Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening Best 2013

Geldend van 05-06-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening Best 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Best;

gezien het voorstel burgemeester en wethouders van dd 16 april 2013, nr.INT13-1796

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8 eerste lid onderdeel b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1,2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de

Maatregelenverordening Best 2013

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 2. Deze verordening verstaat onder

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de WWB, Bbz 2004, Ioaw of Ioaz;

    • f.

      Ioaw/Ioaz: de Ioaw alsmede de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • g.

      zelfstandige: een zelfstandige als bedoeld in artikel 78 f WWB;

    • h.

      jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.

    • i.

      bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c en d WWB;

    • j.

      Ioaw/Ioaz-norm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag bedoeld in artikel 5, vierde lid Ioaw/Ioaz;

    • k.

      norm: de normen als bedoeld onder sub i en j voor zover van toepassing;

    • l.

      maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid WWB, het verlagen van de Ioaw-/Ioaz-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;

    • m.

      benadelingbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of uitkering op grond van respectievelijk de WWB, Ioaw, Ioaz of Bbz 2004;

    • n.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best;

    • o.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Best;

    • p.

      misbruik: het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie waardoor ten onrechte bijstand, uitkering of inkomensvoorziening wordt ontvangen;

    • q.

      oneigenlijk gebruik: het ten onrechte ontvangen van bijstand, als gevolg van het door belanghebbende handelen in strijd met het doel en de strekking van de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz.

Artikel 2. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college draagt zorg voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz.

  • 2. Bij misbruik en oneigenlijk gebruik als bedoeld in het eerste lid legt het college een maatregel op overeenkomstig deze Verordening.

Hoofdstuk 2. Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 3. Hoogte van de maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op:

  • a.

    de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm;

  • b.

    de bijzondere bijstand, voor zover verstrekt voor levensonderhoud aan jongeren onder de 21 jaar;

  • c.

    de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onder d WWB;

  • d.

    de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

1.Waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel:

Het college kan volstaan bij een eerste maatregelwaardige gedraging met het geven van een waarschuwing, tenzij - binnen de voorafgaande 12 maanden een vergelijkbare gedraging heeft plaatsgevonden en; - de gedraging heeft geleid tot ten onrechte of te hoog bedrag aan verstrekte uitkering.

  • 2.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend; of

    • c.

      belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een verlaging op dat moment; of

    • d.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college volstaat met het geven van een waarschuwing of afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

  • 2. Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.

  • 3. Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel toegepast op de nabetaling van de betreffende bijstand of uitkering

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidive

  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in hoofdstuk 3 en/of 4 van deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in hoofdstuk 3 en/ of 4 van deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12

maanden ( na datum van de beschikking waarin de vorige vastgestelde verwijtbaar aangemerkte gedraging is vastgesteld) opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of andere verwijtbare gedraging.

  • 4.

    Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en /of het bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet uitvoerbaar/ mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 5.

    Wanneer dezelfde gedraging binnen de gestelde periode zich meer dan twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van individualisering.

Hoofdstuk 3. Niet op afspraak komen, schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Artikel 8 Niet komen op een afspraak

Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op een schriftelijke

uitnodiging, in verband met re-integratie, om op gesprek te komen, wordt een

maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Artikel 9. Registratie UWV

Indien belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.

Artikel 10. Inspanningsverplichting jongere na melding

Indien een jongere in de 4 weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen en recht heeft op bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 11. Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 12. Aangeboden voorziening

1.Indien belanghebbende

  • a.

    niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling dan wel onvoldoende meewerkt aan een onderzoek gericht op arbeidsinschakeling; of

  • b.

    nalaat de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;of

  • c.

    onredelijke eisen stelt en/of gedraging(en)en/of uiting(en) vertoont, die het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren; of

  • d.

    niet of onvoldoende meewerkt aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid

wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm;

  • 2.

    Indien een jongere niet meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak en er bestaat recht op algemene bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

  • 3.

    Indien een zelfstandige niet meewerkt aan begeleiding door een door het college aangewezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 13. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de norm.

Artikel 14. Tegenprestatie

Indien een belanghebbende de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, niet of niet voldoende uitvoert, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen

Artikel 15. Administratie zelfstandige

Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004

  • a.

    niet naar behoren heeft gevoerd; of

  • b.

    niet uit eigen beweging binnen zes maanden na afloop van het boekjaar heeft overgelegd; of

  • c.

    op verzoek van het college niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn heeft overgelegd

wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering.

De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een periode van drie maanden of korter wordt de maatregel gedurende een maand opgelegd;

  • b.

    bij een periode van drie tot zes maanden wordt de maatregel gedurende twee maanden opgelegd;

  • c.

    bij een periode van zes maanden en langer wordt de maatregel gedurende drie maanden opgelegd.

  • 2.

    Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bij een aanvraag bijzondere bijstand wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van de bijzondere bijstand.

Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 16 van deze verordening die gepaard gaan met zeer ernstige misdragingen hebben een extra maatregel tot gevolg. Voor de omvang van de extra maatregel geldt als richtlijn 100% van de norm.

Artikel 18. Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 WWB en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 19. Aangifte Openbaar Ministerie

Het college maakt proces-verbaal op en doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien het niet nakomen van de informatieverplichting leidt tot een financiële benadeling van de gemeente waarvan het bedrag hoger is dan de aangiftegrens.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan tot kennelijke onbillijkheid leidt.

Artikel 21. Nadere regels.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 22. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

De Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz Gemeente Best 2012 wordt per diezelfde datum ingetrokken.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Maatregelenverordening Best 2013’.

Aldus besloten in de raad van Best

in zijn vergadering van 27 mei 2013

de griffier, de voorzitter,

M.J.H.J. Baijens drs. A.G.T van Aert

Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw , Ioaz

Gemeente Best 2013

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw, en Ioaz.

Artikel 2. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel legt de verantwoordelijkheid bij het college neer om te zorgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Een goed handhavingsbeleid is namelijk belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als fraude goed bestreden wordt, vergroot dit onder de burgers het draagvlak van de bijstandsverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het Inkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen worden ingezet.

De gemeenteraad moet een verordening opstellen die de handhaving of fraudebestrijding regelt (artikel 8a WWB, artikel 35, lid 1 sub c Ioaw/Ioaz). Deze verordening mag onderdeel zijn van de Maatregelenverordening. Aan de inhoud van het beleid worden geen eisen gesteld, doch de gemeente moet een goed handhavingsbeleid voeren in het kader van het financiële beheer. Dit financieel beheer brengt met zich mee dat er voortdurend aandacht blijft bestaan voor de bestrijding van mis- en oneigenlijk gebruik.

Van misbruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met wettelijke voorschriften handelt waardoor ten onrechte bijstand of uitkering is verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld een spaarrekening niet doorgegeven met een vermogen boven de vermogensgrens.

Van oneigenlijk gebruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met het doel en de strekking van een regeling handelt, waardoor de gemeente ten onrechte bijstand of uitkering verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld de bijstand inzake inrichtingskosten (gedeeltelijk) uitgegeven aan iets anders dan de (volledige) inrichting.

Hoofdstuk 2. Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 3. Hoogte van de maatregel

Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde of jongere zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, dan wordt een maatregel opgelegd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n maatregel. De hoofdregel is dat het college een maatregel dient af te stemmen op:

  • 1.

    de ernst van de gedraging;

  • 2.

    de mate van verwijtbaarheid;

  • 3.

    de persoonlijke omstandigheden.

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand of uitkering zal moeten nagaan op welke wijze deze afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen. De klant dient, alvorens een maatregel opgelegd wordt, altijd in de gelegenheid gesteld te worden zijn zienswijze te geven.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

De praktische uitvoering van een maatregel is vastgelegd in dit artikel: uitgangspunt is dat een maatregel wordt toegepast op de van toepassing zijnde norm. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van artikel 18 lid 2 WWB ook mogelijk is (zie o.a. CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB). Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand wel en de gevallen, waarin belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand ontvangt, maar belanghebbende bijvoorbeeld tekort schiet in zijn besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Bij een zelfstandige wordt de verlaging uitgevoerd op de algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie voor het begrip ‘jaarnorm’ artikel 1, sub g Bbz 2004.

Indien meerdere gedragingen van belanghebbende leiden tot een maatregel die hoger is dan de norm, dan dient de maatregel over meerdere maanden te worden verspreid (zie ook artikel 6 lid 2 van deze verordening).

Artikel 5. waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel

Lid 1.

Er wordt standaard volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien de gedragingen, zoals genoemd in artikel 14 van deze verordening, niet hebben geleid tot ten onrechte of te hoog verleende bijstand of uitkering. Het is bedoeld als een middel om, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Een waarschuwing kan in diverse situaties voldoende effectief zijn. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit tot verlaging van de norm. Bij herhaling van de gedraging binnen 12 maanden wordt een verlaging toegepast.

Lid 2 sub a.

In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand of uitkering wordt afgezien indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (art. 18 lid 2 WWB en art. 20 lid 3 Ioaw/Ioaz). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting.

Lid 2 sub b.

Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt opgelegd en uitgevoerd. In dit verband legt het college dan ook geen maatregel op bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voorwaarde is dat wel dat deze gedragingen geen schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte/ een te hoog bedrag aan bijstand of uitkering is verleend.

Lid 2 sub c.

Indien een maatregel niet is opgelegd, vanwege het feit dat de bijstand of uitkering inmiddels is beëindigd, dan kan deze alsnog worden opgelegd indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen. Wel dient belanghebbende medegedeeld te worden (bijvoorbeeld in de terugvordering- of beëindigingbeschikking) dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden, dat er een voornemen is tot toepassen van verlaging, maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering  gaat ontvangen.

Lid 2 sub d.

In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of hun grondslag vinden in andere omstandigheden. Dringende redenen kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Lid 3.

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

Lid 1 en lid 2.

Het toepassen van een maatregel op de bijstand of uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid. De maatregel wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

Bij het direct uitvoeren van een maatregel dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties:

Belanghebbende heeft op moment X (bijv. 16 oktober) een gedraging vertoond die een maatregel tot gevolg heeft. Toepassing van de maatregel kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de maatregel over twee maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november).

Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen vertoond die gevolgen hebben voor de re-integratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de maatregel kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober). 

Lid 3.

Wanneer bijstand of uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

Lid 4.

Bij een zelfstandige die een uitkering voor het levensonderhoud heeft ontvangen op grond van het Bbz 2004, wordt de maatregel betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidive

Lid 1.

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Lid 2.

Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Lid 3.

Is binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake van herhaling van de verwijtbare gedraging, dan wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met ‘vorige verwijtbare gedraging’ wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand of uitkering, ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel bekend is gemaakt aan belanghebbende.

Lid 4 .

Als verdubbeling van de hoogte niet uitvoerbaar is, omdat de bijstand lager is dan de maatregel wordt de verdubbeling van de duur van de maatregel toegepast.

Lid 5 .

Recidive wordt tweemaal (drie gedragingen) toegepast. Omdat je niet kunt blijven verdubbelen moet bij hardnekkige gevallen na drie gedragingen binnen 12 maanden worden geïndividualiseerd. De op te leggen maatregel moet zorgvuldig worden gewogen onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 5 van deze verordening.

Hoofdstuk 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Artikel 8. Niet komen op een afspraak

Deze bepaling is nieuw en opgenomen om met name het niet verschijnen op een afspraak m.b.t. doelmatigheid ( re-integratie) te kunnen aanpakken.

Artikel 8 is specifiek bedoeld als belanghebbende geen gehoor geeft aan een uitnodiging om te komen op een afspraak. Als belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een aangeboden voorziening is artikel 12 van toepassing.

Bewust wordt niet gekozen voor het fenomeen “waarschuwingsbrief”, omdat dit instrument in de praktijk geen toegevoerde waarde heeft en opvoedkundig haar doel mist. De mening heerst, dat bij het niet op afspraak komen “lik op stuk” gewenst is.

Artikel 9. Registratie UWV

Dit artikel gaat over de formele verplichting om zich als werkzoekende te laten registreren en geregistreerd te doen blijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 10. Inspanningsverplichting jongere na melding

De jongere is verplicht zich na melding gedurende 4 weken in te spannen om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen. Deze verplichting geldt zowel voor de jongere die deel uitmaakt van een van een gezin waarvan tenminste 1 gezinslid 27 jaar of ouder is (zie nota n.a.v. verslag d.d. 26-09-2011, nr 10, waarin regering nogmaals aangeeft dat een jongere maatregel opgelegd kan krijgen als hij niet aan deze verplichting voldoet) als de jongere die bijvoorbeeld onvoldoende heeft gesolliciteerd in de 4 weken, maar uit wiens houding niet blijkt dat hij dit ook niet van plan is (dit is immers een uitsluitinggrond op grond van artikel 13 lid 2 WWB) en recht heeft op bijstand.

Artikel 11. Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om voldoende te solliciteren.

Voor de Ioaw/Ioaz geldt dat op grond van artikel 20 Ioaw en Ioaz een maatregel voor onbepaalde duur kan worden opgelegd. Het is echter niet wenselijk om deze mogelijkheid in de Verordening in te bouwen omdat dat betekent dat de Ioaw-/Ioaz-er dan aanspraak moet maken op een WWB-uitkering.

Artikel 12. Aangeboden voorziening

Hier gaat het om gedragingen waarbij belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waardoor arbeidsinschakeling of onderzoek gericht op arbeidsinschakeling belemmerd wordt.

Artikel 13. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Hier gaat het om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid evenals door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid.

Artikel 14. Tegenprestatie

Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 . Overige gedragingen

Artikel 15 Administratie zelfstandige

Een zelfstandige is verplicht zijn administratie naar behoren te voeren, deze uit eigen beweging binnen 6 maanden danwel binnen een door het college bepaalde termijn, na afloop van het boekjaar waarover de uitkering (als bedoeld in hoofdstuk II, par. 4 Bbz 2004) is verleend of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand (als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004) aan het college te overleggen. Het niet nakomen van een van deze verplichtingen levert een maatregelwaardige gedraging op.

Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand of een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand of een uitkering aanvraagt, het college bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door een maatregel op te leggen.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: 

  • ·

    het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering;

  • ·

    een onverantwoorde besteding van vermogen (let op: geldt niet voor de Ioaw-er, wel voor de Ioaz-er zie art. 20 lid 1 Ioaz jo art. 8 lid 2 Ioaz) / geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

  • ·

    het niet op juiste wijze verzekeren tegen ziektekosten waardoor een hogere bijdrage wordt gevraagd in het kader van bijzondere bijstand;

  • ·

    bedrijfsbeëindiging wegens wanbeleid, waardoor een beroep op bijstand gedaan moet worden;

  • ·

    het niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, zodat bij arbeidsongeschiktheid geen verzekering is, maar een beroep gedaan moet worden op bijstand;

  • ·

    onverantwoorde bedrijfsinvesteringen, zoals een te dure bedrijfswagen of bedrijfsruimte, waardoor financiële problemen ontstaan.

De hoogte van de maatregel is een vast percentage van de norm, maar de duur van de maatregel is afhankelijk van de periode dat belanghebbende onafhankelijk van bijstand of uitkering zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond.

Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bij een aanvraag bijzondere bijstand wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van de bijzondere bijstand.

Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen

Onder “zich zeer ernstig misdragen” verstaat de wetgever “gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd” en de mogelijkheid om dat gedrag te sanctioneren. De Centrale Raad van Beroep  (CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.) vindt dat zeer ernstige misdraging op zichzelf namelijk niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt is mogelijk maar dan alleen als verzwarende omstandigheid in combinatie met  het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting.  Je kunt dus een belanghebbende niet sanctioneren puur en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt . Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. 

Het vaststellen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de maatregel opleggen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 18. Nadere verplichtingen

Op grond van de artikel 55 WWB en artikel 38 lid 1 Bbz 2004 kan het college, naast de in respectievelijk de WWB en Bbz 2004 (voor de zelfstandige:) opgesomde verplichtingen, bepaalde andere verplichtingen aan belanghebbende opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand of die het college (voor de zelfstandige) nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Het niet nakomen van deze nadere verplichting(en) levert een maatregelwaardige gedraging op.

Hoofdstuk 5 . Overige bepalingen

Artikel 19. Aangifte Openbaar Ministerie

Zie de toelichting bij artikel 15 van deze verordening.

Hoofdstuk 6 . Slotbepalingen

Artikel 20. Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21. Nadere regels.

De uitvoering van de WWB, het Bbz 2004, de Ioaw en Ioaz is geattribueerd aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad machtigt het college voor het opstellen van nadere (beleids)regels.

Artikel 22. De inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.