Regeling vervallen per 21-11-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent bomen Bomenverordening 2019

Geldend van 04-05-2019 t/m 20-11-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent bomen Bomenverordening 2019

De raad van de gemeente Berkelland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 maart 2019;

gelet op artikel 108, eerste lid, jo. artikel 149 Gemeentewet en artikel 2.2, lid 1, sub g, en artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming alsmede de artikelen 4 en 6 van het Europees Landschapsverdrag van de Raad van Europa;

overwegende dat de raad regels kan stellen ter bescherming van houtopstanden;

overwegende dat met het oog op de bescherming van biodiversiteit en landschappen - naast regels voor binnen de bebouwde kom - ook regels gesteld kunnen worden ten aanzien van houtopstanden in landelijk gebied;

b e s l u i t :

vast te stellen de BOMENVERORDENING 2019

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente Berkelland, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 sub a van de Wet natuurbescherming;

  • b.

    beeld- en sfeer bepalend: houtopstand die een vanzelfsprekende relatie heeft met zijn omgeving, bepalend voor het straatbeeld;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    bijzondere boom: boom, opgenomen in de lijst Bijzondere bomen en –groene structuren, welke lijst als bijlage onderdeel uitmaakt van het “Bomenbeleidsplan. ‘Bijzondere’ bomen in Berkelland”;

  • e.

    bijzondere groei- of snoeivorm: houtopstand waaraan extra zorg is besteed, bijvoorbeeld gekandelaberde, geknotte of geleide bomen of een houtopstand met een spontane afwijkende groeivorm. Hoogstam fruitbomen worden hier ook toe gerekend;

  • f.

    bijzondere groene structuur: een houtopstand, opgenomen in de lijst Bijzondere bomen en –groene structuren, welke lijst als bijlage onderdeel uitmaakt van het “Bomenbeleidsplan. ‘Bijzondere’ bomen in Berkelland”;

  • g.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • h.

    boomkundig waardevol: bijzondere houtopstand vanwege de zeldzaamheid van de soort of de variëteit;

  • i.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

  • j.

    cultuurhistorisch waardevol: houtopstanden die een historische binding hebben met hun standplaats of verwijzen naar een historische functie of structuur;

  • k.

    dunning: vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand. Geconcretiseerd houdt dit in: het kappen van bomen ter bevordering van de ontwikkeling van de bomen die blijven staan. Hierbij mogen de onderlinge kroonafstanden niet groter worden dan de ruimte die de bomen binnen 3 jaar weer kunnen dichtgroeien. Binnen de houtopstand mogen ook 1 of meer grotere ruimtes worden gekapt. Voorwaarde is dat het totaal hiervan niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van de gehele houtopstand. Bij dunning worden open plekken alleen geaccepteerd als het om bospercelen gaat die breder zijn dan 30 meter.

  • De onderlinge boomruimte mag hierbij niet groter zijn dan 1,5 keer de lengte van de overblijvende houtopstand (dus: 1,5 keer de hoogte van de houtopstand).De open ruimtes mogen niet direct aan de rand van het bos worden gemaakt. En de open ruimtes moeten worden gemaakt vanuit het oogpunt van bosbouwkundig beheer. Dat wil zeggen dat de handeling gericht moet zijn op natuurlijke verjonging en om meer structuur in het bos te krijgen. Er mogen geen handelingen worden verricht die deze natuurlijke processen tegengaan;

  • l.

    erf: een perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen om een gebouw (een woning of bedrijf) en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw. In het geval van een toegangsweg naar het gebouw is deze geen onderdeel van het erf;

  • m.

    groepen:

    • a.

      bomen op erven en in tuinen binnen de bebouwde kom;

    • b.

      bomen op erven en in tuinen buiten de bebouwde kom;

    • c.

      openbare houtopstanden binnen de bebouwde kom;

    • d.

      houtopstanden welke meldingsplichtig zijn op grond van de Wet natuurbescherming

    • e.

      overige houtopstanden;

  • n.

    hakhout: het periodiek (tussen de vijf en twintig jaar) afzetten van één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn afgezet opnieuw op de stronk kunnen uitlopen;

  • o.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg;

  • p.

    kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen;

  • q.

    kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

  • r.

    kweekgoed: bomen die worden gekweekt met het oogmerk deze te verhandelen en dat daartoe regelmatig onderhoud aan de bomen en het terrein alsmede handelsactiviteiten plaatsvinden;

  • s.

    monumentale houtopstanden: houtopstanden geregistreerd op door de Bomenstichting beheerde lijst van monumentale houtopstanden;

  • t.

    rooien: het geheel verwijderen of verplanten van de houtopstand;

  • u.

    tuin: omheind of afgeperkt stuk grond, aangrenzend aan een (woon)huis en dat is ingericht ten behoeve van het woongenot;

  • v.

    vellen: rooien, met inbegrip van verplanten, kappen, het snoeien van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen, het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 2 Lijst bijzondere bomen en –groene structuren in Berkelland

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om één of meerdere lijsten bijzondere bomen en –groene structuren vast te stellen (bijzondere bomenlijst). Deze ‘bijzondere’ bomenlijst wordt onderverdeeld in deellijsten naar de groepen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder m, van deze verordening.

  • 2. Besluiten met betrekking tot de totstandkoming dan wel de herziening van een lijst bijzondere bomen en –groene structuren worden openbaar gemaakt door publicatie in Berkelbericht. Tevens worden de eigenaren schriftelijk hiervan in kennis gesteld.

Artikel 3 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een boom of houtopstand die voorkomt op een lijst, bedoeld in artikel 2, eerste lid,

    • b.

      houtopstanden welke meldingsplichtig zijn op grond van de Wet natuurbescherming,

    • c.

      overige houtopstanden, gelegen buiten de bebouwde kom en niet staande op een erf of in een tuin, of

    • d.

      overige houtopstanden gelegen binnen de bebouwde kom en niet staande op een erf of in een tuin of op gemeentelijke grond;

  • te vellen of te doen vellen.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van de houtopstand:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden van recreatie en leefbaarheid.

  • 3. In beginsel wordt geen vergunning verleend indien:

    • a.

      de houtopstand is aangelegd op basis van artikel 6 en 7 van de verordening,

    • b.

      de houtopstand is aangelegd met (overheids)subsidie, of

    • c.

      de houtopstand is aangelegd op basis van een voorwaarde verbonden aan een afwijking van het bestemmingsplan.

  • 4. Een vergunning mag niet worden geweigerd indien deze wordt aangevraagd om te voldoen aan een verplichting ingevolge artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorwaarden.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom indien het betreft:

    • a.

      uit populieren of wilgen bestaande:

      • 1°.

        wegbeplantingen,

      • 2°.

        beplantingen langs waterwegen, of

      • 3°.

        eenrijige beplantingen langs landbouwgronden,

    • tenzij deze zijn geknot,

    • b.

      naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar, of

    • c.

      kweekgoed.

  • 7. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tevens niet voor:

    • a.

      houtopstanden die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag,

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout dat reeds eerder is afgezet, dit ter uitvoering van het reguliere onderhoud en het uitvoeren van dunning,

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, of

    • d.

      uit populieren, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtig biomassa, indien zij tenminste eens per 10 jaar worden geoogst, bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter en zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Artikel 4 Spoedeisend belang

Indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang kan de

burgemeester toestemming geven tot direct vellen. De aanvrager wordt er op gewezen de direct omwonenden hiervan, vóór het vellen, in kennis te stellen.

Artikel 5 Vervaltermijn vergunningen

  • 1. De vergunning is maximaal één jaar geldig. De termijn gaat lopen de dag na het onherroepelijk worden van het besluit.

  • 2. In de vergunning kan een afwijkende vervaltermijn worden opgenomen voor zover dit noodzakelijk is en de waarde van de houtopstand dit toelaat.

Artikel 6 Vergunningsvoorschriften herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig het door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen en aan het bevoegd gezag mededeling te doen dat de herplant is uitgevoerd.

Artikel 7 Aanvullende bevoegdheden

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstanden bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor de bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 8 Bestrijding van iepeziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepeziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau),

    • b.

      iepespintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van de iepeziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen,

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen,

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepeziekte wordt voorkomen.

  • 3. a. Het is verboden gevelde besmette iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • b. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontbaste iepehout en op iepehout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

  • c. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens het bevoegd gezag kunnen worden verricht.

Artikel 9 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 10 Overgangsbepaling

  • 1. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van toepassing ten aanzien van omgevingsvergunningen aangevraagd vóór dat tijdstip.

  • 2. De Omgevingsverordening bijzondere bomen en - groene structuren 2010 wordt ingetrokken.

  • 3. Vigerende beleidsregels op basis van de Omgevingsverordening bijzondere bomen en - groene structuren 2010 en de lijst bijzondere bomen en –groene structuren gelden als besluiten op basis van de Bomenverordening 2019.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bomenverordening 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

16 april 2019

de griffier,

de voorzitter,

Artikelgewijze toelichting bij de Bomenverordening 2019

Artikel 1Begripsomschrijving

  • a.

    bebouwde kom. De Wet natuurbescherming is alleen van toepassing buiten de begrenzing van de ‘bebouwde kom Wet natuurbescherming’. De gemeenteraad stelt de begrenzing vast op grond van artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming. Op grond van artikel 9.9, lid 1, van de Wet natuurbescherming gelden de raadsbesluiten op grond van de Boswet als kombesluiten op grond van de Wet natuurbescherming (overgangsrecht).

  • b.

    beeld- en sfeer bepalend. Er moet sprake zijn van een vanzelfsprekende relatie tussen de houtopstand en de omgeving. Dit type houtopstand is bepalend voor het straatbeeld. Voor de omwonenden is het een duidelijk vertrouwde omgeving waarin de opstand een oriëntatiepunt vormt, het gevoel van thuis. Verwijdering zal als een direct gemis in het stads- of dorpsbeeld worden ervaren.

  • c.

    bevoegd gezag. Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning (artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo) Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt.

  • d.

    bijzondere boom. Deze zijn te herkennen als één of meerdere afzonderlijk te beoordelen bomen welke als punt onderdeel uitmaken van een groter verband. Aan deze bomen is, door de relatie met hun standplaats, een bijzondere waarde toe te kennen. Hierbij moet gedacht worden aan, solitaire bomen, entreebeplanting en boomgroepen.

  • e.

    bijzondere groei- of snoeivorm. Hierbij moet worden gedacht aan houtopstanden waaraan extra zorg is besteed, bijvoorbeeld gekandelabeerde, geknotte en geleide bomen maar ook bomen met een spontaan afwijkende groeiwijze of hoogstam fruitbomen zijn hiertoe te rekenen. Dit soort bomen heeft door aangepast beheer een bepaalde functie kunnen vervullen welke verwijst naar de vroegere waarde. Deze bomen hebben tevens een actuele waarde.

  • f.

    bijzondere groene structuur. Zijn in drie vormen te herkennen.

    • 1.

      Als lijnvormige beplanting welke langs historische- en tegenwoordige gebiedsontsluitingswegen staan. Hiertoe zijn zowel laan-, éénrijige- en verspreid staande beplantingen te rekenen;

    • 2.

      Als groene zones welke een scheiding vormen tussen gebieden. Dit kan zijn tussen stads- en landschap maar ook binnen bebouwde gebieden tussen twee wezenlijk verschillende vlakken;

    • 3.

      Als zelfstandige, openbaar toegankelijke ruimten met een overwegend groen karakter. Hiertoe zijn onder meer begraafplaatsen en parken te rekenen.

  • g.

    boom. Afbakening van het begrip boom is van belang met het aangeven van de ondergrens van bescherming. De minimale diktemaat is de meest gangbare en meest heldere vorm van afbakening. De minimaal 10 cm doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. De minimumgrootte geldt niet voor aanplant in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht.

  • h.

    boomkundig waardevol. Vaak subjectief gevoel, iets dat er is als erfgoed. Iets om met eerbied mee om te gaan. De waarde van bomen wordt in het “Bomenbeleidsplan ‘Bijzondere” bomen in Berkelland” weergegeven in vier categorieën die volgens ons van belang zijn in ons plangebied.

  • Deze vier categorieën zijn: cultuurhistorische waarde, esthetische waarde, ecologische waarde en economische waarde.

  • i.

    boomwaarde. Dit is een financiële benadering van de waarde van een boom. Grondslag hiervoor zijn de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend.

  • j.

    cultuurhistorisch waardevol. Dit heeft te maken met de geschiedenis van de plek waar de boom staat. Er is vaak een relatie te leggen tussen bomen en hun standplaats. Voorbeelden hiervan zijn bomen op een marktplein, knotlinden bij een boerderij of bomen in een stadspark. Als de boom verdwijnt of de omgeving veranderd kan de plek veel van zijn cultuurhistorische waarde verliezen. Als alle bomen met een cultuurhistorische achtergrond uit de openbare ruimte verdwijnen, wat blijft er dan nog over. Cultuurhistorie wordt vaak als belangrijk ervaren en hieraan ontleend ons plangebied veel van haar identiteit.

  • k.

    dunning. Er is aangesloten bij de definitie uit artikel 1.1 lid 1, van de Wet natuurbescherming aangevuld met een concretisering. Dunnen is het om beheerstechnische redenen verwijderen van bomen, teneinde de resterende bomen meer groeiruimte te geven het is daarbij niet van belang of de te “dunnen” boom wordt afgezaagd of gerooid. De begripsomschrijving is flink uitgebreid ten opzichte van de ‘oude’ Bomenverordening 2009. Dit omdat ‘dunning’ in de praktijk vaak wordt gebruikt om een kaalslag door te voeren. Door middel van deze uitgebreide omschrijving wordt beoogd meer duidelijkheid te geven wat wel en wat niet onder ‘dunning’ wordt verstaan.

  • l.

    erf. Definitie is deels overgenomen uit de begripsbepaling van ‘erf’ in de Standaardvoorschriften Bestemmingsplan. Ruimten rondom separaat gesitueerde schuurtjes, stallen e.d. worden niet aangemerkt als erf. Ook bomen die – al dan niet solitair – aan de rand van een perceel staan worden niet tot het erf gerekend als de ondergrond feitelijk niet wordt gebruikt als erf ten dienste van het op dat erf staande gebouw. Een boom of bomen die aan de rand van een perceel staan en onderdeel zijn van een lijnvormig landschapselement worden ook niet tot het erf gerekend. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor groepen van vijf of meer bomen die op een perceel staan en het perceel tussen de bomen feitelijk niet is ingericht als erf. Met deze uitzonderingen wordt voorkomen dat belangrijke randbeplanting en landschapselementen vergunningvrij gekapt mogen worden.

  • m.

    groepen. Uit inventarisatie van de in 2004 behandelde kapaanvragen is gebleken dat er binnen de gemeente Berkelland vijf verschillende groepen houtopstanden zijn te onderscheiden, namelijk:

    • a.

      bomen op erven en in tuinen binnen de bebouwde kom: hiertoe worden alle particuliere houtopstanden binnen de bebouwde kom.

    • b.

      bomen op erven en in tuinen buiten de bebouwde kom: hiertoe worden alle houtopstanden gerekend die, buiten de bebouwde kom Wet natuurbeschermingt, op erven en tuinen behorend bij gebouwen staan. Discussiepunt hierbij kan zijn waar een erf- of tuinbeplanting stopt en het landschap begint. Hiervoor is als uitgangspunt genomen dat een erf- of tuinbeplanting in het veld ook als zodanig is aan te merken of te herkennen;

    • c.

      openbare houtopstanden binnen de bebouwde kom: hiertoe worden alle openbare houtopstanden binnen de bebouwde kom Wet natuurbescherminggerekend;

    • d.

      houtopstanden welke meldingsplichtig zijn op grond van de Wet natuurbescherming hiertoe worden die houtopstanden gerekend die een onderdeel zijn van een grotere houtopstand met een oppervlakte van meer van 10 are (1000 m²) of onderdeel zijn van een rijbeplanting van meer dan 20 bomen gerekend over het totale aantal rijen (buiten de bebouwde kom Wet natuurbescherming);

    • e.

      overige houtopstanden: tot deze groep worden alle houtopstanden gerekend die niet onder één van de andere groepen te vatten zijn. Hierbij moet worden gedacht aan solitaire bomen, steilrand beplantingen of kleine houtsingels in het landschap.

  • n.

    hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stoof kunnen uitlopen. Opnieuw uitlopende boomstronken kunnen door hun aard of omvang evenzeer bescherming behoeven. De volgende intervallen worden hiervoor gebruikt: Voor eiken, essen en iepen; 10 tot 20 jaar. Zwarte els, wilg en berk; 5 tot 15 jaar. Knotbomen terug zetten op de knot: 1 maal 5 tot 10 jaar. Bij het afzetten wordt de doorsnede van de stam als laagste afzethoogte aangehouden.

  • o.

    houtopstand. Het begrip ‘houtopstand’ is min of meer het kernbegrip van deze verordening. Door dit begrip centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

  • p.

    kandelaberen. Het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen. Dit als periodiek noodzakelijk onderhoud.

  • q.

    kappen. Artikel in de verordening spreekt voor zich.

  • r.

    kweekgoed. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5391.Omdat er geen wettelijke definitie bestaat van de term kweekgoed sluit de Raad van State aan bij het normaal spraakgebruik.

  • s.

    monumentale houtopstanden. Houtopstanden welke zijn geregistreerd in de landelijke lijst van monumentale bomen welke wordt beheerd door de Bomenstichting. Voor registratie van houtopstanden op deze lijst is altijd toestemming door de eigenaar gegeven.

  • t.

    rooien. Artikel in verordening spreekt voor zich.

  • u.

    tuin. Definitie deels volgens Van Dale.

  • v.

    vellen. Elke wijze van het ten gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien. Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20% van het kroonvolume of het wortelgestel, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen.

Artikel 2.Lijst bijzondere bomen en –groene structuren in Berkelland.

Op de lijst bijzondere bomen en –groene structuren staan de bomen en houtopstanden die dusdanig waardevol zijn dat deze moeten worden behouden. Op basis van de selectiecriteria beschreven in het “Bomenbeleidsplan. ‘Bijzondere’ bomen in Berkelland” wordt bepaald of een boom of houtopstand bijzonder is.

De ’bijzondere’ bomenlijst wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Na vaststelling worden gewijzigde lijsten bekendgemaakt middels publicatie in “BerkelBericht” en plaatsing op de gemeentelijke website. De eigenaren van een ‘bijzondere’ boom krijgt hiervan een beschikking.

De ‘bijzondere’ bomenlijsten zijn daarom dynamische lijsten. Er kunnen in principe altijd houtopstanden aan worden toegevoegd of van af worden gehaald.

Artikel 3Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden.

In deze bepaling is de essentie van de Bomenverordening 2019 opgenomen: het verbod om zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te (doen) vellen of te (laten) rooien. Dit verbod beperkt zich tot dein het eerste lid genoemde categorieën.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in het tweede lid van artikel 3 van de Bomenverordening 2019.

Het bevoegd gezag kunnen om verschillende redenen een omgevingsvergunning weigeren.

De in het tweede lid genoemde weigeringsgronden zijn in feite maatschappelijke waarden die aan bomen worden toegekend. Om deze meetbaar te maken, wordt gewerkt met selectiecriteria en meetbare waarden zoals opgenomen en uitgewerkt in het “Bomenbeleidsplan ‘bijzondere’ bomen in Berkelland”. Deze meetbare waarden zijn:

6.1 Plaats in de ruimtelijke structuur;

6.2 Boomvorm in relatie tot leeftijd en omvang;

6.3 Vitaliteit;

6.4 Zichtbaarheid;

6.5 Cultuurhistorisch;

6.6 Beeld en sfeer bepalend;

6.7 Boomkundig bijzonder;

6.8 Bijzondere groei- of snoeivorm.

Deze nummers corresponderen met de nummers van het Beoordelingsformulier kapaanvraag gemeente Berkelland.

Deze waarderingscriteria kunnen direct gekoppeld worden aan de onderscheiden weigeringsgronden:

  • a.

    natuur- en milieuwaarden (6.2, 6.3, 6.6);

  • b.

    landschappelijke waarden ((6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.7);

  • c.

    cultuurhistorische waarden (6.5);

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon (6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.7) en

  • e.

    waarden van recreatie en leefbaarheid (6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.7).

  • -

    natuurwaarden: In feite is elke boom, zij het in meer en mindere mate, natuurlijk/ecologisch interessant. Een boom is natuurlijk/ecologisch waardevol als deze wat extra’s toevoegt in het ecosysteem of een essentieel onderdeel vormt van een bepaalde biotoop. Als een dergelijke boom wegvalt zijn er direct gevolgen voor de omgeving. Voorbeelden zijn o.a. nestelplaats voor (zeldzame) dieren, slaapplaats voor vleermuizen, symbiose met andere flora, etc. De waarde hiervan wordt mede bepaald door de mate waarin de successie van het ecosysteem zich bevindt.

    De voornaamste schade betreft in hoofdlijnen het verlies van oppervlak natuur, de aantasting van kwaliteit ervan en verlies of aantasting van biotopen van aandachtsoorten.

    Flora en fauna worden verder beschermd in onder meer de Wet natuurbescherming en de Natuurschoonwet en zijn naast deze verordening onverminderd van kracht.

  • -

    milieuwaarden: een boom met milieuwaarde zal bij het kappen effecten hebben op het milieu. Een voorbeeld: bij het verdwijnen van enkele bomen in een straat verdwijnt er een gedeelte van een filter. Uit jurisprudentie blijkt dat bomen een zuiverende werking hebben. Hierbij wordt niet eens zozeer de zuurstof voorziening bedoeld maar het daadwerkelijk filteren van de lucht. Het is aangetoond dat bomen stofdeeltjes uit de lucht halen. Deze slaan op bomen neer.

    Met milieuwaarde wordt daarnaast bedoeld de effecten die de boom heeft op de natuurlijke omstandigheden eromheen zoals bodem, water en lucht. Geluidshinder en verdroging worden ook gezien als aantasting van de milieuwaarde/-kwaliteit.

  • -

    landschappelijke waarden: Bomen hebben een belangrijke landschappelijke betekenis. Ze geven vaak letterlijk een extra dimensie aan het landschap. Hierbij valt te denken aan solitaire bomen, bomen in struwelen, bossen en houtwallen, etc. Deze uiterlijke dimensies zijn echter aan het achteruitgaan. Het landschap verarmt. Het wordt eenvoudiger en het eigen karakter en herkenbaarheid vervagen. Verschillende typerende landschapselementen zoals heggen en houtwallen verdwijnen. Van grote invloed hierop is de toenemende intensivering en schaalvergroting van het grondgebruik. Het tempo waarin de achteruitgang van de natuur en het landschap plaatsvindt en dus ook het verdwijnen van de bomen, moet middels deze weigeringsgrond minder sterk afnemen. Voor een omschrijving van de diverse landschapstypen kan het “Bomenbeleidsplan. ‘Bijzondere’ bomen in Berkelland” op na worden geslagen.

  • -

    cultuurhistorische waarde: cultuurhistorische waarden zijn apart opgenomen, omdat een kleine of reguliere boom op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische betekenis. De waarde kan voortvloeien uit de functie die het heeft in het landschap, de omstandigheden waarin een element is aangeplant zolang het maar door menselijke activiteiten is ontstaan. Een boom is cultuurhistorisch waardevol als deze een rol van betekenis speelt in de geschiedenis van zijn omgeving. Te denken valt hier aan bomen die herinneringen aan gebeurtenissen, of bomen die een bepaald punt, markeren.

  • -

    waarden van stads- en dorpsschoon: deze weigeringsgrond heeft betrekking op de boom die als element onderdeel uitmaakt van de (architectonische) hoofd- of nevenstructuur in het groen. Hierbij moet worden bepaald of de boom te vervangen is. Kan een ander exemplaar op deze plaats of in zijn directe omgeving de functie overnemen, of vervalt bij het weghalen van de boom ook de groeiplaats voor een nieuwe boom. De (letterlijke) schoonheid van een boom of de esthetische waarde wordt bepaald door de criteria vorm, omvang en standplaats. Omdat dit een kwestie van smaak is, zal hier een zorgvuldig oordeel over gegeven moeten worden. In vergelijking met andere bomen zal deze boom meer dan gemiddeld moeten scoren om het predicaat waardevol te krijgen.

  • -

    Waarden voor de recreatie en leefbaarheid: men kan hier bijvoorbeeld denken aan bomen die algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw, bomen die een (onbedoelde) speelfunctie hebben, etc. De waarde wordt bepaald in welke mate de boom onderdeel uitmaakt van de recreatieve situatie of leefbaarheid.

Het vierde lid is opgenomen in verband met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:2197) waarin een bomenverordening onverbindend werd verklaard vanwege het frustreren van het verwijderingsrecht op grond van artikel 5:42 BW. De uitzondering is opgenomen indien het evident is dat een aanvrager moet voldoen aan een verplichting tot het verwijderen van een boom of bomen binnen de zone ex artikel 5:42 BW (beplanting bij grenslijn).

In het zesde en zevende lid is een aantal uitzonderingen op de vergunningsplicht opgenomen. De uitzonderingen vloeien o.a. voort uit artikel 4.1, van de Wet natuurbescherming. Een gemeentelijke vergunningplicht voor de genoemde categorieën houtopstanden is niet verboden, maar uit het oogpunt van voorkoming van extra regeldruk, kosten en proceduretijd is er voor gekozen om aan te sluiten bij de Wet natuurbescherming, uitgezonderd de bomen op erven of in tuinen, fruitbomen en windschermen om boomgaarden.

De uitzondering voor fruitbomen en windschermen om boomgaarden is niet opgenomen omdat ook fruitbomen windschermen om boomgaarden landschappelijke waarde hebben en er in Berkelland geen commerciële fruittelers zijn.

De verwijzing In het zevende lid onder a naar de Plantenziektewet is zinvol voor de handhaving van het Besluit bestrijding bacterievuur en eventuele toekomstige plantenziekten.

Het verbod om te kappen geldt niet voor een houtopstand die als hakhout geveld wordt. Dit moet dan wel een beheersmaatregel (periodiek onderhoud) zijn. Dat zelfde geldt voor het uitvoeren van dunning voor zover het houtopstanden betreft waarop ook de Wet natuurbescherming van toepassing is. Helaas wordt hier In de praktijk nogal eens ruim mee om gegaan. Bomen die nooit zijn gekapt worden nogal eens bestempeld als hakhout en dunningen worden uitgevoerd die feitelijk niet als dunning zijn aan te merken.

Het verbod om te kappen geldt niet voor houtopstand die geknot of gekandelaberd worden. Dit moet dan wel een beheersmaatregel (periodiek onderhoud) zijn.

Artikel 4Spoedeisend belang

Indien sprake is van een spoedeisend belang (bijvoorbeeld: een boom dreigt elk moment om te vallen) kan de burgemeester onmiddellijk toestemming (vergunning) tot vellen geven. Van deze vergunning kan onmiddellijk gebruik gemaakt worden.

Gevaren die vrij simpel zijn weg te nemen moeten geen aanleiding zijn voor een noodkap. Gedacht kan worden aan uitgescheurde of los hangende takken.

Hoewel in dergelijk situaties meteen gehandeld moet kunnen worden, wordt de aanvrager er wél op gewezen de direct omwonenden hiervan – voor het vellen – in kennis te stellen.

Artikel 5Vervaltermijn vergunningen

Dit artikel is nodig om misbruik van oude omgevingsvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder.

Indien een vergunning na één jaar in het geheel niet gebruikt is, dan vervalt de vergunning. In het geval de vergunning na één jaar slechts ten dele is gebruikt, betekent dit artikel dat na de gestelde termijn van één jaar voor de resterende bomen een nieuwe kapaanvraag moet worden ingediend.

Artikel 6Vergunningsvoorschriften herplantplicht-/instandhoudingsplicht

Artikel 2.22, vierde lid, van de Wabo geeft de mogelijkheid bij een verordening als bedoeld in artikel 2.2 voor de betrokken categorieën activiteiten regels te stellen met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.

Het bevoegd gezag kan in het geval dat een omgevingsvergunning wordt verleend een herplantplicht opleggen. Dat zal in de regel gebeuren, indien de te vellen houtopstand waardevol is op grond van een gemeentelijk bestemmingsplan, het Bomenbeleidsplan of een groen- of landschapsplan.

Behalve een termijn kan het bevoegd gezag aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven. Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boom.

Bij het opleggen van een herplantplicht wordt tevens vermeld dat gemeld moet worden dat de herplant is uitgevoerd.

Artikel 7Aanvullende bevoegdheden

Als een houtopstand, voor het vellen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen.

In het eerste lid van artikel 7 is toegevoegd “dan wel op andere wijze is teniet gegaan”. Het bevoegd gezag kan dus ook een verplichting tot herplant opleggen, als een houtopstand teniet gegaan is door bijvoorbeeld verwaarlozing of door een calamiteit (overstroming, ziekte e.d.).

Het derde lid van dit artikel betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het binnen afzienbare tijd teniet zal gaan. Het bevoegd gezag zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel is teniet gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van artikel 6 een herplantplicht op te leggen.

Het kan echter voorkomen dat de strekking van dit artikel beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met vervanging daarvan. Met name valt daarbij te denken aan grote bomen.

Artikel 8Bestrijding van de iepeziekte

Optreden is dringend gewenst om de iepen in ons land te behouden.

Artikel 9Toezichthouders

Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen. Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie.

De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende:

  • Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.

  • Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt daarom genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WsSv.

Artikel 10Overgangsbepalingen

De Omgevingsverordening bijzondere bomen en – groene structuren 2010 is ingetrokken. Ten aanzien van onder de werking van deze verordening ingediende aanvragen om vergunning geldt er een eerbiedigende werking. Het bestaande beleid/bomenlijst blijft ook onder de nieuwe verordening van kracht.

Artikel 11Inwerkingtreding

Aanvragen om een omgevingsvergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de Bomenverordening 2019worden afgedaan volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding.