Beleidsregels proceskostenvergoeding in de bezwaarfase bij WOZ-beschikkingen en gemeentelijke belastingen

Geldend van 23-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels proceskostenvergoeding in de bezwaarfase bij WOZ-beschikkingen en gemeentelijke belastingen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland

Gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb), artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpb);

een besluit vast te stellen met de navolgende regeling:

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregels: “proceskostenvergoeding in de bezwaarfase bij WOZ-beschikkingen en gemeentelijke belastingen”.

Beleidsregels proceskostenvergoeding in de bezwaarfase bij WOZ-beschikkingen en gemeentelijke belastingen.

Artikel 1. Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing bij verzoeken om kostenvergoeding in bezwaarprocedures op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht bij WOZ-beschikkingen (in de zin van Wet Waardering Onroerende Zaken) en voor aanslagen gemeentelijke belastingen.

De navolgende artikelen beschrijven de wijze waarop de gemeente in het kader van WOZ-

beschikkingen en overige gemeentelijke belastingen, invulling geeft aan de beleidsruimte die het Bpb biedt.

Artikel 2. Kosten derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand

Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals vermeld in artikel 1 onderdeel a, van het Bpb, wordt vastgesteld door de in de bijlage van het Bpb genoemde punten per proceshandelingen als uitgangspunt te nemen, waarbij een correctie wordt toegepast als genoemd in artikel 3 voor zover belanghebbende de kosten voor deze handelingen redelijkerwijs niet, of niet volledig heeft hoeven maken.

Deze punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt, vermeld in artikel 4 van deze

beleidsregels.

Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met een wegingsfactor, als berekend ingevolge artikel 5 van deze beleidsregels. Indien er sprake is van samenhangende zaken wordt ingevolge artikel 7 van deze beleidsregels de aldaar genoemde wegingsfactor gehanteerd.

Artikel 3. Punten proceshandelingen

  • 1.

    Aan de hierna genoemde proceshandelingen worden de volgende punten toegekend:

    • a.

      indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt

    • b.

      verschijnen op een hoorzitting (artikel 7:2 en 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt

    • c.

      bijwonen nadere hoorzitting (artikel 7:9 en 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht): 0,5 punt

  • 2.

    Indien de onder b en c genoemde proceshandelingen plaatsvinden op verzoek van de

belanghebbende partij waarbij deze het horen geheel of gedeeltelijk gebruikt als alternatief voor het schriftelijk bezwaar, wordt het indienen van het bezwaar en de hoorzitting redelijkerwijs tezamen beschouwt als één proceshandeling waarvoor tezamen 1 procespunt wordt toegekend die vervolgens wordt gewogen conform artikel 5 van deze beleidsregels.

3.Op grond van artikel 2 lid 3 van BPB wordt geen punt voor de hoorzitting toegekend indien en voor zover hetgeen daar naar voren wordt gebracht niet leidt tot verandering van inzichten van de heffingsambtenaar.

Artikel 4. Waarde per punt

De waarde per punt bedraagt het bedrag zoals genoemd onder B2 lid 1 van de bijlage bij het Bpb.

Artikel 5. Wegingsfactor

1.De vergoedingen in het forfaitair stelsel van het Bpb zijn gerelateerd aan de gemiddelde

werkbelasting in diverse zaaktypen. Bij een zaak van gemiddeld gewicht als bedoeld in onderdeel C1 van het Bpb wordt de wegingsfactor gesteld op 1. Een WOZ-zaak is van gemiddeld gewicht als er sprake is van een volledig onderbouwd waardebezwaar, ongeacht of de informatie in één of meerdere onderdelen wordt aangeleverd en ongeacht of de onderdelen door verschillende personen zijn ondertekend.

2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de wegingsfactor vastgesteld op

  • a.

    factor 0,25, indien er sprake is van een zeer lichte zaak. Er is sprake van een zeer lichte zaak indien:

  • 1.

    het bezwaarschrift kennelijk gegrond is;

  • 2.

    er sprake is van een onjuiste registratie van een bijgebouw;

  • 3.

    een kenbare schrijffout in de beschikking/belastingaanslag is gemaakt;

  • 4.

    het bezwaarschrift uitsluitend verwijst naar een bezwaar uit een eerder belastingjaar;

  • 5.

    het bezwaarschrift marginaal is onderbouwd;

  • 6.

    het bezwaarschrift slechts een verwijzing naar een eigen beroepsprocedure bevat;

  • 7.

    in het bezwaarschrift expliciet wordt aangegeven dat een onderbouwing later volgt;

  • 8.

    het bezwaarschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

  • b.

    factor 0,50, indien er sprake is van een lichte zaak. Er is sprake van een lichte zaak indien:

  • 1.

    er sprake is van een onjuiste objectafbakening;

  • 2.

    de WOZ-waarde wordt verlaagd vanwege een eigen transactiecijfer;

  • 3.

    een onjuist gestandaardiseerd voortgangspercentage bij een object in aanbouw is

    gehanteerd;

  • 4.

    de WOZ-waarde wordt verlaagd vanwege een buiten het bezwaarschrift gelegen grond;

  • 5.

    het bezwaarschrift zich uitsluitend richt op de volledigheid van het taxatieverslag of op

    het ontbreken van een deugdelijke motivering zonder nadere visie en onderbouwing van

    de waarde;

  • 6.

    in het reeds gemotiveerde bezwaarschrift wordt aangegeven dat relevante informatie op

    een later moment in een apart document zal worden toegezonden;

  • 7.

    Het bezwaar tekstueel in hoofdzaak overeenkomt met andere zaken van de betreffende

    gemachtigde.

  • c.

    factor 1,5, indien er sprake is van een zware zaak handelend over de waarde van een woning of niet-woning. Er is sprake van een zware zaak indien:

  • 1.

    deze inhoudelijk of juridisch als bijzonder ingewikkeld c.q. complex of omvangrijk

    moeten worden aangemerkt;

  • 2.

    meerdere rechtsgebieden/regelgevingen een relevante rol spelen;

  • d.

    factor 2, indien er sprake is van een zeer zware zaak ten aanzien van een object niet zijnde

    een woning. Er is sprake van een zeer zware zaak indien:

  • 1.

    deze inhoudelijk als zeer omvangrijk moeten worden aangemerkt;

  • 2.

    Het een zaak betreft met zeer complexe aspecten waarbij het bezwaarschrift blijk geeft

    van relevante specialistische kennis die op de juiste wijze is toegepast.

  • 3.

    Per individuele zaak wordt beoordeeld, welke wegingsfactor van toepassing is.

  • 4.

    Bij het bepalen van een lagere wegingsfactor heeft artikel 5 lid 2 sub b voorrang op artikel 5 lid 2 sub a.

  • 5.

    Bij het bepalen van een hogere wegingsfactor heeft artikel 5 lid 2 sub d voorrang op artikel 5 lid 2 sub c.

Artikel 6. Samenhangende zaken

In geval van samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 Bpb wordt naast de van toepassing zijnde wegingsfactor, de factor 1 gehanteerd bij minder dan vier samenhangende zaken en de factor 1,5 bij vier of meer samenhangende zaken.

Artikel 7. Kostenvergoeding belanghebbende op hoorzitting

Indien belanghebbende in persoon verschijnt op een hoorzitting en deze hoorzitting draagt er toe bij dat het besluit wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor verletkosten indien belanghebbende vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. De verletkosten waarvoor belanghebbende in aanmerking komt is de daadwerkelijke tijd die belanghebbende heeft doorgebracht bij de hoorzitting. Het maximumbedrag voor verletkosten bedraagt minimaal € 4,54 en maximaal € 53,09 per uur.

Artikel 8. Kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

Het te vergoeden bedrag exclusief BTW bedraagt voor een ten behoeve van de bezwaarfase opgemaakt taxatierapport voor:

Woningen (niet inpandig opgenomen) € 80,00

Woning (inpandig opgenomen) € 160,00

Courante niet-woningen (niet inpandig opgenomen) € 150,00

Courante niet-woningen (inpandig opgenomen) € 250,00

Incourante niet woningen. Op basis van uren met een bedrag per uur van € 70,00

Artikel 9. Gemotiveerd afwijken

  • 1. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om, in afwijking van hetgeen wordt gesteld in deze beleidsregels, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen. De afwijken van hetgeen gesteld in deze beleidsregels wordt in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd.

  • 2. De heffingsambtenaar oordeelt niet tot vergoeding van de proceskosten voor zover

    belanghebbende niet kan aantonen dat de betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

Artikel 10. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit wordt aangehaald als “Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en gemeentelijke belastingen”.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking van dit besluit.

Aldus vastgesteld op 18 december 2012.

Burgemeester en wethouders van Berkelland

de secretaris, de burgemeester,

J.A. Wildeman mr. H.L.M. Bloemen

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een burger in aanmerking komen voor vergoeding van -onder andere- de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand, indien bij de beslissing op bezwaar het bestreden besluit wordt herroepen ten gevolge van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan deze bepaling is nadere invulling gegeven met het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: Bpb). In het Bpb wordt van Rijkswege aangegeven welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en op welke wijze de hoogte van die vergoeding moet worden vastgesteld. Voorwaarde is dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. Daarnaast moet belanghebbende daadwerkelijk kosten hebben gemaakt.

In het Bpb zijn limitatief de volgende kosten opgenomen die voor vergoeding in aanmerking komen:

  • a.

    kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

  • b.

    kosten van getuigen of deskundigen die door betrokkene zijn ingeschakeld;

  • c.

    reis- en verblijfskosten;

  • d.

    verletkosten;

  • e.

    kosten van uittreksels uit openbare registers, telegrammen, internationale telexen,internationale faxen en internationale telefoongesprekken;

  • f.

    kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk

voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

In het kader van de bezwaarvoering tegen de WOZ-waarde gaat het voornamelijk om de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Kosten van een getuige, deskundige of tolk zijn doorgaans niet aan de orde. Taxatierapporten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen indien de gemeente kan oordelen dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand gelden forfaitaire tarieven. Overige kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen worden vergoed naar de werkelijke kosten of een vergoeding conform de regeling in de wet en het Besluit tarieven in strafzaken. Het Bpb biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een afwijkende vergoeding toe te kennen. Als een belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld kan de vergoeding worden verminderd.

Ten aanzien van alle gemaakte kosten geldt verder:

  • a.

    het moet gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten;

  • b.

    er is verzocht om een vergoeding;

  • c.

    het primaire besluit wordt herroepen;

  • d.

    herroeping van het primaire besluit vindt plaats wegens een aan het bestuursorgaan te wijten

onrechtmatige gedraging.

De hoogte van de vergoeding voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden bepaald

aan de hand van een voorgeschreven formule: A (punt per proceshandeling) x B (forfaitair bedrag) x C (wegingsfactor). De wegingsfactor is afhankelijk van de zwaarte van de zaak. Om deze afweging niet elke keer opnieuw te moeten maken worden beleidsregels vastgesteld. Bovendien is daarmee de rechtszekerheid en de rechtseenheid gediend. Uitgangspunt is dat elke zaak van gemiddelde zwaarte (wegingsfactor 1) is.

Kennisname van de uitspraken van de diverse bestuursrechters met betrekking tot de vergoeding van de kosten van een door een derde beroepsmatig in (hoger) beroep verleende bijstand leert dat zaken doorgaans als gemiddeld worden aangemerkt als de gemeente zich niet kan beroepen op een afwijkend beleid of de keuzes van dit beleid niet kan onderbouwen. Daarbij dient de keuze voor een wegingsfactor van het gewicht van een zaak verband te houden met de noodzakelijke inspanning die daarbij is gemoeid.

Het college van burgemeesters en wethouders en de heffingsambtenaar hebben de bevoegdheid

om, op zichzelf of gezamenlijk, het beleid ten aanzien van de proceskostenvergoeding in

beleidsregels vast te leggen.

Artikelgewijs:

Art. 1: Het bereik van de beleidsregels is beperkt tot de bezwaarprocedures die zijn gericht tegen

WOZ-beschikkingen en gemeentelijke aanslagen die de WOZ-waarde als grondslag hanteren. Deze zaken kennen specifieke aspecten die niet vergelijkbaar zijn met andere aanslagen of gemeentelijke beschikkingen. Nergens zijn zoveel grieven tegen de grondslag te bedenken als tegen een WOZ-waarde. Dat komt omdat de waardering van een onroerende zaak bijzonder veel aspecten kent zoals de objectafbakening, de maatvoering, de kwaliteit en staat van onderhoud, de uitstraling, de omgevingsfactoren en de vergelijkbaarheid met andere objecten en dat alles tot in de kleinste details. Er is daarom al snel een visie ontwikkeld die afwijkt van de waarderingsmethodiek van de gemeente. De gemeente dient alle objecten op dezelfde wijze te waarderen en heeft hiervoor een model ontwikkeld. Een taxatiedeskundige kan een waardering op diverse manieren uitvoeren hetgeen voor een heroverweging geen bruikbare informatie oplevert. Deze materie vergt daarom een eigen beleid.

Art. 2: De toekenning van vergoeding van proceskosten is aan de voorwaarde gebonden als genoemd in artikel 7:15 Awb. Het moet onder anderen gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten. Om te onderzoeken of de gemaakte kosten als redelijk kunnen worden bestempeld, dient men de dubbele redelijkheidstoets uit te voeren. Zowel het aanwenden van een middel als de kosten die daaraan zijn verbonden dienen redelijk te zijn. Met betrekking tot de inzet van beroepsmatige rechtsbijstand betekent dit dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. In het kader van de WOZ kunnen in principe enkel de kosten van een bezwaar tegen een waarde als redelijkerwijs gemaakt worden beschouwd. Hierop bestaan uitzonderingen waarbij de wegingsfactor per geval moet worden bepaald. Zo is bijvoorbeeld te denken aan procedures waarin bezwaar gemaakt wordt tegen de onjuiste kwalificatie van objecten of delen van objecten als woning dan wel niet-woning.

Art. 3. Lid 1: Voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in de bijlage bij het Bpb bepaald dat deze kosten (slechts) voor vergoeding in aanmerking komen op basis van de volgende formule:

A x B x C

Factor A = aantal punten voor de verrichte proceshandeling:

bezwaarschrift 1 punt

hoorzitting 1 punt

nadere hoorzitting 0,5 punt

lid 2: De belanghebbende partij kan op verzoek worden gehoord. Dit verzoek wordt in de praktijk

bij beroepsmatige rechtsbijstand standaard gedaan. De gemeente is daarom terughoudend met het toekennen van proceskosten voor verschijnen op een hoorzitting.

Van beroepsmatige rechtsbijstandverleners mag men verwachten dat zij in staat zijn om alles wat zij mondeling kunnen verwoorden ook aan het schrift kunnen toevertrouwen. Indien de

belanghebbende partij in het bezwaarschrift stelt nog een nadere onderbouwing te willen indienen maar dit tot de hoorzitting nalaat te doen is het niet redelijk dat de gemeente het op schrift stellen middels het opmaken van de notulen voor haar rekening neemt en belanghebbende partij ook nog eens aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding.

Lid 3: Ook hier geldt dat de kosten redelijkerwijs dienen te zijn gemaakt. Om deze

redelijkheidstoets te benadrukken stuurt de gemeente een conceptuitspraak mee bij de uitnodiging van de hoorzitting. De hoorzitting wordt als redelijk beschouwd indien deze tot een nadere verlaging van de beschikking leidt ten opzichte van de conceptuitspraak, één en ander voor zover het bezwaarschrift niet als onvolledig is gepresenteerd.

Art. 4: Factor B = waarde per punt: € 218 voor belastingzaken (toestand december 2010)

Art. 5: Factor C = wegingsfactor (drukt het gewicht van de zaak uit).

Uit onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb blijkt dat het gewicht van de zaak in 5 categorieën is

ingedeeld. De beoordelingsvrijheid die het bestuursorgaan heeft, ziet op de beoordeling van het

gewicht van de zaak. Deze beoordeling dient steeds in overeenstemming te zijn met de

bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en de daarmee verband houdende

werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het gewicht van de zaak bepaalt de van toepassing

zijnde wegingsfactor:

zeer licht: 0,25

licht: 0,50 (een verwijzing naar een bepaald feit dat discussie kan opleveren)

gemiddeld 1

zwaar: 1,5

zeer zwaar: 2

lid 1: Als uitgangspunt geldt: een zaak is van gemiddeld gewicht, tenzij er aanleiding is om een zaak als zwaarder of lichter aan te merken. Het voorafgaande betekent dat bij het gros van de volwaardige waardebezwaren standaard de wegingsfactor 1 (gemiddeld) zal worden toegepast. Het gaat dan om een waardebezwaar waarin relevante punten worden aangedragen en een visie wordt gegeven op de waarde die middels vergelijkingen met andere objecten wordt onderbouwd.

Lid 2a: Een zaak is zeer licht indien het bezwaar bestaat uit een eenvoudige verwijzing naar een

bepaald feit waaruit geen meningsverschil kan ontstaan. Het kan zijn dat de fout al direct blijkt uit de beschikking zelf zoals bij een kennelijke administratieve fout. Het kan ook zo zijn dat de gemeente haar administratie erop dient na te zien maar dat daaruit direct blijkt dat er een fout is gemaakt waar geen discussie over mogelijk is. Ook verwijzing naar feitelijkheden zonder nadere onderbouwing vergen een zeer geringe inspanning waarbij de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand verre van aanwezig is.

Lid 2b: Een zaak is licht indien in het bezwaar wordt onderbouwd met tamelijk eenvoudig te

constateren fouten die de gemeente aanleiding geven tot een verlaging van de WOZ-waarde. Ook als het bezwaarschrift geen fouten aan het licht brengt maar de beschikking naar aanleiding van de eigen constateringen bij de heroverweging wordt verlaagd wordt deze zaak als licht beschouwd. Dat geldt eveneens als in het bezwaarschrift wordt gesteld en onderbouwd maar vermeld dat het bezwaar niet de volledige onderbouwing omvat. In deze gevallen vergt het opstellen van de bezwaarschriften niet de volledige inspanning die voor een gemiddelde zaak nodig is. Omdat deze bezwaren eenvoudig, foutief of onvolledig zijn is de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand discutabel.

Lid 2cd: In de regel is het aan het bestuursorgaan om het toekennen van een lichte of zeer lichte

wegingsfactor te onderbouwen, terwijl belanghebbende partij de zware en zeer zware wegingsfactor aannemelijk moet maken. Hierbij wordt aangenomen dat bezwaren met betrekking tot de waardering van objecten niet zijnde woningen eerder als bijzonder zwaar ervaren zullen worden dan zaken die handelen over de waarde van woningen.

Lid 4 en 5 regelen dat indien meerdere wegingsfactoren op het bezwaarschrift van toepassing zijn, de zwaarste van toepassing zijnde factor zal worden toegepast bij de berekening van de

proceskostenvergoeding.

Art. 6: Uit de bijlage van het Bpb volgt de correctie op de procespunten bij samenhangende zaken. Samenhangende zaken zijn zaken die voldoen aan de volgende samenhang:

-er moet sprake zijn van één besluit (of meerdere nagenoeg identieke besluiten), waartegen

door één of meer belanghebbenden op vergelijkbare gronden, gelijktijdig of nagenoeg

gelijktijdig bezwaar wordt gemaakt; én

-waarbij beroepsmatige rechtsbijstand wordt verleend door dezelfde persoon of personen die

deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband (bijvoorbeeld advocatenkantoor).

Als voorbeeld kan men denken aan de leden van een bewonersvereniging van een appartement.

Ook als de rechtsbijstandsverlener zich in meerdere gevallen van een standaardmotivering bedient betekent dit nog niet dat er sprake is van samenhangende zaken. De aandacht voor de individuele omstandigheden van de belanghebbende of het te waarderen object zijn bepalend.

Bij minder dan 4 samenhangende zaken geldt correctiefactor 1. Mocht het echter gaan om 4 of meer samenhangende zaken, dan dient wegingsfactor 1,5 te worden toegepast.

De formule wordt bij samenhangende zaken:

A x B x C x D

Art. 7: De daadwerkelijk doorgebrachte uren op de hoorzitting komen voor vergoeding in

aanmerking. Belanghebbende moet dan wel vrij hebben moeten nemen van zijn werkzaamheden om bij deze hoorzitting aanwezig te kunnen zijn. Verletkosten worden per uur berekend. Het

maximumbedrag voor verletkosten bedraagt minimaal € 4,54 en maximaal € 53,09 per uur.

De reistijd komt niet voor vergoeding in aanmerking. Van een belanghebbende mag verwacht

worden dat hij met enige regelmaat aanwezig is in de gemeente waar zijn belastingobject zich

bevindt. In die zin kan geen sprake zijn van kosten. Voor zover belanghebbende door

omstandigheden wel enige tijd onder weg behoort tot de normale risico's van deelname aan het

maatschappelijk verkeer. De hoorzitting wordt immers gehouden op initiatief van de

belanghebbende partij.

Art 8:Het taxatierapport moet speciaal ten behoeve van de lopende bezwaar- of beroepsprocedure zijn opgesteld door een externe partij, die onafhankelijk is van een belanghebbende of zijn gemachtigde. Het voor een taxatierapport te vergoeden bedrag is opgebouwd uit een gemiddeld aantal uren vermenigvuldigd met een ter plaatse geldend marktconform uurtarief voor de taxatietechnische werkzaamheden.

Art. 9: De bevoegdheid om af te wijken van de berekende proceskostenvergoeding vloeit voort uit

artikel 2 lid 2 en 3 van het Bpb waarin de mogelijkheid wordt geboden om de vergoeding te beperken indien belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Ook in bijzondere

omstandigheden kan van de uitkomst van de berekening af te wijken. De gemeente kan dus, onder de voorwaarde dat de bijzonderheid van de omstandigheden en de aanpassing goed worden onderbouwd, de vergoeding zowel naar boven als naar onder bijstellen.

Lid 2. De heffingsambtenaar behoudt zich het recht om een verzoek tot vergoeding van de

proceskosten af te wijzen indien de belanghebbende niet in staat is om aan te tonen dat de

betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

Art.10: Geen toelichting nodig.

==================