Regeling vervallen per 24-04-2020

Verordening PersoonsGebonden budget Wsw

Geldend van 01-01-2009 t/m 23-04-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2008

Intitulé

Verordening PersoonsGebonden budget Wsw

De raad van de gemeente Berkelland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2008;

gelet op artikel 7, tiende lid van de Wet sociale werkvoorziening, de bepalingen van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen over het verstrekken van persoonsgebonden buidgetten;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening PersoonsGebonden Budget Wet sociale werkvoorziening

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet sociale werkvoorziening en de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

  • c.

    Wsw-indicatie; een aanwijzing dat een persoon tot de doelgroep behoort, wat blijkt uit een afgegeven (her)indicatiebeschikking.

  • d.

    periodieke subsidie: de loonkostensubsidie en overige aan de werkgever te verstrekken subsidieen voor structurele kosten;

  • e.

    uitvoeringskosten: de kosten die de gemeente maakt voor de subsidieverlening in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • f.

    begeleidingskosten: een periodieke subsidie aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt;

  • g.

    standaard eenheid: door de rijksoverheid vastgestelde aantal arbeidsplaatsen dat in de wet gerealiseerd dient te worden.

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders

Hoofdstuk 2. Vaststelling uitvoeringskosten

Artikel 2.

De uitvoeringskosten bedragen 10% van het bedrag per jaar van de rijkssubsidie, dat geldt voor 1 standaard eenheid met lichte of matige handicap.

Hoofdstuk 3. Invulling voorwaarden juiste werkplek

Artikel 3.

  • 1. Het college verstrekt op aanvraag aan iedere Wsw-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de Wsw-geïndiceerde juist wordt ingevuld.

  • 2. De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      Zijn onderneming staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

    • b.

      De aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de indicatiestelling en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, als passend aan te merken.

    • c.

      De duur van het dienstverband bedraagt tenminste zes maanden, met een mogelijkheid tot verlenging.

  • 3. De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      De begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

    • b.

      De begeleidingsorganisatie en/of haar medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van de doelgroep of de Wsw-geïndiceerde voor wie het persoonsgebonden budget is bestemd. Dat blijkt uit een afgegeven keurmerk zoals Borea of Blik op Werk, of de begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld.

Hoofdstuk 4. De wijze van vaststelling van de loonkostensubsidie

Artikel 4.

1.Het college stelt op verzoek van de Wsw-geïndiceerde de hoogte van de subsidie aan de werkgever vast, deze bedraagt maximaal € 14.000,00 per jaar bij een 36-urige werkweek.

Hoofdstuk 5. De subsidie aan de begeleidingsorganisatie

Artikel 5.

  • 1. Het college stelt de hoogte van de subsidie aan de begeleidingsorganisatie en de omvang van het aantal uren begeleiding vast, nadat de begeleidingsoragnisatie en de werkgever in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen tegen de voorgenomen subsidie.

  • 2. Het college kan de subsidie aan de begeleidingsorganisatie aanpassen, indien daartoe gerede aanleiding bestaat.

  • 3. De subsidie aan de begeleidingsorganisatie kan niet meer dan 26% van de Rijkssubsidie voor de Wsw-geïndiceerde bedragen.

Hoofdstuk 6. Subsidie voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

Artikel 6.

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan de werkgever van de Wsw-geïndiceerde voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit een deskundigenrapport blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het naar het oordeel van het college niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • 2. Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken komen niet in aanmerking voor subsidie door het college.

  • 3. Een subsidie wordt alleen verstrekt indien er sprake is van een dienstverband van minimaal zes maanden.

  • 4. Aanpassingen waarvan de kosten hoger zijn dan de overeen te komen loonkostensubsidie én begeleidingskosten, komen niet voor een subsidie in aanmerking. In dat geval wordt de arbeidsplaats niet als passend beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan het college anders besluiten.

  • 5. Het college regelt de wijze van uitbetaling van de subsidie.

Hoofdstuk 7. Indienen van de aanvraag

Artikel 7.

  • 1. De Wsw-geïndiceerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger dient een aanvraag voor een persoonsgebonden budget in, door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt ondertekend door de Wsw-geïndiceerde en zo mogelijk door de werkgever en een vertegenwoordiger van de begeleidingsorganisatie.

  • 2. Het college kan voor de aanvraag een aanvraagformulier vaststellen.

Hoofdstuk 8. Beslistermijn

Artikel 8.

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Hoofdstuk 9. Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie

Artikel 9.

Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de periodieke subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • b.

    wijze van bevoorschotting van de subsidie;

  • c.

    de verplichtingen van de werkgever.

Hoofdstuk 10. Het vaststellen van de periodieke subsidie

Artikel 10.

  • 1. De werkgever verstrekt binnen 1 maand na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 2. Het college stelt de periodieke subsidie binnen vier weken na ontvangst van deze opgave vast.

Hoofdstuk 11. Verrekening met de voorschotten

Artikel 11.

De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 12. Verplichtingen van de werkgever

Artikel 12.

De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009 en werkt terug tot 1 januari 2008.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PersoonsGebonden budget Wsw.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 9 december 2008.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening PersoonsGebonden Budget Wet sociale werkvoorziening

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Eén van die veranderingen heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een PersoonsGebonden Budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw).

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever.

Naast het begeleid werken dat door gemeente of sociaal werkvoorzieningsschap (voortaan schap) tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het PersoonsGebonden Budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de Wsw-geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien. Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente of schap, bestaan een aantal verschillen.

Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf. De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidings-organisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren.

Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een

PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Een uitzondering geldt voor geïndiceerden die er zelf in slagen een passende werkplek te vinden, zij worden met voorrang behandeld. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een afgegeven indicatie voor Wsw volstaat. Ook een Wsw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente of schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd, zijn er in principe geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij het begeleid werken op dit moment organiseren. Dit geldt met name voor de eisen die zij aan werkgevers, de werkplek en aan begeleidings-organisaties stellen.

De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. De gemeente kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking niet weigeren, als:

  • 1.

    De betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    De door de Wsw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken subsidie, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke subsidie van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, eerste lid, Wsw).

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college, hoewel het college de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een subsidie voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke subsidie aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een subsidie voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze subsidies verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en subsidie worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in artikel 1, derde lid, van de wet.

PGB-bureau

Voor het uitvoeren van PGB’s zullen gemeenten verschillende werkzaamheden moeten uitvoeren, zoals voorlichten, informatie verstrekken, gesprekken met kandidaat PGB-ers aangaan, contacten met werkgevers en administratie verantwoording afleggen. Het is dan ook redelijk dat gemeenten een bepaald bedrag aan uitvoeringskosten mogen rekenen.

Berekening uitvoeringskosten

PGB’s dienen jaarlijks te worden vastgesteld, al zal de eerste keer vaststellen het meeste werk kosten. Verondersteld wordt dat voor het vaststellen van een PGB circa 16 uur nodig is en 20 uur voor de administratieve bewaking, afhandeling en verantwoording. Het kosten-dekkend uurloon van een consulent bedraagt € 71,- per uur x 36 uur = € 2556,-. Dat is door Divosa berekend.

Het vastgestelde percentage van 10% van het SE-bedrag lijkt dan ook reëel. Evaluatie van de uitvoering van de PGB’s dient een jaar na invoering plaats te vinden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Artikel 2

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en subsidies in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden de mate van

arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

Artikel 3

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Volgens artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Voor wat betreft de duur van het, minimale, dienstverband is het van belang te weten dat het rijk de bonus voor begeleid werken pas uitkeert als er sprake is van een dienstverband van zes maanden. Daarom is in dit artikel gekozen voor een dienstverband van minimaal 6 maanden.

Wat betreft de voorwaarden waaraan begeleidingsorganisaties moeten voldoen is geprobeerd de keuzevrijheid van burgers voor een organisatie zo groot mogelijk te houden.

Artikel 4

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5

Op basis van ervaringsgegevens blijkt dat de omvang van het aantal uren aan begeleiding in de tijd kan variëren, afhankelijk van de behoefte hieraan en de aard van de handicap. Daarom is, ook facultatief, de mogelijkheid in de verordening opgenomen om het aantal uren aan begeleiding, en dus de subsidie, aan te passen. Partijen (gemeente,Wsw-geïndiceerde en begeleidingsorganisatie) moeten het hier uiteraard wel over eens zijn en van te voren met elkaar afspreken dat periodieke evaluaties over aanpassingen in de omvang van het aantal begeleidingsuren plaats vinden. Op die manier kan maatwerk in de begeleiding worden geleverd.

In het 3e lid is een maximum gesteld aan de te verstrekken subsidie voor begeleiding.

Artikel 6

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een subsidie (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige subsidie kan worden verstrekt.

Het derde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken Wsw-geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan.

In het vierde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de subsidie. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Artikel 7

De Wsw-geïndiceerde of zijn/haar vertegenwoordiger zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke subsidie aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats en een periodieke subsidie aan de begeleidingsorganisatie. Al deze subsidies worden in één beschikking aan de aanvrager toegezonden, met een afschrift aan de begeleidingsorganisatie en werkgever.

Artikel 8 en 9

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 10

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Artikelen 11, 12 en 13

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.