Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen

Geldend van 10-03-2014 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 09-11-2013

Intitulé

Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen

De raad der gemeente Beuningen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2012;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning artikel 5 en de Gemeentewet artikel 149;

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

b.College:

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen;

c.Compensatieplicht:

De plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

d.Zelfredzaamheid:

Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijk verkeer mogelijk maken;

e.Maatschappelijk participatie:

Deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten:

  • -

    het voeren van het huishouden;

  • -

    het verplaatsen in en om de woning;

  • -

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

f. Te bereiken resultaat:

Er zijn acht te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Deze zijn afgeleid uit de in artikel 4 lid 1 van de wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. De acht te bereiken resultaten zijn:

  • -

    wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • -

    wonen in een geschikt huis;

  • -

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • -

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • -

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • -

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

g. Aanmelding:

De mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

h.Gesprek :

Het eerste contact na een aanmelding waarin met belanghebbende zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via niet-individuele voorzieningen en individuele voorzieningen;

i.Aanvraag :

Het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere individuele voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

j.Belanghebbende :

Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

k.Een persoon met (een) beperking(en):

Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

l.Beperkingen:

Moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten, zoals opgenomen in het uniforme begrippenkader van het ICF (International Classification of Functioning);

m.Psychosociaal probleem :

Een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

n.Mantelzorger:

Een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt;

o.Individuele voorziening:

Een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt;

p.Individuel e voorziening in collectieve vorm:

Een individuele voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

q.Niet-individuele voorzieningen:

Dit zijn de voorzieningen die worden beoordeeld vooraf aan de beoordeling van een individuele voorziening. Niet-individuele voorzieningen zijn: eigen kracht, wat belanghebbende zelf kan doen om zijn beperking (gedeeltelijk) op te lossen; sociale netwerk, hulp uit de omgeving (bijvoorbeeld mantelzorg of huisgenoten/gezinsleden) en algemene voorzieningen.

r.Algemene voorziening:

Een niet-individuele voorziening die voor alle burgers woonachtig in de gemeente op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;

s.Algemeen gebruikelijke voorziening :

Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

t.Voorziening in natura :

Een individuele voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

u.Persoonsgebonden budget :

Een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een individuele voorziening in natura;

v.Financiële tegemoetkoming :

Een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

w.Gebruikelijke zorg :

Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan: de normale dagelijkse ondersteuning die partners, ouders, kinderen en huisgenoten geacht worden elkaar te bieden omdat ze als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

x.Hoofdverblijf :

De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

y.Eigen bijdrage:

Een bijdrage, welke bij de verstrekking van een individuele voorziening in natura door de persoon is verschuldigd dan wel op een persoonsgebonden budget in mindering wordt gebracht;

z.Eigen aandeel:

Een bijdrage, welke op een financiële tegemoetkoming in mindering wordt gebracht;

  • aa.

    Besluit: Een schriftelijke beslissing van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling;

  • ab.

    Besluit nadere regels:Besluit nadere regels Wmo 2013 gemeente Beuningen.

Hoofdstuk 2: RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2.1 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • 1.

    wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Artikel 2.2 Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Een belanghebbende is zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie wanneer blijkt dat hij zelf of met behulp van zijn eigen sociale netwerk in staat is de nodige voorzieningen te regelen en te financieren om daarmee te participeren in de maatschappij.

Artikel 2.3 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Een individuele voorziening wordt pas toegekend als blijkt dat een niet-individuele voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en/of een niet-individuele voorziening niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de belanghebbende.

  • 2. Een individuele voorziening wordt pas toegekend in individuele vorm als blijkt dat een aanwezige individuele voorziening in collectieve vorm niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en/of een individuele voorziening in collectieve vorm niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de belanghebbende.

  • 3. Het recht op een individuele voorziening geldt alleen als:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om het resultaat te bereiken, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.;

    • b.

      de te verstrekken individuele voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 4. De belanghebbende heeft geen recht op een individuele voorziening als:

    • a.

      de voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de belanghebbende zijn woonplaats niet heeft in de gemeente Beuningen;

    • c.

      er aan de kant van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking(en) waarvoor de individuele voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het maken van deze kosten;

    • e.

      een individuele voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel een aan deze Verordening voorafgaande Verordening maatschappelijke ondersteuning of de Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de individuele voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte individuele voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien belanghebbende onvoldoende medewerking heeft verleend om de noodzaak van een individuele voorziening te kunnen vaststellen.

    • g.

      Als belanghebbende niet in staat is om veilig deel te nemen aan het verkeer en een training onvoldoende bijdraagt aan het alsnog veilig deelnemen aan het verkeer.

Artikel 2.4 Besluit nadere regels

Over de uitvoering van deze Verordening, hoogte van vergoedingen en tarieven stelt het college nadere regels in het Besluit nadere regels.

Artikel 2.5 Beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Beuningen

Het college heeft de mogelijkheid om in de beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Beuningen nadere regels te stellen over de uitvoering van deze Verordening en het Besluit nadere regels.

Hoofdstuk 3: VAN AANMELDING TOT AANVRAAG

Artikel 3.1 Aanmelding

Belanghebbende maakt zijn hulpvraag elektronisch, schriftelijk, telefonisch of mondeling kenbaar bij de gemeente.

Artikel 3.2 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Aan een aanvraag voor een individuele voorziening gaat een gesprek vooraf als:

    • a.

      belanghebbende nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      er sprake is van gewijzigde omstandigheden;

    • c.

      het een meervoudige en/of complexe hulpvraag betreft;

    • d.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid vervalt als:

    • a.

      belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen;

    • b.

      het college het gesprek niet nodig acht.

Artikel 3.3 Het gesprek

  • 1. Het gesprek kan leiden tot een niet-individuele voorziening en / of de aanvraag van een individuele voorziening.

  • 2. Als de belanghebbende een mantelzorger is, wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij het uitvoeren van de mantelzorg.

Artikel 3.4 Van gesprek tot aanvraag

  • 1. De uitkomsten van het gesprek worden in een document vastgelegd. Correcties en aanvullingen van belanghebbende kunnen aan dit document worden toegevoegd. Uitsluitend dit door belanghebbende ondertekend document kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 van deze Verordening gelden.

  • 2. Na het voeren van het gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende document met uitkomsten van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening.

HOOFDSTUK 4: DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 4.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Als er een ondertekend document met de uitkomsten van het gesprek, zoals bedoeld in artikel 3.4 lid 1, aanwezig is, wordt dit ondertekende document als aanvraagformulier beschouwd.

  • 3. Belanghebbende dient op verzoek een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs te overleggen.

HOOFDSTUK 5: BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 5.1 Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het in artikel 3.4 lid 1 bedoelde document met uitkomsten van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat daarbij uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende.

  • 2. Alle niet-individuele voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit in het kader van gebruikelijke zorg eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 5.2 Een schoon en leefbaar huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening worden verstrekt voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Indien de ondervonden beperkingen kunnen worden weggenomen door middel van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen en apparatuur wordt dit eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 5.3 Wonen in een geschikt huis

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waarin belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kunnen één of meerdere individuele voorzieningen worden verstrekt ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning binnen de Stadsregio Arnhem - Nijmegen welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan wel worden verstrekt.

Artikel 5.4 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden verstrekt ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 5.5 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het beschikken over kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden verstrekt ten aanzien van het wassen, drogen, strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Indien de ondervonden beperkingen kunnen worden weggenomen door middel van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen en apparatuur wordt dit eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 5.6 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de normale dagelijkse zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden verstrekt ten aanzien van het vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 5.7 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van verplaatsen in en om de woning bestaat uit zich kunnen verplaatsen in en om de woning en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden verstrekt bestaande uit een rolstoelvoorziening voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare collectieve pool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening in individuele vorm verstrekt.

Artikel 5.8 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden verstrekt ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van bereikbaar openbaar vervoer en dit in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van (de vervoerspas voor) het collectief vervoer van deur tot deur dat in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 5. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare collectieve pool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 6. Voor zover de in lid 3, 4 en 5 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening in individuele vorm verstrekt.

Artikel 5.9 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten in de directe woon en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden verstrekt.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn wordt ten aanzien van dit te bereiken resultaat geen individuele voorziening verstrekt.

HOOFDSTUK 6 Individuele voorzieningen

Paragraaf 1 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1. De door het college te verstrekken individuele voorziening hulp bij het huishouden kan bestaan uit:

    • a.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • b.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

  • 2. Voor de in lid 1 genoemde individuele voorziening kan ook de mantelzorger in aanmerking komen die beperkingen ondervindt als gevolg van het verlenen van mantelzorg.

Artikel 6.2 Soorten individuele voorziening hulp bij het huishouden

De in artikel 6.1 genoemde individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

a. hulp bij het huishouden 1 (HH1):

  • ·

    schoonmaken woonruimte, slaapkamer, sanitair, keuken;

  • ·

    zorg voor textiel (wassen/strijken), onderhoud van kleding en schoeisel;

  • ·

    zorg voor de voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen);

  • ·

    bed opmaken, beperkte zorg voor huisdieren.

  • ·

    boodschappen voor het dagelijkse leven;

    • b.

      hulp bij het huishouden 2 (HH2):

  • ·

    hulp bij het huishouden 1;

  • ·

    hulp bij de organisatie van de huishouding (planning, aandacht voor hygiëne, beheer van de levensmiddelenvoorraad);

  • ·

    opvang/verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten;

  • ·

    eenmalige grote schoonmaak.

Artikel 6.3 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren benodigde zorg per week.

Artikel 6.4 Omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Het maximale bedrag per uur op basis waarvan het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit nadere regels.

Paragraaf 2 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6.5 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken individuele woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 6.6 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1. De in artikel 6.5 genoemde individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      vergoeding van kosten van verhuizing en (her)inrichting;

    • b.

      aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard;

    • c.

      aanpassing van niet-bouwtechnische of niet-bouwkundige aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie van een in of aan de woning aangebrachte voorziening;

    • e.

      kosten tijdelijke huisvesting;

    • f.

      kosten huurderving;

    • g.

      verwijderen van voorzieningen;

    • h.

      een hulphond.

  • 2. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub c worden verleend in natura of in de vorm van een persoongebonden budget.

  • 3. In uitzondering op het gestelde in lid 2 wordt een voorziening voor woningsanering in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 4. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, b, e, f, g en h worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 5. In uitzondering op het gestelde in lid 4 wordt een traplift of plateaulift in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 6. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub d worden verleend in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 7. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, c, d, e en h worden verleend aan de persoon met beperkingen.

  • 8. De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub b, f en g worden verleend aan de woningeigenaar.

Artikel 6.7 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

Geen woonvoorziening wordt getroffen aan:

  • a.

    hotels/pensions;

  • b.

    trekkerswoonwagens;

  • c.

    verzorgingstehuizen;

  • d.

    AWBZ-instellingen;

  • e.

    vakantiewoningen;

  • f.

    tweede woningen;

  • g.

    kamerverhuur;

  • h.

    specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 6.8 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

  • 1. In afwijking van het gestelde in 5.3 lid 1 kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.6 lid 1 sub b, c en d dan wel een combinatie van deze voorzieningen worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

  • 2. Onder bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3. Het totaal van de op grond van het eerste lid te verstrekken voorziening kan niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels.

Artikel 6.9 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

Het recht op een woonvoorziening vervalt als:

  • a.

    belanghebbende is verhuisd vanuit een woning waarin hij bij normaal gebruik geen belemmeringen ondervond, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestond;

  • b.

    belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectief medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon bewoonde woning;

  • d.

    de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden;

  • e.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f.

    de woonvoorziening als bedoeld in artikel 6.6 lid 1 sub a aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

Paragraaf 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 6.10 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 6.11 Soorten vervoersvoorzieningen

  • 1. De in artikel 6.10 genoemde individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer, waarmee een korting wordt verkregen op het normale tarief;

    • b.

      vergoeding voor het gebruik van (rolstoel)taxi, auto of vervoer door derden;

    • c.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • d.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • e.

      een aanpassing van een eigen auto;

    • f.

      een scootermobiel

    • g.

      een ander vervoermiddel dan genoemd onder lid c, d en f;

    • h.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

    • i.

      vergoeding van kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van voorzieningen als genoemd onder c, d, e, f en g;

    • j.

      training.

  • 2. De individuele vervoersvoorziening die wordt genoemd in lid 1 sub a wordt verleend in natura.

  • 3. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub c, d, f en g worden verleend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 4. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub b, e, h en j worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 5. De individuele vervoersvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub i worden verleend in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 6. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel lid 1 sub b en h kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen en de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in 1 sub c, d, e en f in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

  • 7. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen en gebruik kan worden gemaakt van dezelfde voorziening, bepaalt het college, rekening houdend met de samenvallende vervoersbehoeften, de toe te kennen vervoersvoorziening als bedoeld in lid 1 met in achtneming van hetgeen is gesteld in het Besluit nadere regels.

Paragraaf 4 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 6.12 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 6.13 Soorten rolstoelvoorzieningen

  • 1. De in artikel 6.12 genoemde individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een rolstoel, dan wel een aanpassing daaraan;

    • b.

      onderhoud, gebruik, reparatie en verzekering;

    • c.

      accessoires;

    • d.

      training.

  • 2. De individuele rolstoelvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a, b en c worden verleend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. De individuele rolstoelvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub d worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 6.14 Vorm van de verstrekking

  • Een rolstoel die in natura wordt verstrekt, wordt in bruikleen verstrekt en wordt na afloop van de bruikleenperiode ingenomen.

Artikel 6.15 Geen recht op een rolstoelvoorziening en training

  • Een aanvraag voor een rolstoel wordt afgewezen, indien de noodzaak van een rolstoel het gevolg is van een verhuizing naar een woning waarvoor op grond van artikel 6.9 geen recht op verhuiskostenvergoeding bestaat.

Paragraaf 5 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 6.16 Vormen van sportvoorzieningen

  • De door het college te verstrekken sportvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportvoorziening.

Artikel 6.17 Soorten sportvoorzieningen

  • De in artikel 6.16 genoemde individuele voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een sportrolstoel;

    • b.

      een aangepaste wielrenfiets;

    • c.

      een handbike;

    • d.

      een aangepast paardrijzadel;

    • e.

      andere voorzieningen.

Artikel 6.18 Hoogte financiële tegemoetkoming

  • Het college stelt in het Besluit nadere regels de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.16 vast.

Paragraaf 6 OVERIGE INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 6.19 Overige individuele voorzieningen

  • Met het oog op de te bereiken resultaten zoals genoemd in artikel 2.1 kan het college een individuele voorziening verstrekken waarin deze Verordening niet voorziet.

HOOFDSTUK 7: VORM VAN DE TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Mogelijke verstrekkingwijzen

Een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 7.2 Voorziening in natura

  • 1.

    Als een individuele voorziening in natura wordt verstrekt die in eigendom is van de leverancier, dan is de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst tussen de leverancier en de belanghebbende van toepassing.

  • 2.

    Als een individuele voorziening in natura wordt verstrekt die in eigendom is van de gemeente Beuningen, dan is de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst van de gemeente Beuningen van toepassing.

  • 3.

    Als een individuele voorziening in natura wordt verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening door een derde, dan is de dienstverleningsovereenkomst tussen de derde en de belanghebbende van toepassing.

  • 4.

    Als een individuele voorziening in natura wordt verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening door de gemeente Beuningen, dan is de dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Beuningen en de belanghebbende van toepassing.

Artikel 7.3 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Als een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt in de beschikking vermeld voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden.

  • 2.

    De omvang van het persoonsgebonden budget is niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserend te verstrekken individuele voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit nadere regels.

  • 3.

    De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en verstrekt wordt door het college vastgelegd in het Besluit nadere regels.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt aan de persoon:

  • a.

    die naar het oordeel van het college niet in staat is het budget op een verantwoorde wijze te beheren, tenzij de persoon de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg kan dragen voor het beheer;

  • b.

    die verkeert in staat van faillissement als bedoeld in de Faillissementswet;

  • c.

    die twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;

  • d.

    die wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door Maatschappelijk Werk, de Kredietbank of een hiermee vergelijkbare dienstverlenende instantie;

  • e.

    ten aanzien waarvan door de rechter een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

  • f.

    die onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

  • g.

    die onder bewind is gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

  • h.

    ten aanzien van wie misbruik of oneigenlijk gebruik van het persoonsgebonden budget is vastgesteld.

Artikel 7.4 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Als een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt in de beschikking vermeld voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming gebruikt moet worden. Daarnaast kunnen in het besluit nadere eisen worden gesteld aan de middels de financiële tegemoetkoming aan te schaffen voorziening.

  • 2.

    De omvang van de financiële tegemoetkoming is niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserend te verstrekken individuele voorziening in natura, zoals vastgelegd in het Besluit nadere regels.

  • 3.

    De wijze waarop de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld en verstrekt wordt door het college vastgelegd in het Besluit nadere regels.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming wordt niet uitbetaald aan de persoon:

  • a.

    die naar het oordeel van het college niet in staat is om de tegemoetkoming op een verantwoorde wijze te beheren, tenzij de persoon de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg kan dragen voor het beheer;

  • b.

    die verkeert in staat van faillissement als bedoeld in de Faillissementswet;

  • c.

    die twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;

  • d.

    die wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door Maatschappelijk Werk, de Kredietbank of een hiermee vergelijkbare dienstverlenende instantie;

  • e.

    ten aanzien waarvan door de rechter een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

  • f.

    die onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart de financiële tegemoetkoming te beheren;

  • g.

    die onder bewind is gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart de financiële tegemoetkoming te beheren;

  • h.

    ten aanzien van wie misbruik of oneigenlijk gebruik van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld.

HOOFDSTUK 8: EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 8.1 Eigen bijdrage

  • 1.

    De belanghebbende die een individuele voorziening is verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders bepaald in deze Verordening.

  • 2.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor een:

  • a.

    rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.13 lid 1;

  • b.

    vervoerspas voor het collectief vervoer zoals bedoeld in artikel 5.8 lid 4.

  • 3.

    De eigen bijdrage wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 4.1.

  • 4.

    Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen bijdrage wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de individuele voorziening.

  • 5.

    Indien de individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, wordt de eigen bijdrage opgelegd nadat de individuele voorziening is verstrekt.

Artikel 8.2 Eigen aandeel

  • 1.

    De belanghebbende die een individuele voorziening is verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, tenzij anders bepaald in deze Verordening.

  • 2.

    Geen eigen aandeel is verschuldigd voor een:

  • a.

    vergoeding huurderving aan woningeigenaren;

  • b.

    verhuiskostenvergoeding aan personen die een aangepaste woning verlaten en daarmee plaats maken voor een persoon met beperkingen;

  • c.

    woningaanpassing aan gemeenschappelijke ruimte die door meerdere personen gebruikt worden.

  • 3.

    Het eigen aandeel wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 4.1.

  • 4.

    Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen aandeel wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de individuele voorzieningen.

  • 5.

    Het eigen aandeel wordt pas opgelegd nadat de individuele voorziening is verstrekt.

HOOFDSTUK 9: PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 9.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een individuele voorziening:

    • a.

      degene door of namens wie een aanvraag is ingediend op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • b.

      degene door of namens wie een aanvraag is ingediend op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip in verband met het verstrekken van inlichtingen of het zich onderwerpen aan nader onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen;

    • c.

      degene die een individuele voorziening toegekend heeft gekregen op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • d.

      degene die een individuele voorziening toegekend heeft gekregen op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip in verband met het verstrekken van inlichtingen of het zich onderwerpen aan nader onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

  • 2.

    Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als dit noodzakelijk is voor een zorgvuldige besluitvorming.

  • 3.

    Belanghebbende is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een individuele voorziening.

  • 4.

    Wanneer de adviserende instantie geen advies af kan geven, omdat de belanghebbende uit nalatigheid niet op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan de gemeente de door de adviseur in rekening gebrachte kosten verhalen op de belanghebbende.

Artikel 9.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een individuele voorziening.

Artikel 9.3 Heronderzoek en intrekking van een besluit tot het verstrekken van een individuele voorziening

  • 1.

    Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een individuele voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2.

    Het college trekt een besluit, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk in als:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze Verordening;

  • b.

    op grond van gegevens gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen en belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

  • 3.

    Het college kan onderzoek doen naar de besteding van een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Indien de verantwoording van de besteding van een persoonsgebonden budget niet voldoende is, kan het college het recht op het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk intrekken.

Artikel 9.4 Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een besluit is ingetrokken op grond van artikel 9.4 lid 2 en 3 kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget of uitbetaalde financiële tegemoetkoming of waarde van de individuele voorziening in natura worden teruggevorderd voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de individuele voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2.

    Terugvordering als bedoeld in het vorige lid vindt niet plaats indien er naar het oordeel van het college dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

  • 3.

    Ingeval eenbesluit tot verstrekken vaneen individuele voorziening in eigendom is ingetrokken wordt deze individuele voorziening teruggevorderd.

  • 4.

    Indien het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming niet is besteed aan het te bereiken resultaat waarvoor het is verleend, wordt het niet aan het doel bestede deel teruggevorderd.

  • 5.

    Ingeval een besluit voor het in bruikleen verstrekken van een individuele voorziening is ingetrokken kan deze individuele voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Het college is bevoegd tot verrekening van de openstaande vordering met het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waarop de belanghebbende recht heeft.

HOOFDSTUK 10: SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 10.2 Beslissing college in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze Verordening betreffende, waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 10.3 Bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen

Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze Verordening.

Artikel 10.4 Intrekking verordening van 5 juli 2011

De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beuningen, vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Beuningen van 5 juli 2011, wordt met ingang van datum inwerkingtreding van de Verordening Wmo 2013 ingetrokken.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Artikel 10.6 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen.

Artikel 10.7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de Verordening als bedoeld in artikel 10.4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze Verordening, gelden als besluiten genomen krachtens deze Verordening (Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen).

Beuningen, 4 december 2012

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter,

TOELICHTING

Artikelsgewijze toelichting op Verordening Wmo 2013 gemeente Beuningen

Toelichting hoofdstuk 1

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

aa.Wet:

Deze bepaling spreekt voor zich;

bb.College:

Deze bepaling spreekt voor zich;

cc.Compensatieplicht:

Artikel 4 van de wet verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. Bij wat het college ook besluit geldt dat het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

dd.Zelfredzaamheid:

Zelfredzaamheid vormt één van de kernbegrippen van de wet. In artikel 4 van de Wmo is neergelegd dat de compensatieplicht van de gemeente bestaat uit het compenseren van beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid. Met andere woorden: de voorzieningen die de gemeente biedt, dienen ter ondersteuning dan wel behoud van het zelfstandig functioneren van de persoon.

Het zelfstandig functioneren is in betekenis beperkt tot 'het deelnemen aan het normale maatschappelijke verkeer' (maatschappelijke participatie).

De maatstaf is dan ook steeds of de gevraagde voorziening in de situatie van de persoon daadwerkelijk bijdraagt aan de mogelijkheid om op een normale wijze (vergelijkbaar met een persoon zonder beperkingen) deel te blijven nemen aan het maatschappelijke leven. Is dit niet het geval, dan valt de gevraagde voorziening feitelijk buiten de compensatieplicht van de gemeente.

Zelfredzaamheid (of een tekort hierin) wordt niet alleen uitgedrukt in een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Zelfredzaamheid wordt ook uitgedrukt in het financiële vermogen om voorzieningen te treffen.

ee.Maatschappelijk participatie:

De Wmo geeft geen definitie van het begrip maatschappelijke participatie. Volgens de regering biedt het normale taalgebruik hiervoor voldoende houvast, ook als interpretatiekader voor de rechterlijke macht. Een nadere omschrijving of een normering zou belemmerend kunnen werken voor het leveren van maatwerk en afstemming op de lokale en individuele omstandigheden aldus de regering (EK 2005-2006, 30 131, E, bijlage 1). Echter in de nadere memorie van antwoord heeft de regering aangegeven dat het begrip "maatschappelijke participatie" dezelfde betekenis heeft als het begrip "deelname aan het maatschappelijk verkeer" (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 59). Daarbij is aangegeven dat met maatschappelijk verkeer de omgang met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband wordt bedoeld. Er wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van boodschappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen.

ff.Te bereiken resultaat:

Er is afgestapt van het denken in voorzieningen. Voorop staat het te bereiken resultaat. Het resultaat moet bereikt worden ter compensatie van de problemen die iemand ondervindt, zodat de burger zich zelf kan redden en kan participeren in de maatschappij. Oplossingen worden niet meer alleen bereikt door het bieden van individuele voorzieningen. Er wordt eerst onderzocht of het resultaat bereikt kan worden door middel van niet-individuele voorzieningen.

gg.Aanmelding:

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met niet-individuele voorzieningen. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden in een document, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

hh.Gesprek:

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij belanghebbende zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via niet-individuele voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het document met de uitkomsten van dit gesprek leidt tot een arrangement. Dat arrangement wordt gezien als de schriftelijke aanvraag. Het document met uitkomsten van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd.

ii.Aanvraag:

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het gesprek kan achterwege blijven als de situatie van belanghebbende volstrekt helder is en belanghebbende goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende belanghebbende een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag moet schriftelijk worden gedaan middels een aanvraagformulier of een ondertekend document met de uitkomsten van het gesprek.

jj.Belanghebbende:

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

kk.Een persoon met (een) beperking(en) , l. Beperking en :

Het begrip 'beperkingen' is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De omschrijving van het begrip 'persoon met beperkingen' is verder afgeleid van de omschrijving van 'beperkingen' en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de voormalige Wvg het onderdeel 'aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek' toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wvg ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Dit is afkomstig uit amendement 65 van artikel 4 van de wet.

m.Psychosociaal probleem:

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

n.Mantelzorger:

De omschrijving van het begrip 'mantelzorger' is ontleend aan de begripsomschrijving van 'mantelzorg' in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet). Mantelzorg moet worden onderscheiden van 'gebruikelijke zorg'. Bij mantelzorg gaat het om zorg die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg kan worden verleend door één of meerdere personen, bijvoorbeeld huisgenoten, familie, buren of vrijwilligers. Mantelzorg is altijd vrijwillig. De beschikbaarheid van mantelzorg kan een reden zijn om bijvoorbeeld geen of minder hulp bij het huishouden toe te kennen. Mocht een mantelzorger echter de zorg niet meer kunnen of willen leveren dan wordt direct het aantal geïndiceerde uren hulp bij het huishouden toegekend.

o.Individuele voorziening:

De individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel. De individuele voorzieningen vallen onder te verdelen in individuele vorm en collectieve vorm. Een individuele voorziening in individuele vorm wordt individueel verstrekt en in principe alleen door de belanghebbende gebruikt. Bijvoorbeeld een hulphond. Een individuele voorziening in collectieve vorm wordt ook individueel verstrekt, alleen wordt door meerdere mensen gebruik van gemaakt. Bijvoorbeeld de vervoerspas voor korting op het gebruik van het collectief vervoer.

p.Individueel voorziening in collectieve vorm:

De gemeente kan een individuele voorziening op collectieve wijze vormgeven. Het blijft een individuele voorziening, enkel de manier van verstekken is anders dan in individuele vorm. Deze collectieve vorm heeft, als deze binnen de gemeente aanwezig is, altijd de voorkeur. Slechts wanneer de individuele voorziening in collectieve vorm voor de persoon geen compenserende voorziening vormt, of in de gemeente niet aanwezig is, wordt de individuele voorziening in individuele vorm toegekend. In Beuningen is de vervoerspas voor het collectief vervoer een voorbeeld. Andere bekende voorbeelden van individuele voorzieningen in collectieve vorm zijn de rolstoel- en de scootmobielpool.

q.Niet-individuele voorziening en :

Niet-individuele voorzieningen gaan voor individuele voorzieningen. Dit wil zeggen dat als er een niet-individuele voorziening is die bruikbaar en toegankelijk is voor de belanghebbende, er geen individuele voorziening wordt verstrekt. Naast de niet-voorliggende voorzieningen wordt er ook nog beoordeeld of er geen wettelijke voorliggende voorziening is, als bedoeld in artikel 2 van de wet.

r.Algemene voorziening:

Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Voorbeelden zijn:

  • -

    de dagrecreatie voor ouderen;

  • -

    de sociale alarmering;

  • -

    de boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp;

  • -

    de maaltijdservice en het eetcafé;

  • -

    klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice;

  • -

    de (ramen)wasservice;

  • -

    de rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties;

  • -

    de kort durende huishoudelijke hulp;

  • -

    kinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

s.Algemeen gebruikelijke voorziening:

Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Het begrip 'algemeen gebruikelijk' is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • -

    Het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende;

  • -

    Het is gewoon te koop;

  • -

    Het is niet duurder is dan soortgelijke producten.

Het begrip 'algemeen gebruikelijk' moet overigens niet worden verward met 'gebruikelijke zorg', zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geformuleerd.

t.Voorziening in natura :

Een voorziening in natura wil zeggen dat de belanghebbende direct de voorziening krijgt geleverd waarop hij aanspraak maakt. Deze voorziening bestaat uit goederen of diensten. Er zijn diverse manieren waarop een voorziening in natura kan worden verstrekt, zoals:

  • -

    in eigendom;

  • -

    in bruikleen;

  • -

    in huur

  • -

    bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

  • u.

    Persoonsgebonden budget :

In de memorie van toelichting bij de Wmo is het persoonsgebonden budget omschreven als een bepaalde hoeveelheid geld om naar eigen voorkeur te besteden ten behoeve van een vooraf bepaald doel of activiteit (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 32). Met het persoonsgebonden budget kan de belanghebbende zelf de individuele voorziening aanschaffen, bij of via een leverancier of zorgaanbieder naar eigen keuze.

v.Financiële tegemoetkoming :

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een belanghebbende krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. Een financiële tegemoetkoming kan, maar hoeft niet kostendekkend te zijn.

w.Gebruikelijke zorg :

Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. Met huisgenoot wordt bedoeld: ieder meerderjarige met wie de hulpvrager samen duurzaam een huishouden voert. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomenswerving of persoonlijke opvatting over het verrichten van huishoudelijke taken. Studie, drukke baan of een druk sociaal leven vormen geen reden om van de gebruikelijk zorg af te zien.

Van minderjarigen wordt verwacht dat zij ook hand- en spandiensten verlenen om het huishouden draaiend te houden.

x.Hoofdverblijf:

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

y.Eigen bijdrage, z. Eigen aandeel:

Wanneer sprake is van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, dan wordt gesproken over een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK) in Den Haag, dat hiertoe door de wetgever als centraal orgaan is aangewezen.

Wanneer een voorziening niet in natura maar middels een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt dan wordt ook wel gesproken over het eigen aandeel in de kosten. Zowel de eigen bijdrage als het eigen aandeel worden op dezelfde wijze berekend.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de artikelen 15 lid 1 en 19 lid 1 van de wet. De eigen bijdrage kan op het inkomen worden afgestemd. Op basis van de artikelen 15 lid 3 en 19 lid 2 van de wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid is door de wetgever gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (van 2 oktober 2006, Staatsblad 2006, 450). In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen en eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Toelichting hoofdstuk 2

Artikel 2.1 De te bereiken resultaten

De acht te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning zijn afgeleid uit de in artikel 4 lid 1 van de wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Onder het voeren van een huishouden valt: wonen in een schoon en leefbaar huis; wonen in een geschikt huis; beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. De overige drie te bereiken resultaten staan letterlijk in de Wet.

Op de acht te bereiken resultaten heeft het college een resultaatverplichting. De resultaten worden niet alleen behaald door middel van individuele voorzieningen. Het resultaat kan ook bereikt worden door niet-individuele voorzieningen zoals de inzet van het sociale netwerk van de burger of bijvoorbeeld met een algemene voorziening.

Artikel 2.2 Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Als iemand zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is een voorziening te regelen en te betalen is sprake van zelfredzaamheid, waardoor maatschappelijke participatie tot de eigen mogelijkheden behoort. Ondersteuning vanuit de gemeente is dan niet verplicht. De wet vereist `maatwerk` en bij elke aanvraag zal in het individuele geval bovenstaand uitgangspunt beoordeeld worden.

Artikel 2.3 Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 2.3 lid 1

In eerste instantie wordt gekeken of een niet-individuele voorziening de beperkingen compenseert die de belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie. Pas als dit niet het geval is of er is geen niet-individuele voorziening aanwezig, kan een individuele voorziening worden verstrekt. Bij het beoordelen van niet-individuele voorzieningen wordt gekeken naar: eigen kracht, wat belanghebbende zelf kan doen om zijn beperking (gedeeltelijk) op te lossen; sociale netwerk, hulp uit de omgeving (bijvoorbeeld mantelzorg of huisgenoten/gezinsleden) en algemene voorzieningen.

Artikel 2.3 lid 2

De gemeente kan een individuele voorziening op collectieve wijze vormgeven. Het blijft een individuele voorziening, enkel de manier van verstekken is anders dan in individuele vorm. Deze collectieve vorm heeft, als deze binnen de gemeente aanwezig is, altijd de voorkeur. Slechts wanneer de individuele voorziening in collectieve vorm voor de persoon geen compenserende voorziening vormt, of in de gemeente niet aanwezig is, wordt de individuele voorziening in individuele vorm toegekend. Voorbeelden van individuele voorzieningen die in collectieve vorm verstrekt kunnen worden, zijn de vervoerspas voor het collectief vervoer, een rolstoel of een scootmobiel.

Artikel 2.3 lid 3

Deze bepaling geeft de beperkingen aan die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien aan alle van de drie in artikel 2.3 lid 3 genoemde

voorwaarden is voldaan.

Op basis van artikel 2 van de wet bestaat er geen aanspraak op een voorziening als er al een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Voorbeelden van andere wettelijke bepalingen zijn de AWBZ en de zorgverzekeringswet.

sub a: langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 3 aanhef en onder a. dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op te heffen. Langdurig wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van de Verordening in aanmerking komt.

Belanghebbende kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Het college speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol. Als algemene regel kan gelden dat voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dus voor verstrekking op grond van de Verordening in aanmerking komen.

Ten aanzien van de behoefte aan hulp bij het huishouden is een uitzondering gecreëerd als het gaat om het begrip 'langdurig noodzakelijk'. Ook in situaties waarin de belanghebbende gedurende een kortere tijd (bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode na een ziekenhuisopname) ondersteuning nodig heeft op het gebied van het voeren van het huishouden, dan is een voorziening mogelijk.

sub b: goedkoopst compenserend

Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Indien meer voorzieningen als compenserend kunnen worden aangemerkt, mag door het college gekozen worden voor de goedkoopste. Het is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Soms wenst de belanghebbende een duurdere voorziening dan de goedkoopst compenserende voorziening. In dat geval zal hij zelf de meerprijs, ten opzichte van de goedkoopst compenserende voorziening, moeten voldoen.

sub c: individu gericht

De gemeente verstrekt slechts een individuele voorziening wanneer deze in overwegende mate op het individu is gericht. Een individuele voorziening moet specifiek op de situatie van de belanghebbende zijn gericht en kan enkel door één persoon worden aangevraagd. Het college kan alleen een individuele voorziening verstrekken voor het compenseren van beperkingen die de belanghebbende zelf ondervindt.

Artikel 2.3 lid 4

Lid 4 van artikel 2.3 geeft een aantal situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

sub a: algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat geen voorziening wordt toegekend als de aangevraagde voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is (CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 Wmo). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de persoon als de belanghebbende ziet op het beantwoorden van de  vraag of de belanghebbende over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperking zou hebben gehad. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor personen met een beperking is, gewoon te koop is en niet duurder dan soortgelijke producten is. Een uitzondering geldt als het gaat om noodzakelijke vervangingen op het moment dat er nog geen sprake is van een volledige afschrijving. Als een persoon als belanghebbende zelf in staat is voorzieningen te treffen voor zijn beperkingen en hier ook de financiële middelen voor heeft, wordt een voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk geacht.

·Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als belanghebbende. Een normale fiets daarentegen is wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor verstrekking van een algemeen gebruikelijke fiets in aanmerking.

sub b: woonplaats niet in de gemeente Beuningen

Dit artikel vormt een uitsluitingsgrond voor personen die niet in de gemeente Beuningen woonachtig zijn. In feite vormt deze bepaling de invulling van het 'domiciliebeginsel' dat inhoudt dat de compensatieplicht van het college niet verder reikt dan de gemeentegrenzen. Het begrip woonplaats is gebaseerd op de artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Verder wordt aangesloten bij artikel 40 lid 1 WWB en de daarover bekende jurisprudentie.

sub c: geen aantoonbare meerkosten

Als er bij het optreden van een beperking geen aantoonbare extra kosten zijn voor de belanghebbende, om zijn beperking op te heffen, wordt geen individuele voorziening toegekend. Deze situatie kan zich voor doen als een belanghebbende al jaren een voorziening gebruikt en na het optreden van beperkingen een soortgelijke voorziening aanvraagt. In deze situatie kan het zijn dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

sub d: kosten gemaakt voorafgaande aan toestemming van het college

Hier wordt de situatie bedoeld waarin de belanghebbende een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door het college is toegekend. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte of aangeschafte voorziening noodzakelijk, compenserend en passend is (CRvB 08-10-2003, nr. 02/1128 en Rechtbank Arnhem 15-06-2009, nr. AWB 08/5874). Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

sub e: eerder verstrekte voorziening nog niet afgeschreven

Veel voorzieningen en hulpmiddelen kennen een gemiddelde gebruiksduur. Deze kan per voorziening verschillen. Aan het einde van de gemiddelde gebruiksduur kan een voorziening als afgeschreven worden beschouwd. Dit is bijvoorbeeld van belang bij het verlenen van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een hulpmiddel.

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is gebaseerd op de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die normaal gesproken in bruikleen zou worden verstrekt. Om het bedrag van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming te kunnen bepalen moet worden uitgegaan van een gemiddeld verwachte gebruiksduur. Het gehele bedrag wordt vooraf betaalbaar gesteld. De belanghebbende wordt hiermee in staat gesteld over te gaan tot aanschaf. Tegelijkertijd betekent dit dat gedurende de gemiddelde gebruiksduur geen sprake kan zijn van hernieuwde toekenning, tenzij de aangeschafte voorziening buiten toedoen van de belanghebbende verloren is gegaan.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de Verordening worden gedaan.

sub f: onvoldoende medewerking

Voorbeelden van onvoldoende medewerking zijn: niet verschijnen op een schriftelijk gemaakte afspraak en niet aanwezig zijn op het tijdstip dat een huisbezoek schriftelijk is afgesproken.

Toelichting hoofdstuk 3

Artikel 3.1 Aanmelding

Belanghebbende kan zich melden zich bij de gemeente. Deze melding kan via email, brief, telefoon of door zich op het gemeentehuis te melden bij de balie Zorg, Werk en Inkomen. Algemene informatievragen worden direct beantwoord. Als het een meervoudige of complexe vraag is wordt een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Artikel 3.2 Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding is tussen de aanmelding en de aanvraag. In een viertal situaties gaat een gesprek vooraf aan een aanvraag van een individuele voorziening. Dit is wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden, wanneer het een meervoudige of complexe hulpvraag is, of wanneer belanghebbende of het college daarom verzoekt.

Dit uitgangspunt geldt niet wanneer een belanghebbende direct een aanvraag voor een individuele voorziening wil indienen, of wanneer het college een gesprek niet nodig vindt om de aanvraag te beoordelen. Als de belanghebbende direct een aanvraag wil indienen dan kan dat en vindt het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats in de vorm van het gemeentelijk onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden.

Meervoudige en/of complexe hulpvragen worden doorverwezen naar de klantmanager Wmo. Hiervoor gelden de volgende criteria:

  • -

    op 2 of meer leefgebieden spelen (complexe) vragen;

  • -

    de burger krijgt hulp of ondersteuning van 3 of meer zorg- of welzijnsinstellingen.

Indien vragen buiten deze criteria vallen, kan de baliemedewerker toch doorverwijzen naar de klantmanager Wmo als wordt ingeschat dat dit nodig is.

Door de scheiding tussen de aanmelding en de aanvraag is er vooraf of tijdens het gesprek nog geen sprake van een aanvraag. Er is pas sprake van een aanvraag als het aanvraagformulier ondertekend is ingeleverd. Pas dan start ook de termijn voor het geven van een beschikking door het college. De gemeente probeert de periode tussen de aanmelding en de aanvraag zo kort mogelijk te houden.

Artikel 3.3 Het gesprek

Algemeen

Het college voert het gesprek met belanghebbende en brengt zijn situatie in kaart. Het gesprek kan uit meerdere afspraken/huisbezoeken bestaan. Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Het kan namelijk relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien. Het is ook mogelijk om het gesprek op het gemeentehuis plaats te laten vinden. Dit is denkbaar als in de thuissituatie door allerlei omstandigheden een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is. Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid. Belanghebbende kan iemand uitnodigen bij het gesprek aanwezig te zijn. Dit kan bijvoorbeeld een professional of een familielid zijn.

Tijdens het gesprek wordt een inventarisatie gemaakt van:

  • -

    de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • -

    zelfredzaamheid en de mogelijkheden die belanghebbende ondanks zijn problemen of beperkingen heeft;

  • -

    hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande problemen of beperkingen op te lossen;

  • -

    welke resultaten van artikel 2.1 van deze Verordening belanghebbende wil bereiken;

  • -

    de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten door middel van niet-individuele voorzieningen te bereiken;

  • -

    de mogelijkheden die de gemeente kan bieden om het resultaat door middel van een individuele voorziening te bereiken.

Tijdens de inventarisatie staan de acht leefgebieden van Movisie centraal. Deze brengen structuur aan in het gesprek. De acht leefgebieden zijn:

  • -

    huisvesting: woonsituatie van de belanghebbende;

  • -

    financiën: financiële situatie van de belanghebbende en bestedingspatroon;

  • -

    sociaal functioneren: relatie tussen de belanghebbende en zijn omgeving (waaronder zijn gezin, familie, hulpverleners), inclusief zijn maatschappelijk gedrag (relatie met justitie)

  • -

    psychisch functioneren: de geestelijke gezondheid van de belanghebbende, inclusief eventueel psychiatrisch ziektebeeld en verslavingsgedrag;

  • -

    zingeving: datgene wat de belanghebbende motiveert om te leven (bijvoorbeeld een levens- of geloofsovertuiging);

  • -

    lichamelijk functioneren: fysieke gesteldheid van de belanghebbende en zelfzorg;

  • -

    praktisch functioneren: huishoudelijke en technische vaardigheden, taalvaardigheden;

  • -

    dagbesteding: daginvulling van de belanghebbende (werk, sociale activering, hobby's, studie, activiteiten).

Mocht de gemeente behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats.

Artikel 3.3 lid 1:

De oplossingen die uit het gesprek voortkomen, worden het arrangement genoemd. Dit arrangement kan bestaan uit niet-individuele voorzieningen of de aanvraag van een individuele voorziening. Uit het gesprek kan ook blijken dat doorverwijzing naar een andere instantie voor belanghebbende gewenst is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien er een wettelijk voorliggende voorziening bestaat. Uitgangspunt is dat een aanvraag voor een individuele voorziening pas gedaan wordt als op basis van het gesprek een inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle niet-individuele voorzieningen zijn beoordeeld. Als blijkt dat dit geen compenserende oplossing kan bieden voor de beperking(en), wordt een individuele voorziening aangevraagd.

Artikel 3.3 lid 2:

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden. Het college kan de mantelzorger helpen bij het vinden van passende oplossingen, zodat de mantelzorg gecontinueerd kan worden.

Artikel 3.4 Van gesprek tot aanvraag

Artikel 3.4 lid 1:

Artikel 3.4 bepaalt dat de uitkomsten van het gesprek in een document worden vastgelegd. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het document correcties en aanvullingen aan te brengen.

Het is vervolgens aan het college om de aard van de correcties en aanvullingen te beoordelen. Kleine wijzigingen die niets af doen aan de strekking van het document kunnen in de lopende tekst worden toegevoegd.

Als het gaat om nieuwe informatie of informatie die in strijd is met het document, ligt het voor de hand dat het college dit beoordeelt en bepaalt of het nodig is om in contact te treden met belanghebbende.

Op deze wijze ontstaat een eenduidige en door beide partijen gedragen beschrijving van de ondersteuningsbehoefte.

Als de belanghebbende het document ondertekent en het is voorzien van zijn naam, adres, dagtekening en een aanduiding bevat van de beschikking die wordt aangevraagd, kan dat document functioneren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Toelichting hoofdstuk 4

Artikel 4.1 De aanvraag

Artikel 4.1 lid 1:

De aanvraag moet altijd schriftelijk worden ingediend. Op grond van het gesprek of een telefonische melding kan wel het een en ander in gang worden gezet, maar de belanghebbende moet de aanvraag altijd bevestigen door het inleveren van een ondertekend aanvraagformulier.

Artikel 4.1 lid 2:

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 4.2 lid 3:

Bij het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening wordt de identiteit van de belanghebbende vastgesteld. De belanghebbende moet op verzoek een ID-bewijs overleggen. Een geldig ID-bewijs is een paspoort, Nederlandse identiteitskaart of een rijbewijs. Het ID-bewijs mag maximaal 5 jaar zijn verlopen.

Als de belanghebbende een vreemdeling is, wordt vastgesteld of de vreemdeling rechtmatig verblijft. De belanghebbende moet op verzoek een geldig verblijfsdocument overleggen. Dit kan een vergunning zijn op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet.

Uitgangspunt is dat vaststelling van de identiteit alleen gebeurt als de belanghebbende nog niet eerder een aanvraag voor een individuele voorziening heeft gedaan. Het college behoudt echter wel het recht om ook in bijzondere gevallen de identiteit te kunnen vaststellen.

Toelichting Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5 van de Verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden. In dit hoofdstuk wordt per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn. Het te bereiken resultaat en niet de voorzieningen staat centaal.

Artikel 5.1 Het maken van een afweging

Artikel 5.1 lid 1

In artikel 5.1 lid 1 is vastgelegd dat het college het document met uitkomsten van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als basis van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek wordt gekeken naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is.

Artikel 5.1 lid 2

Lid 2 bepaalt dat alle niet-individuele voorzieningen die voor belanghebbende beschikbaar en in praktijk ook bruikbaar zijn, eerst worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken wordt of door middel van niet-individuele voorzieningen, het te bereiken resultaat kan worden bereikt. Bij het beoordelen van niet-individuele voorzieningen wordt gekeken naar: eigen kracht, wat belanghebbende zelf kan doen om zijn beperking (gedeeltelijk) op te lossen; sociale netwerk, hulp uit de omgeving (bijvoorbeeld mantelzorg of huisgenoten/gezinsleden) en algemene voorzieningen.

Het behoort tot de mogelijkheden om een aanvraag voor individuele voorzieningen af te wijzen op basis van eigen verantwoordelijkheid. Uit de jurisprudentie blijkt de Centrale Raad van Beroep daar de volgende onderbouwing voor te geven:

  • 1.

    In de Wmo speelt de eigen verantwoordelijkheid van burgers een rol. De Raad baseert zich hiervoor op de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder op de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 131, nr.3). Daarin heeft de regering verwoord dat gemeenten zorg kunnen dragen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning van burgers die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf of samen met anderen oplossingen te realiseren.

  • 2.

    Voor die gevallen die door de burgers onmogelijk zelf kunnen worden geregeld, behoort de overheid verantwoordelijkheid te nemen.

Men weet vaak niet welke algemene voorzieningen er in de gemeente beschikbaar zijn, hierop kan belanghebbende tijdens het gesprek worden gewezen. Bij de eigen mogelijkheden kijkt het college naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, uit eigen kracht en met eigen middelen. Als niet-individuele voorzieningen niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in beeld. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden vindt deze beoordeling na de aanvraag plaats. Voorrang van overige wettelijk niet-individuele voorzieningen is geregeld is artikel 2 Wmo.

Artikel 5.1 lid 3

Eerst wordt gekeken of door middel van gebruikelijke zorg het gewenste resultaat bereikt kan worden. Gebruikelijke zorg is de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. De partner kan bijvoorbeeld koken, de kinderen kunnen de boodschappen doen en zij kunnen bijvoorbeeld huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen, overnemen. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Als gebruikelijke zorg niet leidt tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in beeld. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden vindt deze beoordeling na de aanvraag plaats.

Artikel 5.2 Een schoon en leefbaar huis

Artikel 5.2 lid 1

Het te bereiken resultaat ten aanzien van een schoon en leefbaar huis is dat iedereen moet kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden, wordt verwezen naar de normen die gangbaar zijn in de maatschappij. Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Onder de ruimten die onder dit te bereiken resultaat vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten, balkon en berging. Echter wanneer belanghebbende aantoont veelvuldig gebruik te maken van een ruimte in de woning kan het onder de compensatieplicht vallen. Dit kan bijvoorbeeld een hobbyruimte zijn. Het gaat altijd om maatwerk.

Artikel 5.2 lid 2

Om te kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis dient huishoudelijk werk te worden verricht. Als belanghebbende hier niet meer toe in staat is kan een individuele voorziening worden verstrekt voor het lichte en/of zware huishoudelijke werk. Dit wil zeggen het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. De benodigde hulp bij het lichte en/zware huishoudelijke werk wordt uitgedrukt in uren per week.

Artikel 5.2 lid 3

Als de behoefte aan hulp het gevolg is van het ontbreken van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen of apparatuur zoals een vaatwasser, wasmachine of wasdroger, dan ligt aanschaf van een dergelijk algemeen gebruikelijk hulpmiddel voor de hand. Er is dan namelijk geen sprake van beperkingen als gevolg van een psychische of lichamelijke beperking. Aanschaf van een dergelijk algemeen hulpmiddel komt voor rekening en risico van de belanghebbende.

Artikel 5.2 lid 4

Hier wordt bepaald dat indien belanghebbende zijn beperking kan wegnemen door de aanschaf van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen of apparatuur, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Artikel 5.3 Wonen in een geschikt huis

Artikel 5.3 lid 1

Om een huishouden te kunnen voeren dient belanghebbende te wonen in een geschikte woning. De compensatieplicht van de gemeente beperkt zich tot het normale gebruik van de woning waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Belanghebbende dient al wel te beschikken over een woning, hier zorgt de gemeente niet voor. Onder normaal gebruik worden de elementaire woonfuncties zoals eten, slapen, koken, bad- en toiletgebruik bedoeld. Voor kinderen behoort ook veilig spelen tot het normale gebruik van de woning. Daardoor kan in principe ook de tuin behoren tot de woonruimte. De was doen wordt ook tot de elementaire woonfuncties gerekend, als deze normaliter door belanghebbende wordt gedaan. Uitgangspunt is dat enkel het hoofdverblijf van de belanghebbende geschikt dient te zijn voor normaal gebruik. Het gebruik van garage, zolder, hobbyruimte, werkruimte of recreatieruimte behoort niet tot het normale gebruik van de woonruimte, echter wanneer belanghebbende aantoont veelvuldig gebruik te maken van de ruimte kan het onder de compensatieplicht vallen. Het gaat altijd om maatwerk.

Artikel 5.3 lid 2

Indien een woning niet geschikt is voor normaal gebruik voor belanghebbende kan een woonvoorziening worden getroffen, zowel bouwkundig/bouwtechnisch als niet-bouwkundig/-bouwtechnisch. De woning dient bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te zijn. Bereikbaar betekent dat belanghebbende bij de toegang van de woning kan komen. Een woning met een grindpad is bijvoorbeeld niet goed bereikbaar met een rolstoel. De woning kan voor de rolstoel toegankelijk worden gemaakt door bijvoorbeeld een metalen oprij-plaat bij de voordeur. De bruikbaarheid van de woning beperkt zich tot het normale gebruik.

Artikel 5.3 lid 3

Als een aangepaste woning nodig is, wordt als eerste bepaald of verhuizing mogelijk en zinvol is en of er een geschikte woning beschikbaar is. Een geschikte woning is een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Bij de afweging kunnen ook persoonlijke omstandigheden van belanghebbende een rol spelen, zoals de mogelijkheid van belanghebbende te verhuizen, de gevolgen van verhuizing voor de opgebouwde mantelzorg en de verhouding tussen de financiële draagkracht en de woonlasten.

Daarnaast spelen de kosten van de verhuizing afgezet tegen de kosten voor een of meerdere woningaanpassingen ook een rol. Als door een verhuizing latere en duurdere woningaanpassingen worden voorkomen, is het zinvol om belanghebbende voor een verhuizing in aanmerking te laten komen. Als een verhuizing echter duurder is dan de kosten voor het aanpassen van de woning, is het zinvol de plicht tot verhuizen buiten beschouwing te laten.

Binnen de Stadsregio Arnhem – Nijmegen zijn afspraken gemaakt over de toewijzing van woningen. Deze zijn vastgelegd in de Regionale Huisvestingsverordening. Een aanvrager die woonachtig is in een gemeente in de regio kan opteren voor een huurwoning bij corporaties in de gehele regio. In het verlengde hiervan kan van de aanvrager worden verlangd dat hij omziet naar een geschikte woning buiten de gemeente, maar binnen de Stadsregio Arnhem - Nijmegen.

Dit betekent dat het college onderzoekt of het primaat van verhuizen toepasbaar is op de individuele omstandigheden van de klant. Als het primaat van verhuizen geen compenserende voorziening is, kan afgeweken worden van dat primaat. Hierbij spelen diverse factoren een rol, zoals:

  • ·

    beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

  • ·

    kostenvergelijking;

  • ·

    volkshuisvestelijke afwegingen;

  • ·

    de snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden;

  • ·

    sociale omstandigheden;

  • ·

    integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen;

  • ·

    de werksituatie;

  • ·

    de woonlastenconsequenties;

  • ·

    is de belanghebbende huurder of eigenaar van de woning;

  • ·

    de wil van de belanghebbende om te verhuizen.

Het college kan besluiten af te zien van het in dit artikel neergelegde primaat van verhuizing in de gevallen aangegeven in het Besluit nadere regels.

Artikel 5.3 lid 4

Indien het college, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste compenserende oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de individuele voorziening ten aanzien van dit onderdeel de vergoeding voor verhuis- en (her)-inrichtingskosten de voorkeur. Is dit niet het geval dan kan het college besluiten een andere individuele voorziening te verstrekken.

Het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding betekent niet dat geen woningaanpassing verstrekt kan worden. Kleine en minder ingrijpende aanpassingen om de nieuwe woning geschikt te maken, kunnen namelijk noodzakelijk zijn. Stel dat iemand in een woning woont die ingrijpend aangepast moet worden, omdat op de benedenverdieping een badkamer gemaakt moet worden. Als iemand naar een aangepaste, gelijkvloerse woning kan verhuizen, waarbij echter wel enkele beugels en oprijplaten in het huis geplaatst moeten worden, kan dat. Het primaat verhuizen maakt een woningaanpassing niet onmogelijk.

Artikel 5.4 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 5.4 lid 1

Hier wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen.

Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de belanghebbende. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij wordt rekening gehouden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Artikel 5.4 lid 2

Hier staat welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidend zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Het te bereiken resultaat is van belang en de manier waarop is daaraan ondergeschikt.

Artikel 5.4 lid 3

Hier wordt bepaald dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorzieningen die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op een eventuele individuele voorziening. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid.

Artikel 5.4 lid 4

Hier wordt bepaald dat indien er een niet-individuele voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Artikel 5.5 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 5.5 lid 1

Hier staat wat wordt verstaan onder het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het gaat in ieder geval om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding. Het onderhoud van kleding en schoeisel valt ook onder dit te bereiken resultaat.

Artikel 5.5 lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren beperking vallen.

Artikel 5.5 lid 3

Als de behoefte aan hulp het gevolg is van het ontbreken van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen of apparatuur zoals een strijkijzer, wasmachine of wasdroger, dan ligt aanschaf van een dergelijk algemeen gebruikelijk hulpmiddel voor de hand. Er is dan namelijk geen sprake van beperkingen als gevolg van een psychische of lichamelijke beperking. Aanschaf van een dergelijk algemeen hulpmiddel komt voor rekening en risico van de belanghebbende.

Artikel 5.5 lid 4

Hier wordt bepaald dat indien belanghebbende zijn beperking kan wegnemen door de aanschaf van algemeen gebruikelijke huishoudelijke hulpmiddelen of apparatuur, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Artikel 5.6 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 5.6 lid 1

Hier wordt gesproken over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en niet-individuele voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen die de dagelijks gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Artikel 5.6 lid 2

Hier wordt een mogelijke oplossing geboden. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke en niet-individuele en voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Niet-individuele voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Artikel 5.6 lid 3

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort niet-individuele voorzieningen.

Artikel 5.6 lid 4

Hier wordt bepaald dat indien er een niet-individuele voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Artikel 5.7 Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 5.7 lid 1

Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. Het doel hierbij is dat belanghebbende zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Normaal functioneren is het functioneren van iemand zonder beperkingen of zonder belemmerende factoren.

Artikel 5.7 lid 2

Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van een rolstoelvoorziening voor dagelijks zittend gebruik. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Een tillift en een traplift kunnen ook bijdragen aan verplaatsing in de woning maar worden door hun vaste verbinding gezien als een voorziening voor het resultaat wonen in een geschikte woning. De rolstoelvoorzieningen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de voorziening het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken. Onderhoud, aanpassingen, reparatie, verzekering, accessoires en training van/voor de rolstoel vallen ook onder een rolstoelvoorziening, maar worden alleen verstrekt als er een rolstoel door de gemeente verstrekt is.

De noodzaak voor zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Gelet op het criterium `langdurig noodzakelijk` dient de belanghebbende ten minste een periode van 6 maanden te zijn aangewezen op een rolstoel. Zie in verband hiermee ook de toelichting op artikel 2.3 lid 2 sub a van de Verordening.

Artikel 5.7 lid 3

Bij individuele voorzieningen in collectieve vorm gebeurt de indicering op individuele basis, maar de verstrekking in collectieve vorm. Voorbeelden zijn de rolstoelpool of scootmobielpool. Indien een dergelijke individuele voorziening in collectieve vorm beschikbaar en bruikbaar is, wordt eerst beoordeeld of deze voorziening kan leiden tot het te bereiken resultaat alvorens beoordeeld wordt of een individuele voorziening in individuele vorm noodzakelijk is om de beperkingen bij het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning te compenseren.

Artikel 5.7 lid 4

Voor zover de rolstoelpool kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt er ten aanzien van dit onderdeel geen rolstoelvoorziening verstrekt in individuele vorm.

Artikel 5.8 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.8 lid 1

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Woon-werkverkeer valt niet onder het leven van alledag. Hier bestaan wettelijke voorliggende voorzieningen als de WIA voor. Het leven van alledag is een open begrip, waarbij het mede afhankelijk is van de individuele omstandigheden wat daaronder valt. Indien bij de belanghebbende sprake is van verplaatsingen die horen bij het leven van alledag en wanneer bij het wegvallen daarvan vereenzaming dreigt, behoren deze verplaatsingen tot de wezenlijke sociale activiteiten of contacten.

Artikel 5.8 lid 2

De individuele voorziening die verstrekt kan worden om als resultaat te bereiken dat belanghebbende met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving zich kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en anderen verblijven buiten het gebied zoals omschreven met `woonplaats en omgeving` uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de belanghebbende. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een beperking gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Enkel de aantoonbare beperkingen van de belanghebbende bepalen of hij in aanmerking komt voor een voorziening. Bijvoorbeeld doordat de streekbus voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in eerste instantie geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een compenserende voorziening getroffen worden, die misschien beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en valt dus niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 5.8 lid 3

Als belanghebbende gebruik kan maken van aanwezig en bereikbaar openbaar vervoer dat in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat dan zal deze mogelijkheid eerst als niet-individuele worden beoordeeld. Als dit niet leidt tot het te bereiken resultaat kan een individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 5.8 lid 4

Als het te bereiken resultaat niet bereikt kan worden door middel van het openbaar vervoer kan het collectief vervoer een oplossing bieden. Met het collectief vervoer, in de praktijk vaak de Stadsregiotaxi, kan een persoon met beperkingen zich lokaal verplaatsen van deur tot deur. De Stadsregiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Iedereen kan van dit systeem gebruik maken tegen het normale tarief. Met de vervoerspas wordt een korting verkregen op het normale tarief. Bij de beoordeling van de individuele voorzieningen heeft een vervoerspas voor het collectief vervoer het primaat. Dit ‘primaat van collectief vervoer’ vloeit voort uit dat men heeft recht op de goedkoopst compenserende voorziening. In elk individueel geval wordt onderzocht of het primaat van het collectief vervoer kan worden toegepast.

Dit artikel geeft aan dat het gebruik van een vervoerspas voor het collectief vervoer bij de beoordeling van de individuele voorzieningen boven een individuele voorziening in individuele vorm gaat. De vervoerspas is een individuele voorziening in collectieve vorm, waarmee korting wordt verkregen op het normale tarief van het collectief vervoer. De ritbijdrage die verschuldigd blijft, staat vermeld in het Besluit nadere regels. Deze ritbijdrage met korting geldt voor maximaal vijf OV-zones per enkele reis.

Als gebruik wordt gemaakt van het collectief vervoer is persoonlijke begeleiding gratis, als deze op basis van een indicatie medisch noodzakelijk wordt geacht. Mensen die begeleiding nodig hebben tijdens het vervoer kunnen via de NS een OV-begeleiderskaart aanvragen.

Als gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte de vervoerspas voor het collectief vervoer geen compenserende voorziening is voor belanghebbende dan wordt onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te compenseren. De compensatie kan bijvoorbeeld bestaan uit het verstrekken van een andere individuele voorziening.

Artikel 5.8 lid 5

Als het openbaar vervoer of het collectief vervoer geen compenserende oplossing is voor de beperkingen van belanghebbende wordt beoordeeld of een individuele voorziening in collectieve vorm, zoals een scootmobielpool beschikbaar, bruikbaar en compenserend is. In dat geval wordt beoordeeld of een scootmobiel uit een pool kan leiden tot het te bereiken resultaat alvorens beoordeeld wordt of een scootmobiel in individuele vorm noodzakelijk is om de beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel te compenseren.

Artikel 5.8 lid 6

Een persoon met beperkingen kan ten aanzien van dit onderdeel slechts voor een individuele voorziening in individuele vorm in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van het openbaar vervoer, het collectief vervoer met of zonder vervoerspas of een scootmobiel uit de pool.

Artikel 5.9 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 5.9 lid 1

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan een vereniging, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 5.8 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden. Dit te bereiken resultaat beperkt zich tot de eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied.

Artikel 5.9 lid 3

Eerst zal beoordeeld worden of een niet-individuele voorziening kan leiden tot het te bereiken resultaat alvorens beoordeeld wordt of er een individuele voorziening verstrekt moet worden.

Artikel 5.9 lid 4

Hier wordt bepaald dat indien er een niet-individuele voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Toelichting hoofdstuk 6

HOOFDSTUK 6 Mogelijke individuele voorzieningen

Om het gewenste resultaat te bereiken kunnen verschillende individuele voorziening worden verstrekt.

Paragraaf 1 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 6.1 lid 2

Als er sprake is van mantelzorg, dan wordt de indicatie afgestemd op wat de mantelzorger vrijwillig bereid is aan huishoudelijke taken op zich te nemen.

Art. 6.2 Soorten individuele voorzieningen hulp bij het huishouden

In dit artikel is omschreven uit welke taken huishoudelijke hulp kan bestaan. Tot welk niveau huishoudelijke hulp wordt geleverd moet blijken uit de indicatie.

Onder HH2 val ook een eenmalige grote schoonmaak. Een eenmalige grote schoonmaak kan worden ingezet in huishoudens die ernstig vervuild zijn en waar sprake is van veel achterstallig schoonmaakwerk.

Artikel 6.3 Omvang van de hulp bij het huishouden

Tot 1 januari 2007 werd de hulp bij het huishouden uitgedrukt in klassen. Binnen deze klassen beoordeelde de aanbieder binnen een bepaalde bandbreedte het aantal uren dat daadwerkelijk hulp bij het huishouden werd verleend. Sinds 1 januari 2007 wordt de indicatie hulp bij het huishouden uitgedrukt in het aantal uren benodigde zorg per week. Dit wordt in de praktijk nauwkeurig aangegeven en op een kwartier naar boven afgerond.

Paragraaf 2: WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6.6 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 6.6 lid 1

sub a.: verhuis- en inrichtingskosten

Zie toelichting in het Besluit nadere regels.

sub b.: aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard

Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige en bouwtechnische woningaanpassingen die de beperkingen van de persoon wegnemen of gedeeltelijk

wegnemen. In het Besluit nadere regels worden door het college de kosten(soorten) vastgesteld die in aanmerking komen voor vergoeding.

sub c.: aanpassing van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard

De gemeente geeft bij het verstrekken van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aan welk resultaat bereikt moet worden.

Voorbeelden van voorzieningen van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard zijn hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen die niet aard- en nagelvast aan de woning bevestigd zijn, zoals rolstoeltapijten en tilliften.

sub g. :

Alleen wanneer aanpassingen aan de woning een beletsel vormen voor het opnieuw verhuren van de woning of de voorziening eigendom is van de gemeente, worden de kosten van het verwijderen van de woonvoorzieningen vergoed.

Zie ook de toelichting in het Besluit nadere regels.

sub h. : hulphond

Hoewel een hulphond geen woonvoorziening is kunnen de gebruikskosten van de hulphond als zijnde een woonvoorziening worden vergoed indien de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen die de persoon in het normale gebruik van de woning ondervindt. Voorwaarde is dat het een hulphond betreft van de Stichting Hulphond.

Bij het verstrekken van een hulphond moet rekening worden gehouden met voorliggende voorzieningen. Een hulphond is een hulpmiddel dat op basis van artikel 2.34 lid 1 onderdeel b Regeling zorgverzekering kan worden verstrekt. De kosten van een blindengeleidehond worden bijvoorbeeld vergoed op grond van de regeling subsidies AWBZ en de Zorgverzekeringswet.

Zie ook de toelichting in het Besluit nadere regels.

Artikel 6.6 lid 2

Het college bepaalt de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom.

Artikel 6.6 lid 5

Het college bepaalt de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom.

Artikel 6.6 lid 6

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, de reparatie en de verzekering betrekking hebben. Dus als een tillift in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, de reparatie en de verzekering ook in natura verstrekt.

Artikel 6.6 lid 7

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 6.7 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

sub a en e: hotel/pensions en vakantiewoningen

Als een hotel, pension of vakantiewoning het hoofdverblijf van de aanvrager is, kan wel een voorziening worden verstrekt.

sub h: specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen (…)

Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Een uitzondering op deze regel geldt ten aanzien van woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet. Hiervoor staan in het Besluit nadere regels aparte regels.

Aangenomen wordt dat de gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen zijn gericht, passen bij de specifieke behoeften van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn. Dat betekent dat voorzieningen in die gemeenschappelijke ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen. Voorzieningen in het eigen woongedeelte van de aanvrager kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen. Uitzonderingen zijn voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht kunnen worden in een gebouw dat gebouwd is vanaf omstreeks 1990. Vanaf omstreeks 1990 zijn het aanpasbaar bouwen en het seniorenbeleid gemeengoed geworden. Het rekening houden met de behoeften van ouderen of personen met beperkingen kan in gebouwen vanaf omstreeks 1990 als normaal beschouwd worden.

Uiteraard geldt dit vooral voor voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn, zullen meestal niet standaard aangebracht worden.

Artikel 6.8 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

Artikel 6.8 lid 1

De verlening van woonvoorzieningen is alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting in de gemeente Beuningen en regelmatig één bepaalde woning in de gemeente Beuningen bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken /gebruiken. Volgens jurisprudentie van de CRvB (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO, LJN BO0285) kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken. Wel moet opgemerkt worden dat wanneer het bezoeken van de woning noodzakelijk en de enige manier is voor het bereiken van het in artikel 4.1 lid 1 sub d van de wet genoemde resultaat ook een woning bezoekbaar gemaakt kan worden voor iemand die niet in een AWBZ-instelling verblijft. Wel blijft gelden dat de persoon zijn hoofdverblijf in de gemeente Beuningen moet hebben en de aan te passen woning eveneens in gemeente Beuningen moet staan.

Artikel 6.8 lid 3

Op grond van het vierde lid is het totaal van de te verstrekken financiële tegemoetkomingen voor het bezoekbaar maken gebonden aan een maximum bedrag. Dit wordt door het college vastgesteld in het Besluit nadere regels. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden, terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Artikel 6.9 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

sub a: Verhuisd vanuit een geschikte woning

Onder belangrijke reden voor verhuizen kan worden verstaan: verhuizen op basis van het aanvaarden van een werkkring elders, op basis van een echtscheiding, of vanwege het bestaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven.

sub b: Niet verhuisd naar geschikte woning

Er bestaat ook geen recht op woonvoorzieningen als de persoon niet is verhuisd naar de op

het moment van de verhuizing meest geschikte woning, behalve het geval waarin het college daartoe tevoren toestemming heeft verleend. De toestemming tevoren is belangrijk, zodat beoordeeld kan worden of inderdaad gesproken kan worden van de meest geschikte woning. Ook kan beoordeeld worden of de kosten binnen de Wmo passen en of mogelijk andere oplossingen de voorkeur verdienen. Ook de situatie van de partner of huisgenoot wordt bij de beoordeling van de aanvraag moeten betrokken.

sub e: aard van de materialen

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de beperkingen die de persoon ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon niet heeft kunnen reserveren.

Een voorbeeld hiervan is dat uit een medische onderzoek plotseling blijkt dat de persoon lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld COPD) waardoor de persoon zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden aangemerkt (artikel 6.6 lid 1 sub c). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van de verordening vallen.

sub f : verhuizing te voorzien

In gevallen waarin beperkingen niet acuut zijn opgetreden, maakt het verhuizen naar bijvoorbeeld een gelijkvloerse woning onderdeel uit van een normale wooncarrière. Deze verhuizing is algemeen gebruikelijk en komt niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Iedere situatie moet individueel beoordeeld worden.

Paragraaf 3 Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.11 Soorten vervoersvoorzieningen

Artikel 6.11 lid 1

In dit artikel worden de soorten individuele vervoersvoorzieningen onderscheiden. Er zijn voorzieningen voor de lange afstand en voor de korte en middellange afstand. In voorkomende gevallen is een combinatie van een voorziening voor de lange afstand en korte en middellange afstand mogelijk.

sub j

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel.

Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betreffende voorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Artikel 6.11 lid 5

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, de reparatie en de verzekering betrekking hebben. Dus als een scootermobiel in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, de reparatie en de verzekering ook in natura verstrekt.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde aanpassingen aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 6.11 lid 6

Dit bepaalt dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte. Vervolgens wordt bepaald in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of een andere vervoers- of rolstoelvoorziening in die vervoersbehoefte kan voorzien. Hierbij wordt uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke.

Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte, kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin worden bijgesteld. Voor personen die slechts een zeer geringe afstand kunnen lopen en dus ook voor zeer korte afstand van auto- of taxivervoer gebruik maken, kan een hogere vervoerskostenvergoeding worden verleend.

Het is niet de bedoeling om te ‘overcompenseren’. Dit betekent dat het college niet meer compenseert dan in het individuele geval noodzakelijk is. Om eventuele overcompensatie tegen te gaan, is deze bepaling opgenomen. Als iemand meerdere vervoersvoorzieningen heeft, kan het college rekening daar rekening mee houden wat betreft de hoogte van een vergoeding, zoals genoemd in artikel 6.11 lid 1.

Artikel 6.11 lid 7

Hiermee wordt voorkomen dat echtgenoten die beiden een beperking hebben een vervoerskostenvergoeding krijgen die niet in relatie staat tot de vervoerskostenvergoeding die alleenstaanden ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een vervoerskostenvergoeding

worden verstrekt tot een bepaald maximum. Dit maximum is vastgelegd in het Besluit nadere regels.

Deze bepaling dient ertoe om te voorkomen dat in een specifiek geval meer gecompenseerd wordt dan in dat geval noodzakelijk is.

Paragraaf 4 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.13 Soorten rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.13 lid 1

sub a: een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan

Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, niet in de wet en niet in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Onder het begrip rolstoel valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip sportvoorziening.

Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. Een scootermobiel is altijd een vervoersvoorziening en een trippelstoel wordt (zoals hierboven al aangegeven) niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen indien er sprake is van een loopprobleem.

sub b: onderhoud, gebruik, reparatie en verzekering

De vorm waarin een voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering wordt verstrekt, hangt samen met de vorm van de voorziening waarop het onderhoud, reparatie en verzekering betrekking hebben. Dus als een rolstoel in natura is verstrekt, dan wordt het bijbehorende onderhoud, reparatie en verzekering ook in natura verstrekt.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

sub c: accessoires

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Artikel 6.13 lid 2

Een rolstoel die in natura wordt verstrekt wordt in bruikleen gegeven. De persoon met beperkingen kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget.

Eén van de redenen om voor een persoonsgebonden budget te kiezen kan bijvoorbeeld zijn dat de persoon een duurdere rolstoel wenst dan de goedkoopst compenserende rolstoel. Het persoonsgebonden budget zal gelijk zijn aan de prijs van de goedkoopst compenserende rolstoel, de persoon kan dan de meerkosten zelf bij betalen.

Artikel 6.14 Geen recht op een rolstoelvoorziening en training

Artikel 6.15 lid 2

Het doel van lid 2 is te voorkomen dat een persoon met beperkingen verhuist naar een inadequate woning en daardoor geen verhuiskostenvergoeding ontvangt, maar vervolgens wel met succes een (tweede) rolstoel kan aanvragen om zich in de woning te kunnen verplaatsen.

Artikel 6.15 lid 3

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Paragraaf 5 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 6.16 Vormen van sportvoorzieningen

De gemeentelijke compensatieplicht is beperkt tot recreatieve sportbeoefening in die gevallen waarin het beoefenen van sport een adequaat compenserende manier is om deel te nemen aan de maatschappij (medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan). Het college kan in een dergelijk geval een sportvoorziening verstrekken wanneer dat een adequaat compenserende manier is waarop iemand deel kan nemen aan de maatschappij.

Artikel 6.17 Soorten sportvoorzieningen

Artikel 6.17 Soorten sportvoorzieningen

Artikel 6.17 lid 1

Op grond dan dit artikel kan, afhankelijk van de gestelde indicatie, zowel een sportrolstoel als een andere sportvoorziening worden verleend. De in dit artikel genoemde voorzieningen dienen als voorbeeld.

sub a: sportrolstoel

Voor sportrolstoelen kunnen ook mensen met een beperking in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Paragraaf 6 Overige individuele voorzieningen

Artikel 6.19 Overige individuele voorzieningen

Het college kan besluiten dat een andere individuele voorziening wordt verstrekt dan de individuele voorzieningen zoals die in hoofdstuk 6 van de Verordening staan genoemd. Dit artikel regelt wanneer iemand in aanmerking komt voor een andere, alternatieve individuele voorziening.

Toelichting Hoofdstuk 7

Artikel 7.1 Mogelijke verstrekkingwijzen

Artikel 6 van de Wmo regelt de keuzevrijheid van de burger voor de vorm van individuele voorzieningen. De burger moet de keuze hebben tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Daarnaast is er nog een derde vorm van een voorziening, namelijk de financiële tegemoetkoming. Indien in deze Verordening is bepaald dat de voorziening alleen als financiële tegemoetkoming wordt verleend, dan heeft de burger geen keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget (zie artikel 7.3).

Artikel 7.2 Voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt over het algemeen verstrekt in de vorm van persoonlijke dienstverlening (hulp bij het huishouden) of middels bruikleen (hulpmiddelen). De contractafspraken die de gemeente heeft gemaakt met de aanbieder regelen de minimum kwaliteitseisen die aan de voorziening worden gesteld. Daarnaast zal de aanbieder bij de levering van de voorziening individuele afspraken maken met de belanghebbende. Deze individuele afspraken zijn in eerste instantie bepalend bij het ontstaan van een eventueel geschil. De contractafspraken die de gemeente met de aanbieder heeft gemaakt, werken als het ware aanvullend op de afspraken die tussen de aanbieder en de belanghebbende worden gemaakt.

Artikel 7.3 Persoonsgebonden budget

Artikel 7.3 lid 1, 2 en 3

De belanghebbende heeft geen onbeperkte vrijheid in de besteding van het persoonsgebonden budget. De indicatie die ten grondslag ligt aan de te verstrekken voorziening is leidend. In de beschikking wordt specifiek omschreven voor welk resultaat het budget wordt verstrekt.

Wanneer belanghebbende het college kenbaar maakt een voorziening niet meer in natura of niet meer als persoonsgebonden budget wil ontvangen, is dit in het geval van huishoudelijke hulp mogelijk. De wijze van verstrekking (in natura of als persoonsgebonden budget) verandert dan met ingang van de eerste van de nieuwe maand volgend op de melding aan het college. Bij overige voorzieningen zal eerst de afschrijvingstermijn van de voorziening verstreken moeten zijn voordat een andere wijze van verstrekking mogelijk is.

Artikel 7.3 lid 4

De verstrekking van het persoonsgebonden budget brengt voor de gemeente financiële risico’s met zich mee. Om deze zoveel mogelijk te beheersen heeft het college criteria vastgesteld op grond waarvan een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd. Deze criteria hebben voornamelijk betrekking op het al dan niet op orde hebben van de financiële huishouding. Als op grond van objectief vast te stellen criteria duidelijk is dat de belanghebbende niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, dan wordt geen persoonsgebonden budget verleend. In dat geval wordt de voorziening in natura verstrekt.

sub a

Als de belanghebbende niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, maar wel de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer, kan wel een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Artikel 7.4 Financiële tegemoetkoming

Artikel 7.4 lid 1, 2 en 3

De belanghebbende heeft geen onbeperkte vrijheid in de besteding van de financiële tegemoetkoming. De indicatie die ten grondslag ligt aan de te verstrekken voorziening is leidend. In de beschikking wordt specifiek omschreven voor welke voorziening het budget wordt verstrekt.

Aan de financiële tegemoetkoming kunnen nadere eisen gesteld worden. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de middels de financiële tegemoetkoming aan te schaffen rolstoel een bepaalde maat moet hebben of dat bij een woonvoorziening een specifiek materiaal gebruikt moet worden in verband met allergische reacties.

Artikel 7.4 lid 4

De verstrekking van de financiële tegemoetkoming brengt voor de gemeente financiële risico’s met zich mee. Om deze zoveel mogelijk te beheersen heeft het college criteria vastgesteld op grond waarvan een financiële tegemoetkoming niet kan worden uitbetaald. Deze criteria hebben voornamelijk betrekking op het al dan niet op orde hebben van de financiële huishouding. Als op grond van objectief vast te stellen criteria duidelijk is dat de belanghebbende niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, dan wordt geen financiële tegemoetkoming uitbetaald aan belanghebbende. Een financiële tegemoetkoming kan dan vaak wel worden uitbetaald aan een derde. Een voorbeeld is dat een financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan een aannemer die bij de belanghebbende woningaanpassingen verricht.

sub a

Als de belanghebbende niet in staat is zijn financiële middelen op een verantwoorde wijze te beheren, maar wel de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer, kan wel een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Toelichting hoofdstuk 8

De eigen bijdrage is van toepassing op voorzieningen in natura en voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 8.1 Eigen bijdrage

Artikel 8.1 lid 1

De gemeente heeft op grond van artikel 15 van de wet de bevoegdheid een eigen bijdrage te vragen, maar is hiertoe niet verplicht. Hier wordt bepaald dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. De eigen bijdrage wordt opgelegd in alle gevallen waarin een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, tenzij in de Verordening of de toelichting anders is bepaald.

Een eigen bijdrage mag alleen worden gevraagd aan personen van 18 jaar en ouder.

In de Wmo en het Besluit maatschappelijke ondersteuning is geregeld dat in een aantal gevallen geen eigen bijdrage kan worden gevraagd:

-Geen beschikking binnen 2 jaar

Geen eigen bijdrage is verschuldigd indien binnen 2 jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden (artikel 4.4 onderdeel a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

-Geen gegevens in het GBA

Geen eigen bijdrage is verschuldigd indien het CAK, binnen één jaar nadat de aanbieder de adresgegevens van de belanghebbende heeft aangeleverd bij het CAK, de gegevens niet heeft teruggevonden in de GBA (artikel 4.4 onderdeel b Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Artikel 8.1 lid 2

Als er een individuele voorziening wordt verstrekt in de vorm van een rolstoelvoorziening of vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer, is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Op grond van artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is het opleggen van een eigen bijdrage of eigen aandeel niet toegestaan bij de verstrekking van rolstoelen.

Artikel 8.1 lid 3

Het totaal aan eigen bijdrage en eigen aandeel dat de belanghebbende betaalt, mag nooit meer bedragen dan de wettelijk vastgesteld maxima.

De periode waarover een eigen bijdrage wordt opgelegd, is afhankelijk van de aard van de voorziening:

  • 1.

    hulp bij het huishouden: gedurende de looptijd van de voorziening

  • 2.

    vervoerskostenvergoeding: gedurende de looptijd van de voorziening

  • 3.

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in natura): gedurende de looptijd van de voorziening, zo lang de gemeente huur betaalt aan de leverancier

  • 4.

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in pgb): gedurende de looptijd van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingstermijn

  • 5.

    bouwkundige en woontechnische aanpassingen: zolang de persoon ten behoeve waarvan de voorziening is verstrekt, in de aangepaste woning woont

  • 6.

    voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bad- en toiletvoorzieningen): zolang de persoon ten behoeve waarvan de voorziening verstrekt is, in de woning woont waarvoor deze voorziening bedoeld is

  • 7.

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 1 jaar.

Als belanghebbende gebruik maakt van zowel een individuele Wmo-voorziening als AWBZ-voorziening dan moet deze in principe twee eigen bijdrages betalen. In de praktijk echter, zal het slechts zelden voorkomen dat belanghebbende ook daadwerkelijk twee eigen bijdrages moet betalen. De Tweede Kamer heeft namelijk bepaald dat de maximale eigen bijdrage (artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning) die moet worden betaald, geldt voor de Wmo en de AWBZ samen. Dit wordt het anti-cumulatiebeding genoemd.

De eigen bijdrage in het kader van de Wmo gaat voor op de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ. Het CAK eerst kijkt welke eigen bijdrage in het kader van de Wmo moet worden betaald.

Ten aanzien van de intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is het anticumulatiebeding niet van toepassing. Indien de belanghebbende een intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is verschuldigd, is hij géén eigen bijdrage op grond van de Wmo verschuldigd (artikel 4.1 lid 6 onder a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Artikel 8.1 lid 4

Hier wordt bepaald, dat de eigen bijdrage in totaal nooit meer mag bedragen dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Onder de kostprijs wordt verstaan het bedrag waarvoor de gemeente de voorziening inkoopt of kan inkopen.

Artikel 8.1 lid 5

Hier wordt bepaald, dat de voorziening eerst wordt verleend en vervolgens de eigen bijdrage wordt opgelegd. Indien de voorziening in natura wordt verleend, is dit vanzelfsprekend. Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend, is dat niet vanzelfsprekend. Sinds 1 augustus 2007 is het namelijk mogelijk om een persoonsgebonden budget netto aan de burger te verstrekken. Netto wil zeggen dat de eigen bijdrage direct wordt verrekend. In Beuningen is gekozen om het persoonsgebonden budget in alle gevallen bruto te verstrekken en de eigen bijdrage achteraf te laten opleggen door het CAK.

Artikel 8.2 Eigen aandeel

Het eigen aandeel is van toepassing op voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 8.2 lid 1

De gemeente heeft op grond van artikel 19 van de wet de bevoegdheid een eigen aandeel te vragen, maar is hiertoe niet verplicht. Hier wordt bepaald dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Het eigen aandeel wordt opgelegd in alle gevallen waarin een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verleend, tenzij in de verordening of de toelichting anders is bepaald. Op grond van artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is het opleggen van een eigen aandeel niet toegestaan bij de verstrekking van rolstoelen. Het eigen aandeel wordt alleen gevraagd aan een persoon van 18 jaar en ouder.

Artikel 8.2 lid 2

In dit artikel is aangegeven voor welke individuele voorzieningen een eigen aandeel wordt gevraagd.

Sub a:

De gemeente verleent een financiële tegemoetkoming voor gederfde huurinkomsten aan woningverhuurders als hun woning tijdelijk leeg staat voor het realiseren van aanpassingen voor een nieuwe huurder met beperkingen. De gemeente vergoedt deze kosten, omdat het in belang is van haar cliënt dat een woning aangepast wordt. Daarom wordt in dit geval geen eigen aandeel opgelegd.

Sub c:

Voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten waar meerdere personen gebruik van maken, geldt geen eigen bijdrage of eigen aandeel. Een voorbeeld van zo’n voorziening is een deuropener.

Artikel 8.2 lid 3

Het totaal aan eigen bijdrage en eigen aandeel dat de belanghebbende betaalt, mag nooit meer bedragen dan de wettelijk vastgestelde maxima.

De periode waarover een eigen bijdrage wordt opgelegd, is afhankelijk van de aard van de voorziening:

  • 1.

    hulp bij het huishouden: gedurende de looptijd van de voorziening

  • 2.

    vervoerskostenvergoeding: gedurende de looptijd van de voorziening

  • 3.

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in natura): gedurende de looptijd van de voorziening, zo lang de gemeente huur betaalt aan de leverancier

  • 4.

    scootmobielen, tilliften, driewielfietsen (in pgb): gedurende de looptijd van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingstermijn

  • 5.

    bouwkundige en woontechnische aanpassingen: zolang de persoon ten behoeve waarvan de voorziening is verstrekt, in de aangepaste woning woont

  • 6.

    voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bad- en toiletvoorzieningen): zolang de persoon ten behoeve waarvan de voorziening verstrekt is, in de woning woont waarvoor deze voorziening bedoeld is

  • 7.

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 1 jaar.

Artikel 8.2 lid 4

Hier is bepaald dat het eigen aandeel in totaal nooit meer mag bedragen dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Onder de kostprijs wordt verstaan het bedrag waarvoor de gemeente de voorziening inkoopt of kan inkopen.

Als het college een individuele voorziening in collectieve vorm toekent en volgens de verordening een eigen bijdrage opgelegd wordt, moet het college de kostprijs van deze voorziening berekenen. Tot de kostprijs behoren de kosten die de gemeente maakt als gevolg van het gebruiken van de individuele voorziening in collectieve vorm door de persoon met beperkingen.

Als voorbeeld geldt het collectief vervoer. Als iemand in een periode van vier weken gebruik maakt van de Stadsregiotaxi en de gemeente moet als gevolg van dit gebruik € 25,- aan de vervoerder moet betalen, wordt deze € 25,- tot de kostprijs van de voorziening gerekend en voor de eigen bijdrage in aanmerking gebracht.

Algemene kosten die de gemeente maakt om een collectieve voorziening aan te bieden en in stand te houden en die onafhankelijk zijn van het al dan niet gebruiken van de voorziening door de gebruikers, vallen niet onder de kostprijs van een individuele voorziening in collectieve vorm. Als voorbeeld geldt de bijdrage die de gemeente per inwoner aan de Stadsregio betaalt voor het aanbieden van het product Stadsregiotaxi. Deze kosten liggen vast en worden niet beïnvloed door het al dan niet gebruiken van de Stadsregiotaxi door een pashouder. Zodoende rekent het college die dan ook niet tot de kostprijs van de individuele voorziening in collectieve vorm.

Artikel 8.2 lid 5

Hier is bepaald dat de voorziening eerst wordt verleend en vervolgens het eigen aandeel wordt opgelegd. Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verleend, is dat niet vanzelfsprekend. Het eigen aandeel zou immers ook op de financiële tegemoetkoming in mindering kunnen worden gebracht. In Beuningen is gekozen om de financiële tegemoetkoming in alle gevallen bruto te verstrekken en het eigen aandeel achteraf te laten opleggen door het CAK.

Voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel geldt het anticumulatiebeding. Anticumulatie betekent dat er één maximum bedrag is dat verschuldigd aan eigen bijdragen en eigen aandeel op grond van de Wmo (eigen bijdrage en eigen aandeel) en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ. Dat maximum is geregeld in artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning. De rangorde tussen de Wmo en de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is geregeld in artikel 16d lid 3 Bijdragebesluit zorg, dat het volgende bepaalt: "Op de bijdrage worden de eigen bijdrage die voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt, in mindering gebracht."

De eigen bijdrage en het eigen aandeel in het kader van de Wmo gaan dus voor op de extramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ.

Ten aanzien van de intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ geldt geen anticumulatie. Indien de belanghebbende een intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ is verschuldigd, is hij geen eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van de Wmo verschuldigd (artikel 4.1 lid 6 onder a Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Toelichting hoofdstuk 9

Artikel 9.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

Artikel 9.1 lid 2

Deze bepaling geeft aan dat het college advies kan vragen bij een adviesinstantie. Dit kan per aanvraag verschillen en is afhankelijk van de aard of de samenloop van de problematiek. Per individuele situatie wordt beoordeeld of het college zelf de situatie beoordeelt, of dat (medisch) advies wordt aangevraagd.

Artikel 9.2 Wijzigingen in de situatie

Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, verandering van de medische situatie etc.

Artikel 9.3 Heronderzoek en intrekking van een besluit tot het verstrekken van een voorziening

Het ligt voor de hand dat van geheel of gedeeltelijk terugvorderen in ieder geval gebruik wordt gemaakt, indien er sprake is van verwijtbaarheid. Hiervan is zonder meer sprake wanneer belanghebbende bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.

Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te

worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

Artikel 9.4 Terugvordering

Alle terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (titel 4.4.2 Awb). Wettelijke rente is op grond van artikel 4:98 Awb pas verschuldigd als de schuldenaar in verzuim is. De schuldenaar is op grond van artikel 4:97 Awb in verzuim op het moment dat hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

Artikel 9.4 lid 1

Uit een oogpunt van rechtszekerheid geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (vergelijk artikel 4:57 van de Awb). De samenhang met het intrekkingsbesluit houdt in dat het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaar moeten plaatsvinden. De verjaringstermijn vangt aan op de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening.

Toelichting hoofdstuk 10

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.1 lid 1

De hardheidsclausule geldt in ´bijzondere gevallen’. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken. Het afwijken van de Verordening kan alleen maar ten gunste van de belanghebbende en nooit ten nadele.

Artikel 10.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Deze beslissingen zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

Artikel 10.4 Intrekking verordening van 5 juli 2011

Met ingang van deze Verordening wordt de voorgaande Verordening ingetrokken.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

In dit artikel staat de datum van inwerkingtreding van deze Verordening.

Artikel 10.6 Citeertitel

In dit artikel staat hoe deze Verordening wordt geciteerd.

Artikel 10.7 Overgangsbepaling

In dit artikel staat dat voorzieningen die verstrekt waren op grond van de voorgaande Verordening, geacht worden te zijn verstrekt op grond van deze Verordening.