Regeling vervallen per 15-04-2021

Beleidsregel bijzondere bijstand en minimabeleid in 2015 en volgende jaren

Geldend van 25-03-2015 t/m 14-04-2021

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand en minimabeleid in 2015 en volgende jaren

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • 1.

      Rechthebbende: de inwoner van de gemeenten Berkelland, Oost Gelre of Winterswijk van 18 jaar en ouder, die een inkomen heeft dat gelijk is aan of minder dan 110 % (hierboven geldt draagkracht) van de voor hem geldende bijstandsnorm (inclusief toeslagen en verlagingen),

    • 2.

      Burgemeester en wethouders: het college van Burgemeester en Wethouders van één van de in het eerste lid genoemde gemeenten.

    • 3.

      Dagelijks Bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek;

    • 4.

      Schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot en met 17 jaar die voltijd dagonderwijs volgen.

Artikel 2. Bijzondere bijstand en individualisering

  • 1.

    Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.

  • 2.

    De individuele situatie van de betrokkene dient beoordeeld te worden en bepaald of bijzondere bijstand noodzakelijk is. Uiteindelijk moet dus altijd de individuele situatie leidend zijn voor toekenning van de bijzondere bijstand

Artikel 3. Aanvraag datum en ingangsdatum.

  • 1.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt of de nota is opgemaakt, in ieder geval binnen één maand. De ingangsdatum van de bijzondere bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt of de nota is opgemaakt (Indien de aanvraag binnen één maand is gedaan). De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van het draagkrachtjaar, tenzij het draagkrachtjaar al op een eerder moment is begonnen.

  • 2.

    De Sociale Dienst Oost Achterhoek handelt overeenkomstig het gestelde in lid 1 van dit artikel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het gestelde in lid 1 van dit artikel.

Hoofdstuk 2. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.

Paragraaf 1 Draagkracht.

Artikel 4. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • 1.

    het eventueel aanwezige vermogen en;

  • 2.

    het eventueel aanwezige meerinkomen.

Artikel 5. Draagkrachtperiode.

  • 1.

    Gedurende de periode dat een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ wordt ontvangen, heeft men geen draagkracht, op voorwaarde dat het vermogen dat toelaat. Dit geldt eveneens voor een uitkering op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen.

  • 2.

    Voor pensioengerechtigden (Algemene Ouderdoms Wet (AOW- leeftijd), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten [Wajong]), wordt de draagkracht éénmaal vastgesteld, tenzij dit in redelijkheid onjuist blijkt te zijn.

  • 3.

    De draagkracht in het inkomen wordt voor alle overigen vastgesteld voor een periode van drie jaar, aanvangende op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend.

  • 4.

    Indien binnen de vastgestelde periode van drie jaar een nieuwe bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de al eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

  • 5.

    De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van drie jaar op het tijdstip waarop de voorafgaande periode is verstreken.

  • 6.

    Indien betrokkene is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, heeft men geen draagkracht gedurende de looptijd van de sanering.

Artikel 6. Percentage draagkracht.

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld op 20% van het verschil tussen het netto meerinkomen (per maand) en 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm tot een bedrag van € 125,00. Van het netto meerinkomen boven de € 125,00 wordt de draagkracht vastgesteld op 50% (inkomen en bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag) (Zie schema en tabel bijlage 1 en 2).

  • 2.

    Bij de woonkostentoeslag wordt de draagkracht vastgesteld op 100% van het netto inkomen boven de voor betrokkene geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    De draagkracht wordt in één keer verrekend tenzij het gaat om periodieke kosten dan wordt de draagkracht per maand verrekend.

Let op: dit is niet hetzelfde als afloscapaciteit / reserveringsruimte

Artikel 7. Herzien van de draagkracht.

  • 1.

    De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode herzien, indien wijziging van de omstandigheden (zoals gezinssamenstelling / inkomen) daartoe aanleiding geeft;

  • 2.

    Rechthebbenden zijn verplicht, zoals beschreven in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, uit eigen beweging wijzigingen in het inkomen of vermogen door te geven.

  • 3.

    Het naleven van de inlichtingenplicht door de doelgroep uit artikel 11 lid 3 van deze beleidsregels, waarvan de draagkracht eenmaal per 3 jaar wordt vastgesteld, zal steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

Artikel 8. Draagkracht en gebruiksduur

Indien de gebruiksduur van een gebruiksgoed, waarvoor bijzondere bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan een jaar uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkracht één jaar in aanmerking genomen.

Paragraaf 2. Inkomen.

Artikel. 9 Inkomen.

  • 1.

    Meerinkomen. Voor de vaststelling van de draagkracht neemt het Dagelijks Bestuur het bedrag in aanmerking, waarmee de inkomsten (zoals bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet) de som overschrijden van de op grond van de Participatiewet toepasselijke uitkeringen vermeerderd met 10% en houden we geen rekening met de eventuele van toepassing zijnde aanvullende bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels. Het bedoelde bedrag wordt verder aangeduid met de term ‘meerinkomen’.

  • 2.

    Vaststelling jaarinkomen. Bij de vaststelling van het jaarinkomen wordt ten aanzien van regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt (zie hieronder).

  • 3.

    Onregelmatig genoten inkomsten.

Bij de vaststelling van het jaarinkomen worden niet regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten bepaald op het gemiddelde van de som van deze inkomsten over de drie maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt of de aanvraag om bijstand is ingediend (zie hieronder).

Artikel 10. Op het inkomen in mindering te brengen kosten.

Op het inkomen van belanghebbende wordt het volgende in mindering gebracht:

  • a.

    verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, evenals ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie);

  • b.

    ten laste van de belanghebbende blijvende noodzakelijke kosten in verband met studie en opleiding van zijn kinderen.

Paragraaf 3 Vrijlating.

Artikel 11 Pensioenvrijlating.

De pensioenvrijlating geldt alleen voor algemene bijstand (artikel 33 lid 5 Participatiewet) en is geen vrijlating bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.

Paragraaf 4. Vermogen.

Artikel 12. Vermogen.

Het vermogen van de aanvrager wordt ten volle als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet. Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing. (Zie ook artikel 21)

Artikel 13. Het vermogen wordt vastgesteld volgens de regels zoals beschreven in artikel 34 van de Participatiewet

Eveneens als vermogen geldt:

  • a.

    een auto/motor/caravan/pleziervaartuig waarvan de dagwaarde volgens de ANWB koerslijst, op het moment van de aanvraag € 7.000, - of meer bedraagt. Het meerdere boven dit bedrag geldt als vermogen. Dit geldt alleen voor een eerste auto/motor/caravan/pleziervaartuig. Vanaf een tweede auto/motor/caravan/pleziervaartuig dient de waarde volledig tot het vermogen te worden gerekend.

  • b.

    obligaties, aandelen, opties etc.; de actuele waarde wordt volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen; alleen bij daadwerkelijke verkoop de verkoopkosten in mindering brengen;

  • c.

    levensverzekering(en), lijfrente(n), koopsompolis(sen), spaarbeleg etc. indien er sprake is van een bijzondere spaarvorm, dan wordt de afkoopwaarde volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.

Paragraaf 6. Drempelbedrag.

Artikel 14. Drempelbedrag.

  • 1.

    Lid 2 van artikel 35 Participatiewet geeft het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid een drempelbedrag in te stellen tot een maximumbedrag van € 129- (bedrag geldt per 01-01-2015

  • 2.

    Er wordt geen drempelbedrag berekend bij de vaststelling van het recht op, en de hoogte van de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 3. Voorliggende voorzieningen.

Artikel 15. Voorliggende voorzieningen.

Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Paragraaf 1. Zorgverzekering.

Artikel 16. Premie zorgverzekering.

De premie voor de basiszorgverzekering behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kan worden betaald, terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

Artikel 17. Eigen risico.

1.Er wordt geen bijzondere bijstand toegekend voor het verschuldigde wettelijke of vrijwillige eigen risico van de zorgverzekering.

Artikel 18. Collectieve en aanvullende zorgverzekering voor minima (czm).

  • 1.

    De gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk bieden rechthebbenden de mogelijkheid om zich collectief aanvullend te verzekeren bij Menzis.

  • 2.

    Deze collectieve aanvullende verzekering is bedoeld voor iedere rechthebbende van één van de in lid 1 genoemde gemeenten met een inkomen tot maximaal 130%van de voor hem geldende bijstandsnorm en een vermogen dat niet hoger is dan de voor hem geldende vrijlating.

Artikel 19. Bijdrage in de premie.(let op! Geldt alleen voor Oost Gelre. Berkelland en Winterswijk kennen een bijdrage van € 10,- toe maar deze bijdrage komt vanuit Wmo budget. )

  • 1.

    Om inwoners met een laag inkomen en een WMO indicatie te stimuleren om het meest uitgebreide pakket van de czm bij Menzis te nemen, kennen we een bijdrage in de premie toe.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt het verschil tussen extra verzorgd 2 en extra verzorgd 3. Per 01 januari 2015 is dit een bedrag van € 20,34 per maand.

Artikel 20. Bijstand medische kosten.

1.Voor de bijzondere bijstand moet de Zorgverzekeringswet (ZVW), AWBZ en WMO als een passende en toereikende voorliggende voorziening worden gezien. Alle kosten die niet in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van de ZVW, AWBZ en WMO komen ook niet in aanmerking voor een vergoeding op grond van de bijzondere bijstand. Deze aanvragen dienen te worden afgewezen omdat deze kosten door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden gezien (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

Kosten die (gedeeltelijk) worden vergoed uit een aanvullende collectieve zorgverzekering zijn derhalve niet noodzakelijk en hiervoor bestaat geen recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    Worden de kosten op grond van de ZVW wel als noodzakelijk gezien, maar worden de kosten om budgettaire redenen niet of niet volledig vergoed, dan kan er wel aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt. Het gaat hier bijvoorbeeld om kosten waarvoor een eigen bijdrage moet worden betaald vanuit de basisverzekering.

  • 3.

    Bij zeer dringende redenen kan er toch bijzondere bijstand worden verstrekt voor kosten die door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden gezien.

Paragraaf 2. Advisering.

Artikel 21. Medisch advies.

  • 1.

    Om vast te stellen of kosten in het individuele geval medisch noodzakelijk zijn kan een medisch advies worden opgevraagd.

  • 2.

    Voor de navolgende kostensoorten behoeft in principe geen medisch advies te worden opgevraagd:

  • ·

    kosten orthodontist voor jongeren onder 18 jaar;

  • ·

    kosten van een standaard gehoorapparaat;

  • ·

    reiskosten in verband met een bezoek aan een medisch specialist;

  • ·

    kosten die lager zijn dan € 250, - per jaar;

  • ·

    indien de noodzaak is vastgesteld door een voorliggende voorziening.

Voor alle overige kostensoorten wordt een medisch advies opgevraagd.

Hoofdstuk 4. Mogelijke vormen van bijzondere bijstand.

Artikel 22. Bijstand om niet en onvoldoende besef van verantwoordelijkheid.

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt in principe om niet verstrekt.

  • 2.

    Indien er sprake is van onvoldoende getoond besef van verantwoordelijkheid om zelf in de kosten van bijzondere bijstand te voorzien, kan de bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt (zie ook artikel 48 van de Participatiewet)

Voor wat betreft de aflossing van de lening wordt verwezen naar de beleidsregels terugvordering en verhaal.

Artikel 23. Eigen woning en bijzondere bijstand of verstrekkingen op grond van het minimabeleid.

  • 1.

    Bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid is mogelijk, indien men in een eigen woning woont. De verstrekking is om niet indien de overwaarde in de woning lager is dan vermogensvrijstelling op grond van artikel 34, lid 2 en sub d van de Participatiewet (€ 49.700, - per 01-01-2015).

  • 2.

    Indien de overwaarde van het vermogen verbonden in de woning meer bedraagt dan in het eerste lid bedoelde bedrag, is bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid om niet mogelijk. De verstrekking mag (op jaarbasis) niet meer bedragen dan de voor betrokkene geldende norm voor algemene bijstand per maand (incl. vakantietoeslag).

  • 3.

    Bedraagt de verstrekking (op jaarbasis) meer dan de voor betrokkene geldende maandnorm, dan wordt het vrij te laten bedrag van het vermogen verbonden in de eigen woning, overeenkomstig artikel 34, lid 2 en sub d van de Participatiewet vastgesteld. De verstrekkingen (boven de in lid 2 genoemde maandnorm) worden in dat geval bij verkoop van de woning teruggevorderd.

  • 4.

    Indien rechthebbende bezwaar heeft tegen de terugvordering als bedoeld in lid 3, kan worden volstaan met het verstrekken van dat deel van de uitkering dat om niet kan worden gegeven.

Hoofdstuk 5. Soorten van bijzondere bijstand.

Artikel 24. Algemeen.

  • 1.Er wordt geen limitatieve opsomming gegeven van alle kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Dit is sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Artikel 25. Bijzondere bijstand aan jongeren voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

    • 1.

      Voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar heeft de wetgever aparte bijstandsnormen in het leven geroepen. Deze staan vermeld in artikel 20 Participatiewet. In sommige gevallen zijn deze bijstandsnormen voor deze personen niet toereikend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand behoort dan tot de mogelijkheden.

    • 2.

      Op grond van artikel 12 Participatiewet heeft een persoon van 18, 19 of 20 jaar namelijk recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de norm genoemd in de Participatiewet en deze persoon voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of;

    • b.

      de persoon redelijkerwijs zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

    • c.

      De toe te kennen bijzondere bijstand wordt beperkt tot een aanvulling van 50% van de. de rijksnorm een echtpaar.

    • d.

      Het gestelde in lid c geldt niet als de jongere aantoonbaar hogere kosten van bestaan heeft, waardoor aanvulling tot de uitkeringsnorm niet afdoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.

Artikel 26. Bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag.

    • 1.

      Heeft men buiten eigen toedoen geen recht op (volledige) huurtoeslag en bewoont men een woning / woonwagen / woonschip, waarop de Wet op de huurtoeslag en de ministeriële ‘regeling huurtoeslaggrenzen’ van toepassing is, dan kan een woonkostentoeslag ter hoogte van de (theoretische) huurtoeslag worden toegekend voor maximaal 12 maanden.

    • 2.

      Bij de vaststelling / berekening dient gebruik gemaakt te worden van de site www.toeslagen.nl en het formulier WKT van Schulinck. De op basis van lid 1 berekende toeslag geldt ook voor bewoners van een eigen huis, die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Voor hen geldt dat de van toepassing zijnde belastingteruggave wordt gezien als een voorliggende voorziening. Deze wordt op de bijstand in de woonkosten in mindering gebracht.

    • 3.

      Rechthebbenden met een eigen woning kunnen ook voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.

    • 4.

      Voor woonkosten geldt een draagkracht van 100% van het meerinkomen boven de voor betrokkene geldende bijstandnorm.

    .

Artikel 27. Verhuisvoorwaarde.

    • 1.

      Binnen 12 maanden na aanvang van de woonkostentoeslag dient men passende woonruimte aanvaard te hebben (met een huur waarop de Wet op de huurtoeslag wél van toepassing is). Dit geldt zowel voor huizen met een huur boven de maximale huur als voor eigen woningen.

    • 2.

      Zolang de woonkostentoeslag voldaan wordt uit de ruimte binnen de krediethypotheek wordt geen verhuisverplichting opgelegd.

    • 3.

      Indien een verhuisverplichting is opgelegd en men verhuist verwijtbaar niet, dan vervalt het recht op bijzondere bijstand in de woonkosten.

    • 4.

      Heeft men ondanks aantoonbare serieuze pogingen, of op grond van dringende individuele omstandigheden niet aan de verhuisvoorwaarde kunnen voldoen, dan kan verlenging met 1 x 12 maanden worden toegekend.

    • 5.

      Indien de krediethypotheekruimte volledig is benut en de woonlasten bevinden zich nog steeds boven de maximale huur, dan wordt alsnog een verhuisverplichting opgelegd.

    • 6.

      Aan belanghebbenden aan wie een verhuisverplichting is opgelegd kan zo nodig op grond van artikel 32 van deze beleidsregels bijstand (om niet) worden verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en een deel van de noodzakelijke kosten van stoffering of herinrichting (rekening houdend met de reserveringscapaciteit vanaf het moment dat men op de hoogte was van de noodzaak om te verhuizen). Deze regeling heeft als voordeel, dat de betreffende klanten weer zelf kunnen reserveren en dat de woonkostentoeslag komt te vervallen of kan worden verminderd in afwachting van huurtoeslag.

    • 7.

      De mogelijke vergoeding van de kosten van stoffering of herinrichting gelden alleen indien men in het werkgebied van de Sociale Dienst Oost Achterhoek blijft wonen.

    • 8.

      Verhuist men naar een plaats buiten het werkgebied van de Sociale Dienst Oost Achterhoek dan is de gemeente waar men gaat wonen de aangewezen gemeente om een vergoeding aan te vragen. Dit geldt niet voor de transportkosten. Hiervoor kan ook bij vertrek buiten het werkgebied van de Sociale Dienst Oost Achterhoek bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 28. Bijzondere bijstand voor betaling van rente en aflossing.

  • De Stadsbank Oost Nederland dient als een voorliggende voorziening te worden gezien bij het verstrekken van een lening (leenbijstand). De Nederlandse Vereniging van Volkskrediet gaat ervan uit, dat een lening voor de belangrijkste doelgroep van de bank maximaal 3 jaar mag lopen. De betrokken klanten dienen zo spoedig mogelijk in staat te worden gesteld om zelf weer te reserveren (van achteraf sparen naar vooraf sparen). Het kan voorkomen, dat de te betalen rente en aflossing hoger is dan de aflossingscapaciteit (als regel wordt dan om borgstelling door de gemeente verzocht). In dergelijke gevallen kan voor de betaling van rente en aflossing, voor zover hoger dan de aflossingscapaciteit, bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 29. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.

  • Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, overeenkomstig de richtprijzen van de Nibud, kan worden verstrekt in de vorm van:

    • a.

      borgtocht;

    • b.

      een geldlening;

    • c.

      bijstand om niet:

Artikel 30. Algemene regel (voor duurzame gebruiksgoederen).

  • 1.Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeenten/ Sociale Dienst voor de terugbetaling borg staan. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteert nog de mogelijkheid van bijstand in de vorm van een lening.

Artikel 31. Uitzonderingen op de algemene regel /drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau.

    • 2.

      Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.

    • 3.

      Bij een inkomen op maximaal 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer mogelijk geacht te kunnen reserveren voor het vervangen van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen.

    • 4.

      Bijzondere bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen wordt alleen verstrekt voor de noodzakelijke vervanging (dus niet bij de eerste aanschaf) van de navolgende goederen (maximaal éénmaal per 5 jaar):

    • ·

      wasmachine;

    • ·

      diepvries

    • ·

      magnetron

    • ·

      koelkast;

    • ·

      kooktoestel of gasfornuis;

    • ·

      bedmatras (1- of 2 persoons -);

    • ·

      stofzuiger.

    • 5.

      Voor de maximale vergoeding voor de in lid 3 genoemde goederen, gelden de bedragen genoemd in de meest recente Nibud prijzengids op het moment van aanvraag.De noodzakelijke vervanging dient te worden aangetoond door een erkende reparateur.

    • 6.

      Is vervanging niet noodzakelijk dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van reparatie. De reparatiekosten dienen in verhouding te staan tot de waarde van het duurzame gebruiksgoed.

    • 7.

      Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen in het algemeen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking.

    • 8.

      Een aan de aanvrager toegekende individuele inkomenstoeslag wordt daarbij niet aangemerkt als een voorliggende voorziening.

Artikel 32. Woninginrichting:

      • 1.

        Inleiding. Kosten verbonden aan het inrichten van een woning vallen onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en komen in de regel niet in aanmerking voor bijstand. Deze dient de inwoner te bekostigen door reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Wordt er bijstand verstrekt voor woninginrichting dan dienen de duurzame gebruiksgoederen te worden verstrekt in de vorm van een leenbijstand.

      • 2.

        Geen recht op bijstand voor woninginrichting. Inwoners die voor het eerst zelfstandig woonruimte betrekken hebben geen recht op (leen)bijstand voor woninginrichting. Dit geldt niet voor inwoners die in het kader van de taakstelling huisvesting statushouders een woning betrekken.

      • 3.

        Recht op bijstand voor woninginrichting Indien belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren of niet kan betalen door middel van gespreide betaling achteraf, kan leenbijstand worden verleend. Hierbij geldt dat de Stadsbank niet als een voorliggende voorziening geldt wanneer de aanvrager langer dan 3 jaar een inkomen geniet dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandnorm.

      • 4.

        Aan het verstrekken van leenbijstand zijn de volgende voorwaarden verbonden:

        • a.

          de noodzaak wordt individueel beoordeeld en getoetst

        • b.

          per huishouden wordt éénmalig tot een maximum bedrag leenbijstand verstrekt, hiertoe behoort ook de bijstand die door een andere gemeente is verstrekt

        • c.

          de bedragen voor woninginrichting zijn gebaseerd op de meest recente versie van de prijzengids van het NIBUD en zijn aan een maximum gebonden

    • 5.

      De verstrekking

      • a.

        De kosten van verf en behang worden tot de inrichtingskosten gerekend.

      • b.

        De bedragen voor de overige woninginrichting zijn gebaseerd op de prijzengids van het NIBUD en zijn aan een maximum gebonden.

      • c.

        Bij een complete woninginrichting wordt in afwijking van de meest recente Nibud–prijzengids uitgegaan van 50% van de waarde van het door Nibud vastgestelde inventarispakket, omdat de belanghebbende geacht kan worden sommige goederen tweedehands aan te kunnen schaffen.

    • 6.

      Controle. Of de aanvrager het betreffende bedrag daadwerkelijk besteedt aan de voor de inrichting noodzakelijke kosten dient geverifieerd te worden aan de hand van nota’s. Bij een volledige inrichting gaan we ervan uit dat gebruikte goederen worden aangeschaft. In dat geval behoeft geen aankoopnota te worden overgelegd, maar kan worden volstaan met een overzicht van gekochte goederen.

    • 7.

      Voorschotten. Om de woninginrichting te kunnen betalen, kan de bijstand in de vorm van voorschotten worden verstrekt.

Artikel 33. Eigen bijdrage maaltijdvoorziening De eigen bijdrage voor een maaltijdvoorziening wordt:

    • a.

      In de gemeente Berkelland vastgesteld volgens de normen van het Nibud. De eigen bijdrage voor een alleenstaande en een echtpaar zijn hetzelfde. (norm per 01-01-2015 € 2,42)

    • b.

      In de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk vastgesteld op € 4,60 per persoon per warme maaltijd. (normbedrag belastingdienst per 01-01-2015)

Hoofdstuk 6. Kindregelingen

Artikel 34. Doelgroep.

  • Het betreft hier individuele bijzondere bijstand met groepskenmerken. De doelgroep wordt gevormd uit personen mét kinderen tot 18 jaar waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Is het inkomen hoger dan 110% van de bijstandsnorm dan zijn de draagkrachtregels uit hoofdstuk 2 van deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 35. Indirecte schoolkosten voor ouder(s) met kinderen.

  • Voorwaarden:

    • 1.

      het kind dient bij de vergoeding voor directe schoolkosten op de eerste dag van het schooljaar ingeschreven te staan bij een school voor basis- of voortgezet/beroepsonderwijs. De verstrekking geldt voor kinderen van 4 tot 18 jaar. Kosten dienen altijd te worden aangetoond en er wordt alleen uitgekeerd na inlevering van de nota’s.

    • 2.

      Per aanvrager kan per (school)jaar worden verstrekt:

    • a.

      in de gemeente Berkelland € 175, - per kind op de basisschool en € 350, - per kind in het voortgezet of beroepsonderwijs

    • b.

      in de gemeente Winterswijk € 125, - per kind op de basisschool en € 200, - per kind in het voortgezet of beroepsonderwijs.

    • c.

      Het betreft hier richtbedragen. Indien een aanvrager op grond van bijzondere omstandigheden meer kosten maak dan dient hiervoor een aparte aanvraag te worden ingediend.

Artikel 36. Computer ten behoeve van schoolgaande kinderen in het voortgezet- of beroepsonderwijs tot 18 jaar.

  • 1.Personal Computer (met toebehoren, zoals printer, Officepakket, virusscan en installatie), tot een maximum van € 500, - per computer.

    2.Eénmaal per 5 jaar kan een aanvraag worden ingediend voor het vervangen van de computer

    3.In de gemeente Winterswijk geldt dat per gezin met kinderen tot 18 jaar die voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs volgen één abonnement op een internetprovider tot een maximum van € 20, - per maand kan worden verstrekt.

Artikel 37. Participatieregeling voor kinderen van 0 tot 18 jaar.

    • 1.

      Voor kinderen van 0 tot 18 jaar gelden de volgende vergoedingen:

    • a.

      In Berkelland en Winterswijk € 200, - en

    • b.

      in Oost Gelre € 400, - per kind per jaar.

    • c.

      Het betreft hier richtbedragen. Indien een aanvrager op grond van bijzondere omstandigheden meer kosten maak dan dient hiervoor een aparte aanvraag te worden ingediend.

    2.Voor deze kosten en die op grond van artikel 35, lid 3 van deze beleidsregels geldt dat jaarlijks het maximumbedrag wordt toegekend en uitbetaald, nadat de betreffende declaraties zijn ingediend. De betreffende declaraties dienen binnen drie maanden na afloop van het betreffende jaar te zijn ingediend.

    3.De vergoedingen voor indirecte schoolkosten en participatie kunnen gecombineerd worden.

Artikel 38. Zwemles voor kinderen

  • Voor kinderen vanaf 4 jaar die nog geen zwemdiploma hebben kan een vergoeding worden gegeven voor het behalen van het diploma A

    a.Berkelland maximaal € 250,- bovenop de participatievergoeding, die de ouder(s) op grond van artikel 36 lid 1 onder a ontvangt(ontvangen);

    b.Oost Gelre en Winterswijk volledige vergoeding voor het behalen van het zwemdiploma A.

Artikel 39. Peuterspeelzaal.

  • De eigen bijdrage voor de peuterspeelzaal voor kinderen van 2 tot 4 jaar kan worden vergoed voor:

    • a.

      Berkelland maximaal € 200, - per jaar te voldoen uit de participatievergoeding, die de ouder(s) op grond van artikel 36 lid 1 onder a ontvangt(ontvangen); op basis van noodzaak is een verdere vergoeding mogelijk

    • b.

      Oost Gelre volledige vergoeding van de eigen bijdragen tot 2 dagdelen per week, op basis van noodzaak is verdere vergoeding mogelijk;

    • c.

      Winterswijk vergoeding op basis van noodzaak.

Artikel 40. Speelotheek.

  • Voor kinderen van 0 tot 12 jaar kan een vergoeding worden verstrekt voor het lidmaatschap van de speelotheek.

    De kosten van een lidmaatschap zijn:  € 17,50 per lid per jaar voor één kind  € 15,00 per lid per jaar voor het tweede kind € 12,50 per lid per jaar voor het derde en volgende kind

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen.

Artikel 41. Nieuwe producten en garantiebepalingen.

  • De in deze beleidsregels genoemde vergoedingen voor de aanschaf van witgoed en elektronica gelden uitsluitend voor ongebruikte, nieuwe producten. Dat met het oog op de garantiebepalingen.

Artikel 42. Geldigheidsduur.

  • Dit beleid bijzondere bijstand 2015 blijft van toepassing tot het door een nieuw besluit is vervangen.

Artikel 43. Uitvoering.

    • a.

      Deze beleidsregels worden uitgevoerd door het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek. Over uitvoeringsaspecten waarin deze regeling niet voorziet, kan het dagelijks bestuur besluiten nemen.

    • b.

      Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015. Besluiten die voor 1 januari 2015 zijn genomen blijven ongewijzigd gehandhaafd.

    • c.

      De Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2014 en volgende jaren worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2015.

Burgemeester en wethouders van Berkelland