Regeling vervallen per 01-01-2023

Reglement van Orde 2020

Geldend van 21-05-2020 t/m 31-12-2022

Intitulé

Reglement van Orde 2020

Hoofdstuk 1 – Algemeen deel

Paragraaf 1.1 – Algemeen

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a.

voorzitter:

de voorzitter van de raad of diens vervanger;

b.

griffier:

de griffier van de raad of diens plaatsvervanger;

c.

amendement:

voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

d.

subamendement:

voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

e.

motie:

korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek van de raad wordt uitgesproken;

f.

voorstel van orde:

voorstel betreffende de orde van de vergadering;

g.

initiatiefvoorstel:

een voorstel van een raadslid voor een verordening of een ander voorstel.

h.

sessie:

een vergadering, informatiebijeenkomst, werkbezoek of andersoortige activiteit tijdens de raadsavond;

i.

sessieleider:

een door het presidium aangewezen persoon die als gespreksleider of delegatieleider van een sessie optreedt;

j.

sessiegriffier:

de griffier van de raad of één van diens plaatsvervangers die de sessievoorzitter procedureel ondersteund;

k.

secretaris:

de secretaris van het college van burgemeester en wethouders;

l.

inwonerspodium:

Een informele vorm van inspraak waarbij inwoners na aanmelding vooraf bij de griffie in gesprek gaan met raads- en burgerleden over onderwerpen die niet geagendeerd zijn of worden voor besluitvorming. Ook kunnen inzenders van ingekomen stukken door de raad worden uitgenodigd.

Artikel 1.2 – Vergadercyclus

De raad hanteert voor wat betreft zijn reguliere bijeenkomsten een cyclus van vijf weken, die als volgt is samengesteld:

Week 1:

Thema avond

Week 2:

Informatieve sessie (beeldvorming; voorbereiding op de besluitvorming, als bedoeld in de Gemeentewet artikel 82 lid 1)

Week 3:

Discussiesessie (oordeelsvorming; voorbereiding op de besluitvorming, als bedoeld in de Gemeentewet artikel 82 lid 1)

Week 4:

Reserveavond

Week 5:

Raadsvergadering

Artikel 1.3 – Dagen

De reguliere bijeenkomsten vinden plaats op maandag volgens een door het presidium vast te stellen jaarschema.

Paragraaf 1.2 – Toehoorders en pers

Artikel 1.4 – Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens een vergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.

Artikel 1.5 – Toehoorders en pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

Hoofdstuk 2 – De samenstelling van de raad

Paragraaf 2.1 – Algemene bepalingen

Artikel 2.1 – De voorzitter

  • 1. De voorzitter is belast met het leiden van de vergadering, het handhaven van de orde, het doen naleven van dit reglement en hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt.

  • 2. Wanneer de voorzitter in de hoedanigheid van burgemeester, portefeuillehouder dan wel collegevoorzitter deelneemt aan het debat, wordt het voorzitterschap vervuld door de waarnemend raadsvoorzitter, tenzij de raad anders besluit.

Artikel 2.2 – De griffier

  • 1. De griffier is in elke vergadering van de raad aanwezig.

  • 2. Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door de plaatsvervangend griffier.

  • 3. De griffier kan, indien daartoe door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 2.3 – De secretaris

De raad kan het college verzoeken de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement.

Artikel 2.4 – Het presidium

  • 1. De raad heeft een presidium.

  • 2. Het presidium bestaat uit de fractievoorzitters, de sessieleiders en de raadsvoorzitter. De griffier dan wel zijn plaatsvervanger is in elke vergadering van het presidium als adviseur aanwezig.

  • 3. De raadsvoorzitter is de voorzitter van het presidium, tenzij de raad anders beslist. Bij diens afwezigheid wordt hij vervangen door de waarnemend raadsvoorzitter.

  • 4. Elke fractie heeft één stem in het presidium.

  • 5. Elke fractievoorzitter wijst een raadslid uit zijn fractie aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het presidium vervangt.

  • 6. Het presidium vergadert in de openbaarheid. Zij kan besluiten om in beslotenheid te vergaderen, wanneer het te behandelen onderwerp daartoe naar haar mening aanleiding geeft.

  • 7. Het presidium heeft, naast de taken opgenomen in deze verordening, als taak:

    • a.

      Het bepalen van de strategische agenda, de (globale) jaarplanning en onderwerpen voor themabijeenkomsten;

    • b.

      het bepalen van de rol van de raad bij dossiers en het maken van procesafspraken over raadsvoorstellen, thema’s en andere onderwerpen.

    • c.

      Het bespreken van de voortgang van de strategische agenda.

  • 8. Onder de zorg van de griffier wordt een samenvattend verslag opgesteld van het besprokene in de vergadering van het presidium.

Artikel 2.5 – Het seniorenconvent

  • 1. De raad heeft een seniorenconvent, dat beraadslaagt over politiek gevoelige en/of vertrouwelijke zaken waaronder het evalueren van en feedback geven op het functioneren van de raad.

  • 2. Het seniorenconvent bestaat uit de burgemeester en fractievoorzitters.

  • 3. De vergaderingen van het seniorenconvent zijn besloten.

  • 4. De burgemeester is de voorzitter van het seniorenconvent.

  • 5. De griffier dan wel zijn plaatsvervanger is in elke vergadering als adviseur aanwezig.

  • 6. In overleg met de voorzitter kan een fractievoorzitter zich laten vervangen door de plaatsvervangend fractievoorzitter.

  • 7. Op voordracht van de voorzitter, de griffier of de leden kunnen derden worden uitgenodigd om deel te nemen aan het seniorenconvent.

  • 8. Onder de zorg van de griffier wordt een samenvattend verslag opgesteld van het besprokene in de vergadering van het seniorenconvent.

  • 9. Het seniorenconvent kan beslissen dat, overeenkomstig artikel 86 eerste lid van de Gemeentewet, er geheimhouding zal gelden op de inhoud van de stukken en/of de vergadering. Deze beslissing wordt in het verslag opgenomen.

  • 10. In geval van geheimhouding wordt het verslag niet rondgedeeld maar uitsluitend voor de leden van het seniorenconvent ter inzage gelegd bij de griffier.

  • 11. Het seniorenconvent kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Paragraaf 2.2 – Toelating van nieuwe raadsleden, benoemingen en fracties

Artikel 2.6 – Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

  • 1. Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in, bestaande uit drie leden van de raad. De commissie wordt bijgestaan door de griffier.

  • 2. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden.

  • 3. De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de raad en brengt daarbij advies uit voor een besluit. In het verslag wordt, indien van toepassing, ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.

  • 4. Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de verkiezingen.

  • 5. Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 6. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de vergadering van de raad waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 2.7 – Benoeming wethouders

  • 1. Bij de benoeming van wethouders stelt de raad overeenkomstig artikel 2.6 lid 1 van dit reglement een commissie in.

  • 2. Deze onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid van de Gemeentewet en kan van de kandidaat-wethouder een verklaring omtrent het gedrag vragen als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 3. De commissie brengt vervolgens advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder.

  • 4. De burgemeester geeft voor de aanvang van iedere ambtstermijn opdracht om de kandidaat-wethouders aan een risicoanalyse integriteit te onderwerpen. De burgemeester brengt over het eindresultaat daarvan verslag uit aan de raad. De risicoanalyse en de eindconclusies zijn niet openbaar.

Artikel 2.8 – Fractie

  • 1. De leden van de raad die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zittingsperiode als één fractie beschouwd.

  • 2. Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.

  • 3. De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter, door tussenkomst van de griffier.

  • 4. Indien één of meer leden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden, twee of meer fracties als één fractie gaan optreden of indien één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter, door tussenkomst van de griffier. Voor het splitsen dan wel het vormen van nieuwe fracties is geen toestemming vereist van de raad.

  • 5. Met de onder lid 4 beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.

  • 6. Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G3, vierde lid, van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.

Artikel 2.9 – Burgerleden

  • 1. Ter ondersteuning van de fractie in het raadswerk kan elke fractie maximaal drie personen voordragen als burgerlid.

  • 2. Burgerleden worden door de raad op voordracht van de fractie benoemd.

  • 3. Benoeming van burgerleden geschiedt overeenkomstig artikel 2.6 lid 1 t/m 3.

  • 4. De artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op het burgerlidmaatschap.

  • 5. Overeenkomstig artikel 14 Gemeentewet legt een burgerlid na benoeming door de raad in de raadsvergadering in handen van de voorzitter de eed of belofte af.

  • 6. Het burgerlidmaatschap eindigt:

    • a.

      Bij opzegging door het burgerlid;

    • b.

      Bij opzegging door de voorzitter van de fractie die het burgerlid heeft voorgedragen;

    • c.

      Bij installatie van een nieuwe gemeenteraad na verkiezingen;

    • d.

      Indien een fractie niet langer is vertegenwoordigd in de raad.

  • 7. Burgerleden kunnen deelnemen aan alle raadssessies. Burgerleden mogen aanwezig zijn bij (besloten) raadsvergaderingen m.u.v. van de besloten raadsvergadering over de voordracht van een nieuwe burgemeester.

  • 8. Burgerleden worden gelijkgesteld met raadsleden, voor zover een wettelijke bepaling of dit reglement van orde zich daartegen niet verzet.

Hoofdstuk 3 - De raadsvergadering

Paragraaf 3.1 – Voorbereiding van de raadsvergadering

Artikel 3.1 – Vergaderfrequentie

  • 1. De vergaderingen van de raad vinden in de regel eens in de vijf weken op maandag plaats, vangen aan om 19.30 uur, hebben een eindtijd van 22.30 uur, en worden gehouden in het gemeentehuis.

  • 2. In voorkomend geval kan de eindtijd verplaatst worden naar 23.00 uur. De voorzitter doet hiertoe een mondeling voorstel aan de raad tijdens de vergadering.

  • 3. Om 23.00 sluit de voorzitter de vergadering en doet, waar nodig, een voorstel voor een nieuwe vergaderdatum.

  • 4. De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het presidium.

Artikel 3.2 – Oproep en voorlopige agenda

  • 1. De voorzitter roept ten minste tien dagen voor een vergadering de leden van de raad schriftelijk op door publicatie van de opgestelde agenda op het raadsinformatiesysteem onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

  • 2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, worden tegelijk met de oproep aan de leden van de raad digitaal beschikbaar gesteld.

  • 3. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad verzonden en openbaar gemaakt.

Artikel 3.3 – Vaststelling agenda

  • 1. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda de volgorde en wijze van behandeling van de agendapunten wijzigen, onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

  • 2. Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een raadssessie of aan het college en derden nadere inlichtingen of advies vragen.

Artikel 3.4 – De wethouder

Het presidium dan wel de raad kan één of meer wethouders uitnodigen, al dan niet op zijn/hun verzoek, om aan de beraadslagingen deel te nemen.

Artikel 3.5 – Ter beschikking stellen van stukken

  • 1. Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met de oproep, conform artikel 3.2 van dit reglement, voor de leden beschikbaar gesteld. Indien na het publiceren van de schriftelijke oproep stukken ter beschikking worden gesteld, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.

  • 2. Alle openbare stukken worden digitaal beschikbaar gesteld via het raadsinformatiesysteem.

  • 3. Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste en tweede lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.

Artikel 3.6 – Openbare kennisgeving

  • 1. De vergadering wordt door plaatsing op het raadsinformatiesysteem van de gemeente ten openbare kennis gebracht.

  • 2. De openbare kennisgeving vermeldt:

    • a.

      de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de bij de vergadering behorende stukken kan inzien.

    • c.

      De mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 3.10.

Paragraaf 3.2 – De orde van de vergadering

Artikel 3.7 – Presentielijst

  • 1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raadsvergaderingen.

  • 2. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke raadsvergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 3.8 – Zitplaatsen

  • 1. De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg in het presidium bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen.

  • 2. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het presidium.

  • 3. De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 3.9 – Opening vergadering; quorum

  • 1. De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de wet vereiste aantal leden van de raad blijkens de presentielijst aanwezig is.

  • 2. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.

Artikel 3.10 – Spreekrecht inwoners

  • 1. Na de opening van de reguliere vergadering van de raad kunnen aanwezige inwoners gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over geagendeerde onderwerpen, met uitzondering van de vaststelling van de agenda, de vaststelling van verslagen en ingekomen stukken.

  • 2. Het woord kan niet gevoerd worden over:

    • a.

      een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan;

    • b.

      benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;

    • c.

      een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend.

  • 3. In overleg met de griffier en na goedkeuring van de voorzitter kunnen inwoners petities aanbieden en inspreken over inwonersinitiatieven.

  • 4. Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit voor 12.00 uur van de dag waarop de vergadering plaatsvindt aan de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn contactgegevens en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren.

  • 5. De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 6. De spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd.

  • 7. De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter kan de deelnemers aan de raadsvergadering toestaan aan insprekers een korte, verhelderende vraag te stellen. Er vindt geen discussie plaats tussen een inspreker en deelnemers van de vergadering.

Artikel 3.11 – Spreekregels en volgorde sprekers

  • 1. De raadsleden en de overige aanwezigen in de raadsvergadering spreken vanaf de hen toegewezen zitplaats of vanaf het spreekgestoelte en richten zich tot de voorzitter.

  • 2. Bij bijzondere gelegenheden kan de voorzitter bepalen dat de leden en de overige aanwezigen in de raadsvergadering vanaf een andere plaats spreken.

  • 3. Een raadslid voert het woord na het van de voorzitter verkregen te hebben.

Artikel 3.12 – Aantal spreektermijnen

  • 1. De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, waarbij het college in de eerste termijn ook het woord mag voeren terwijl de tweede termijn in principe bedoeld is voor onderling de debat van de raad, tenzij de raad anders beslist.

  • 2. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 3. Een lid mag in één termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de rapporteur van een commissie;

    • b.

      het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.

  • 5. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 3.13 – Handhaving orde; schorsing

  • 1. Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij:

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2. Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

Artikel 3.14 – Beraadslaging

  • 1. De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2. Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

Artikel 3.15 – Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1. De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de secretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging.

  • 2. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Paragraaf 3.3 – Procedures bij stemmingen

Artikel 3.16 – Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn stemgedrag te motiveren.

Artikel 3.17 – Beslissing

  • 1. Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.

  • 2. Nadat de beraadslaging is gesloten vindt, na een stemming over eventuele amendementen, de stemming plaats over het voorstel zoals het dan in zijn geheel luidt, tenzij geen stemming wordt gevraagd.

  • 3. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Artikel 3.18 – Algemene bepalingen over stemming

  • 1. De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.

  • 2. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van stemming te hebben onthouden.

  • 3. Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, wordt er gestemd door middel van handopsteking of elektronisch.

  • 4. Indien er nadrukkelijk door één of meer leden om hoofdelijke stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad. Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de leden van de raad bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.

  • 5. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen.

  • 6. De leden brengen hun stem uit door het woord 'voor' of 'tegen' uit te spreken, zonder enige toevoeging.

  • 7. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

  • 8. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 3.19 – Stemming over amendementen en moties

  • 1. Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2. Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop dat betrekking heeft.

  • 3. Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

  • 4. Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie. De raad kan besluiten van deze volgorde af te wijken.

Artikel 3.20 – Stemming over personen

  • 1. Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter drie leden tot stembureau.

  • 2. Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

  • 3. Er vinden zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 4. Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

  • 5. Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      Een ondertekend stembriefje;

    • b.

      Een blanco stembriefje;

    • c.

      Een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      Een stembriefje waarbij indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      Een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

  • 6. In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter.

  • 7. Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 3.21 – Herstemming over personen

  • 1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.

  • 3. Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

Artikel 3.22 – Beslissing door het lot

  • 1. Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.

  • 2. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

  • 3. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit het stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

Paragraaf 3.4 – Verslaglegging en ingekomen stukken

Artikel 3.23 – Verslaglegging

  • 1. De griffier draagt zorg voor een verslag van de vergadering.

  • 2. Het conceptverslag van de voorgaande vergadering wordt, zo mogelijk, aan de leden van de raad toegezonden gelijktijdig met de schriftelijke oproep.

  • 3. De leden, de voorzitter, de wethouders, de griffier en de secretaris hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien het conceptverslag onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient voor de aanvang van de vergadering bij de griffier te worden ingediend.

  • 4. Het verslag bevat tenminste:

    • a.

      de namen van de voorzitter, de griffier, de secretaris, de wethouders en de raadsleden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de leden die afwezig waren en overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b.

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • c.

      de genomen besluiten, alsmede een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;

    • d.

      de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen, die ter stemming zijn gebracht;

    • e.

      bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 3.14 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

  • 5. Het verslag wordt in de eerstvolgende vergadering vastgesteld, waarna dit door de voorzitter en de griffier wordt ondertekend.

  • 6. Van de raadsvergaderingen worden beeld- en geluidsopnamen gemaakt die online op het raadsinformatiesysteem beschikbaar zijn.

Artikel 3.24 – Ingekomen stukken

  • 1. Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst en de ingekomen stukken worden, voorzien van een behandelvoorstel van de griffier, aan de leden van de raad digitaal beschikbaar gesteld.

  • 2. De griffier wordt mandaat verleend voor het afdoen van de in het eerste lid bedoelde stukken overeenkomstig het behandelvoorstel, voor zover binnen twee weken na de ter inzage legging van het behandelvoorstel niet door de leden van de raad is verzocht om een andere wijze van behandeling.

  • 3. Wanneer een lid inhoudelijke bespreking van een ingekomen stuk wenst, vindt bespreking plaats in de raadsvergadering.

  • 4. Ingekomen stukken worden openbaar digitaal beschikbaar gesteld, tenzij artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur zich hiertegen verzet.

Paragraaf 3.5 – Besloten vergadering

Artikel 3.25 – Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 3.26 – Verslag

  • 1. Het (concept)verslag van een besloten vergadering ligt uitsluitend voor de leden ter inzage bij de griffier.

  • 2. Indien niet binnen veertien dagen na de eerste dag van de in het eerste lid bedoelde ter inzage legging door een lid bij de griffier is verzocht om aanpassing van het verslag, wordt dit verslag geacht te zijn vastgesteld. De griffier doet hiervan mededeling aan de leden van de raad.

  • 3. Wanneer een lid bij de griffier binnen de in het tweede lid bedoelde termijn heeft verzocht om aanpassing, legt de griffier het aangepaste verslag ter inzage. Op dit aangepaste verslag is de in het tweede lid beschreven procedure van toepassing.

  • 4. De voorzitter of de griffier kunnen in afwijking van het tweede en derde lid beslissen het verslag in de eerstvolgende besloten vergadering ter vaststelling aan te bieden.

Artikel 3.27 – Geheimhouding

  • 1. Voor de afloop van een besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.

  • 2. De geheimhouding dient in acht te worden genomen door een ieder die bij de vergadering aanwezig is en door een ieder die op een andere wijze kennis heeft van de stukken.

  • 3. De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 3.28 – Opheffing geheimhouding

Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen dan wel niet te bekrachtigen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, daarover in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

Paragraaf 3.6 – Bevoegdheden en instrumenten

Artikel 3.29 – Amendementen en subamendementen

  • 1. Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden.

  • 2. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 3. Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

  • 4. Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 5. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.30 – Moties

  • 1. Ieder lid van de raad kan ter vergadering een motie indienen.

  • 2. Een motie moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk en ondertekend bij de voorzitter worden ingediend.

  • 3. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

  • 4. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

  • 5. Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.31 – Voorstellen van orde

  • 1. De voorzitter en ieder lid van de raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond.

Artikel 3.32 – Initiatiefvoorstel

  • 1. Ieder lid van de raad kan een initiatiefvoorstel indienen.

  • 2. Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend. De voorzitter brengt een ingediend voorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van het college.

  • 3. Het college kan binnen drie weken nadat het ter kennis is gesteld van een voorstel schriftelijk wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.

  • 4. Een voorstel wordt, nadat het college schriftelijk wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het derde lid gestelde termijn is verlopen, op de agenda geplaatst van de eerstvolgende vergadering, tenzij de oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst.

  • 5. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat:

    • a.

      het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld;

    • b.

      het voorstel eerst dient te worden behandeld in een raadssessie.

  • 6. De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening.

  • 7. Op een spoedeisend initiatiefvoorstel, inhoudende het ontslag van een wethouder, zijn de bepalingen in dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan na instemming van de raad terstond aan de agenda worden toegevoegd.

Artikel 3.33 – Collegevoorstel

  • 1. Een voorstel van het college aan de raad, dat vermeld staat op de agenda van de raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2. Indien de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 3.34 – Interpellatie

  • 1. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders.

  • 3. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

  • 4. De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van de raad, de burgemeester en de wethouders niet meer dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 3.35 – Schriftelijke vragen

  • 1. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor gestelde worden per omgaande door de voorzitter aan de indiener teruggestuurd.

  • 2. De vragen worden schriftelijk beantwoord, tenzij de indiener nadrukkelijk verzoekt om mondelinge beantwoording.

  • 3. De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester worden gebracht.

  • 4. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn ingediend. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college of de burgemeester de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

  • 5. De antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffier aan de leden van de raad beschikbaar gesteld.

  • 6. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, tijdens de behandeling van de ingekomen stukken nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.

Artikel 3.36 – Technische vragen

  • 1. Technische vragen worden kort en bondig geformuleerd. Het zijn informatieve vragen die bedoeld zijn om een beter begrip van een onderwerp of raadsvoorstel te krijgen. Het kunnen vragen zijn over feiten, omstandigheden en de uitleg daarvan of over de gevolgen van een besluit.

  • 2. Technische vragen moeten ingediend worden bij de griffie. Dit kan tot uiterlijk woensdag voor 12.00 uur, voorafgaand aan de dag van de raadsavond waarop het onderwerp geagendeerd staat. Het college spant zich in om de technische vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóór 15.00 uur van de dag van de vergadering of raadsavond te beantwoorden.

  • 3. De antwoorden van het college of de burgemeester worden door de griffie op het raadsinformatiesysteem geplaatst.

Artikel 3.37 – Vragenhalfuur

  • 1. Het vragenhalfuur vindt plaats na de opening van elke reguliere raadsvergadering, tenzij er bij de griffier geen vragen zijn ingediend. Het vragenhalfuur duurt maximaal dertig minuten. In bijzondere gevallen kan het presidium bepalen dat het vragenhalfuur komt te vervallen.

  • 2. Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit schriftelijk onder aanduiding van het onderwerp en de vraag bij de griffier uiterlijk om 12.00 uur op de donderdag voorafgaand aan het vragenhalfuur. De voorzitter kan weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven, het onderwerp in dezelfde raadsvergadering aan de orde komt of het onderwerp niet actueel is.

  • 3. De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenhalfuur aan de orde worden gesteld.

  • 4. De vragensteller wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om aan een of meer collegeleden dan wel de burgemeester een of meer vragen te stellen en een toelichting te geven. Het collegelid of – indien de vragen aan meer collegeleden zijn gericht – de collegeleden gezamenlijk dan wel de burgemeester wordt voor ten hoogste vijf minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

  • 5. Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst twee minuten het woord om aanvullende vragen te stellen.

  • 6. Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de raad ten hoogste twee minuten het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Aan ieder tot wie de (aanvullende) vragen zijn gericht, wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om vragen te kunnen beantwoorden.

  • 7. Tijdens het vragenhalfuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten.

  • 8. Onderwerpen die aan het einde van het vragenhalfuur nog niet aan de orde zijn gekomen, vervallen.

Artikel 3.38 – Inlichtingen

  • 1. Indien een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe schriftelijk ingediend bij de griffier.

  • 2. De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester.

  • 3. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk aan de raad verschaft, in ieder geval binnen dertig dagen nadat het verzoek is ingediend.

  • 4. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de eerstvolgende raadsvergadering, waarin de antwoorden worden gegeven.

Paragraaf 3.7 – Lidmaatschap van andere organisaties

Artikel 3.39 – Verslag en verantwoording

  • 1. Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een gemeenschappelijk orgaan ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen of in een andere organisatie of institutie, heeft het recht om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur of gemeenschappelijk orgaan aan de orde zijn. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan door de raad worden verwezen naar een raadssessie.

  • 2. Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen. Artikel 3.35 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. Artikel 3.37 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisatie of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.

Hoofdstuk 4 – De raadsavond

Artikel 4.1 – Invulling raadsavond

  • 1. De raadsavonden vinden in de regel plaats op maandag en vangen aan om 19.30 uur.

  • 2. Het presidium kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen.

  • 3. Een raadsavond kan bestaan uit één of meerdere sessies, door of namens de raad georganiseerd. Een sessie heeft één van de volgende doelstellingen:

    • -

      Beeldvorming: gericht op het oriënteren en/of informeren van de raad op een bepaald thema, onderwerp of raadsvoorstel;

    • -

      Oordeelsvorming: gericht op het voorbereiden van de besluitvorming door middel van het uitwisselen van en doorvragen op argumenten om tot een goede weging te komen van voor-en nadelen betreffende het voorstel of onderwerp. Er kunnen meerdere sessies parallel aan elkaar worden gehouden.

  • 4. De sessies worden vorm gegeven al naar gelang het doel, de behoefte, de doelgroep en betrokkenen, het onderwerp en de locatie.

  • 5. Aan een sessie kunnen in elk geval de leden van de raad en burgerleden deelnemen. Inwoners en organisaties kunnen participeren zoals dit is opgenomen in artikel 4.6 van dit reglement.

  • 6. Iedere fractie wordt bij een sessie door maximaal 2 raads- of burgerleden vertegenwoordigd.

Artikel 4.2 – Oproep en agenda

  • 1. De griffier roept ten minste tien dagen voor een raadsavond de raads- en burgerleden schriftelijk op door publicatie van de agenda op het raadsinformatiesysteem onder vermelding van dag en aanvangstijdstip van de raadsavond.

  • 2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, worden tegelijk met de oproep aan de leden van de raad digitaal beschikbaar gesteld.

  • 3. In spoedeisende gevallen kan de griffier, na overleg met het presidium na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en openbaar gemaakt.

Artikel 4.3 – Openbaarheid

  • 1. Een sessie kan worden gehouden in het gemeentehuis, dan wel op locatie elders in of buiten Best.

  • 2. Een sessie is openbaar, tenzij het presidium besluit dat deze besloten is.

  • 3. De artikelen 1.4 en 1.5 en 5.1 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.4 – Sessieleider

  • 1. Het presidium wijst de sessieleiders aan.

  • 2. Een sessieleider is lid van de raad of benoemd door de raad als burgerlid.

  • 3. De sessieleider ziet, ondersteund door de sessiegriffier, toe op een ordelijk verloop van de sessie.

Artikel 4.5 – Sessieformulier

  • 1. Voor iedere sessie wordt door de sessiegriffier een sessieformulier voorbereid met daarin ten minste het onderwerp, de aanleiding en het programma van de sessie

  • 2. De sessieformulieren zijn openbaar en worden tegelijk met en bij de vergaderstukken gepubliceerd.

Artikel 4.6 – Spreekrecht inwoners

  • 1. Voorafgaand aan een thema-avond vindt doorgaans het inwonerspodium plaats waarbij inwoners na aanmelding vooraf bij de griffie in gesprek gaan met raads- en burgerleden over onderwerpen die niet geagendeerd zijn of worden voor besluitvorming. Ook kunnen inzenders van ingekomen stukken door de raad worden uitgenodigd.

  • 2. Bij een informatieve raadssessie (beeldvorming) kunnen inwoners meepraten en vragen stellen over geagendeerde onderwerpen. De voorzitter verleent het woord indien de inwoner hierom vraagt.

  • 3. Bij een discussiesessie (oordeelsvorming) kunnen inwoners gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over de geagendeerde onderwerpen. De spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd.

    • a.

      De voorzitter kan de deelnemers aan de sessie toestaan aan insprekers een korte, verhelderende vraag te stellen.

    • b.

      De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de sessie.

    • c.

      Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit voor 12.00 uur van de dag waarop de raadsavond plaatsvindt aan de griffie. Hij vermeldt daarbij zijn contactgegevens en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 5.1 – Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad, de sessie of het presidium voor zover het hun eigen vergadering of handelen betreft op voorstel van de voorzitter.

Artikel 5.2 – Inwerkingtreding

  • 1. Dit reglement treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Met de inwerkingtreding van dit reglement vervalt het Reglement van de gemeenteraad Best 2018, vastgesteld op 10 september 2018.

Toelichting

Algemeen

Niet alle (sub)artikelen zijn van een toelichting voorzien. Er is slechts een toelichting gegeven indien een nadere uitleg noodzakelijk is geacht.

Hoofdstuk 1 – Algemeen deel

Paragraaf 1.1 – Algemeen

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen

Onder sub i. wordt gesproken over de sessieleider. De formulering van dit artikel biedt de mogelijkheid om zowel raadsleden als niet-raadsleden aan te wijzen als sessieleiders.

Artikel 1.2 – Vergadercyclus

De gemeenteraad van Best hanteert een vergadercyclus die bestaat uit vier weken.

Week 1 – Thema avond

Tijdens deze avond kunnen één of meerdere informatieve bijeenkomsten gepland worden over actuele thema’s. Deze sessies kunnen plaatsvinden in het gemeentehuis, maar kunnen ook op locatie georganiseerd worden.

Week 2 – Informatieve sessie (beeldvorming)

Deze avond staat in het teken van het vormen van een beeld over onderwerpen die geagendeerd zijn voor besluitvorming.

Week 3 – Discussiesessie (oordeelsvorming)

Deze avond staat in het teken van het vormen van een mening/oordeel over onderwerpen die geagendeerd zijn voor besluitvorming (voorbereiding van de raadsvergadering)

Week 4 – Reserveavond

Een avond die in overleg met het presidium kan worden ingezet voor werkbezoeken en training van de raads- en burgerleden.

Week 5 – Raadsvergadering

Iedere cyclus wordt afgesloten met een raadsvergadering waarin besluitvorming over de voorliggende raadsvoorstellen plaatsvindt.

Paragraaf 1.2 – Toehoorders en pers

Artikel 1.4 – Geluid en beeldregistraties

Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts van af een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat burgers die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.

Artikel 1.5 – Toehoorders en pers

De hier aangegeven bepalingen worden wat betreft het handhaven van de orde aangevuld door artikel 26 van de Gemeentewet. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren, te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.

Hoofdstuk 2 – De samenstelling van de raad

Paragraaf 2.1 – Algemene bepalingen

Artikel 2.1 – De voorzitter

De burgemeester is de voorzitter van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als meerdere leden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.

Artikel 2.2. – De griffier

De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid).

Artikel 2.3 – De secretaris

De secretaris is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van het college en het leiden van de ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen. De secretaris wordt echter benoemd en ontslagen door het college. De raad zal daarom het college moeten verzoeken de secretaris op te dragen in de vergadering aanwezig te zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op deze wijze kan de raad een beroep doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit.

Artikel 2.4 – Het presidium

Het presidium in de gemeente Best heeft een adviserende rol door het doen van aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad. Daarnaast heeft het presidium een agenderende rol. Het presidium houdt het overzicht over de onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en bepaald de strategische agenda.

Artikel 2.5 – Het seniorenconvent

Het seniorenconvent is een orgaan dat over politiek gevoelige of vertrouwelijke kwesties overleg kan voeren waaronder het functioneren van de raad en haar commissies. Het seniorenconvent bestaat uit de burgemeester en fractievoorzitters. Het seniorenconvent wordt ondersteund door de griffier die het verslag maakt. Vanwege de onderwerpen die besproken worden heeft het overleg een besloten karakter en kan geheimhouding worden opgelegd als leden van het seniorenconvent hiertoe besluiten.

Bij afwezigheid kan een fractievoorzitter zich laten vervangen door de plaatsvervangend fractievoorzitter van de fractie. Vervanging gebeurt echter altijd in overleg met de voorzitter, om te bezien of vervanging nodig of wenselijk is gezien de geagendeerde onderwerpen.

Paragraaf 2.2 – Toelating van nieuwe raadsleden, benoemingen en fracties

Artikel 2.6 – Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

Vooraf

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde leden kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en – datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

Eerste t/m derde lid

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

Vierde lid

Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.

Dit lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen (eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus) en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.

Vijfde en zesde lid

Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 Gemeentewet vastgelegd.

Artikel 2.7 – Benoeming wethouders

Dit artikel geeft invulling aan een leemte in de gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worde aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikelen 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden. Een integriteitsonderzoek is altijd onderdeel van de procedure tot benoeming van een wethouder.

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.

Artikel 2.8 – Fractie

Eerste en tweede lid

De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mede.

Vierde lid

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandig fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.

Artikel 2.9 – Burgerleden

Burgerleden worden op voordracht van een raadsfractie benoemd. Daarbij dienen zij aan dezelfde eisen te voldoen als het raadslid.

Om de raadsfractie goed te kunnen ondersteunen in het raadswerk worden burgerleden, voor zover wettelijke bepalingen en het reglement van orde zich daartegen niet verzetten, zoveel als mogelijk gelijkgesteld met raadsleden. Aan burgerleden wordt in beginsel dezelfde informatie ter beschikking gesteld als aan raadsleden. Dit brengt eveneens de plicht met zich mee om, conform artikel 2:5 Algemene Wet Bestuursrecht, geheimhouding te betrachten van de gegevens waarvan het burgerlid het vertrouwelijke of geheime karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

Burgerleden ondersteunen de gemeenteraad in hun werk, maar zijn geen raadsleden en hebben dan ook niet dezelfde bevoegdheden en instrumenten. Paragraaf 3.6 van dit reglement is, met uitzondering van artikel 3.36 Technische vragen, dan ook niet van toepassing op burgerleden.

Hoofdstuk 3 – De raadsvergadering

Paragraaf 3.1 – Voorbereiding van de raadsvergadering

Artikel 3.1 – Vergaderfrequentie

Op basis van artikel 17 Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en indien de raadsvoorzitter het nodig oordeelt of indien ten minste één vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt.

In dit artikel worden de basisafspraken weergegeven. In het presidium wordt jaarlijks een vergaderschema voor de raad aan de orde gesteld.

In het artikel is als eindtijd van vergaderingen 22.30 uur opgenomen. Dit is een richttijd en geen harde eindtijd. Op voorstel van de voorzitter beslist de raad over het daadwerkelijk beëindigen van de vergadering en over een eventuele nieuwe vergaderdatum. De harde eindtijd is 23.00 uur. Bij schorsing wordt in beginsel de vergadering de volgende dag voortgezet.

Artikel 3.3 – Vaststelling agenda

Het eerste lid heeft tot doel om de raad een actieve rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via de voorzitter van de raad onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.

In dien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar een andere raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32 vierde lid Gemeentewet niet van toepassing.

Artikel 3.5 – Ter beschikking stellen van stukken

Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage aangeboden.

De stukken worden op elektronische wijze aangeboden. Dit gaat via een digitaal raadsinformatiesysteem. Daarnaast is het mogelijk om op verzoek de stukken op fysieke wijze ter inzage te krijgen in het gemeentehuis.

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslag, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Wob.

Onder de stukken als bedoeld in het derde lid van dit artikel worden verstaan: geheime stukken en de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan in raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s, etc.).

Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Ook kan worden overwogen hiervan geen kopieën te laten maken, omdat het gevaar bestaat dat vaak gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.

De griffier vervult de secretariaatfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem/haar ten inzage gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.

Artikel 3.6 – Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Verordening elektronische bekendmaking en kennisgeving Best. Daarnaast worden als service aan de inwoners de openbare raadsbijeenkomsten en -vergaderingen via Groeiend Best ter openbare kennis gebracht.

Paragraaf 3.2 – De orde van de vergadering

Artikel 3.7 – Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 Gemeentewet.

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

Artikel 3.8 – Zitplaatsen

Het tweede lid maakt het mogelijk om zitplaatsen te wijzigen indien daartoe aanleiding bestaat. Dit kan het geval zijn bij een wijziging in de raad met betrekking tot de coalitie of fracties.

Artikel 3.9 – Opening vergadering; quorum

Artikel 20 Gemeentewet stelt dat de vergadering van de raad niet wordt geopend voordat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden blijkens de presentielijst aanwezig is.

Artikel 3.10 – Spreekrecht inwoners

Om te waarborgen dat inwoners betrokken kunnen worden bij de besluitvorming van onderwerpen die in de raad aan de orde komen, is het spreekrecht als standaard onderwerp toegevoegd aan de raadsvergadering. Inwoners kunnen in overleg met de griffie ook petities aanbieden en inspreken over inwonersinitiatieven.

In het derde lid zijn enkele onderwerpen opgenomen waar het spreekrecht niet voor geldt. Als een besluit van de raad of het college vatbaar is voor bezwaar en de inwoner belanghebbende is, kan de inwoner een bezwaarschrift indienen. Ook kan een inwoner beroep instellen bij de rechtbank. Dit zijn formele procedures die zien op de rechtsbescherming van de inwoner. Verder zijn de benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen van personen uitgesloten van het spreekrecht van inwoners omdat inspraak over deze onderwerpen de belangen van kandidaten, al dan niet in uitoefening van hun ambt of functie, kunnen schaden.

Inwoners kunnen zich ook niet uitlaten over onderwerpen waar zij op grond van artikel 9:2 Algemene Wet Bestuursrecht een klacht over kunnen indienen. Deze procedure gaat voor het spreekrecht van inwoners.

Artikel 3.12 – Aantal spreektermijnen

Het primaire uitgangspunt is dat in de tweede termijn het onderlinge debat plaatsvindt. Met dit artikel heeft de voorzitter de mogelijkheid om de orde van de vergadering te bewaken voor zover dat nodig is. Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. In principe voert het college alleen in de eerste termijn het woord waarna de tweede termijn wordt gebruikt voor onderling debat van de raad. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de tweede termijn.

De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp.

Artikel 3.13 – Handhaving orde; schorsing

De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet.

Dit artikel over handhaving van de orde is slechtst een aanvulling op de Gemeentewet. Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring. Deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 1.5 van dit reglement.

Artikel 3.14 – Beraadslaging

Over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, wordt in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.

De raad kan besluiten de beraadslaging over een onderwerp of voorstel te schorsen voor nader beraad binnen de fracties of het college. Naast een raadslid kan ook een aan de beraadslaging deelnemende wethouder om schorsing vragen. Uiteraard kan ook de voorzitter een schorsingsvoorstel inbrengen. Daartoe biedt artikel 3.31 van dit reglement de mogelijkheid.

Artikel 3.15 – Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.

Paragraaf 3.3 – Procedures bij stemmingen

Artikel 3.16 – Stemverklaring

Een stemverklaring dient kort te zijn en moet niet het karakter van een derde termijn krijgen, als reactie op de vorige spreker. Stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.

Artikel 3.17 – Beslissing

Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid Gemeentewet.

Artikel 3.18 – Algemene bepalingen over stemming

Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Als dit wel gebeurt, geschiedt stemming in eerste instantie via handopsteking of elektronisch. Het nieuwe vergadersysteem maakt elektronisch stemmen mogelijk. Vooruitlopend op die ontwikkeling is de mogelijkheid ertoe opgenomen.

Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid, van de Gemeentewet, zijnde gevallen van dringende spoed, welke een hoofdelijke stemming verplicht.

De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 van de Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. De volgorde van stemmen, te starten bij het genoemde lid volgens het volgnummer van de presentielijst en vervolgens op volgorde van de presentielijst, geldt voor de gehele vergadering.

Artikel 3.19 – Stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.

Soms kan een motie dermate zwaar wegen voor een fractie dat de steun voor het gehele voorstel hiervan afhangt. Dan is het nuttig als de raad – in de praktijk op voorstel van de betreffende fractie – kan besluiten om van de voorgeschreven stemvolgorde af te wijken. Die mogelijkheid is gecreëerd met het vierde lid.

Artikel 3.20 – Stemming over personen

Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Het is mogelijk om met stemsystemen te werken maar het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr.3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.

Indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder is er sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht, maar van een aanbeveling. Een voordracht is voor de raad bindend, de raad heeft slechts keuze tussen degenen die op de voordracht zijn vermeld. Een aanbeveling is een voorstel waarvan de raad mag afwijken. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan “wanner hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt (artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid van de Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.

Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.

De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • -

    Een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • -

    Een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht.

Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

Paragraaf 3.4 – Verslaglegging en ingekomen stukken

Artikel 3.23 – Verslaglegging

Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, lid 5, Gemeentewet).

Het conceptverslag wordt met de oproep aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben ter beschikking gesteld. Een voorstel tot verandering kan worden ingediend zolang de notulen niet zijn vastgesteld.

De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om het verslag op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen

Naast schriftelijke verslaglegging zijn ook wordt er ook gebruik gemaakt van beeld- en geluidsopnamen.

Artikel 3.24 – Ingekomen stukken

Ingekomen stukken zijn alle aan de gemeenteraad gericht documenten, waaronder schriftelijke mededelingen en stukken van burgers, instanties, het college of de burgemeester.

Over aan de raad gerichte ingekomen stukken wordt door de griffier een voorstel van afdoening gedaan. Dit voorstel is van procedurele aard, bijvoorbeeld ‘voor kennisgeving aannemen’ of ‘ter afhandeling doorzenden aan het college’. Deze stukken worden aan de raads- en burgerleden ter beschikking gesteld via het raadsinformatiesysteem. Raadsleden kunnen aan de griffier binnen twee weken een andere wijze van afdoening voorstellen. Een verzoek om een andere wijze van afdoening wordt besproken met de voorzitter. Vervolgens wordt de definitieve afdoening vastgesteld. Indien er geen verzoek tot andere wijze van afdoening wordt gedaan is de wijze van afdoening na twee weken stilzwijgend vastgesteld.

Inhoudelijke discussie over ingekomen stukken kan op voorstel van een raadslid plaatsvinden in een raadsvergadering.

Ingekomen stukken aan de raad worden in principe altijd openbaar digitaal beschikbaar gesteld. Er zijn uitzonderingen die staan beschreven in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Voorbeelden van ingekomen stukken die niet openbaar beschikbaar gesteld worden zijn stukken die een gevaar kunnen zijn voor de eenheid van de Kroon, de veiligheid van de staat kan schaden, persoonsgegevens betreft (zoals staat omschreven in de Algemene verordening gegevensbescherming) of bedrijfsgegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Paragraaf 3.5 – Besloten vergadering

Artikel 3.26 – Verslag

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet. In overeenstemming met de bepaling over het verslag van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor het verslag van een besloten raadsvergadering. Het verslag ligt ter inzage bij de griffier.

Artikel 3.28 – Opheffing geheimhouding

In de in dit artikel aangehaalde artikelen uit de Gemeentewet wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen. Het kan gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan bv. een raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daartoe niet bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de Gemeentewet, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot de aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen door deze niet te bekrachtigen.

Paragraaf 3.6 – Bevoegdheden en instrumenten

Artikel 3.29 – Amendementen en subamendementen

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in dit artikel. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.

Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn.

Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daar is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben.

Artikel 3.30 – Moties

In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijk, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.

Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp (zogeheten “motie vreemd aan de agenda”) vindt aan het einde van de vergadering plaats.

In de Gemeentewet wordt in artikel 49 één specifiek motie uitgewerkt: de motie van wantrouwen. Hierbij geeft de raad aan het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien de wethouder zelf niet opstapt, kan de raad, blijkens artikel 49, besluiten tot ontslag. In dat geval gaat het ontslag onmiddellijk in.

Artikel 3.31 – Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 49).

Artikel 3.32 – Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.

In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede en derde lid van dit artikel bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld. Daar wordt in deze bepaling uitvoering aan gegeven.

Artikel 3.33 – Collegevoorstel

Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verder behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.

Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanner het voorstel voor een verordening of ander voorste, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de griffie of het presidium overlaten.

Artikel 3.34 – Interpellatie

Dit artikel stelt nadere regels bij artikel 155, tweede lid, van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig. De raad beslist hierover bij meerderheid. Het recht van interpellatie ligt in het verlengde van het (schriftelijk en mondeling) vragenrecht maar heeft als instrument een zwaarder politiek karakter.

Artikel 3.35 – Schriftelijke vragen

Het vragenrecht (artikel 155, eerste lid, Gemeentewet) geeft aan leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al gelang wie verantwoordelijk is.

Hoewel het vragenrecht individueel van aard is, worden de gevraagde antwoorden aan de gemeenteraad als geheel gegeven.

Artikel 3.36 – Technische vragen

Deze bepaling geeft uitleg wat technische vragen inhouden en wat de procedure is voor het indienen van dergelijke vragen. Een raads- of burgerlid kan een technische vraag indienen bij de griffie. De griffie zorgt voor doorgeleiding. De vraag moet uiterlijk woensdag voor 12:00 uur voor aanvang van de raadsavond zijn ingediend bij de griffie. Het college spant zich vervolgens in om de vraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór 15:00 uur van de dag van de raadsavond te beantwoorden. De griffie plaatst de antwoorden op het raadsinformatiesysteem.

Artikel 3.37 – Vragenhalfuur

Deze bepaling vormt een invulling van artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het vragenrecht.

In het tweede lid is een aanmeldingstermijn voor vragen opgenomen vanwege het feit dat wethouders in de gelegenheid moeten worden gesteld om beantwoording van de vragen voor te bereiden.

Het vragenhalfuur heeft een lichter politiek karakter dan het recht van interpellatie. Leden worden zo in de gelegenheid gesteld om het college vragen te stellen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.

Tijdens het vragenhalfuur worden vragen gesteld en antwoorden gegeven. Er vindt geen debat plaats.

Artikel 3.38 – Inlichtingen

In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van het inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzicht van de raad. Naast een ingewikkelde inrichting van de bestuursbevoegdheden bevat de Gemeentewet ook behoorlijk aangescherpte regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de raad te bevestigen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 169 en artikel 180 van de Gemeentewet.

Paragraaf 3.7 – Lidmaatschap van andere organisaties

Artikel 3.38 – Verslag en verantwoording

Leden van de raad, wethouders, de burgemeester of de gemeentesecretaris, die lid zijn van het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente.

Voor de wijze waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijk regeling functioneren zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijk regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.

In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging. In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels daarvoor gesteld in artikel 3.35 van dit reglement. Het derde lid bevat de procedure voor het ter verantwoording roepen die aansluit bij de regels voor inlichtingen. Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties waarin de raad vertegenwoordigers heeft benoemd (bijvoorbeeld privaatrechtelijke rechtspersonen). Hierin voorziet het vierde lid.

Hoofdstuk 4 – De raadsavond

Artikel 4.1 – Invulling raadsavond

In dit artikel is op hoofdlijnen de invulling van raadsavonden vastgelegd. In het eerste lid is bepaald dat de raadsavonden over het algemeen op maandag avond plaatsvinden. Lid twee biedt het presidium de ruimte om hier in bijzondere gevallen van af te wijken.

Lid 3 t/m 6 bieden de ruimte tot een flexibele invulling van de raadsavonden. De invulling, locatie en deelnemers kunnen aangepast worden aan het doel van de betreffende sessie, waardoor maatwerk geleverd kan worden.

Lid 7 regelt dat iedere fractie maximaal door twee raads- en/of burgerleden vertegenwoordigd kan worden. Hiermee wordt gezorgd voor een evenredige vertegenwoordiging bij de sessie. De democratische verhoudingen zijn bij de sessies nog niet aan de orde, deze komen tot uiting bij de besluitvorming in de raadsvergadering.

Artikel 4.2 – Oproep en agenda

Voor de oproep en voorlopige agenda worden ten aanzien van raadavonden dezelfde termijnen gehanteerd als ten aanzien van raadsvergaderingen.

Artikel 4.3 – Openbaarheid

Om de openbaarheid te waarborgen zijn in de basis alle raadssessie openbaar. Het presidium kan echter beargumenteerd besluiten dat een sessie in beslotenheid plaats zal vinden.

Artikel 4.5 – Sessieformulier

Het sessieformulier biedt voor raads- en burgerleden, ambtenaren, college, inwoners en overige geïnteresseerden een kernachtige weergave van het doel, de aanleiding en het programma van de sessie. Dit document wordt als leidraad gebruikt voor de sessie.

Artikel 4.6 – Spreekrecht inwoners

In lid 1 t/m 3 wordt per type avond/sessie aangegeven welke vorm van inspraak mogelijk is voor inwoners en organisaties.