Regeling vervallen per 01-07-2012

Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010

Geldend van 30-12-2010 t/m 30-06-2012

Intitulé

Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010

De raad van de gemeente Beverwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 januari 2010, nummer 2009/80444;

gehoord het Comité generaal d.d. 18 maart 2010;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

  • 1.

    de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 vast te stellen;

  • 2.

    het college op te dragen actief te participeren in projectgroepen met het doel de inrichting van een zgn. een-loket functie te doen bevorderen en implementeren.

Hoofdstuk 1 Algemene begripsomschrijvingen en toepassingsbereik

§ 1 Algemene begripsomschrijvingen en toepassingsbereik

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    ADNR: Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (bijlage van het VBG);

  • b.

    binnenschip: vaartuig dat is bestemd voor de vaart op de binnenwateren of op dienovereenkomstige buitenlandse wateren;

  • c.

    BPR: Binnenvaartpolitiereglement;

  • d.

    bunkeren: de overslag van bunkerolie van een tankschip naar een schip;

  • e.

    bunkerolie: een brandbare vloeistof bestemd voor de voortstuwing en het hulpbedrijf van een schip dan wel een vloeistof bestemd voor de smering van scheepsmachines;

  • f.

    bunkerschip: tankschip dat gebouwd en ingericht is voor het afleveren van scheepsbrandstoffen en smeerolie aan andere schepen;

  • g.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk;

  • h.

    combinatietankschip: een zeeschip, gebruikt en bestemd voor het vervoer in bulk van afwisselend vloeibare of droge ladingen;

  • i.

    diensten van de bootman: het veilig meren en ontmeren van zeeschepen bij aankomst, vertrek en verhalen;

  • j.

    eenheid: een object dat al of niet op eigen kracht en in zijn geheel kan worden verplaatst;

  • k.

    gasvrije atmosfeer: een mengsel van lucht en brandbare gassen waarvan de concentratie aan brandbare gassen lager is dan 20% van de onderste explosiegrens van dat gas;

  • l.

    gevaarlijke stoffen: stoffen vermeld in de IMDG-code, of een van de andere codes van de International Maritime Organization, het Schepenbesluit en gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

  • m.

    haven: het gehele Noordzeekanaalgebied, binnen de gemeente Beverwijk bestaande uit het Noordzeekanaal. De Pijp, de Zwaaikom en zijkanaal A.

  • n.

    havengebied: de haven en de direct daaraan gelegen bedrijfsterreinen, alsmede de kades en (afmeer)voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart;

  • o.

    o. havenmeester: degene die door het college bij besluit als zodanig is aangewezen;

  • p.

    lMO: Internationale Maritieme Organisatie;

  • q.

    IMDG-code: International Maritime Dangerous Goods-code;

  • r.

    inerte atmosfeer: een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan; het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas moet voldoen aan de relevante SOLAS/IMO verplichtingen;

  • s.

    inert gas: een gasmengsel dat de verbranding niet onderhoudt met een zuurstofgehalte van niet meer dan 5% (volume);

  • t.

    kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • u.

    koud werk: werkzaamheden, niet zijnde werk met vuur;

  • v.

    ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • w.

    nederleggen: het opslaan van gevaarlijke stoffen, anders dan waarop de Wet milieubeheer van toepassing is;

  • x.

    gereserveerd;

  • y.

    ontvangstvoorziening: vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval en/of (restanten van) schadelijke stoffen;

  • z.

    openbaar water: alle wateren die al of niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • aa.

    overige vloeibare stoffen: vloeistoffen zijnde geen gevaarlijke of schadelijke vloeistoffen;

  • bb.

    positieve druk: een druk die tenminste 0,01 bar hoger is dan de druk van de buitenlucht;

  • cc.

    RCLZ: Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart;

  • dd.

    RVGZ: Regeling Vervoer Gevaarlijke stoffen met Zeeschepen (bijlage van het VBG);

  • ee.

    schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • ff.

    scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen niet zijnde ladingresiduen en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van bijlagen 1, l\/ en V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147 en 1978, 187 en 188), alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt:

  • stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • gg.

    schoonmaken: het vrijmaken van ruimten van reststoffen en de daarvan afkomstige dampen of gassen;

  • hh.

    slops: ladingrestanten van vloeistoffen vermengd met water;

  • ii.

    sloptank: een tank die ladingrestanten van vloeistoffen bevat, al dan niet vermengd met water;

  • jj.

    SOLAS: Internationaal verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (‘Safety Of Life At Sea’);

  • kk.

    SVW: Scheepvaartverkeerswet;

  • ll.

    schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water; onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, werkeilanden, een drijvende kraan, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard;

  • mm.

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • nn.

    tankschip: een zee- of binnenschip, gebruikt en bestemd voor het vervoer in bulk van vloeistoffen of gassen;

  • oo.

    VBG: Regeling Vervoer over de Binnenwateren van Gevaarlijke stoffen;

  • pp.

    vuur: vuur, open- lichtvonkvorming of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger dan de minimum ontstekingstemperatuur van de gassen of vloeistoffen die aanwezig kunnen zijn of, in het geval van schoongemaakte tanks of ruimten, aanwezig geweest zijn;

  • qq.

    werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • rr.

    VVVVS: Wet Voorkoming Verontreiniging door Schepen;

  • ss.

    zeeschip: een schip dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vaart ter zee en dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en is voorzien van een geldig document — afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven — waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 1.1.2

Deze verordening is van toepassing in het havengebied.

§ 2 Algemene bepalingen omtrent vergunningen, ontheffingen en aanwijzingen

Artikel 1.2.1 Indienen aanvraag

  • 1. De aanvraag tot het verlenen van een vergunning of ontheffing wordt schriftelijk ingediend.

  • 2. In een spoedeisend geval en indien het een eenmalige gedraging of een handeling van korte duur betreft, kan de aanvraag mondeling geschieden.

Artikel 1.2.2 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen omtrent het gebruik van formulieren, het gebruik van meetmethoden, het verstrekken van gegevens en de wijze van vaststelling van feiten met betrekking tot het verlenen van vergunningen en ontheffingen.

Artikel 1.2.3 Niet in behandeling nemen van een aanvraag

De aanvraag wordt in ieder geval niet in behandeling genomen indien de aanvrager niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan het bepaalde in de vigerende Legesverordening.

Artikel 1.2.4 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan deze beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 1.2.5 Schriftelijke of mondelinge vergunning of ontheffing

  • 1. Een vergunning of ontheffing wordt schriftelijk verleend.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan mondeling worden verleend indien zij betrekking heeft op een spoedeisend geval, een eenmalige gedraging of een handeling van korte duur. In dat geval wordt de vergunning of ontheffing alsnog zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 1.2.6 Duur van de vergunning of ontheffing, voorschriften en beperkingen

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verleend.

  • 2. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden ter bescherming van de belangen die ten grondslag liggen aan de betrokken bepalingen.

Artikel 1.2.7 Intrekking of wijziging

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt overeenkomstig een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een termijn, binnen een redelijke termijn;

    • c.

      op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking of wijziging nodig is vanwege een belang, of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • d.

      de aan de vergunning of ontheffing gestelde voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen.

  • 2. Intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a, kan met terugwerkende kracht geschieden.

Artikel 1.2.8 Aanwijzingen

  • 1. Het college kan aan een ieder die zich op het water bevindt aanwijzingen geven in het belang van de ordening, de veiligheid, het milieu en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, onverminderd de bevoegdheden van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Hoofdstuk 2 Bepalingen met betrekking tot het gebruik en beheer van de haven

Artikel 2.1 Tekens

  • 1. Het college kan in het belang van de ordening, openbare orde, veiligheid of het milieu tekens plaatsen en die tekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden zonder een door het college verleende ontheffing te handelen in strijd met het teken en de daarbij behorende nadere aanduiding, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.2 Overlast

  • 1. Het is verboden, met of op een vaartuig of ander object te water de openbare orde te verstoren dan wel op andere wijze overlast of hinder te veroorzaken, waaronder in elk geval begrepen een geluidsapparaat of een toestel dan wel een machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor omwonenden of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan aanwijzingen geven met betrekking tot de aanleg en het gebruik van openbare nutsvoorzieningen. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing op te volgen.

  • 3. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.3 Gebruik van (verkeers)objecten

  • 1. Voor zover hierin niet door het BPR wordt voorzien, is het verboden meerboeien en tonnen in het openbaar water, alsmede tekens, lantaarnpalen, bomen, railingen of soortgelijke objecten in de openbare ruimte voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor deze zijn bestemd.

  • 2. Het is verboden om meerpotten, haalkommen, bolders, palen en andere voor afmeer bestemde objecten voor een ander doel te gebruiken.

  • 3. Het college kan van het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.4 Gebruik sluizen en bruggen

  • 1. Het is verboden, ten tijde van het openen, het geopend zijn en het sluiten van een brug of sluis zich te bevinden op het beweegbare gedeelte van een brug of sluis of op het aansluitende weggedeelte tot de slagboom.

  • 2. Het is verboden, bruggen en sluizen, alsmede de daarbij behorende objecten zoals aanvaarbescherming, remmingwerk, dukdalf, of steiger ten behoeve van onderhoud, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn bestemd.

  • 3. Het is anderen dan dienstdoende brug- of sluiswachters verboden om bruggen en/of sluizen te bedienen of daarbij gebruikte slagbomen te openen of te sluiten.

Artikel 2.5 Verwijderen obstakels

Degene die met een schip een brug passeert, is verplicht zo veel mogelijk uitstekende obstakels te verwijderen indien daardoor het openen of het geopend houden van de brug kan worden voorkomen.

Artikel 2.6 Minimum vaarsnelheid

Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de minimum vaarsnelheid in de haven.

Hoofdstuk 3 Bepalingen samenhangend met het toelatings- en meerregime

§ 3.1 Bepalingen in het belang van openbare orde, ordening, milieu en veiligheid

Artikel 3.1.1 Toelating tot de haven

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van het college, met een zeeschip of schip dat is geladen met gevaarlijke stoffen of dat daarvan leeg is en niet is ontdaan van de restanten van die stoffen in de haven te varen, ligplaats te nemen of binnen de haven te verhalen.

  • 2. Het college bepaalt de bij de vergunning te hanteren termijn, de te vermelden gegevens, alsmede de wijze waarop de aanvraag moet worden ingediend.

  • 3. Het college neemt de aanvraag voor een ligplaats niet in behandeling in het geval niet wordt voldaan aan het krachtens het tweede lid bepaalde of aan de artikelen 3.1.2 en 3.1.3.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de toelating tot de ligplaats met betrekking tot de aard van de vervoerde lading in het belang van de openbare orde, ordening, milieu en veiligheid.

  • 5. Het college kan categorieën zeeschepen aanwijzen waarop het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 3.1.2 Toelating combinatietankschepen

  • 1. In het geval de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1.1 betrekking heeft op een combinatietankschip dat wordt gebruikt voor droge ladingen, is de aanvrager verplicht daarbij de volgende gegevens te melden:

    • a.

      de chemische of technische benaming van de laatst vervoerde vloeibare lading;

    • b.

      de datum van lossing van de laatst vervoerde vloeibare lading;

    • c.

      de (wijze van) stuwage en hoeveelheid van ladingsrestanten van brandbare vloeistoffen, al dan niet met water vermengd;

    • d.

      de omschrijving van de atmosfeer, aanwezig boven de onder c vermelde ladingsrestanten;

    • e.

      de omschrijving van de atmosfeer van de ruimten aan boord van het schip waarin droge lading wordt of kan worden vervoerd en de rechtstreeks daaraan grenzende ruimten;

    • f.

      de locatie van de tanks waarin zich ladingrestanten van brandbare vloeistoffen bevinden, al dan niet met water vermengd, alsmede of deze tanks beschermd of onbeschermd zijn.

Artikel 3.1.3 Toelating radioactieve stoffen

In het geval de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1.1 betrekking heeft op een schip dat is geladen of zal worden geladen met radioactieve stoffen, vallend onder klasse 7 van de IMDG-code of een overeenkomstige klasse in het ADNR, is de aanvrager verplicht daarbij de volgende gegevens te melden:

  • a.

    de naam van de radioactieve nuclide (chemisch symbool en massagetal);

  • b.

    de activiteit van de stof in juiste eenheden;

  • c.

    de categorie van het collo (te weten: CAT-l wit; CAT-Il geel; CAT-lIl geel);

  • d.

    de transportindex (alleen voor colli met gele etiketten);

  • e.

    de brutohoeveelheid in kilogrammen, de wijze van verpakking en het aantal colli;

  • f.

    de stuwage of voorgenomen stuwage.

Artikel 3.1.4 Vast- en losmaken van een zeeschip

  • 1. De kapitein van een zeeschip:

    • a.

      met een lengte van meer dan 70 meter;

    • b.

      met een lengte van 70 meter of minder en een bemanning van minder dan vijf personen;

    • c.

      dat geheel of gedeeltelijk is geladen met gevaarlijke stoffen in bulk of daarvan leeg is en dat niet is ontdaan van de restanten van die stoffen, is verplicht zijn schip te laten vast- en losmaken door degene die op grond van artikel 3.1.6 diensten van bootman mag verrichten.

  • 2. Buiten de gevallen, vermeld in het eerste lid, is de kapitein verplicht ervoor te zorgen dat zijn zeeschip uitsluitend wordt vast- en losgemaakt door een bemanningslid van zijn schip of door degene die op grond van artikel 3.1.6 diensten van bootman mag verrichten.

  • 3. Het college kan in specifieke gevallen, wanneer dit naar haar oordeel in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid of milieu noodzakelijk is, de verplichting opleggen dat het verhalen door bootmannen wordt uitgevoerd.

  • 4. Het college kan van de verplichting in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 3.1.5 Het verlenen van diensten van bootman

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college diensten van bootman te verlenen. De vergunning is bedrijf- of persoonsgebonden.

  • 2. Het college kan in het belang van de veiligheid en ordening de vergunning als bedoeld in lid 1 van dit artikel weigeren dan wel aan de vergunning nadere voorschriften verbinden.

  • 3. Het college kan in ieder geval de vergunning weigeren indien de aanvrager niet kan aantonen in staat te zijn continudiensten te garanderen.

Artikel 3.1.6 Meren langszij een schip

  • 1. Het is de kapitein of schipper verboden zijn schip te meren langszij een schip dat niet behoorlijk is gemeerd.

  • 2. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 3.1.7 Bedrijfsklaar hebben van een schip

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens het VBG en het elders in deze verordening bepaalde is de kapitein van een zeeschip, dat gelegen is buiten het oliehavengebied, verplicht zodanige voorzorgen te treffen dat hij met zijn schip binnen twee uur de haven kan verlaten.

  • 2. De kapitein of schipper van een tankschip dat is of wordt geladen met gevaarlijke of schadelijke stoffen danwel daarvan ledig is, is verplicht ervoor te zorgen dat sleeptrossen ten behoeve van noodgevallen voor onmiddellijk gebruik gereed zijn op het voor- en achterschip. De sleeptrossen dienen van staaldraad te zijn, belegd met voldoende lengte aan dek en voorzien van een oog dat zodanig is vastgezet met een breekeind dat dit oog tot op de waterlijn is afgevierd.

  • 3. De in het tweede lid opgenomen verplichting is niet van toepassing op een tankschip waarvan de bolders zich minder dan twee meter boven het wateroppervlak bevinden.

  • 4. De kapitein of schipper van een tankschip dat is of wordt geladen met gevaarlijke of schadelijke stoffen danwel daarvan ledig is, is verplicht ervoor te zorgen dat de ankers in de kluizen zijn thuisgehaald.

  • 5. De in het tweede en vierde lid genoemde verplichtingen zijn van toepassing op alle schepen die zijn afgemeerd in het oliehavengebied.

  • 6. Het college kan van het eerste, tweede en vierde lid ontheffing verlenen.

Artikel 3.1.8 Verhalen anders dan op eigen aanvraag

  • 1. De kapitein van een zeeschip, de schipper van een binnenschip of de rechthebbende op een ander soort schip of object te water is verplicht dit naar elders te verhalen indien dat naar het oordeel van het college in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid of milieu noodzakelijk is.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid bedoelde objecten verhalen indien dit op grond van de in dat lid bedoelde belangen zonder uitstel dringend noodzakelijk is dan wel de kapitein, schipper of rechthebbende onbekend is.

Artikel 3.1.9 Bereikbaarheid van schepen

  • 1. Het is verboden de toegang tot een schip te blokkeren.

  • 2. De kapitein of schipper van een gemeerd schip is verplicht er zorg voor te dragen dat het schip te allen tijde vlot en veilig kan worden betreden en verlaten.

§ 3.2 Bescherming openbaarwater, veiligheid en milieu

Artikel 3.2.1 Verbouwings-, herstel-, onderhouds-, of sloopwerkzaamheden

  • 1. Het is voor een ieder verboden op of aan het openbaar water verbouwings-, onderhouds-, herstel of sloopwerkzaamheden te (laten) verrichten, waardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan. Het verbod is tevens van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden op plaatsen van waar de bij de werkzaamheden te gebruiken of vrijkomende stoffen rechtstreeks in het openbaar water terecht kunnen komen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op het (laten) verrichten van werkzaamheden bij een bedrijf of inrichting die voor het uitvoeren van de werkzaamheden beschikt over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

  • 3. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen en kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 3.2.2 Vrijkomen van stoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden stof, rook, roet, gassen, dampen en dergelijke op zodanige wijze te laten vrijkomen, dat daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als milieu- of veiligheidswetgeving daarin voorziet.

Artikel 3.2.3 Stoffen of voorwerpen in het openbaar water

  • 1. Degene die stoffen of voorwerpen in het openbaar water terecht doet komen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan, en degene die van een dergelijk voorval kennis draagt, meldt dit onmiddellijk bij de door het college aangewezen beheerder.

  • 2. Degene die stoffen of voorwerpen in het openbaar water terecht doet komen, is gehouden voor het opruimen daarvan zorg te dragen en onmiddellijk (nood)maatregelen te treffen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of andere milieu- of veiligheidswetgeving daarin voorziet.

Artikel 3.2.4 Boord-boordoverslag van overige onverpakte vloeibare stoffen

  • 1. Het is de kapitein of schipper van een schip verboden overige onverpakte vloeibare stoffen rechtstreeks tussen schepen over te slaan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.2.3 en 3.2.9 is het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing op de overslag van drinkwater, smeermiddelen, brandstoffen en slopafgifte.

  • 3. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen en kan daartoe nadere regels stellen.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor zover milieu- of veiligheidswetgeving daarin voorziet.

Artikel 3.2.5 Ontsmetten

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is degene die in het havengebied ontsmettingswerkzaamheden wil uitvoeren met giftige gassen dan wel met middelen die giftige gassen afgeven, verplicht, ten minste 24 uur vóór aanvang van die werkzaamheden aan de Havenmeester te melden waar, wanneer, met welk middel en onder welke omstandigheden de werkzaamheden zullen plaatshebben.

  • 2. Het college kan een aanwijzing geven met betrekking tot de locatie dan wel het tijdstip aangaande het uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden.

Artikel 3.2.6 Met ontsmettingsmiddelen behandelde lading

  • 1. Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading, of een deel van de lading, is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het eerste lid verlenen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het lossen en het overslaan van in het eerste lid bedoelde lading.

Artikel 3.2.7 Schoonmaken van tankschepen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in het RVGZ of het ADNR is het verboden de tanks van een tankschip schoon te maken, gasvrij te maken, te ventileren met lucht of inert gas of anderszins handelingen te (laten) verrichten voor het schoon, droog en gasvrij maken van die tanks.

  • 2. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 3.2.8 Melden van afgifte van certificaten

  • 1. De deskundige meldt het resultaat van het keuren van ruimten of schepen en de wijze waarop de metingen zijn uitgevoerd desgevraagd onmiddellijk aan de havenmeester.

  • 2. Als deskundige zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt aangemerkt de persoon die als zodanig op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit of de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is aangewezen.

Artikel 3.2.9 Bunkeren en slopafgifte

  • 1. De kapitein of schipper van een bunkerschip of een schip dat is ingericht voor slopafgifte gaat niet eerder over tot bunkeren of slopafgifte dan nadat van het voornemen hiertoe melding is gemaakt aan de havenmeester, onder vermelding van de locatie, de aard van de stof(fen) en de datum en het tijdstip van aanvang van het bunkeren of de slopafgifte.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen voor het bunkeren en de slopafgifte.

Artikel 3.2.10 Laden en lossen aan afmeerboeien van droge losgestorte lading

  • 1. Het is verboden droge losgestorte lading op of aan afmeerboeien te laden of te lossen, te hijsen of te vieren.

  • 2. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan nadere regels over dit onderwerp stellen.

§ 3.3 Gevaarlijke en schadelijke stoffen

Artikel 3.3.1 Ligplaatsregels (combinatie-)tankschepen

  • 1. Het is verboden ligplaats te nemen buiten het oliehavengebied met een tankschip of een combinatietankschip dat is geladen met gevaarlijke stoffen of dat daarvan leeg is en niet is ontdaan van de restanten van die stoffen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een tankschip, niet zijnde een zeeschip, dat is geladen met brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 610 Celsius of hoger dan wel dat leeg is en daarvan niet is schoongemaakt.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op combinatietankschepen in het geval:

    • a.

      • 1.

        de ruimten of ladingtanks, bestemt of gebruikt voor het vervoer van vaste stoffen, geen brandbare vloeistoffen of restanten daarvan bevallen, en,

      • 2.

        de ruimten of ladingtanks die rechtstreeks grenzen aan de onder 1 bedoelde ruimten of tanks en die leeg zijn van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan dan wel een inerte atmosfeer onder positieve druk of een gasvrije atmosfeer bevatten, en,

      • 3.

        de sloptanks gescheiden zijn van de onder 1 bedoelde ruimten of ladingtanks door tenminste een ruimte die geen brandbare vloeistoffen of restanten daarvan bevat, en,

      • 4.

        in de sloptanks de Vrije ruimte boven de ladingrestanten is gevuld met een inert gas onder positieve druk;

    • b.

      het schip vanaf de oplevering geen brandbare vloeistoffen heeft vervoerd;

    • c.

      een certificaat is afgegeven door een op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit erkend deskundige, als bedoeld in artikel 3.2.8 van deze Verordening, waaruit blijkt dat brandbare vloeistoffen en restanten daarvan verwijderd zijn uit de ladingtanks en rechtstreeks daaraan grenzende ruimten, met inbegrip van de sloptank, en sinds de afgifte van het certificaat geen brandbare vloeistoffen aanwezig zijn geweest in de bedoelde ruimten.

  • 4. Voordat ligplaats wordt ingenomen legt de kapitein in de gevallen zoals genoemd in het derde lid een verklaring af aan de havenmeester.

  • 5. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 3.3.2 Laden en lossen van combinatietankschepen

  • 1. Het is de kapitein of schipper van een combinatietankschip dat geladen is, of dat zal worden geladen, met andere lading dan brandbare vloeistoffen in onverpakte toestand, verboden over te gaan tot los- of laadhandelingen, tenzij het college hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 2. De toestemming als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend:

    • a.

      indien een certificaat voor combinatietankschepen aan de havenmeester is overgelegd, afgegeven door een op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit erkend deskundige, als bedoeld in artikel 3.2.8 van deze verordening, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.3.1, derde lid,,onder a, van deze verordening, of,

    • b.

      indien schriftelijk aan de havenmeester wordt aangetoond dat het schip niet eerder brandbare vloeistoffen heeft vervoerd, of,

    • c.

      indien een certificaat aan de havenmeester is overgelegd, afgegeven door een op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit erkend deskundige, als bedoeld in artikel 3.2.8 van deze verordening, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.3.1, derde lid, onder c, van deze verordening.

  • 3. Aan de toestemming als bedoeld in het eerste lid nadere voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.3.3 Meren langszij tankschepen

  • 1. Het is verboden ligplaats in te nemen langszij een tankschip dat is geladen met gevaarlijke stoffen of dat daarvan leeg is en dat niet is ontdaan van de restanten van die stoffen.

  • 2. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen en kan hiervoor nadere regels stellen;.

  • 3. De kapitein of schipper van een tankschip dat geladen is met gevaarlijke stoffen of daarvan leeg is en dat niet is ontdaan van de restanten van die stoffen, is verplicht ervoor te zorgen dat er geen schepen langszij zijn schip ligplaats nemen en dat er geen werkzaamheden tijdens het innemen van de ligplaats worden verricht, tenzij een ontheffing op grond van het tweede lid is verleend.

Artikel 3.3.4 Verplaatsen gevaarlijke stoffen

  • 1. Het is verboden gevaarlijke stoffen dan wel de restanten van die stoffen te verplaatsen:

    • a.

      aan boord van een schip dat niet behoorlijk aan de wal is gemeerd;

    • b.

      tijdens onweer en bij naderend onweer;

    • c.

      indien onvoldoende licht aanwezig is;

    • d.

      waarvan de verpakking zodanig is beschadigd dat deze stoffen (kunnen) vrijkomen;

    • e.

      indien ze zijn verpakt, maar niet zijn voorzien van de etikettering die op grond van het gestelde bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen geldt voor het ter vervoer aanbieden van gevaarlijke stoffen.

  • 2. Degene die verpakte gevaarlijke stoffen dan wel restanten van die stoffen in ontvangst neemt waarvan de etikettering niet voldoet aan de bij of krachtens de \/Vet vervoer gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften en deze daarna wil verplaatsen, is verplicht, de voorgeschreven etikettering direct na het in ontvangst nemen van deze stoffen aan te brengen.

  • 3. Het college kan - voor zover daarin niet wordt voorzien door milieu- of veiligheidswetgeving - ontheffing van het eerste lid verlenen.

Artikel 3.3.5 Boord-boord overslag van onverpakte vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen

  • 1. Voorzover de VBG en de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn is het de kapitein of de schipper van een schip verboden onverpakte vloeibare gevaarlijke of onverpakt vloeibare schadelijke stoffen rechtstreeks tussen schepen over te slaan.

  • 2. Het college kan ontheffing van het eerste lid verlenen.

  • 3. Het college kan nadere regels over dit onderwerp stellen.

Artikel 3.3.6 Overslag tussen een tankschip en een walinstallatie

Het college kan, voor zover daarin niet wordt voorzien door milieu- of veiligheidswetgeving, nadere regels stellen met betrekking tot de overslag van vloeibare stoffen en gassen tussen een tankschip en een walinstallatie.

Artikel 3.3.7 Gevaarzetting

  • 1. Het is verboden in de nabijheid van gevaarlijke stoffen dan wel restanten van die stoffen handelingen te verrichten dan wel zich zodanig te gedragen dat gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien veiligheids- of milieuwetgeving daarin voorziet.

Artikel 3.3.8 Nederleggen van gevaarlijke stoffen

Met betrekking tot het nederleggen van gevaarlijke stoffen in het havengebied is het, onverminderd het bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen bepaalde, verboden:

  • a.

    gevaarlijke stoffen of restanten van die stoffen in een besloten ruimte neder te leggen in het geval de IMDG-code voor de desbetreffende stof stuwage aan dek aangeeft;

  • b.

    bij het nederleggen van gevaarlijke stoffen van meerdere klassen een onderlinge afstand van minder dan 25 meter aan te houden, wanneer zich daaronder een stof bevindt waarvoor de IMDG code één tussenliggende ruimte tot andere stoffen aangeeft;

  • c.

    bij het nederleggen van gevaarlijke stoffen van meerdere klassen dan wel restanten van die stoffen een onderlinge afstand van minder dan 10 meter aan te houden, wanneer zich daaronder een stof bevindt waarvoor de IMDG-code een verbod tot samenlading in dezelfde ruimte aangeeft;

  • d.

    gevaarlijke stoffen dan wel restanten van die stoffen neder te leggen op niet bebouwde gedeelten van een haventerrein binnen een afstand van 25 meter van terreinafscheiding en bliksemafleiders;

  • e.

    bij het nederleggen van gevaarlijke stoffen met meerdere gevaareigenschappen, dan wel restanten van die stoffen, niet de grootste afstand aan te houden die op grond van de IMDG-code voor de gevaareigenschappen afzonderlijk zijn aangegeven.

Artikel 3.3.9 Plaatsing eenheden

  • 1. Het is verboden een eenheid geladen met gevaarlijke stoffen dan wel restanten van die stoffen zodanig op een haventerrein te plaatsen dat de eenheid niet bereikbaar is voor voertuigen waarmee assistentie wordt verleend.

  • 2. Een eenheid als bedoeld in het eerste lid van dit artikel die tevens een laadketel is in de zin van het VBG, moet zodanig worden geplaatst dat via de overdrukbeveiliging uitstromend gas ongehinderd kan ontsnappen.

Artikel 3.3.10 Laden en lossen vanuit tanks, zoals bedoeld in de vervoerswetgeving, op de wal

  • 1. Het is verboden gevaarlijke stoffen te laden of te lossen uit een tank op de wal.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de laad- of losinstallatie deel uitmaakt van een inrichting waarvoor met betrekking tot de uitvoering van de in het eerste lid genoemde werkzaamheden regels, gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet milieubeheer, van toepassing zijn.

  • 3. Het college kan ontheffing van het eerste lid verlenen.

Artikel 3.3.11 Ongelukken en gevaar

  • 1. Degene die is betrokken bij een voorval met gevaarlijke stoffen dan wel restanten van die stoffen waardoor gevaar, schade of hinder voor de omgeving ontstaat of kan ontstaan, alsook degene die van een dergelijk voorval kennis draagt, maakt hiervan, onverminderd het bepaalde in de Brandbeveiligingsverordening, onmiddellijk melding aan de havenmeester. Degene die is betrokken bij het voorval is verplicht om onmiddellijk noodmaatregelen te treffen om verder(e) gevaar, schade of hinder te voorkomen.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als milieu- of veiligheidswetgeving daarin voorziet.

Artikel 3.3.12 Bedrijfsstoringen

Onverminderd het bij of krachtens het VBG bepaalde is de kapitein of schipper van een schip dat is geladen met gevaarlijke stoffen of dat daarvan leeg is en niet ontdaan van restanten van deze stoffen verplicht om bedrijfsstoringen onverwijld te melden aan de havenmeester.

Artikel 3.3.13 Niet intrinsiek veilige apparatuur

  • 1. In het oliehavengebied en op schepen en terreinen waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen is het verplicht om niet intrinsiek veilige apparatuur uitgeschakeld te hebben.

  • 2. De overige apparatuur dient te voldoen aan de elektrische eisen die aan boord of aan de wal gelden.

§ 3.4. gereserveerd;

§ 3.5 In ontvangst nemen van scheepsafval en ladingresiduen

Artikel 3.5.1 Aanwijzen van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1. Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen.

  • 2. Het afgeven van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel geschiedt, onverminderd de bij of krachtens de Wet milieubeheer of WVVS gestelde voorwaarden, met inachtneming van het te verwachten aanbod van de in het eerste lid van dit artikel genoemde stoffen en de hieruit volgende behoefte aan ontvangstcapaciteit.

  • 3. Het college kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop de aanwijzing wordt aangevraagd.

  • 4. Het college kan nadere voorschriften en beperkingen stellen aan de aanwijzing, in ieder geval ten aanzien van:

    • a.

      de soorten afvalstoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • b.

      de technische mogelijkheden en geschiktheid van de ontvangstvoorziening;

    • c.

      de mate van beschikbaarheid van de ontvangstvoorziening voor schepen die scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen willen afgeven;

    • d.

      het publiceren van de door het bedrijf gehanteerde tarieven.

  • 5. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel geldt als een vergunning.

Artikel 3.5.2 Bekendmaken van op grond van artikel 3.5.1 aangewezen bedrijven

Het college maakt bekend:

  • a.

    welke bedrijven voor welke periode zijn aangewezen;

  • b.

    welke stoffen als bedoeld in artikel 3.5.1 lid 1 het aangewezen bedrijf in ontvangst mag nemen;

  • c.

    op welke dagen en uren het aangewezen bedrijf verplicht is de stoffen in ontvangst te nemen.

Artikel 3.5.3 Melding afgifte

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de melding van het voornemen tot het afgeven van scheepsafval en/of (restanten van) schadelijke stoffen plaatsvindt.

Hoofdstuk 4 Handhaving

Artikel 4.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van tenhoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.2 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast de daartoe door het college aangewezen personen.

Artikel 4.3 Opsporing

De opsporing van de strafbaar gestelde feiten is, naast de in art. 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de handhaving of de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de last zijn vermeld.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

  • 1. Degene die voor het in werking treden van deze verordening over een vergunning, ontheffing of toestemming beschikt op grond van de Haven- en kade verordening, voorzover deze betrekking heeft op het havenwater, wordt geacht vergunning, ontheffing of toestemming te hebben verkregen op grond van de van toepassing zijnde bepalingen van deze verordening.

  • 2. Op aanvragen, voorzover deze betrekking hebben op het havenwater, om een vergunning, ontheffing of toestemming op grond van de haven- en kadeverordening, waarop bij de in werking treding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van de bepalingen van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3. Besluiten ter uitvoering of handhaving van bepalingen van de Haven- en kadeverordening, voorzover van kracht op het havenwater, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering van de overeenkomstige bepalingen in deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Haven- en kadeverordening 2006, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt, voorzover deze besluiten betrekking hebben op het havenwater, met toepassing van de bepalingen van deze verordening een beslissing genomen.

  • 5. De Haven- en kadeverordening, vastgesteld op 9 november 1967 (no 160/1967 DOC 96046) en sedertdien gewijzigd wordt ingetrokken, met uitzondering van artikel 2, onderdeel h, artikel 5 - uitsluitend voor wat betreft de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 37 en 38- tweede lid -, artikel 7, artikel 37, artikel 38 en artikel 104.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend vanaf de bekendmaking.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010.

Ondertekening

Beverwijk, 18 maart 2010
de raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,