Beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de onroerende zaakbelastingen)

Geldend van 23-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de onroerende zaakbelastingen)

Beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de onroerende zaakbelastingen).

Het college van burgemeester en wethouders van Berkelland,

Gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr) en de artikelen 231, 242 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb);

BESLUIT :

Vast te stellen de volgende beleidsregel voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de ozb).

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1.

    Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 2.

    Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b van de Awr van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 3.

    Voor zover de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Awr en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de driejaartermijn: de termijn die verloopt na tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Awr, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt.

    • d.

      Het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

    • e.

      De belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Awr, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

      • 1.

        de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

      • 2.

        het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1 bedoelde bedrag.

    • f.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend.

In geval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste € 5,00 per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel om andere reden van formele aard of

  • b.

    uit enig feit blijkt, dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaartermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4 Richtlijnen naar aanleiding van jurisprudentie

Een uitspraak van de Hoge Raad, van een Gerechtshof of van een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het Hof of de rechtbank is gewezen, tenzij

  • 1.

    het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2.

    Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad of van een Gerechtshof, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5 Mededelingen van afwijzing

Indien geen gronden aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.

Artikel 6 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en is van toepassing op alle in de aanhef genoemde gevallen.

  • 2.

    De regeling kan worden aangehaald als “Beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen ”.

Aldus vastgesteld op 18 december 2012.

Burgemeester en wethouders van Berkelland.

De secretaris, de burgemeester,

J.A. Wildeman mr. H.L.M. Bloemen

Toelichting op de beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen.

1.Algemeen.

Inleiding

Als belastingplichtige niet of niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar en beroep instelt, komt de aanslag door het verlopen van die termijn formeel vast te staan. Dan geldt het beginsel van de formele rechtskracht, dat wil zeggen, dat ook een onjuiste aanslag in principe niet meer kan worden aangetast en derhalve voldaan dient te worden. Op dit beginsel bestaan echter twee uitzonderingen:

  • a.

    indien de materiële belastingschuld groter is dan de formele schuld, heeft de belastingheffende instantie onder bepaalde voorwaarden tot vijf jaar na het eind van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, de mogelijkheid een naheffings- of navorderingsaanslag op te leggen (artikelen 16 en 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

  • b.

    Het spiegelbeeld van deze regeling is de regeling m.b.t. ambtshalve vermindering (artikel 65 AWR). Op basis hiervan kunnen onjuiste aanslagen, met name die waarbij de formele belastingschuld hoger is vastgesteld dan de materiële schuld, alsnog gecorrigeerd worden.

Basis van de modelregeling

In het voorschrift van de staatssecretaris is de termijn waarbinnen de belasting- of inhoudingsplichtige aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting afgestemd op de termijn waarbinnen op de voet van de artikelen 16, derde en vierde lid, en 20, derde lid, van de AWR te weinig geheven belasting kan worden nagevorderd, onderscheidenlijk nageheven.

In de aanhef van de beleidsregels wordt verwezen naar de relevante artikelen in de AWR, de Gemeenwet en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 65 AWR geeft de (rijks)inspecteur de mogelijkheid tot het verlenen van ambtshalve vermindering. Artikel 231 van de Gemeentewet bepaalt (onder meer) dat artikel 65 AWR ook voor de gemeentelijke situatie van toepassing is en “vertaalt”de inspecteur naar de heffingsambtenaar.

De gemeente kan bij het vaststellen van de regeling binnen het kader van wet en recht haar eigen beleidskeuzes maken. De heffingsbevoegdheid van de ambtenaar wordt uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wet houders; het vaststellen van deze beleidsregels komt daarom toe aan het college. Dit is ook in overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 244 van de Gemeentewet bepaalt dat de heffingsambtenaar naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing en teruggaaf ook een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve kan verlenen.

Artikel 1 Reikwijdte en definities

De beleidsregel ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen geldt voor alle belastingen en rechten. De heffingsmaatstaf voor de onroerende zaakbelastingen (OZB) is echter gebaseerd op de waarde van de betreffende onroerende zaak, zoals die bij de WOZ-beschikking is vastgesteld. Voor de Wet woz bestaat een aparte regeling voor ambtshalve vermindering. Voor zover dat regime ook de OZB aanslagen raakt, worden de OZB aanslagen dan ook uitgesloten van de beleidsregels. In artikel 44 van de Wet WOZ en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken is het volgende regime vastgelegd: indien binnen 5 jaar na het nemen van de beschikking blijkt, dat de waarde te hoog is vastgesteld, vindt ambtshalve vermindering plaats indien de waarde tenminste 20% lager had moeten worden vastgesteld, met een minimum van

€ 5.000,00.

Termijn

Als termijn waarbinnen nog ambtshalve vermindering wordt verleend, is in de rijksregeling gekozen voor vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Deze termijn komt overeen met de termijn waarbinnen navordering en naheffing mogelijk zijn. Het wordt rechtvaardig geacht de burger voor te hoog vastgestelde aanslagen gedurende dezelfde periode tegemoet te komen als het de overheid (onder voorwaarden) mogelijk is te laag vastgestelde aanslagen te herstellen.

Het staat gemeenten vrij voor een andere periode te kiezen. Dit is een afweging die deel uitmaakt van de gemeentelijke autonomie in eigen belastinggebied. De gemeentelijke belastingheffing is niet gebonden aan interne richtlijnen die door de staatssecretaris van Financiën worden uitgevaardigd aan de Rijksbelastingdienst. Het staat gemeenten vrij een alternatief termijn op te nemen voor de ambtshalve vermindering. Een alternatief voor de vijfjaartermijn dat in de praktijk door gemeenten veel gebruikt wordt, is een termijn van drie jaar. Dit in verband met artikel 11, derde lid, van de AWR, dat bepaalt, dat de bevoegdheid tot het vaststellen van aanslagen vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Ook in de gemeente Berkelland is om die reden in de beleidsregels gekozen voor een driejaartermijn.

De overweging die daaraan ten grondslag ligt, is de volgende:

In het geval dat een belastingplichtige die meent onjuist of onterecht aangeslagen te zijn, de termijnen voor bezwaar en beroep ongebruikt heeft laten verlopen, staat de aanslag in principe vast. Het herstel van een onjuist of onterecht opgelegde aanslag betekent een alsnog verminderde belastingopbrengst. De vraag is wie deze kostenpost dient te dragen. In principe bestaan hiervoor drie mogelijkheden:

  • a.

    degene die ten onrechte niet is aangeslagen maar wel belastingplichtig was;

  • b.

    De overheid, die de aanslag onterecht heeft opgelegd een daarmee de gemeenschap (opbrengstverlies);

  • c.

    Degene die ten onrechte is aangeslagen maar daartegen geen bezwaar heeft aangetekend.

Zolang mogelijkheid a bestaat gaat in veel gemeenten de voorkeur ernaar uit de juiste belastingplichtige alsnog aan te slaan. Zodra echter die mogelijkheid is uitgesloten wegens het verloop van drie jaren na het ontstaan van de belastingplicht, is de keus moeilijker.

In geval b, draait de gemeenschap op voor een fout van de overheid, in geval c een ten onrechte aangeslagen burger. Deze laatste heeft echter de mogelijkheid gehad bezwaar te maken tegen de aanslag en heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In dat geval zijn veel gemeenten van mening dat er meer reden is deze burger te laten opdraaien voor een fout die hij niet heeft aangevochten dan de gehele gemeenschap, die hierin geen enkele rol heeft gehad.

Navorderen en naheffen (de aanslag is dan voor een te laag bedrag opgelegd) kan onder voorwaarden gedurende een periode van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Deze situaties komen bij de gemeentelijke belastingen in tegenstelling tot de rijksbelastingen vrijwel niet voor. Het hanteren van een vijfjaartermijn ligt voor het Rijk daarom veel meer voor de hand dan voor een gemeente.

Het terugdraaien van een aanslag bij de verkeerde persoon en vervolgens opleggen aan de juiste persoon is een situatie die daarentegen bij de gemeentelijke belastingen veel vaker voorkomt. Het alsnog opleggen aan de juiste persoon dient, zoals eerder vermeld, plaats te vinden binnen een periode van drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Het hanteren van een driejaartermijn ligt voor een gemeente daarom meer voor de hand.

Overigens is er ook nog de mogelijkheid gebruik te maken van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) dat voor onvoorziene gevallen uitkomst kan bieden. Echter gevallen die door hantering van welke termijn dan ook net buiten de boot vallen, kunnen hier geen baat bij hebben, omdat nadrukkelijk bedoeld is dergelijke gevallen niet in aanmerking te laten komen voor ambtshalve vermindering.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

In principe is voor het systeem van de beleidsregels als eerder gezegd aansluiting gezocht bij de rijksregels inzake ambtshalve vermindering van belastingen. In de beleidsregels bestaan twee aanleidingen om over te gaan tot ambtshalve vermindering van teveel betaalde belastingen:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift dat op formele gronden (te laat, niet gemotiveerd, geen machtiging etc.) niet ontvankelijk verklaard wordt, aanleiding geven toch tot vermindering over te gaan. Dit wordt dan in de uitspraak vermeld.

  • b.

    Het is mogelijk dat het de heffingsambtenaar uit welke bron dan ook blijkt dat de belasting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook in dat geval kan ambtshalve vermindering worden verleend.

Daarmee wordt in feite een restcategorie gedefinieerd, die in alle voorkomende gevallen voor een oplossing zorg draagt. Dit zou echter tot onbedoelde situaties kunnen leiden. Zo zou een dergelijke ongeclausuleerde bepaling ertoe leiden dat een gemeente die ontdekt dat de kostendekkingsgraad van de afvalstoffenheffing slechts zeer weinig boven 100% ligt, verplicht kunnen worden de volledige opbrengst van die afvalstoffenheffing aan de burgers terug te betalen omdat de verordening onverbindend is. Om dit te voorkomen, is in de beleidsregel een extra voorwaarde opgenomen. Ontdekking van een dergelijk feit leidt slechts tot ambtshalve vermindering indien het afzien daarvan zou leiden tot strijd met de redelijkheid/ het verbod van willekeur/algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op deze wijze wordt voorkomen dat gemeenten onbedoelde grote financiële risico’s lopen van beleidsregels voor ambtshalve vermindering.

Om te voorkomen dat bijvoorbeeld in de sfeer van leges ambtshalve verminderingen van enkele euro’s of zelf eurocenten moeten worden toegekend, is een drempelbedrag opgenomen voor ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen. Teveel betaalde belastingen vanaf een bepaald bedrag wordt dan in alle gevallen terugbetaald. Dit sluit aan op het beleid van de rijksbelastingdienst. Een eventuele rentevergoeding naar aanleiding van artikel 28 van de Invorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag. In het model is overigens geen regeling van rente vergoeding opgenomen. De noodzaak hiertoe ontbreekt, omdat artikel 28 van de Invorderingswet hier onverkort van toepassing is.

Artikel 3 Uitzonderingen

In de richtlijn van de staatssecretaris wordt een nadrukkelijke uitzondering gemaakt voor twee gevallen. In de eerste plaats voor het geval dat de vijfjaartermijn (Berkelland driejaartermijn) is verstreken. Dan is het in principe niet meer mogelijk ambtshalve vermindering te verlenen. Hierin volgen de beleidsregels van Berkelland het rijksbeleid.

Artikel 4 Jurisprudentie

Bij de beoordeling van rechtspraak die wordt gewezen na de heffing van belastingen, geldt als regel dat deze jurisprudentie geen invloed meer kan hebben op de vastgestelde belasting. Hierin wordt wederom het rijksbeleid gevolgd. Uitzondering op deze regel bestaat als het college van burgemeester en wethouders besluit, een afwijkende regeling te treffen. Overigens is het ook mogelijk dat met belastingplichtige is afgesproken zijn bezwaar ambtshalve nog ter herzien na afloop van een gerechtelijke procedure in een vergelijkbaar geval (proefprocedure). De VNG beveelt aan dergelijke afspraken niet onder de werking van deze beleidsregels te plaatsen, omdat de ambtenaar dan gebonden is aan de drempels van € 10,00 en eventueel 20%. Het vertrouwensbeginsel vereist in dergelijke gevallen dat de zaak in alle gevallen volledig in overeenstemming met de proefprocedures wordt gebracht, tenzij anders is afgesproken.

Artikel 5 Mededeling van afwijzen

Indien uit onderzoek blijkt dat, belanghebbende niet in aanmerking komt voor een ambtshalve vermindering, wordt hem/haar dat schriftelijk meegedeeld in de uitspraak op bezwaar- of verzoekschrift. Het kan ook zijn, dat enig feit (ander dan ingekomen bezwaar- of verzoekschrift) aanleiding gaf tot het ambtshalve onderzoeken van de hoogte van de belasting. Indien een dergelijk onderzoek uiteindelijk niet leidt tot het verlenen van ambtshalve vermindering, bestaat er geen noodzaak belastingplichtige mededeling te doen van het onderzoek of de uitkomst daarvan.

Artikel 6 Slotbepaling

De slotbepaling is zoals gebruikelijk bij beleidsregels. Overigens gelden voor de beleidsregels de gebruikelijke regels met betrekking tot de bekendmaking. Een bekendmaking in de gemeenterubriek volstaat. Hierbij wordt melding gemaakt van het vaststellen van de beleidsregels en van de mogelijkheid deze kosteloos in te zien.

Tenslotte

Er kunnen zich situaties voordoen, waarin de heffingsambtenaar moet afwijken van de in deze beleidsregel neergelegde regeling. Daarbij kan men denken aan de situatie dat vanwege één of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur de heffingsambtenaar in een concreet geval een vermindering of teruggaaf ambtshalve zou moeten verlenen.

Voorbeeld: Een belastingplichtige heeft afgezien van het instellen van beroep bij de belastingrechter op grond van de toezeggingen van de heffingsambtenaar dat de aan de belastingplichtige opgelegde aanslag zal worden verminderd indien de gemeente in een procedure betreffende een door een andere belastingplichtige ingesteld beroep over een soortgelijk geval in het ongelijk wordt gesteld. Nadat de uitspraak van de rechter op het laatstgenoemde beroep onherroepelijk is geworden, komt de heffingsambtenaar tot de conclusie dat de belastingplichtige op grond van die uitspraak in aanmerking komt voor een vermindering van de hem opgelegde belastingaanslag. Een artikel van de beleidsregels staat aan het verlenen van de vermindering in de weg. De heffingsambtenaar heeft de belastingplichtige echter toegezegd dat de aanslag zal worden verminderd. Het vertrouwensbeginsel dwingt de heffingsambtenaar tot het verlenen van de toegezegde vermindering.

Ander voorbeeld. Een belastingplichtige heeft na een afwijzende uitspraak op zijn bezwaarschrift geen beroep ingesteld, maar een gesprek aangevraagd met de verantwoordelijke wethouder. In dat gesprek (dat plaats heeft na afloop van de beroepstermijn) doet de wethouder de toezegging, dat de belastingaanslag van zijn gesprekspartner zal worden verminderd tot een overeengekomen bedrag. De wethouder is niet bevoegd deze toezegging te doen, alleen de heffingsambtenaar is bevoegd. In diverse procedures heeft de rechter bepaald, dat de gemeente niet gebonden is aan een dergelijke toezegging. Alleen een toezegging van een bevoegde functionaris bindt de gemeente. Indien de gemeente een dergelijke toezegging niet nakomt, krijgt de gemeente de naam een onbetrouwbare partner te zijn. Het is daarom van belang dat een wethouder geen toezeggingen doet zonder dit met de heffingsambtenaar te bespreken.

==================