Regeling vervallen per 01-04-2013

Verordening Wmo 2012 (Verordening maatschappelijke ondersteuning)

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-03-2013

Intitulé

Verordening Wmo 2012 (Verordening maatschappelijke ondersteuning)

De raad der gemeente Beuningen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 juni 2011;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning artikel 5 en de Gemeentewet artikel 149;

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende Verordening Wmo 2012.

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a. Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

b. College:

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen;

c. Maatschappelijke participatie:

Deelname aan het normale maatschappelijke verkeer, te weten:

  • -

    het voeren van het huishouden;

  • -

    het normale gebruik van de woning;

  • -

    het verplaatsen in en om de woning;

  • -

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

d. Persoon met beperkingen:

Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

e. Beperkingen

Moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten, zoals opgenomen in het uniforme begrippenkader van het ICF (International Classification of Functioning);

f. Zelfredzaamheid:

Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

g. Mantelzorger:

Een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b van de wet;

h. Algemene voorziening:

Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid voor alle burgers woonachtig in de gemeente, met een beperkte toegangsbeoordeling (geen medische indicatie), die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

i. Individuele voorziening:

Een voorziening die op basis van deze verordening kan worden verstrekt en waarvoor personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo (of personen met beperkingen) op basis van een indicatie voor in aanmerking kunnen komen;

j. Voorziening:

Een huishoudelijke voorziening, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, een rolstoelvoorziening of een sportvoorziening;

k. Huishoudelijke voorziening:

Een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

l. Woonvoorziening:

Voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening, een rolstoelvoorziening of een sportvoorziening, die de persoon met beperkingen in staat stelt de woning op normale wijze te gebruiken;

m. Vervoersvoorziening:

Voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

n. Rolstoelvoorziening:

Voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

o. Sportvoorziening:

Voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt aan sportbeoefening te doen;

p. Voorziening in natura:

Een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

q. Persoonsgebonden budget:

Een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven;

r. Financiële tegemoetkoming:

Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

s. Algemeen gebruikelijk:

Naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

t. Huisgenoot:

Iedereen met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, tenzij sprake is van een kostgangersrelatie;

u. Leefeenheid:

Een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, waarbij onder gehuwden ook worden verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen;

v. Eigen bijdrage:

Een bijdrage, welke bij de verstrekking van een voorziening in natura door de persoon is verschuldigd dan wel op een persoonsgebonden budget in mindering wordt gebracht;

w. Eigen aandeel:

Een bijdrage, welke op een financiële tegemoetkoming in mindering wordt gebracht;

x. Inkomen:

  • 1.

    voor zover van belang voor de toepassing van artikel 4.1 en 4.2: het inkomen zoals omschreven in artikel 4.2 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    voor zover van belang voor de toepassing van artikel 4.3: het inkomen zoals omschreven in artikel 32 en 33 van de Wet Werk en Bijstand;

y. Norminkomen:

De normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst

zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB.

z. Instandhoudingskosten:

De kosten die gemaakt worden om een voorziening in stand te houden: onderhoud, keuring en reparatie.

aa. Woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

bb. Standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

cc. Woonschip:

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Een individuele voorziening wordt pas dan toegekend zodra blijkt dat een aanwezige algemene voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en/of een algemene voorziening niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de aanvrager.

  • 2. Het recht op een voorziening geldt slechts voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van:

      • -

        het voeren van het huishouden;

      • -

        het normale gebruik van de woning;

      • -

        het verplaatsen in en om de woning;

      • -

        het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

      • -

        het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 3. De persoon met beperkingen heeft geen recht op een individuele voorziening:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de persoon met beperkingen zijn woonplaats niet heeft in de gemeente Beuningen.

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het maken van de kosten;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel een aan deze verordening voorafgaande Verordening maatschappelijke ondersteuning of de Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 1.3

Het college stelt in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen gemeente Beuningen nadere regels vast over de uitvoering van deze Verordening, waaronder hoogte van vergoedingen, tarieven en in aanmerking nemen van het inkomen.

HOOFDSTUK 2: VORM VAN DE TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

  • 1. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt die in eigendom is van de leverancier is de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt die in eigendom is van de gemeente Beuningen, is de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst van de gemeente Beuningen van toepassing.

  • 3. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening door een derde, is de dienstverleningsovereenkomst tussen de derde en de aanvrager van toepassing.

  • 4. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening door de gemeente Beuningen, is de dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Beuningen en de aanvrager van toepassing.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen in het besluit opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Indien een persoonsgebonden budget wordt verleend, wordt in het besluit vermeld voor welke voorzieningen het budget wordt verleend.

  • 2. De omvang van het persoonsgebonden budget is niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

  • 3. De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en betaalbaar wordt gesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

  • 4. Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt aan de persoon:

    • a.

      die naar het oordeel van het college niet in staat is het budget op een verantwoorde wijze te beheren, tenzij de persoon de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg kan dragen voor het beheer;

    • b.

      die verkeert in staat van faillissement als bedoeld in de Faillissementswet;

    • c.

      die twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;

    • d.

      die wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door Maatschappelijk Werk, de Kredietbank of een hiermee vergelijkbare dienstverlenende instantie;

    • e.

      ten aanzien waarvan door de rechter een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • f.

      die onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

    • g.

      die onder bewind is gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

    • h.

      ten aanzien van wie misbruik of oneigenlijk gebruik van het persoonsgebonden budget is vastgesteld.

HOOFDSTUK 3: HET AANVRAGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 3.1 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    De persoon die een voorziening in het kader van deze Verordening aanvraagt, dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs over te leggen als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder 1 tot en met 3 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3.

    Degene die kenbaar maakt een aanvraag te willen indienen en die naar het oordeel van het college voldoende zelfredzaam is, wordt in de gelegenheid gesteld om met advies en ondersteuning van de kant van de gemeente zelf een oplossing te vinden ter compensatie van de beperkingen middels de inzet van de sociale omgeving dan wel de vrijwillige mantelzorg.

Artikel 3.2 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening:

    • a.

      degene door of namens wie een aanvraag is ingediend op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • b.

      degene door of namens wie een aanvraag is ingediend op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip in verband met het verstrekken van inlichtingen of het zich onderwerpen aan nader onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen;

    • c.

      degene die een voorziening toegekend heeft gekregen op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • d.

      degene die een voorziening toegekend heeft gekregen op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip in verband met het verstrekken van inlichtingen of het zich onderwerpen aan nader onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

  • 2. Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische of andere inhoudelijke redenen wordt afgewezen;

    • b.

      dit naar het oordeel van het college, mede gelet op de aard of de samenloop van de problematiek, noodzakelijk is voor een zorgvuldige besluitvorming.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de het recht op een voorziening.

  • 4. Wanneer de adviserende instantie geen advies af kan geven omdat de aanvrager uit nalatigheid niet op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan de gemeente de door de adviseur in rekening gebrachte kosten verhalen op de aanvrager.

  • 5. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments.

Artikel 3.3 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 3.4 Heronderzoek en intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2. Het college trekt een besluit, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk in indien:

  • a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze Verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen en belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

  • 3. Een besluit tot verlening van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget wordt ingetrokken indien en voorzover:

  • a. de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geschiedt op declaratiebasis en de belanghebbende niet binnen zes maanden na de datum van bekendmaking van het besluit een declaratie heeft ingediend;

  • b. de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op het verlenen van aanpassingen van bouwtechnische of bouwkundige aard zoals bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b.

Artikel 3.5 Terugvordering

  • 1. In geval een besluit is ingetrokken op grond van artikel 3.4 lid 2 en 3 kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. Terugvordering als bedoeld in het vorige lid vindt niet plaats indien er naar het oordeel van het college dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

  • 3. Ingeval eenbesluit tot verlening vaneen in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken wordt deze voorziening teruggevorderd.

  • 4. Indien het persoonsgebonden budget niet is besteed aan de voorziening of voorzieningen waarvoor het persoonsgebonden budget is verleend, wordt het niet bestede deel teruggevorderd.

  • 5. In geval een besluit voor het in bruikleen verstrekken van een voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Het college is bevoegd tot verrekening van de openstaande vordering met het persoonsgebonden budget en/of de financiële tegemoetkoming waarop de belanghebbende recht heeft.

HOOFDSTUK 4: EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 4.1 Eigen bijdrage

  • 1. De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebondenbudget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders bepaald in deze verordening.

  • 2. De eigen bijdrage wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 4.1.

  • 3. Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen bijdrage wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorzieningen.

  • 4. Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, wordt de eigen bijdrage opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 4.2 Eigen aandeel

  • 1. De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, tenzij anders bepaald in deze verordening.

  • 2. Het eigen aandeel wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 4.1. Aanvullend op het bepaalde in artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning geldt ook het eigen aandeel voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die niet in eigendom is van de aanvrager gedurende maximaal 39 perioden van vier weken.

  • 3. Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen aandeel wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorzieningen.

  • 4. Het eigen aandeel wordt pas opgelegd nadat de voorziening is verleend.

HOOFDSTUK 5: HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5.1 Vormen van Hulp bij het huishouden

  • 1. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a. hulp bij het huishouden in natura;

  • b. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 sub a kan hulp bij het huishouden ook worden toegekend indien deze niet langdurig noodzakelijk is.

Artikel 5.2 Recht op hulp bij het huishouden

Een persoon met beperkingen en een mantelzorger kunnen voor de in artikel 5.1 sub a of b vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken.

Artikel 5.3 Gebruikelijke zorg en gebruikelijke hulpmiddelen

In afwijking van het gestelde in artikel 5.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien:

  • a.

    tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die naarhet oordeel van het college in staat zijn de huishoudelijke taken te verrichten;

  • b.

    de ondervonden beperkingen kunnen worden weggenomen door middel van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen en apparatuur.

Artikel 5.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren benodigde zorg per week.

Artikel 5.5 Omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Het maximale bedrag per uur op basis waarvan het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

HOOFDSTUK 6: WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 6.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 6.2 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1. De in artikel 6.1 bedoelde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      vergoeding van kosten van verhuizing en (her)inrichting;

    • b.

      aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard;

    • c.

      aanpassing van niet-bouwtechnische of niet-bouwkundige aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie van een in of aan de woning aangebrachte voorziening;

    • e.

      kosten tijdelijke huisvesting;

    • f.

      kosten huurderving;

    • g.

      verwijderen van voorzieningen;

    • h.

      een hulphond.

  • 2. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub c worden verleend in natura of in de vorm van een persoongebonden budget.

  • 3. In uitzondering op het gestelde in lid 2 wordt een voorziening voor woningsanering in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 4. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, b, e, f, g en h worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 5. In uitzondering op het gestelde in lid 4 wordt een traplift of plateaulift in natura verstrekt.

  • 6. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub d worden verleend in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 7. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, c, d, e en h worden verleend aan de persoon met beperkingen.

  • 8. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub b, f en g worden verleend aan de woningeigenaar.

Artikel 6.3 Recht op een woonvoorziening en primaat van verhuizen

  • 1. Een persoon kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is en de voorziening gericht is op het compenseren van beperkingen die het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 3. Een persoon kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub c in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste en tweede lid genoemde voorzieningen niet te realiseren zijn of niet de goedkoopst adequate voorzieningen zijn en wanneer aantoonbare beperkingen in de persoon het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 4. Een persoon kan voor een combinatie van de voorzieningen als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub a tot en met c in aanmerking worden gebracht indien deze voorzieningen afzonderlijk niet de goedkoopste adequate voorzieningen zijn en wanneer aantoonbare beperkingen in de persoon het normale gebruik van de woning belemmeren. Daarbij geldt dat een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b als onderdeel van de combinatie van voorzieningen slechts wordt verstrekt indien deze gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen.

  • 5. Het college kan besluiten af te zien van het in dit artikel neergelegde primaat van verhuizing in de gevallen aangegeven in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

  • 6. Een persoon kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub h in aanmerking worden gebracht indien de hulphond is verstrekt door de Stichting Hulphond en de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen in het normale gebruik van de woning.

Artikel 6.4 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 6 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan:

  • a.

    hotels/pensions;

  • b.

    trekkerswoonwagens;

  • c.

    verzorgingstehuizen;

  • d.

    AWBZ-instellingen;

  • e.

    vakantiewoningen;

  • f.

    tweede woningen;

  • g.

    kamerverhuur;

  • h.

    specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    Paragraaf 2 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 6.5 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

  • h.
    • 1.

      Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

    • 2.

      De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

    • 3.

      De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

    • 4.

      Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 6.2 lid 1 en sub b wordt toegekend, dient een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

    • 5.

      Bij het besluit wordt, ingeval het een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b betreft, een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming te verwerven voorziening dient te voldoen.

Artikel 6.6 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

  • h.
    • 1.

      Het college verleent woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 6.2 slechts ten behoeve van het hoofdverblijf van een persoon met beperkingen.

    • 2.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid en het gestelde in artikel 1.2 lid 3 sub c kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b, c en d dan wel een combinatie van deze voorzieningen worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

    • 3.

      Onder bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in het tweede lid wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

    • 4.

      De aanvraag voor woonvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

    • 5.

      Het totaal van de op grond van het tweede lid te verstrekken financiële tegemoetkomingen kan niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

Artikel 6.7 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

Het recht op een woonvoorziening vervalt indien:

  • a.

    de persoon met beperkingen is verhuisd vanuit een woning waarin hij bij normaal gebruik geen belemmeringen ondervond, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestond; of

  • b.

    de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college; of

  • c.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectief medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon bewoonde woning; of

  • d.

    de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden;

  • e.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f.

    voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • g.

    de woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub a aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

Artikel 6.8 Duidelijkheid over financiering van niet-gedekte deel van de kosten

  • g.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget in de kosten als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b en c als in de financiering van het door een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget niet-gedekte deel van de kosten is voorzien.

Artikel 6.9 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 6.2 sub b betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen en van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimtebij de woning, zoals vermeld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

Artikel 6.10 Woningvoorzieningen voor gemeenschappelijke ruimten

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van aanpassingen van bouwtechnische of bouwkundige aard zoals bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b aan een gemeenschappelijke ruimte.

  • 2. Als de voorziening zoals bedoeld in lid 1 door meerdere personen gebruikt kan worden, wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd.

Paragraaf 3 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 6.11 Beperking zeer dure woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378, - worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Paragraaf 4 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 6.12 Woonwagen

Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

Artikel 6.13 Woonschip

Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de het college aangewezen ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 6.14 Technische levensduur woonwagen en woonschip

  • 1. Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de door het college aangewezen ligplaats mag liggen, kunnen uitsluitend woonvoorzieningen worden verstrekt als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub c, d en h.

  • 2. Het college kan in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen de maximale hoogte bepalen van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.15 Binnenschip

Het college verleent slechts een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1987 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Paragraaf 5 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 6.16 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub a verstrekken aan:

  • a. de persoon met beperkingen;

  • b. een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2. Voor verhuis- en inrichtingskosten zoals bedoeld in lid 1 sub b wordt geen eigen aandeel opgelegd.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 aanhef en sub a indien:

  • a. de verhuizing niet heeft plaats gevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college daartoe toestemming heeft verleend;

  • b. de persoon niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c. de persoon verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • d. de persoon niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een verzorgingstehuis;

  • e. aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.

Paragraaf 6 Overige kosten

Artikel 6.17 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub d indien:

  • a.

    de woonvoorziening is verleend in het kader van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Wet voorzieningen gehandicapten dan wel de wet, en

  • b.

    de woonvoorziening voorkomt in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

    Artikel 6.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

    • 1.

      Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de nog te betrekken woonruimte.

    • 2.

      De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard zoals bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b niet bewoond kan worden en de persoon als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

    • 3.

      Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de persoon redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

    • 4.

      Het college kan in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

    Paragraaf 7 Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 6.19 Huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2. Het college kan in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen bepalen dat het eerste lid niet wordt toegepast indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast minder bedraagt dan een door hen in bedoeld besluit vastgesteld bedrag.

  • 3. Het college kan in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen de duur van de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

  • 4. Voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub f is geen eigen aandeel verschuldigd.

Artikel 6.20 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Het college verleent geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub g tenzij de gemeente eigenaar is van de geplaatste voorziening of indien de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan personen zonder een beperking te verhuren.

Paragraaf 8 Afschrijving aanpassingen van bouwtechnische of bouwkundige aard

Artikel 6.21 Afschrijving van aanpassingen van bouwtechnische of bouwkundige aard

  • 1.

    De eigenaar van een woning, die krachtens deze Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.2 lid 1 sub b heeft ontvangen die hoger is dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen en die binnen een periode van 5 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan gedeeltelijk aan de gemeente terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon met beperkingen voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of aan een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van deze Verordening of een aan deze verordening voorafgaande verordening een vergelijkbare woning zou zijn toegekend.

  • 4.

    Ter uitvoering van het eerste lid is de eigenaar van de woning verplicht om binnen een maand na het passeren van de acte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

HOOFDSTUK 7: VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 7.2 Soorten vervoersvoorzieningen

  • 1. De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a. een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer, waarmee een korting wordt verkregen op het normale tarief;

  • b. vergoeding voor het gebruik van (rolstoel)taxi, auto of vervoer door derden;

  • c. een al dan niet aangepaste auto;

  • d. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • e. een aanpassing van een eigen auto;

  • f. een scootermobiel

  • g. een ander vervoermiddel dan genoemd onder lid a, b en c;

  • h. medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

  • i. kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van voorzieningen als genoemd onder a, b, c, d en e;

  • j. training.

  • 2. De individuele vervoersvoorziening die wordt genoemd in lid 1 sub a wordt verleend in natura.

  • 3. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub c, d, f en g worden verleend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 4. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub b, e, h en j worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 5. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub i worden verleend in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 7.3 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een persoon heeft recht op een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 7.2 wanneer aantoonbare beperkingen in de persoon

  • a. het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Met het collectief vervoer kan een persoon met beperkingen zich lokaal verplaatsen van deur tot deur waarbij geldt dat met de vervoerspas:

  • a. Een ritbijdrage met korting verschuldigd is, overeenkomstig de bepalingen in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen;

  • b. deze ritbijdrage met korting voor maximaal vijf reiszones per enkele reis geldt;

  • c. persoonlijke begeleiding gratis is als deze op basis van een indicatie medisch noodzakelijke wordt geacht.

  • 3. Een persoon kan slechts voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub b en c in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van een collectief systeem als bedoeld in artikel 7.2. lid 1 sub a of als dit systeem niet compenserend is.

  • 4. Een persoon kan slechts voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub c, d en e in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectief vervoer of van een taxi of rolstoeltaxi, zoals genoemd in artikel 7.2 lid 1 sub a en b onmogelijk maken.

  • 5. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub b en h kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen en de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub c, d, e en f in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

  • 6. Voor zover de behoeften van echtgenoten samenvallen en gebruik kan worden gemaakt van dezelfde voorziening, bepaalt het college, rekening houdend met de samenvallende behoeften, de toe te kennen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 7.2 met in achtneming van hetgeen is gesteld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

  • 7. Indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1 sub x hoger is dan 1,5 keer het norminkomen zoals bedoeld in artikel 1.1 sub y wordt geen vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub a, b en c verstrekt.

  • 8. Wanneer blijkt dat de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen, bestaat er geen recht op een gesloten buitenwagen of scootermobiel, als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub d en f.

  • 9. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alle dag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de persoon om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 7.4 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel

  • Het college kan aan de persoon met beperkingen die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze Verordening toegekende gesloten buitenwagen of scootermobiel, als bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub d en f een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van training.

    Artikel 7.5 Geen eigen bijdrage voor vervoerspas

    Voor de vervoerspas zoals bedoeld in artikel 7.2 lid 1 sub a geldt geen eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 4.1.

HOOFDSTUK 8: ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 8.1: Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 8.2: Soorten rolstoelvoorzieningen

  • 1.

    De in artikel 8.1 bedoelde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    onderhoud, gebruik, reparatie en verzekering;

  • c.

    accessoires;

  • d.

    training

  • 2.

    De individuele rolstoelvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, b en c worden verleend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De individuele rolstoelvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub d worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 8.3 Het recht op een rolstoel

  • 1. Een persoon kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

    2.Een aanvraag voor een rolstoel wordt afgewezen, indien de noodzaak van een rolstoel het gevolg is van een verhuizing naar een woning waarvoor op grond van artikel 6.8geen recht op verhuiskostenvergoeding bestaat.

  • 3. Wanneer blijkt dat de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen, bestaat er geen recht op een elektrische rolstoel.

Artikel 8.4 Vorm van de verstrekking

1.Een rolstoel die in natura wordt verstrekt wordt in bruikleen verstrekt en wordt na afloop van de bruikleenperiode ingenomen.

Artikel 8.5 Training elektrische rolstoel

Het college kan aan de persoon met beperkingen die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze Verordening toegekende elektrische rolstoel een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van een training

Artikel 8.6 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Voor een rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 8.2 lid 1 is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

HOOFDSTUK 9: SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 9.1 Vormen van sportvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het beoefenen van een recreatieve sport, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a.een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportvoorziening;

Artikel 9.2 Soorten sportvoorzieningen

  • 1. De in artikel 9.1 bedoelde voorziening kan bestaan uit:

  • a. een sportrolstoel

  • b. een aangepaste wielrenfiets

  • c. een handbike

  • d. een aangepast paardrijzadel

  • e. andere voorzieningen

  • 2. De individuele sportvoorziening zoals bedoeld in artikel 9.2 lid 1 wordt verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 9.3 Het recht op een sportvoorziening

Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening indien aantoonbare beperkingen of problemen het beoefenen van recreatieve sport onmogelijk maken.

Artikel 9.4 Hoogte financiële tegemoetkoming

Het college stelt in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 9.2 lid 2 vast.

HOOFDSTUK 10: SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze Verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 10.2. Beslissing college in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze Verordening betreffende, waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Indien een aanpassing van bouwkundige of bouwtechnische aard het bedrag van €45.378,-- te boven gaat, het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de noodzaak van deze aanpassing heeft vastgesteld en weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan het college ondanks het gestelde in artikel 4.10 besluiten tot verstrekking van deze voorziening.

Artikel 10.3 Indexering

Het college past jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verordening en het op deze Verordening berustende Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen geldende bedragen aan conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 10.4 Intrekking verordening van 5 oktober 2010

De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen, vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Beuningen van 5 oktober 2010, wordt met ingang van datum inwerkingtreding van de Verordening Wmo2012 ingetrokken.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding.

Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 10.6 Citeertitel.

Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2012 gemeente Beuningen.

Artikel 10.7 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening als bedoeld in artikel 10.4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening (Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Beuningen).

  • 2.

    De beschikkingen inzake vervoersvoorzieningen, die genomen zijn op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 blijven van kracht tot het moment dat bij besluit van het college de vervoersvoorziening opnieuw is vastgesteld met toepassing van de bepalingen van de Verordening 2012.

Ondertekening

Beuningen, 5 juli 2011
De raad voornoemd,
De griffier, de voorzitter,

TOELICHTING OP DE

VERORDENING INDIVIDUELE VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2011

LEESWIJZER

Dit is de toelichting op de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Beuningen. In deze toelichting wordt uitgelegd wat de achtergrond is van de verordening en de keuzes die in de verordening naar voren komen en, waar nodig, wat bedoeld is met de specifieke formulering van artikelen.

In de toelichting is volledig de indeling van de verordening gevolgd.

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

a. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich.

b. College

Deze bepaling spreekt voor zich.

c. Maatschappelijke participatie

De Wmo geeft geen definitie van het begrip maatschappelijke participatie. Volgens de regering biedt het normale taalgebruik hiervoor voldoende houvast, ook als interpretatiekader voor de rechterlijke macht. Een nadere omschrijving of een normering zou belemmerend kunnen werken voor het leveren van maatwerk en afstemming op de lokale en individuele omstandigheden aldus de regering (EK 2005-2006, 30 131, E, bijlage 1). Echter in de nadere memorie van antwoord heeft de regering aangegeven dat het begrip "maatschappelijke participatie" dezelfde betekenis heeft als het begrip "deelname aan het maatschappelijk verkeer" (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 59). Daarbij is aangegeven dat met maatschappelijk verkeer de omgang met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband wordt bedoeld. Er wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van boodschappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen.

d. Persoon met beperkingen, e. Beperkingen

Het begrip 'beperkingen' is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De omschrijving van het begrip 'persoon met beperkingen' is verder afgeleid van de omschrijving van 'beperkingen' en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de voormalige Wvg het onderdeel 'aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek' toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wvg ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Dit is afkomstig uit amendement 65 van artikel 4 van de wet.

f. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid vormt één van de kernbegrippen van de wet. In artikel 4 van de Wmo is neergelegd dat de compensatieplicht van de gemeente bestaat uit het compenseren van beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid. Met andere woorden: de voorzieningen die de gemeente biedt op het gebied van het wonen, vervoer en rolstoelen dienen ter ondersteuning dan wel behoud van het zelfstandig functioneren van de persoon.

Het zelfstandig functioneren is in betekenis beperkt tot 'het deelnemen aan het normale maatschappelijke verkeer' (maatschappelijke participatie).

De maatstaf is dan ook steeds of de gevraagde voorziening in de situatie van de persoon daadwerkelijk bijdraagt aan de mogelijkheid om op een normale wijze (vergelijkbaar met een persoon zonder beperkingen) deel te blijven nemen aan het maatschappelijke leven. Is dit niet het geval, dan valt de gevraagde voorziening feitelijk buiten de compensatieplicht van de gemeente.

Zelfredzaamheid (of een tekort hierin) wordt niet alleen uitgedrukt in een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Zelfredzaamheid wordt ook uitgedrukt in het financiële vermogen om voorzieningen te treffen. Om die reden maakt het college bijvoorbeeld gebruik van het opleggen van de maximale eigen bijdrage voor Hulp bij het Huishouden.

g. Mantelzorger

De omschrijving van het begrip 'mantelzorger' is ontleend aan de begripsomschrijving van 'mantelzorg' in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet). Mantelzorg moet worden onderscheiden van 'gebruikelijke zorg'.

‘Gebruikelijke zorg’ is de zorg die gegeven wordt door personen die deel uit maken van het huishouden van de persoon met beperkingen. Wanneer door één of meerdere huisgenoten zorgtaken kunnen worden overgenomen dan heeft de hulpbehoevende persoon geen of minder recht op Hulp bij het Huishouden van de kant van de gemeente. De huisgenoten worden geacht de zorgtaken op zich te nemen. Of zij dit daadwerkelijk wel of niet doen is niet relevant.

Bij mantelzorg gaat het om zorg die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg kan worden verleend door één of meerdere personen, bijvoorbeeld huisgenoten, familie, buren of vrijwilligers. Mantelzorg is altijd vrijwillig.

De beschikbaarheid van mantelzorg kan een reden zijn om geen of minder Hulp bij het Huishouden toe te kennen. Mocht een mantelzorger echter de zorg niet meer kunnen of willen leveren dan wordt direct het aantal geïndiceerde uren Hulp bij het Huishouden toegekend.

h. Algemene voorziening, i. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van de verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen een algemene of een individuele voorziening hangt af van de individuele situatie van de aanvrager.

Afwegingscriteria voor de keuze tussen algemene en individuele voorzieningen kunnen zo nodig door het college worden vastgelegd in beleidsregels. Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Algemene voorzieningen zullen bij voorkeur moeten worden aangeboden met een minimum aan procedures: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

j. Voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

k. Huishoudelijke voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

l. Woonvoorziening

Onder het normale gebruik van de woning worden de normale elementaire woonfuncties verstaan, zoals bijvoorbeeld slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt er niet onder.

m. Vervoersvoorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

n. Rolstoelvoorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

o. Sportvoorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

p. Voorziening in natura

Een voorziening in natura wil zeggen dat de belanghebbende direct de voorziening krijgt geleverd waarop hij aanspraak maakt. Deze voorziening bestaat uit goederen of diensten. Er zijn diverse manieren waarop een voorziening in natura kan worden verstrekt, zoals:

  • -

    in eigendom;

  • -

    in bruikleen;

  • -

    in huur

  • -

    bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

q. Persoonsgebonden budget

In de memorie van toelichting bij de Wmo is het persoonsgebonden budget omschreven als een bepaalde hoeveelheid geld om naar eigen voorkeur te besteden ten behoeve van een vooraf bepaald doel of activiteit (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 32). Met het persoonsgebonden budget kan de belanghebbende zelf de individuele voorziening aanschaffen, bij of via een leverancier of zorgaanbieder naar eigen keuze.

r. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een belanghebbende krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. Een financiële tegemoetkoming kan, maar hoeft niet kostendekkend te zijn.

s. Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Het begrip 'algemeen gebruikelijk' is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • -

    Het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende;

  • -

    Het is gewoon te koop;

  • -

    Het is niet duurder is dan soortgelijke producten.

Het college kan ter uitvoering van de verordening in beleidsregels nadere invulling geven aan het begrip algemeen gebruikelijk. De bevoegdheid daartoe ontlenen zij aan de verordening en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het begrip 'algemeen gebruikelijk' moet overigens niet worden verward met 'gebruikelijke zorg', zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geformuleerd. Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de zorg die een partner of een andere tot de leefeenheid behorende persoon kan geven aan de hulpbehoevende. Dit speelt met name bij het indiceren van de omvang van Hulp bij het Huishouden een rol.

t. huisgenoot, u. Leefeenheid

Bij de omschrijving van het begrip ´huisgenoot´ is gekozen voor de term ´duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen´. Dit kan gelden voor meer dan twee personen en is dus iets anders als een ´gezamenlijke huishouding´.

Onder duurzaam wordt verstaan: 6 maanden of langer.

Ook minderjarigen kinderen vallen onder ´duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen´ en kunnen dus gebruikelijke zorg verlenen.

v. Eigen bijdrage, w. Eigen aandeel

Wanneer sprake is van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, dan wordt gesproken over een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK) in Den Haag, dat hiertoe door de wetgever als centraal orgaan is aangewezen.

Wanneer een voorziening niet in natura maar middels een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt dan wordt ook wel gesproken over het eigen aandeel in de kosten. Zowel de eigen bijdrage als het eigen aandeel worden op dezelfde wijze berekend.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de artikelen 15 lid 1 en 19 lid 1 van de wet. De eigen bijdrage kan op het inkomen worden afgestemd. Op basis van de artikelen 15 lid 3 en 19 lid 2 van de wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid is door de wetgever gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (van 2 oktober 2006, Staatsblad 2006, 450). In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen en eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

x. Inkomen

Om uitvoeringstechnische redenen worden de verschillende inkomensbegrippen nader omschreven in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

Met ingang van 1 januari 2007 is sprake van een tweeledig inkomensbegrip.

Inkomen voor het vaststellen van de eigen bijdrage:

Voor de vaststelling van de verschuldigde eigen bijdrage is het inkomen zoals gedefinieerd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning bepalend. Voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage is het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar van aanvraag (t-2) van belang. Volgens de voorgeschreven berekeningssystematiek is sprake van een minimale eigen bijdrage, die afhankelijk van het inkomen kan worden verhoogd. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door de wetgever op basis van artikel 4.5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Deze indexering wordt vastgelegd in de Regeling vaststelling bedragen.

Inkomen voor het vaststellen voor de vervoersvoorziening:

Voor de toets of de persoon, gelet op zijn inkomen, voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan komen, geldt nog steeds de “1,5-norm” zoals die ook in de Wvg-verordening werd gehanteerd. Omdat het centrale Besluit financiële regels en eigen bijdrage Wvg is vervallen, is de definitie van het norminkomen in de verordening zelf opgenomen.

y. Norminkomen

Het norminkomen is van belang voor zover voor de toegang tot een voorziening een inkomenstoets van toepassing is. Deze toets is vooralsnog beperkt tot vervoersvoorzieningen. De hoogte van het norminkomen is sinds 1 januari 2007 geregeld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen.

z. Instandhoudingskosten

Deze bepaling spreekt voor zich

aa. Woonwagen, bb. Standplaats, cc. Woonschip

De begripsomschrijvingen van woonwagen, standplaats en woonschip komen uit de Huisvestingswet (artikel 1, eerste lid aanhef en onder c, e en f Huisvestingswet).

Artikel 1.2 Inperking

Artikel 1.2 lid 1: algemene voorziening beschikbaar

Wanneer het college ter compensatie van de beperking in het individuele geval een algemene voorziening in stand houdt die in de gegeven situatie voor de persoon een toereikende en adequate oplossing biedt, dan bestaat geen recht op een individuele voorziening. In Beuningen houdt het college een maaltijdvoorziening in stand welke wordt uitgevoerd door Stichting Perspectief. Indien deze maaltijdvoorziening voor de persoon een toereikende oplossing biedt dan heeft de persoon geen recht op Hulp bij het Huishouden voor zover deze betrekking heeft op de functie maaltijdbereiding.

De gemeente heeft bij het tot stand brengen van een bepaald voorzieningenniveau de mogelijkheid om te kiezen voor algemene voorzieningen, individuele voorzieningen, of een combinatie hiervan. In dit artikel is vastgelegd dat de algemene voorziening, voor zover deze aanwezig is binnen de gemeente, altijd het primaat heeft. Slechts wanneer de algemene voorziening voor de persoon geen adequate voorziening vormt, of in de gemeente niet aanwezig is, kan individuele hulp worden verleend.

In de gemeente Beuningen is tot op heden alleen een algemene maaltijdvoorziening aanwezig die voor een deel voorziet in Hulp bij het Huishouden, voor zover deze betrekking heeft op maaltijdbereiding. Dit houdt dat indien de persoon met beperkingen, rekening houdend met alle individuele (dieet)wensen, gebruik kan maken van de maaltijdvoorziening, er voor dat deel geen individuele Hulp bij het Huishouden kan worden geïndiceerd.

Artikel 1.2 lid 2: het recht op een voorziening

Deze bepaling geeft de beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien aan alle van de vier in artikel 1.2 lid 2 genoemde

voorwaarden is voldaan.

Op basis van artikel 2 van de wet bestaat er geen aanspraak op een voorziening als er al een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Voorbeelden van andere wetetlijke bepalingen zijn de AWBZ en de zorgverzekeringswet.

sub a.: langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 1 aanhef en onder a. dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van de verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.

Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan.

Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol. Als algemene stelregel kan gelden dat voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dus voor verstrekking op grond van de verordening in aanmerking komen.

Ten aanzien van de behoefte aan Hulp bij het huishouden is een uitzondering gecreëerd als het gaat om het begrip 'langdurig noodzakelijk'. Ook in situaties waarin de aanvrager gedurende een kortere tijd (bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode na een ziekenhuisopname) ondersteuning nodig heeft op het gebied van het voeren van het huishouden, dan is een voorziening mogelijk. Hiertoe is in artikel 5.1 lid 2 van de verordening een bepaling opgenomen die het begrip 'langdurig noodzakelijk' voor de verlening van Hulp bij het Huishouden buiten toepassing verklaart.

sub b.: goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.

Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste. Bij relatief kleine verschillen in prijs (maximaal 10%) wordt de wens van de persoon gerespecteerd. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt.

Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken.

Soms wenst de aanvrager een duurdere voorziening dan de goedkoopst adequate voorziening. In dat geval zal hij zelf de meerprijs moeten voldoen.

Met de inwerkingtreding van de wet is voor de persoon de vrijheid voor de keuze van een persoonsgebonden budget ingevoerd. Dit persoonsgebonden budget is mogelijk voor voorzieningen die in natura worden verstrekt. De vormen waarin voorzieningen kunnen worden verstrekt zijn in hoofdstuk 2 verder uitgewerkt.

sub c.: individueel gericht

De verordening heeft uitsluitend betrekking op individuele voorzieningen. Dat wil zeggen, voorzieningen die aan de individu worden toegekend en die geen collectief karakter hebben. Tegenover individuele voorzieningen staan algemene voorzieningen: voorzieningen die voor meerdere burgers beschikbaar zijn en die een regelarme, adequate compensatie bieden voor de ondervonden beperkingen. Een voorbeeld van een algemene voorzieningen in Beuningen is de maaltijdvoorziening. Het recht op deze maaltijdvoorziening is echter niet in de verordening uitgewerkt, maar in een afzonderlijk indicatieprotocol en een subsidieregeling van de afdeling Inwoners. De maaltijdvoorziening wordt geïndiceerd door de afdeling Zorgwijzer, en verder uitgevoerd door Stichting Perspectief.

Artikel 1.2. lid 3

Lid 3 van artikel 1.2 geeft een aantal situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

sub a.: algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor gehandicapten is, gewoon te koop is en niet duurder dan soortgelijke producten. Een uitzondering geldt indien het gaat om noodzakelijke vervangingen op het moment dat er nog geen sprake is van een volledige afschrijving.

·Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Een normale fiets daarentegen is wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor verstrekking van een algemeen gebruikelijke fiets in aanmerking.

sub b.: woonplaats niet in de gemeente Beuningen

Dit artikel vormt een uitsluitingsgrond voor personen die niet in de gemeente Beuningen woonachtig zijn. In feite vormt deze bepaling de invulling van het 'domiciliebeginsel' dat inhoudt dat de compensatieplicht van het college niet verder reikt dan de gemeentegrenzen.

Het begrip woonplaats is gebaseerd op de artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Verder wordt aangesloten bij artikel 40 lid 1 WWB en de daarover bekende jurisprudentie.

sub c.: geen aantoonbare meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld.

sub d.: kosten gemaakt voorafgaande aan toestemming van college

Hier wordt de situatie bedoeld waarin een de persoon een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door de college is toegekend.

In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is (CRvB 08-10-2003, nr 02/1128 en Rechtbank Arnhem 15-06-2009, nr. AWB 08/5874).

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

sub e.: eerder verstrekte voorziening nog niet afgeschreven

Veel voorzieningen en hulpmiddelen kennen een gemiddelde gebruiksduur. Deze kan per voorziening verschillen. Aan het einde van de gemiddelde gebruiksduur kan een voorziening als afgeschreven worden beschouwd. Dit is bijvoorbeeld van belang bij het verlenen van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een hulpmiddel.

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is gebaseerd op de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening die normaal gesproken in bruikleen zou worden verstrekt. Om het bedrag van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming te kunnen bepalen moet worden uitgegaan van een gemiddeld verwachte gebruiksduur. Het gehele bedrag wordt vooraf betaalbaar gesteld. De aanvrager wordt hiermee in staat gesteld over te gaan tot aanschaf. Tegelijkertijd betekent dit dat gedurende de gemiddelde gebruiksduur geen sprake kan zijn van hernieuwde toekenning, tenzij de aangeschafte voorziening buiten toedoen van de aanvrager verloren is gegaan.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bij voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de verordening worden gedaan.

Artikel 1.3

Dit artikel spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 2: VORM VAN DE TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Artikel 6 van de Wmo regelt de keuzevrijheid van de burger voor de vorm van individuele voorzieningen.

De burger moet de keuze hebben tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Daarnaast is er nog een derde vorm van een voorziening, namelijk de financiële tegemoetkoming.

Indien in deze Verordening is bepaald dat de voorziening als financiële tegemoetkoming wordt verleend, dan heeft de burger geen keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren besteen om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget (zie artikel 2.4)

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt over het algemeen verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening hulp bij het huishouden) of middels bruikleen (hulpmiddelen). De contractafspraken die de gemeente heeft gemaakt met de aanbieder regelen de minimum kwaliteitseisen die aan de voorziening worden gesteld. Daarnaast zal de aanbieder bij de levering van de voorziening individuele afspraken maken met de aanvrager. Deze individuele afspraken zijn in eerste instantie bepalend bij het ontstaan van een eventueel geschil. De contractafspraken die de gemeente met de aanbieder heeft gemaakt, werken als het ware aanvullend op de afspraken die tussen de aanbieder en de aanvrager worden gemaakt.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Artikel 2.4 lid 1, 2 en 3

De aanvrager heeft geen onbeperkte vrijheid in de besteding van het persoonsgebonden budget (persoonsgebonden budget). De indicatie die ten grondslag ligt aan de te verstrekken voorziening is leidend. In het besluit wordt specifiek omschreven voor welke voorziening het budget wordt verstrekt.

Artikel 2.4 lid 4

De verstrekking van het persoonsgebonden budget brengt voor de gemeente financiële risico’s met zich mee. Om deze zoveel mogelijk te beheersen heeft het college criteria vastgesteld op grond waarvan een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd. Deze criteria hebben voornamelijk betrekking op het al dan niet op orde hebben van de financiële huishouding. Als op grond van objectief vast te stellen criteria duidelijk is dat de aanvrager niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, dan wordt geen persoonsgebonden budget verleend. In dat geval wordt de voorziening in natura verstrekt.

sub a

Als de aanvrager niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, maar wel de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer, kan wel een persoonsgebonden budget worden verstrekt (TK 2005-2006, 30 131, nr 31, p.3).

HOOFDSTUK 3: HET AANVRAGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Alles zaken die in de Awb zijn geregeld, hoeven niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt is.

De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de belanghebbende zelf. Maar het is ook mogelijk dat de persoon een ander machtigt om namens hem of haar een aanvraag in te dienen. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven.

Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven. Zie

hieromtrent ook de toelichting op artikel 1.1. sub f.

Artikel 3.1 Aanvraagprocedure

Artikel 3.1 lid 1

De aanvraag dient in alle gevallen schriftelijk te worden ingediend. In de praktijk kan weliswaar op grond van een telefonische melding een en ander in gang worden gezet. De aanvrager moet, al dan niet in een later stadium, de aanvraag te bevestigen door het inleveren van een ondertekend aanvraagformulier.

Artikel 3.1 lid 3

In hoofdstuk 1 Algemene bepalingen staat een uitleg van het begrip zelfredzaam.

Artikel 3.2 Inlichtingen, onderzoek, advies

Artikel 3.2 lid 2

Deze bepaling geeft aan wanneer het college advies dient te vragen. Dit kan per aanvraag verschillen. In tegenstelling tot de Wvg bevat de Wmo geen bepaling over het inwinnen van advies. In de verordening is beschreven in welke gevallen het college in ieder geval medisch advies inwint.

In alle overige gevallen wordt per individuele situatie beoordeeld of de klantmanager van Zorgwijzer zelf de situatie beoordeelt, of dat medisch advies wordt aangevraagd.

Artikel 3.3 Wijzigingen in de situatie

Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, verandering van de medische situatie etc.

Artikel 3.4 Heronderzoek en intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Het ligt voor de hand dat van geheel of gedeeltelijk terugvorderen in ieder geval gebruik wordt gemaakt, indien er sprake is van verwijtbaarheid. Hiervan is zonder meer sprake wanneer betrokkene bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.

Het lid 3 van artikel 3.4 is niet van toepassing op woningaanpassingen. Voor deze woningaanpassingen is in artikel 6.5 lid 1 geregeld dat binnen een periode van 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget de woningaanpassing gereed moet zijn en dat dit aan het college gemeld wordt.

Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

Artikel 3.5 Terugvordering

Alle terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (titel 4.4.2 Awb). Wettelijke rente is op grond van artikel 4:98 Awb pas verschuldigd als de schuldenaar in verzuim is. De schuldenaar is op grond van artikel 4:97 Awb in verzuim op het moment dat hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

Artikel 3.5 lid 1

Uit een oogpunt van rechtszekerheid geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (vergelijk artikel 4:57 van de Awb). De samenhang met het intrekkingsbesluit houdt in dat het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaar moeten plaatsvinden. De verjaringstermijn vangt aan op de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening.

HOOFDSTUK 4: EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 4.1 Eigen bijdrage

De eigen bijdrage is van toepassing op voorzieningen in natura en voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 4.1 lid 1

De gemeente heeft op grond van artikel 15 van de wet de bevoegdheid een eigen bijdrage te vragen, maar is hiertoe niet verplicht. Hier wordt bepaald dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. De eigen bijdrage wordt opgelegd in alle gevallen waarin een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, tenzij in de verordening of de toelichting anders is bepaald.

Een eigen bijdrage mag alleen worden gevraagd aan personen van 18 jaar en ouder.

De eigen bijdrage geldt niet voor:

-rolstoelvoorzieningen.

In de Wmo en het Besluit maatschappelijke ondersteuning is geregeld dat in een aantal gevallen geen eigen bijdrage kan worden gevraagd:

-Geen beschikking binnen 2 jaar

Geen eigen bijdrage is verschuldigd indien binnen 2 jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden (artikel 4.4 onderdeel a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

-Geen gegevens in het GBA

Geen eigen bijdrage is verschuldigd indien het CAK, binnen één jaar nadat de aanbieder de adresgegevens van de belanghebbende heeft aangeleverd bij het CAK, de gegevens niet heeft teruggevonden in de GBA (artikel 4.4 onderdeel b Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Artikel 4.1 lid 2

Het totaal aan eigen bijdrage en eigen aandeel dat de aanvrager betaalt, mag nooit meer bedragen dan de wettelijk vastgesteld maxima.

Voor bouwkundige en woontechnische aanpassingen en voor voorzieningen die in eigendom worden overgedragen kan voor maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage of eigen aandeel worden opgelegd. Voor de overige voorzieningen geldt geen maximale periode, de periode is dan afhankelijk van de aard van de voorziening:

  • -

    hulp bij het huishouden: gedurende de looptijd van de voorziening

  • -

    vervoerskostenvergoeding: gedurende de looptijd van de voorziening

  • -

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in natura): gedurende de looptijd van de voorziening, zo lang de gemeente huur betaalt aan de leverancier

  • -

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in pgb): gedurende de looptijd van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingstermijn

  • -

    bouwkundige en woontechnische aanpassingen: maximaal 3 jaar

  • -

    voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bad- en toiletvoorzieningen): maximaal 3 jaar

  • -

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 1 jaar

Artikel 4.1 lid 3

Hier wordt bepaald, dat de eigen bijdrage in totaal nooit meer mag bedragen dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Onder de kostprijs wordt verstaan het bedrag waarvoor de gemeente de voorziening inkoopt of kan inkopen.

Artikel 4.1 lid 4

Hier wordt bepaald, dat de voorziening eerst wordt verleend en vervolgens de eigen bijdrage wordt opgelegd. Indien de voorziening in natura wordt verleend, is dit vanzelfsprekend. Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, is dat niet vanzelfsprekend. Sinds 1 augustus 2007 is het namelijk mogelijk om een persoonsgebonden budget netto aan de burger te verstrekken. Netto wil zeggen dat de eigen bijdrage direct wordt verrekend. In Beuningen is gekozen om het persoonsgebonden budget in alle gevallen bruto te verstrekken en de eigen bijdrage achteraf te laten opleggen door het CAK.

Voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel geldt het anticumulatiebeding. Anticumulatie betekent dat er één maximum bedrag is dat verschuldigd aan eigen bijdragen en eigen aandeel op grond van de Wmo (eigen bijdrage en eigen aandeel) en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ. Dat maximum is geregeld in artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning. De rangorde tussen de Wmo en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is geregeld in artikel 16d lid 3 Bijdragebesluit zorg dat het volgende bepaalt: "Op de bijdrage worden de eigen bijdrage die voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt, in mindering gebracht."

De eigen bijdrage en het eigen aandeel in het kader van de Wmo gaan dus voor op de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ.

Ten aanzien van de intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ geldt geen anticumulatie. Indien de belanghebbende een intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is verschuldigd, is hij geen eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van de Wmo verschuldigd (artikel 4.1 lid 6 onder a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Artikel 4.2 Eigen aandeel

Het eigen aandeel is van toepassing op voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld de vervoerskostenvergoeding, sportvoorzieningen en woningaanpassingen van bouwtechnische of bouwkundigeaard.

Artikel 4.2 lid 1

De gemeente heeft op grond van artikel 19 van de wet de bevoegdheid een eigen aandeel te vragen, maar is hiertoe niet verplicht. Hier wordt bepaald dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Het eigen aandeel wordt opgelegd in alle gevallen waarin een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verleend, tenzij in de verordening of de toelichting anders is bepaald.

Op grond van artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is het opleggen van een eigen aandeel niet toegestaan bij de verstrekking van rolstoelen.

Het eigen aandeel wordt alleen gevraagd aan een persoon van 18 jaar en ouder.

Het eigen aandeel geldt niet voor:

  • -

    huurderving aan woningeigenaren;

  • -

    verhuiskostenvergoeding aan personen die een aangepaste woning verlaten en daarmee plaats maken voor een persoon met beperkingen;

  • -

    woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt worden.

Artikel 4.2 lid 2

Het totaal aan eigen bijdrage en eigen aandeel dat de aanvrager betaalt, mag nooit meer bedragen dan de wettelijk vastgesteld maxima.

In artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het eigen aandeel voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager gedurende maximaal 39 perioden van vier weken in rekening kan worden gebracht. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid geldt deze maximale periode in Beuningen ook voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen aan woningen die niet in eigendom zijn van de aanvrager.

De maximale duur van 39 perioden van vier weken geldt ook voor voorzieningen die in eigendom worden overgedragen. Voor de overige voorzieningen geldt geen maximale periode, de periode is dan afhankelijk van de aard van de voorziening:

  • -

    hulp bij het huishouden: gedurende de looptijd van de voorziening

  • -

    vervoerskostenvergoeding: gedurende de looptijd van de voorziening

  • -

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in natura): gedurende de looptijd van de voorziening, zo lang de gemeente huur betaalt aan de leverancier

  • -

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in pgb): gedurende de looptijd van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingstermijn

  • -

    bouwkundige en woontechnische aanpassingen: maximaal 3 jaar

  • -

    voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bad- en toiletvoorzieningen): maximaal 3 jaar

  • -

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 1 jaar

Artikel 4.2 lid 3

Hier is bepaald, dat het eigen aandeel in totaal nooit meer mag bedragen dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Onder de kostprijs wordt verstaan het bedrag waarvoor de gemeente de voorziening inkoopt of kan inkopen.

Artikel 4.1 lid 4

Hier is bepaald dat de voorziening eerst wordt verleend en vervolgens het eigen aandeel wordt opgelegd. Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verleend, is dat niet vanzelfsprekend. Het eigen aandeel zou immers ook op de financiële tegemoetkoming in mindering kunnen worden gebracht. In Beuningen is gekozen om de financiële tegemoetkoming in alle gevallen bruto te verstrekken en het eigen aandeel achteraf te laten opleggen door het CAK.

Voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel geldt het anticumulatiebeding. Anticumulatie betekent dat er één maximum bedrag is dat verschuldigd aan eigen bijdragen en eigen aandeel op grond van de Wmo (eigen bijdrage en eigen aandeel) en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ. Dat maximum is geregeld in artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning. De rangorde tussen de Wmo en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is geregeld in artikel 16d lid 3 Bijdragebesluit zorg dat het volgende bepaalt: "Op de bijdrage worden de eigen bijdrage die voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt, in mindering gebracht."

De eigen bijdrage en het eigen aandeel in het kader van de Wmo gaan dus voor op de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ.

Ten aanzien van de intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ geldt geen anticumulatie. Indien de belanghebbende een intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is verschuldigd, is hij geen eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van de Wmo verschuldigd (artikel 4.1 lid 6 onder a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

HOOFDSTUK 5 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5.1 Vormen van hulp bij het Huishouden

Artikel 5.1 lid 2

In het tweede lid is het criterium 'langdurig noodzakelijk' buiten toepassing verklaard om hulp bij het huishouden ook gedurende een kortere periode mogelijk te maken.

Een voorbeeld van een situatie waarin geen sprake is van langdurige noodzaak is de situatie waarbij een persoon na een ziekenhuisopname korte tijd moet revalideren.

Artikel 5.2

sub b

Als er sprake is van mantelzorg, dan wordt de indicatie afgestemd op wat de mantelzorger vrijwillig bereid is aan huishoudelijke taken op zich te nemen.

Artikel 5.3 Gebruikelijke zorg en gebruikelijke hulpmiddelen

Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de zorg die personen die met de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen op zich kunnen nemen.

Als bij de indicatie van hulp bij het huishouden wordt vastgesteld dat de behoefte aan hulp het gevolg is van het ontbreken van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen of apparatuur zoals een wasmachine of wasdroger, dan ligt aanschaf van een dergelijk algemeen gebruikelijk hulpmiddel voor de hand. Er is dan namelijk geen sprake van beperkingen als gevolg van een psychische of lichamelijke handicap. Aanschaf van een dergelijk algemeen hulpmiddel komt voor rekening en risico van de aanvrager.

Artikel 5.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

Tot 1 januari 2007 werd de hulp bij het huishouden uitgedrukt in klassen. Binnen deze klassen beoordeelde de aanbieder binnen een bepaalde bandbreedte het aantal uren dat daadwerkelijk Hulp bij het Huishouden werd verleend. Sinds 1 januari 2007 wordt de indicatie Hulp bij het Huishouden uitgedrukt in het aantal uren benodigde zorg per week. Dit wordt in de praktijk nauwkeurig aangegeven en op een kwartier naar boven afgerond.

Artikel 5.5 Omvang van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

Dit artikel spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 6: WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6.1 Vormen van woonvoorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 6.2 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 6.2 lid 1

sub a.: verhuis- en inrichtingskosten

Zie toelichting op artikel 6.16.

sub b.: aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard

Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige en bouwtechnische woningaanpassingen die de beperkingen van de persoon wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. In het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning worden door het college de kosten(soorten) vastgesteld die in aanmerking komen voor vergoeding.

sub c.: aanpassing van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard

De gemeente geeft bij het verstrekken van een woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aan welke voorzieningen hiervoor aangeschaft moeten worden.

Voorbeelden van voorzieningen van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard zijn hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen die niet aard- en nagelvast aan de woning bevestigd zijn, zoals rolstoeltapijten en tilliften.

sub g.

Alleen wanneer aanpassingen aan de woning een beletsel vormen voor het opnieuw verhuren van de woning of de voorziening eigendom is van de gemeente, worden de kosten van het verwijderen van de woonvoorzieningen vergoed.

Zie ook de toelichting op artikel 6.20

sub h. : hulphond

Hoewel een hulphond geen woonvoorziening is kunnen de gebruikskosten van de hulphond als zijnde een woonvoorziening worden vergoed indien de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen die de persoon in het normale gebruik van de woning ondervindt. Voorwaarde is dat het een hulphond betreft van de Stichting Hulphond.

Bij het verstrekken van een hulphond moet rekening worden gehouden met voorliggende voorzieningen. Een hulphond is een hulpmiddel dat op basis van artikel 2.34 lid 1 onderdeel b Regeling zorgverzekering kan worden verstrekt. De kosten van een blindengeleidehond worden bijvoorbeeld vergoed op grond van de regeling subsidies AWBZ en de Zorgverzekeringswet.

Artikel 6.2 lid 2

Het college bepaalt de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom.

Artikel 6.2 lid 5

Het college bepaalt de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom.

Artikel 6.2 lid 6

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, reparatie en verzekering betrekking hebben. Dus als een tillift in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, reparatie en verzekering ook in natura verstrekt.

Artikel 6.2 lid 7

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 6.3 Recht op een woonvoorziening en primaat van verhuizen

Woonvoorzieningen zoals omgeschreven in de voormalige Wvg waren alleen gericht op het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning in de weg staan. In de Wmo is een dergelijke omschrijving niet meer opgenomen.

Vooralsnog wordt in de Wmo-praktijk aangesloten bij de onder de Wvg ontwikkelde praktijk. De compensatieplicht van de gemeente beperkt zich tot de elementaire woonfuncties.

Het gaat hierbij om de elementaire woonfuncties zoals eten, slapen, bad- en toiletgebruik en veilig kunnen spelen door kinderen. Ook koken en de was doen worden tot de elementaire woonfuncties gerekend, als deze werkzaamheden normaliter - o.a. vanwege het gekozen rolpatroon - door de persoon met beperkingen worden gedaan. Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de elementaire woonfuncties.

Het afstemmen van de voorziening op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn sociale omgeving kan er toe leiden dat aan de woning ook maatregelen getroffen worden met het oog op verzorging van de aanvrager. Bij zowel beroepsmatige zorg als mantelzorg worden op de arbeidsomstandigheden van de verzorgende gerichte voorzieningen gerealiseerd, bijvoorbeeld een tillift.

Met het primaat van de verhuizing wordt bedoeld dat, als een aangepaste woning nodig is, als eerste wordt bepaald of verhuizing mogelijk en zinvol is en of er een geschikte woning beschikbaar is. Een geschikte woning is een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.

Bij de afweging kunnen ook persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol

spelen, zoals de mogelijkheid van de aanvrager te verhuizen, de gevolgen van verhuizing voor de opgebouwde mantelzorg en de verhouding tussen de financiële draagkracht en de woonlasten.

Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat

verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)-inrichtingskosten de voorkeur. Is dit niet het geval dan kan het college besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken.

Artikel 6.3 lid 4

Het is ook mogelijk om een combinatie van woonvoorzieningen te verstrekken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het verstrekken van financiële tegemoetkomingen voor zowel verhuizing en inrichting als voor een beperkte woningaanpassing aan de nieuwe woning. Uiteraard geldt als voorwaarde voor een combinatie van voorzieningen dat dit de goedkoopste adequate oplossing is. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing als onderdeel van een combinatie van

woonvoorzieningen wordt slechts verstrekt indien de woningaanpassing is gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen.

Artikel 6.3 lid 5

Dit biedt het college de mogelijkheid om in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning situaties te benoemen waarin zij kunnen afwijken van de in dit artikel neergelegde rangorde van woonvoorzieningen.

Ter uitvoering hiervan kan het college bijvoorbeeld nadere voorwaarden stellen aan de toepassing van het primaat van de verhuizing. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, vindt dit primaat geen toepassing en zal bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing worden toegekend.

Artikel 6.3 lid 6

Dit artikel bepaalt dat een vergoeding in de gebruikskosten van een hulphond slechts dan worden vergoed indien de hulphond is verstrekt door de Stichting Hulphond en de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen in het normale gebruik van de woning. Dit geldt overigens niet voor een blindengeleidehond. De kosten van een blindengeleidehond worden vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 6.4 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

sub a en e: hotel/pensions en vakantiewoningen

Als een hotel, pension of vakantiewoning het hoofdverblijf van de aanvrager is, kan wel een voorziening worden verstrekt.

sub h: specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen (…)

Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Een uitzondering op deze

regel geldt ten aanzien van woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet. Hiervoor staan in de verordening aparte regels.

Aangenomen wordt dat de gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen zijn gericht, passen bij de specifieke behoeften van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn. Dat betekent dat voorzieningen in die gemeenschappelijke ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen. Voorzieningen in het eigen woongedeelte van de aanvrager kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen. Uitzonderingen zijn voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht kunnen worden in een gebouw dat gebouwd is vanaf omstreeks 1990. Vanaf omstreeks 1990 zijn het aanpasbaar bouwen en het seniorenbeleid gemeengoed geworden. Het rekening houden met de behoeften van ouderen of personen met beperkingen kan in gebouwen vanaf omstreeks 1990 als normaal beschouwd worden.

Uiteraard geldt dit vooral voor voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn, zullen meestal niet standaard aangebracht worden.

Artikel 6.5 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

De woningaanpassing wordt direct na voltooiing van de werkzaamheden gereed gemeld. Hierdoor wordt voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.

Overigens kan het niet zo zijn dat in alle gevallen met betaling wordt gewacht totdat de gereedmelding

is ontvangen. Zeker bij complexe (dure) woningaanpassingen kan het nodig zijn dat tussentijds al betalingen worden verricht. Het doen van tussentijdse betalingen is ter beoordeling van het college.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet aan de aanvrager. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming

ontvangt niet altijd de aanvrager zelf is, maar bijvoorbeeld de woningeigenaar. Indien dat het geval is, heeft de aanvrager geen belang bij de gereedmelding en zou de ontvanger van de financiële tegemoetkoming de dupe kunnen worden.

De gereedmelding dient binnen een termijn van 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden. Dit is bedoeld om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, wordt een verklaring gevraagd aan de ontvanger van de financiële tegemoetkoming. Indien later zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. De termijn van vijf jaar bedoeld in het vierde lid sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn voor o.a. belastingen en subsidies.

Het moment van verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing is het moment waarop het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.

Artikel 6.6 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

Artikel 6.6 lid 2

De verlening van woonvoorzieningen is alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig één bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken/gebruiken. Volgens jurisprudentie van de CRvB kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken.

Artikel 6.6 lid 4

Het vierde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling is opgenomen omdat de aanvrager anders de aanvraag zou indienen in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 6.6 lid 5

Op grond van het vijfde lid is het totaal van de te verstrekken financiële tegemoetkomingen voor het bezoekbaar maken gebonden aan een maximum bedrag. Dit wordt door het college vastgesteld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden, terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Artikel 6.7 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

sub a: Verhuisd vanuit een geschikte woning

Onder belangrijke reden voor verhuizen kan worden verstaan:

verhuizen op basis van het aanvaarden van een werkkring elders, op basis van een echtscheiding, of vanwege het bestaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven.

sub b: Niet verhuisd naar geschikte woning

Er bestaat ook geen recht op woonvoorzieningen als de persoon niet is verhuisd naar de op het moment van de verhuizing meest geschikte woning, behalve het geval waarin het college daartoe tevoren toestemming heeft verleend. De toestemming tevoren is belangrijk, zodat beoordeeld kan worden of inderdaad gesproken kan worden van de meest geschikte woning. Ook kan beoordeeld worden of de kosten binnen de Wmo passen en of mogelijk andere oplossingen de voorkeur verdienen. Ook de situatie van de partner of huisgenoot wordt bij de beoordeling van de aanvraag moeten betrokken.

sub e: aard van de materialen

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de beperkingen die de persoon ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon niet heeft kunnen reserveren.

Een voorbeeld hiervan is dat uit een medische onderzoek plotseling blijkt dat de persoon lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de persoon zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden aangemerkt (artikel 6.2 lid 1 sub c). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van de verordening vallen. Alleen in die situaties waarin de persoon met een inkomen op het sociaal minimum het onderhoud, desnoods tegen een huurverhoging, niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn van de verhuurder kan afdwingen, kan er sprake zijn van een compensatieplicht.

sub f: hoger niveau dan uitrustingsniveau voor sociale woningbouw

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden.

Ook bij Hulp bij het Huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

sub g: verhuizing te voorzien

In gevallen waarin beperkingen niet acuut zijn opgetreden, maakt het verhuizen naar bijvoorbeeld een gelijkvloerse woning onderdeel uit van een normale wooncarrière. Deze verhuizing is algemeen gebruikelijk en komt niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Dit voorbeeld is niet op iedere situatie van toepassing. Iedere situatie moet individueel beoordeeld worden.

Artikel 6.8 Duidelijkheid over financiering van het niet-gesubsidieerde deel van de kosten

Soms wenst de aanvrager duurdere voorzieningen dan goedkoopst adequaat. In dat geval zal hij zelf de meerprijs moeten voldoen en de financiering voor de extra kosten moeten regelen. De tegemoetkoming wordt dan alleen verstrekt als er duidelijkheid (en zekerheid) is over de financiering van de extra kosten.

Artikel 6.9 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Hierbij wordt een maximum aantal vierkante meters gehanteerd voor de verschillende vertrekken. Dit is vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 6.10 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Artikel 6.10 lid 1

De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het primaat van de verhuizing, zoals dat is neergelegd in artikel 6.3 lid 2 van de verordening, geldt onverkort bij de toepassing van dit artikel. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat, indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte, een verhuizing naar een andere woning de goedkoopst adequate oplossing kan zijn. Gelet op de toelichting bij artikel 4.4 spelen ten aanzien van het al dan niet toepassen van het primaat van de verhuizing niet alleen financiële aspecten een rol.

Artikel 6.10 lid 2

Voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten waar meerdere personen gebruik van maken, geldt geen eigen bijdrage of eigen aandeel. Een voorbeeld van zo’n voorziening is een deuropener.

Artikel 6.11 Beperking zeer dure woningaanpassingen

Boven € 45.378 zijn aanpassingen alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk.

Artikel 6.12 woonwagen

De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan woonwagens kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 6.13 woonschip

De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan woonschepen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 6.14 Technische levensduur woonwagen en woonschip

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 6.12 en 6.13 kan worden voldaan, kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden, wordt er door het college in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.

Artikel 6.15 Binnenschip

De uitgangspunten bij en de gevallen waarin een voorziening aan binnenschepen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 6.16 Verhuis- en (her)inrichtingskosten.

Artikel 6.16 lid 1

Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Het college kan ook aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de persoon aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn, kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Ook wordt bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden met de sociale omstandigheden waarin aanvrager zich bevindt, zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente en de regio. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan, kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen de oorspronkelijke aanvrager en de woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van deze persoon) deze woning opnieuw aan een andere persoon met beperkingen wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huisgenoten worden verzocht naar een andere woonruimte te verhuizen.

Als het college de achterblijvende huisgenoten verzoekt om de woning vrij te maken, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming of vergoeding in een deel van de verhuiskosten.

De verhuiskostenvergoeding kan als stimulans worden aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een persoon met beperkingen. In uitzonderlijke gevallen kan het college de hoogte van de tegemoetkoming aanpassen.

Wanneer een woning wordt vrijgemaakt kan er dus twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting worden verstrekt. Allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De beslissing of er éénmaal of tweemaal een vergoeding in de verhuiskosten zal worden verstrekt dan wel dat de woning moet worden aangepast, is afhankelijk van de totaalkosten.

Artikel 6.16 lid 2

Voor de verhuiskostenvergoeding aan de persoon die de woning vrijmaakt, geldt geen eigen aandeel.

Artikel 6.16 lid 3

In het tweede lid wordt een aantal voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten. Aan al deze voorwaarden moet voldaan zijn om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten.

sub a:

Als het college toestemming heeft gegeven voor verhuizing, maar nog geen beschikking heeft afgegeven, en de aanvrager verhuist in de tussenliggende periode, dan zal het college de aanvraag niet afwijzen op grond van het feit dat de aanvraag verhuisd is voordat de beschikking afgegeven is.

sub e:

Aanvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen (ADL staat voor: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). De aanvrager woont vaak al in een een geschikte, adequate woning. Om de drempel naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, is in deze situatie de voorwaarde, dat aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, niet van toepassing.

Artikel 6.17 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

De maximale hoogte van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie staat vermeld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 6.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Deze tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 6.19 Huurderving

Artikel 6.19 lid 1

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Het college heeft deze bevoegdheid, omdat bij de exploitatie van een woning rekening wordt gehouden met een bepaald percentage huurderving. Het is daarom te verantwoorden dat het normale risico van leegstand voor rekening en risico van de verhuurder blijven.

Artikel 6.19 lid 2

Om te voorkomen dat de gemeente gehouden is ook bij kleine woningaanpassingen een financiële tegemoetkoming voor huurderving te verstrekken, is in het tweede lid bepaald dat het college in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een ondergrens kan vastleggen.

Voor woningen waarvoor de aanpassingskosten minder hebben bedragen dan het in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag kan dan geen tegemoetkoming voor huurderving worden verleend.

Artikel 6.19 lid 4

De gemeente verleent een financiële tegemoetkoming voor gederfde huurinkomsten aan woningverhuurders als hun woning tijdelijk leeg staat voor het realiseren van aanpassingen voor een nieuwe huurder met beperkingen. De gemeente vergoedt deze kosten, omdat het in belang is van haar cliënt dat een woning aangepast wordt. Daarom wordt in dit geval geen eigen aandeel opgelegd.

Artikel 6.20 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Kosten voor het verwijderen van voorzieningen worden in beginsel niet vergoed. Dit artikel geeft de mogelijkheid om in de genoemde situatie de kosten voor het verwijderen van de voorzieningen te vergoeden.

Artikel 6.21 Afschrijving woningaanpassingen

Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de persoon zonder gegronde reden binnen vijf jaar verhuist, kan dit leiden tot kapitaalvernietiging.

Het is niet meer dan redelijk om de persoon hier gedeeltelijk voor aan te spreken.

Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van vijf jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 20 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld, waarbij is uitgegaan van het bedrag van € 13.613,-- ,zoals genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning voor welk bedrag geen terugbetalingsverplichting geldt.

Indien een woning is aangepast voor € 43.613,-- en de eigenaar verkoopt deze woning binnen drie jaar, dan dient hij 60 procent van de aanpassingskosten minus € 13.613,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 13.613,-- te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 40 procent. De berekening van het terug te betalen bedrag luidt als volgt: € 43.613,-- minus € 13.613,-- = € 30.000,-- x 60% = € 18.000,--.

Het derde lid bepaalt dat de terugbetalingsverplichting niet geldt, indien de woning wordt verkocht aan de persoon voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of aan een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van de verordening een vergelijkbare woning zou zijn toegekend. Het belang van de gemeente is dat de aanpassingen niet verloren gaan en ten goede blijven komen aan personen voor wie de aanpassingen nodig zijn.

Het college kan van de toepassing van dit artikel afwijken door middel van de hardheidsclausule uit artikel 10.1 van de verordening. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.

Hoofdstuk 7. Vervoersvoorzieningen

Artikel 7.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 7.2

Artikel 7.2 lid 1

In dit artikel worden de soorten individuele vervoersvoorzieningen onderscheiden. Er zijn voorzieningen voor de lange afstand en voor de korte en middellange afstand. In voorkomende gevallen is een combinatie van een voorziening voor de lange afstand en korte en middellange afstand mogelijk.

Artikel 7.2 lid 4

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, reparatie en verzekering betrekking hebben. Dus als een scootermobiel in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, reparatie en verzekering ook in natura verstrekt.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde aanpassingen aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 7.3 Het recht op een vervoersvoorziening

artikel 7.3 lid 1

Hiermee wordt bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de aanvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening.

Bijvoorbeeld doordat de streekbus voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in eerste instantie geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, die misschien beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en valt dus niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 7.3 lid 2

Met collectief vervoer wordt in de praktijk de Stadsregiotaxi bedoeld. De Stadsregiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Iedereen kan van dit systeem gebruik maken tegen het normale tarief. Als een inwoner van de gemeente Beuningen een Wmo-vervoerspas heeft, wordt op het normale tarief een korting toegepast. Deze korting geldt voor maximaal 5 zones per enkele reis.

Mensen die begeleiding nodig hebben tijdens het vervoer kunnen via de NS een OV-begeleiderskaart aanvragen. Met een OV-begeleiderskaart reist de begeleider gratis mee.

Artikel 7.3 lid 3

Dit artikel geeft aan dat het gebruik van het collectief vervoer boven de vervoerskostenvergoeding en andere individuele voorzieningen gaat.

Dit ‘primaat van collectief vervoer’ vloeit voort uit artikel 1.2 lid 2 sub b: men heeft recht op de goedkoopst adequate (compenserende) voorziening.

Het primaat van collectief vervoer heeft geen absoluut karakter. In elk individueel geval wordt onderzocht of het primaat van het collectief vervoer kan worden toegepast. Als het collectief vervoer een compenserende voorziening is voor de individuele belanghebbende, wordt volstaan met het verstrekken van een vervoerspas voor het collectief vervoer. Als gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte het collectieve systeem geen compenserende voorziening is voor belanghebbende dan wordt onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te compenseren. De compensatie kan bijvoorbeeld bestaan uit het verstrekken van een andere individuele voorziening.

Artikel 7.3 lid 4

Het collectief vervoer gaat boven de vergoeding voor het gebruik van (rolstoel)taxi, eigen auto of vervoer door derden. De vergoeding voor het gebruik van (rolstoel)taxi, eigen auto of vervoer door derden gaat boven de overige individuele vervoersvoorzieningen.

Artikel 7.3 lid 5

Dit bepaalt dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte. Vervolgens wordt bepaald in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of een andere vervoers- of rolstoelvoorziening in die vervoersbehoefte kan voorzien. Hierbij wordt uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke.

Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte, kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin worden bijgesteld. Voor personen die slechts een zeer geringe afstand kunnen lopen en dus ook voor zeer korte afstand van auto- of taxivervoer gebruik maken, kan een hogere vervoerskostenvergoeding worden verleend.

Artikel 7.3 lid 6

Hiermee wordt voorkomen dat echtgenoten die beiden een beperking hebben een vervoerskostenvergoeding krijgen die niet in relatie staat tot de vervoerskostenvergoeding die alleenstaanden ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een vervoerskostenvergoeding worden verstrekt tot een bepaald maximum. Dit maximum is vastgelegd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 7.3 lid 7

Uitgangspunt van lid 5 is dat mensen van wie het inkomen hoger is dan 1,5 x het norminkomen de kosten van een het collectief vervoer, een auto, taxi of bovenregionaal vervoer zelf kunnen betalen. Met andere woorden: boven de genoemde grens is een auto algemeen gebruikelijk.

Artikel 7.4 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel.

Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betreffende voorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Artikel 7.5 Geen eigen bijdrage voor vervoerspas

Voor de vervoerspas geldt geen eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 4.1.

Bij gebruik van de Stadsregiotaxi betaalt de cliënt met een Wmo-vervoerspas een ritbijdrage met korting. De ritbijdrage met korting is vergelijkbaar het met tarief van het reguliere openbaarvervoer (strippenkaarttarief). Zonder Wmo-vervoerspas betaalt de reiziger het Stadsregiotaxi-tarief zonder korting.

HOOFDSTUK 8: ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

Artikel 8.2 lid 1

sub a: een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan

Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, niet in de wet en niet in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Onder het begrip rolstoel valt

alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen

binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een

duwwandelwagen of een zelfbeweger. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip sportvoorziening.

Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. Een scootermobiel is altijd een vervoersvoorziening en een trippelstoel wordt (zoals hierboven al aangegeven) niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen indien er sprake is van een loopprobleem.

sub b: onderhoud, gebruik, reparatie en verzekering

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, reparatie en verzekering betrekking hebben. Dus als een rolstoel in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, reparatie en verzekering ook in natura verstrekt.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

sub c: accesoires

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Artikel 8.2 lid 2

Een rolstoel die in natura wordt verstrekt wordt in bruikleen gegeven. De persoon met beperkingen kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget.

Eén van de redenen om voor een persoonsgebonden budget te kiezen kan bijvoorbeeld zijn dat de persoon een duurdere rolstoel wenst dan de goedkoopst adequate rolstoel. Het persoonsgebonden budget zal gelijk zijn aan de prijs van de goedkoopst adequate rolstoel, de persoon kan dan de meerkosten zelf bij betalen.

Artikel 8.3 Het recht op een rolstoel

Artikel 8.3 lid 1

De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Gelet op het criterium ´langdurig noodzakelijk´ dient de persoon gedurende ten minste een periode van 6 maanden te zijn aangewezen op een rolstoel. Zie in verband hiermee ook de toelichting op artikel 1.2 van de verordening.

Artikel 8.3 lid 2

Het doel van lid 2 is te voorkomen dat een persoon met beperkingen verhuist naar een inadequate woning en daardoor geen verhuiskostenvergoeding ontvangt, maar vervolgens wel met succes een (tweede) rolstoel kan aanvragen om zich in de woning te kunnen verplaatsen.

Artikel 8.5 Training elektrische rolstoel

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Artikel 8.6 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Op grond van artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is het opleggen van een eigen bijdrage of eigen aandeel niet toegestaan bij de verstrekking van rolstoelen.

HOOFDSTUK 9: SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 9.1 Vormen van sportvoorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9.2 Soorten sportvoorzieningen

Artikel 9.2 lid 1

Op grond dan dit artikel kan, afhankelijk van de gestelde indicatie, zowel een sportrolstoel als een andere sportvoorziening worden verleend. De in dit artikel genoemde voorzieningen dienen als voorbeeld.

sub a: sportrolstoel

Voor sportrolstoelen kunnen ook mensen met een beperking in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Artikel 9.3 Het recht op een sportvoorziening

Ten aanzien van sportvoorzieningen blijft de gemeentelijke compensatieplicht op grond van de Wmo beperkt tot recreatieve sportbeoefening. De meerkosten voor sportvoorzieningen in verband met professionele sportbeoefening komen niet voor vergoeding op grond van de verordening in aanmerking.

Artikel 9.4 Hoogte financiële tegemoetkoming

Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.1 lid 1

De hardheidsclausule geldt in ´bijzondere gevallen’. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Het afwijken kan alleen maar ten gunste van de persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking

komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en voor wie de aangepaste woonruimte uitermate geschikt zou zijn. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Artikel 10.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Deze beslissingen zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

Artikel 10.3 Indexering

Het college past de bedragen in de verordening en het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning jaarlijks aan conform de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Dit zijn in principe alle bedragen, met uitzondering van de bedragen waarbij op grond van beleidsinhoudelijke gronden tot een keuze is gekomen.

Artikel 10.4 Intrekking verordening van 5 oktober 2010

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10.6 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10.7 Overgangsbepaling

Artikel 10.7 lid 1

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10.7 lid 2

Dit artikel spreekt voor zich.