt. Maar ook dan geldt dat het college bewust beleid voert dat innovatieve activiteiten en experimenten op een bepaald onderwerp worden gesubsidieerd en is dit in nadere regels vastgelegd. Zo niet, dan moet worden beoordeeld of voor het experiment een subsidie op grond van artikel 4:23, derde lid, onder d, van de Awb kan worden verstrekt.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Zie hiervoor in het algemene deel van de toelichting onder Reikwijdte Algemene subsidieverordening.

Artikel 3 Bevoegdheden college

In artikel 3 zijn alle bevoegdheden van het college vastgelegd. De volgende bevoegdheden zijn bij het college neergelegd:

-het vaststellen van nadere regels. Op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet mag de gemeenteraad bevoegdheden delegeren aan het college. In artikel 3 delegeert de raad de bevoegdheid nadere regels (verordeningen) vast te stellen over de genoemde onderwerpen. Om onderscheid te maken tussen door de raad vastgestelde verordeningen en door het college vastgestelde algemeen verbindende voorschriften, wordt de term nadere regels gebruikt in plaats van verordeningen.

Het tweede lid specificeert de onderwerpen die in de nadere regels worden geregeld:

a.op welk beleidsterrein de nadere regel betrekking heeft;

b.de activiteiten die voor subsidieverstrekking in aanmerking komen;

c.voor zover van toepassing: de aanwijzing van beoogde doel(en) en doelgroep(en);

d.de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag om subsidie worden ingediend;

e.de aanvullende verplichtingen die aan de subsidieverstrekking worden of kunnen worden verbonden;

f.welke andere voorwaarden van toepassing zijn.

Het artikel in de nadere regels dat regelt voor welke activiteiten een subsidie wordt verstrekt, is de grondslag van de subsidies als bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, Awb. Naar dit artikel uit de betreffende nadere regeling moet in een verleningsbeschikking of vaststelling zonder voorafgaande verlening, worden verwezen.

-het college is niet alleen bevoegd nadere regels vast te stellen, maar mag in die nadere regels ook afwijken van het bepaalde in de ASV. Dit omdat er wellicht subsidies worden verstrekt die niet (geheel) in het stramien van de ASV passen. Het derde lid maakt afwijken daarom mogelijk.

-de uitvoering van de ASV, inclusief het beslissen op alle subsidieaanvragen en het nemen van andere subsidiebesluiten. Te denken valt aan het intrekken of wijzigen van subsidies, het beëindigen van subsidierelaties, het beslissen op aanvragen om een voorschot, het opschorten van de betaling van de subsidie of een voorschot en andere besluiten (vierde lid).

-het vaststellen van subsidieplafonds en de regels die aangeven hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld wanneer wordt 'overvraagd'. De verdeelregels bepalen dus hoe het beschikbare budget wordt verdeeld over de subsidieaanvragers, wanneer de omvang van de toe te kennen subsidies hoger is dan het beschikbare budget (vijfde lid).

Artikel 4 Andere subsidieverstrekkers

Het komt voor dat instellingen van twee of meer bestuursorganen een subsidie ontvangen. In die gevallen kan behoefte bestaan aan een eenduidig subsidieregime en afstemming van regelgeving met of van de andere subsidiënt. Bijvoorbeeld omdat de regelingen tegenstrijdig aan elkaar zijn of de verschillende regimes leiden tot extra lasten bij de subsidieontvanger. Om een eenduidig regime en afstemming mogelijk te maken, regelt het artikel dat het college in die gevallen kan afwijken van het bepaalde in de ASV 2013.

Paragraaf 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5 Aanvraagtermijnen voor subsidies

Ten behoeve van een uniforme procedure zijn de indienings- en beslistermijnen op subsidieaanvragen in de ASV 2013 opgenomen:

-jaarlijkse subsidies worden vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak ingediend. Deze datum gunt subsidieontvangers meer tijd ten opzichte van de oude verordening die de datum van 1 april aanhield.

-eenmalige subsidies worden acht weken voor aanvang van de activiteiten ingediend. Dat is de termijn die nodig is om aanvragers voorafgaand aan de activiteiten aan te kunnen geven of de subsidie wordt verleend.

Wanneer een aanvrager te laat is met zijn aanvraag, kan het college besluiten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen (derde lid). Het is aan het college om de afweging te maken of behandeling nog mogelijk is. Dit zal bijvoorbeeld afhangen van de vraag of het beschikbare budget op het moment van indiening al verdeeld is; in dat geval zou toewijzing van de aanvraag kunnen leiden tot overschrijding van het subsidieplafond en dat is niet toegestaan op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb. In dat geval zal de aanvraag buiten behandeling blijven.

Artikel 6 Beslistermijnen voor subsidieaanvragen

Op de jaarlijkse subsidies beslist het college voor 1 januari van het tijdvak waarvoor de subsidie is aangevraagd. Voor eenmalige subsidies geldt een beslistermijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Vanzelfsprekend is het streven naar een besluit vóór aanvang van de te subsidiëren activiteiten.

Voor zover een aanvraag niet compleet is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen (verplicht op grond van artikel 4:5 Awb).

De beslistermijn wordt opgeschort vanaf de dag nadat de aanvrager is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de termijn daarvoor is verstreken (artikel 4:5, eerste lid onder a, Awb). Wordt de aanvraag niet of niet voldoende aangevuld, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Dat besluit moet worden genomen binnen vier weken nadat de hersteltermijn ongebruikt is verlopen of de aanvraag onvoldoende is aangevuld (artikel 4:5, vierde lid Awb).

In Berkelland worden de subsidies tot en met € 5.000,- zonder voorafgaande verlening vastgesteld. Het college kan hiervan afwijken en ook hogere subsidies zonder verlening vaststellen (artikel 6, derde en vierde lid, ASV 2013). Dit kan gewenst zijn om te voorkomen dat ten behoeve van een subsidiabele activiteit twee procedures gevolgd moeten worden; bijvoorbeeld wanneer op grond van dezelfde nadere regels de ene vereniging recht heeft op een bedrag van € 4.500,-, de ander op € 5.500,-. Het kan ongewenst zijn dat in deze situatie verschillende procedures moeten worden gevolgd.

In de regel zal de vaststelling van deze subsidies voorafgaand aan de activiteiten plaatsvinden. Op het moment van vaststelling kan nog niet worden nagegaan of de activiteiten daadwerkelijk worden uitgevoerd. De subsidies worden dus in goed vertrouwen verstrekt. Artikel 4:43 Awb maakt het wel mogelijk verplichtingen aan een dergelijke vaststellingsbeschikking te verbinden. Desgewenst kan het college dus bepalen dat de subsidieontvanger achteraf nog moet aantonen dat de activiteiten zijn uitgevoerd.

Artikel 7 Weigeringsgronden

De redenen om een subsidie te weigeren zijn opgenomen in artikel 7. Aan de vraag of een weigeringsgrond van toepassing is, komt het college pas toe wanneer aan alle voorwaarden op grond van de ASV 2013 en aan nadere regels om in aanmerking te komen voor een subsidie, is voldaan. Met andere woorden: wanneer is vastgesteld dat de aanvraag een subsidiabele activiteit betreft, tijdig is ingediend, aan de betreffende aanvrager kan worden verstrekt, etcetera, dan wordt beoordeeld of een weigeringsgrond van toepassing is.

Naast de weigeringsgronden in de Awb (artikelen 4:25, tweede lid en artikel 4:35) zijn in de ASV 2013 aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Deze spreken voor zich. Het is mogelijk dat de weigeringsgronden verder worden uitgewerkt door het college in de nadere regels of beleidsregels. Het college zou bijvoorbeeld in kunnen vullen hoe groot het vermogen van een subsidieaanvrager mag zijn om nog in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie of welke contributie minimaal door de subsidieaanvrager bij de leden in rekening moet worden gebracht.

De weigeringsgronden in de Awb betreffen:

-overschrijding van het subsidieplafond (artikel 4:25, tweede lid);

-er is een gegronde reden om aan te nemen dat de activiteiten niet (geheel) worden uitgevoerd, dat de verplichtingen niet worden nageleefd of dat niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording wordt afgelegd (artikel 4:35, eerste lid);

-er zijn onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt waardoor een ander besluit is genomen dan wanneer de volledige of juiste gegevens zouden zijn verstrekt (artikel 4:35, tweede lid);

-de aanvrager is failliet verklaard, aan hem is surseance van betaling verleend of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is op hem van toepassing verklaard dan wel er is een verzoek daartoe bij de rechtbank ingediend.

Paragraaf 3 Verplichtingen van de ontvanger van een subsidie

Algemeen

De verplichtingen die het college aan een subsidie kan verbinden, zijn divers. De Awb geeft het kader in de artikelen 4:37 (standaardverplichtingen), 4:38 (overige doelgebonden verplichtingen) en 4:39 (niet-doelgebonden verplichtingen). In de subsidieverleningbeschikking kunnen altijd verplichtingen worden opgenomen over de standaardonderwerpen die in artikel 4:37 Awb worden genoemd. Het zijn doelgebonden verplichtingen waarvan de wetgever heeft gedacht dat een subsidieverstrekker hieromtrent vrijwel altijd verplichtingen zal willen opleggen. De drempel om dit te doen is daarom zo laag mogelijk gehouden; de ASV 2013 of de nadere regels hoeven hierover niets te bepalen, de verplichtingen kunnen op het moment van verlening van de subsidie nog worden opgelegd. Dit geldt ook voor de subsidies die zonder voorafgaande verlening direct worden vastgesteld voor aanvang van de activiteiten; ook aan deze vaststellingen kunnen nog verplichtingen worden verbonden.

Voor het kunnen opleggen van overige doelgebonden verplichtingen is een basis in de ASV of de nadere regels vereist (artikel 4:38 Awb). In de ASV 2013 is de bepaling opgenomen dat het college bevoegd is dergelijke doelgebonden verplichtingen op te leggen (artikel 11); deze verplichtingen kunnen op basis daarvan worden opgenomen in de nadere regels dan wel in de subsidieverleningsbeschikking. Een derde categorie verplichtingen die de Awb benoemd zijn de niet-doelgebonden verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Met niet-doelgebonden verplichtingen beoogt een bestuursorgaan een beleidsdoel te realiseren dat niet met de subsidie zelf wordt beoogd.

Een voorbeeld van een niet-doelgebonden verplichting is de verplichting de activiteiten uit te voeren met milieuvriendelijk papier; op deze manier wordt geprobeerd een instelling duurzaam te laten werken, terwijl de subsidie zelf bijvoorbeeld ziet op het in beweging krijgen van inwoners van de gemeente. Een niet-doelgebonden verplichting moet altijd betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd. In Berkelland bestaat momenteel niet de behoefte om niet-doelgebonden verplichtingen op te leggen en deze mogelijkheid is daarom niet in de ASV 2013 opgenomen.

Artikel 8 Meldingsplicht

Het is van belang op de hoogte te zijn van ontwikkelingen bij de subsidieontvanger die hoogstwaarschijnlijk leiden tot het niet (geheel) verrichten van de activiteiten, het niet (geheel) voldoen aan de subsidieverplichtingen of aanmerkelijke verschillen tussen de begrote en werkelijke inkomsten en uitgaven. Wanneer het college op de hoogte is van dergelijke ontwikkelingen kan het tussentijds eventueel ingrijpen door afspraken te maken met de subsidieontvanger of door de subsidie (gedeeltelijk) in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 4:48 Awb. Tussentijds ingrijpen kan voorkomen dat in het kader van de vaststelling wordt geconstateerd dat de subsidie op een lager bedrag dan verleend moet worden vastgesteld en dat het teveel aan voorschotten dat is verstrekt, moet worden teruggevorderd. De verplichting aanmerkelijke verschillen tussen de begrote en werkelijke inkomsten te melden geldt alleen voor subsidies van meer dan € 5.000,-. Bij de subsidies tot en met € 5.000,- geldt dat de subsidie op basis van vertrouwen zonder voorafgaande verlening wordt vastgesteld vanwege de omvang van de subsidie. Daarom gelden ook minder verplichtingen.

Artikel 9Administratieverplichtingen

Het is van belang dat de subsidieontvangers over een goed ingerichte, duidelijke administratie beschikken. Daarom geldt standaard de verplichting zorg te dragen voor een administratie waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde informatie alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe behorende bescheiden moeten op grond van de belastingwetgeving gedurende zeven jaren worden bewaard.

Artikel 10 Egalisatiereserve

De situatie waarin een egalisatiereserve noodzakelijk is om tegenvallers op te kunnen vangen, kan zich voordoen bij de grotere instellingen.

In die gevallen en voor zover het een subsidie van meer dan

€ 50.000,- betreft, kan het college de verplichting opleggen een egalisatiereserve te vormen. De bepaling heeft dezelfde strekking als artikel 4:72 van de Awb; dat artikel is opgenomen in de facultatieve afdeling 4.2.8. Die afdeling is te zwaar of te afwijkend van de procedure in Berkelland om in zijn geheel van toepassing te verklaren op subsidies van meer dan € 50.000,-.

Artikel 11 Doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:38 van de Awb

Het college kan naast de standaardverplichtingen zoals genoemd in artikel 4:37 Awb ook andere doelgebonden verplichtingen opleggen zoals bedoeld in artikel 4:38 Awb. Doelgebonden wil zeggen dat het verplichtingen betreft die nodig of geschikt zijn om het doel te bereiken dat met de subsidie wordt beoogd. Per subsidiabele activiteit kunnen de verplichtingen verschillen. Het college kan de doelgebonden verplichtingen opnemen in de nadere regels of in de verleningsbeschikking.

Artikel 12 Vergoeding voor met subsidie opgebouwd vermogen

Artikel 4:41 van de Awb biedt de mogelijkheid in bepaalde gevallen een vergoeding te vragen van met de subsidie behaald vermogensvoordeel, wanneer dit in een wettelijk voorschrift is bepaald. De gemeente Berkelland hecht eraan dat de subsidies worden besteed aan activiteiten en niet leiden tot ongewenste vermogensvorming. Per subsidiabele activiteit wordt beoordeeld of in de nadere regels een verplichting tot vermogensvergoeding wordt opgenomen.

Omdat het niet redelijk en doenlijk is iedere vermogenstoename af te romen, is de vergoedingplicht aan enkele beperkingen gebonden (artikel 4:41, tweede lid, Awb) en alleen verschuldigd indien:

  • -

    de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;

  • -

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Paragraaf 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidies van meer dan

€ 5.000,-

Een bestuursorgaan is verplicht een verstrekte subsidie vast te stellen. Wanneer de subsidie eerst is verleend, vindt de vaststelling na afloop van de activiteiten plaats. De beslistermijnen van artikel 15 zijn van toepassing. Indien de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en de verplichtingen nageleefd, dan wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat is verleend.

Een subsidie vaststellen op een hoger bedrag dan is verleend, is niet mogelijk. Lager vaststellen kan wel (artikel 4:46, tweede lid, Awb):

  • -

    wanneer de activiteiten niet (allemaal) zijn verricht;

  • -

    wanneer de verplichtingen niet zijn nageleefd;

  • -

    wanneer onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de juiste of volledige gegevens zouden tot een andere beschikking hebben geleid;

  • -

    wanneer de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 13 Termijnen voor het indienen van aanvragen tot vaststelling subsidies, na voorafgaande verlening

Alle subsidies moeten worden vastgesteld. In de regel gebeurt dat op basis van een aanvraag. Wanneer geen aanvraag wordt ingediend of de te leveren gegevens ontbreken, dan wordt de subsidieontvanger in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag of de gegevens alsnog binnen een bepaalde termijn in te dienen. Laat hij dit na, dan is het college bevoegd de subsidie ambtshalve vast te stellen. De aanvrager loopt dan het risico dat de subsidie lager of op nihil wordt vastgesteld omdat er geen gegevens zijn aan de hand waarvan het college kan toetsen of aan alle vereisten is voldaan.

In Berkelland worden de subsidies tot en met € 5.000,- zonder voorafgaande verlening vastgesteld. Op die subsidies heeft dit artikel geen betrekking. Op aanvragen tot vaststelling van jaarlijkse subsidies van meer dan € 5.000,- beslist het college voor 1 juli van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de subsidie is verleend. Gaat het om aanvragen tot vaststelling van eenmalige subsidies dan geldt een beslistermijn van acht weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het tijdvak waarvoor subsidies is verleend.

Wanneer blijkt dat de activiteiten niet of gedeeltelijk hebben plaatsgevonden, is de ontvanger uitleg verschuldigd en wordt aan de hand daarvan beoordeeld of de vaststelling moet worden ingetrokken of worden gewijzigd ten nadele van de ontvanger (artikel 4:49 Awb). Ook kan in geval van een jaarlijkse subsidie worden beoordeeld of het reëel is te verwachten dat de activiteiten het komende jaar wel zullen worden uitgevoerd. Zo niet, dan ligt het voor de hand voor een volgend tijdvak de subsidie te weigeren op grond van artikel 4:35 Awb.

Artikel 14

Verantwoording van subsidies van meer dan € 5.000 tot en met

€ 50.000,-

Een subsidie van meer dan € 5.000,- tot maximaal € 50.000,- wordt in beginsel na een verleningsbeschikking en na afloop van de activiteiten vastgesteld. In een enkel geval kan een subsidie van deze omvang zonder voorafgaande verlening worden vastgesteld op grond van artikel 6, vierde lid van de verordening. Normaal gesproken wordt vastgesteld op basis van een aanvraag tot vaststelling. Om te kunnen beoordelen op welk bedrag de subsidie moet worden vastgesteld, moet een inhoudelijk en financieel verslag met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten worden aangeleverd. Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger in plaats van een financieel verslag de jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt (tweede lid). Dit ligt voor de hand wanneer het een instelling betreft die verplicht is een jaarrekening op te stellen.

Het college kan in de nadere regels of in de verleningsbeschikking voorschrijven welke informatie het inhoudelijk en financieel verslag moet bevatten of welke bescheiden daarbij moeten worden overgelegd. Dit stelt het college in staat per subsidiabele activiteit precies die informatie te vragen die nodig is om de subsidie vast te kunnen stellen.

Artikel 15 Accountantscontrole bij verantwoording van subsidies van meer dan € 50.000,-

Voor subsidies van meer dan € 50.000,- geldt dat een accountantsverslag moet worden overgelegd. Bij subsidies van een dergelijke omvang verhouden de accountantskosten zich tot de omvang van de subsidie.

De accountant moet onderzoeken of het financiële verslag of de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met de verantwoording verenigbaar is. In nadere regels of bij de subsidieverlening kan de subsidieontvanger ook nog worden verplicht de accountant de opdracht te verstrekken te onderzoeken of de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn nageleefd.

De schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het verslag dat de accountant heeft opgesteld, wordt meegezonden met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

In bijzondere gevallen kan het college instemmen met afwijking van de eis een accountantsonderzoek te laten uitvoeren.

Artikel 16 Beslistermijnen voor aanvragen tot vaststelling subsidies

Behoeft geen toelichting.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking Algemene subsidieverordening 2006

Met de vaststelling van de ASV 2013 is tevens de Algemene subsidieverordening Berkelland 2006, vastgesteld 20 december 2005, ingetrokken.

Artikel 18

Overgangsbepaling

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, vallen onder de werking van de ASV 2013. Subsidies die daaraan voorafgaand zijn aangevraagd of verstrekt (verleend of vastgesteld), vallen onder de werking van de Algemene subsidieverordening Berkelland 2006.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Er is voor gekozen een precieze inwerkingtredingsdatum te noemen, namelijk 1 januari 2013. Daarmee wordt een duidelijke scheidslijn getrokken tussen de aanvragen waarop de nieuwe ASV van toepassing is en de situaties waarin de Algemene subsidieverordening Berkelland 2006 nog van toepassing is.

Artikel 20 Citeertitel

Er is gekozen voor een beknopte citeertitel die zich daadwerkelijk onderscheid van de titel van de verordening, te weten: ASV 2013.