Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Beverwijk houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2018

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • -

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

    • -

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • -

      beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelname aan de maatschappij;

    • -

      bezoekbaar maken van een woning: het voor een bewoner van een Wlz-instelling aanpassen van één woning (bijvoorbeeld die van de ouders), zodat deze woning kan worden bereikt en de woonkamer en één toilet kan worden bereikt;

    • -

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • -

      budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening, zonodig aangevuld met voorwaarden die naar het oordeel van het college gesteld mogen worden;

    • -

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die op individuele basis wordt verstrekt, maar door meerdere mensen tegelijk kan worden gebruikt;

    • -

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk;

    • -

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorend tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

    • -

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • -

      gezin: elk leefverband van één of meer volwassenen, die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer gezinsleden;

    • -

      hoofdverblijf: woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om de feitelijke woon- en verblijfplaats;

    • -

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • -

      ingezetene: cliënt, die hoofdverblijf heeft in de gemeente Beverwijk;

    • -

      jongvolwassene: cliënt tussen de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar die niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet valt;

    • -

      mantelzorger: persoon, die mantelzorg in het kader van de wet levert;

    • -

      meerkosten: kosten van een voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de cliënt als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van de voorziening;

    • -

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • -

      normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;

    • -

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • -

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere wettelijke regeling waarop de cliënt aanspraak kan doen gelden met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • -

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

    • -

      woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel, die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een inwoner bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Het moet daarbij gaan om het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning, ten behoeve van ingezetenen.

  • 2. Voor rechtsgeldige inwoners van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of (maatschappelijke) opvang geldt dat zij zich melden bij het college.

Hoofdstuk 2 Procedurele bepalingen

Artikel 3 Melding en bevestiging

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college registreert en bevestigt de ontvangst van een melding. Daarbij wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid onverwijld tijdelijk een maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

Artikel 5 Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie en/of personen uit zijn sociale netwerk en eventuele deskundigen.

  • 2. De onderwerpen van artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid. Daarnaast worden de volgende onderwerpen besproken:

    • a.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • b.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • c.

      de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • d.

      het al dan niet verschuldigd zijn van een eigen bijdrage.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om, voor zover dit in het kader van het onderzoek noodzakelijk is, zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger:

    • a.

      het onderzoek beperken tot de onderdelen die volgens het college en de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de hulpvraag;

    • b.

      afzien van een gesprek.

Artikel 6 Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de datum van melding, verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt op het verslag als bedoeld in het eerste lid kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

  • 4. De cliënt tekent het verslag voor gezien en akkoord dan wel voor gezien en niet akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon van het college waarmee hij het gesprek heeft gevoerd. De termijn van maximaal vijf werkdagen vangt aan de dag na die van toezending van het verslag.

  • 5. Als de cliënt tekent voor gezien en niet akkoord, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 6. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag om een maatwerkvoorziening kan ook worden ingediend door middel van het ondertekenen van een daarvoor opgenomen passage in het gespreksverslag, als bedoeld in artikel 6, waarbij de cliënt tevens aangeeft of hij de ondersteuning wenst te ontvangen in de vorm van een voorziening in natura of in de vorm van een pgb.

  • 3. Indien voor de beoordeling van de aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is, en als gevolg hiervan het voor het college niet mogelijk is om binnen de wettelijke termijn een besluit te nemen, dan deelt het college dit zo spoedig mogelijk aan de cliënt mede. Hierbij noemt het college een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 8 Advisering bij melding of aanvraag

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen voor zover dit van belang is voor het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag waaronder het in staat zijn van het bieden van gebruikelijke hulp. In ieder geval kan het college om een deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad of met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd;

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om de cliënt of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip voor een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen.

  • 3. De cliënt dan wel zijn huisgenoot verleent zijn medewerking aan het onderzoek als bedoeld in het eerste lid voor zover die redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 9 Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en, indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening geeft het college aan of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij gehanteerde kostprijs van de voorziening.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt in de beschikking vermeld dat de cliënt zich moet houden aan een eventueel van toepassing zijnde bruikleenovereenkomst.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 10 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt kan binnen de kaders van de wet, met name de artikelen 1.2.1 , 1.2.2 en 2.3.5, het door de raad vastgestelde plan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen.

Artikel 11 Aanvullende criteria begeleiding ambulant

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van begeleiding ambulant, welke ofwel individueel ofwel in groepsverband wordt verleend.

  • 2. De begeleiding als bedoeld in lid 1 kent drie categorieën, te weten:

    • a.

      lichte ambulante begeleiding;

    • b.

      middelzware ambulante begeleiding;

    • c.

      zware ambulante begeleiding.

  • 3. Lichte ambulante begeleiding is bestemd voor cliënten die beperkingen ondervinden waarbij geen intensief toezicht op het functioneren nodig is.

  • 4. Middelzware ambulante begeleiding is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de begeleiding in het tweede lid, onder a niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij onder meer sprake is van meer complexe ziektebeelden, complexe activiteiten of meer ontwikkelmogelijkheden richting door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen.

  • 5. Zware ambulante begeleiding is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de begeleiding in het tweede lid, onder a en b niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij onder meer sprake is van ernstige gedragsproblematiek, risicovolle instabiele ziektebeelden en multi-probleemsituaties.

  • 6. Bij de indicatie wordt gebruik gemaakt van het normenkader begeleiding en het protocol gebruikelijke hulp, welke onderdeel uitmaken van deze verordening.

Artikel 12 Aanvullende criteria begeleiding ambulant jongvolwassenen

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van begeleiding ambulant jongvolwassenen, welke ofwel individueel ofwel in groepsverband wordt verleend.

  • 2. Voor de maatwerkvoorziening begeleiding ambulant jongvolwassenen komen in aanmerking, de cliënt en zijn/haar gezin.

  • 3. De begeleiding als bedoeld in lid 1 kent drie categorieën, te weten:

    • a.

      begeleiding ambulant A;

    • b.

      begeleiding ambulant B;

    • c.

      begeleiding ambulant C.

  • 4. Begeleiding ambulant A is bestemd voor cliënten die beperkingen in de zelfredzaamheid ondervinden, waarbij het gedrag en de risico’s als gevolg van de problematiek goed zijn in te schatten en de cliënt opgroeit in een veilige omgeving.

  • 5. Begeleiding ambulant B is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de begeleiding in het derde lid, onder a niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij onder meer sprake is van complexe problematiek waarvan de achterliggende oorzaak veelal bekend is; en

    • c.

      het gezin zonder begeleiding niet zelfstandig kan blijven functioneren.

  • 6. Begeleiding ambulant C is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de begeleiding in het derde lid, onder a en b niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij onder meer sprake is van complexe (multi)problematiek waarvan de achterliggende oorzaak veelal onbekend is; en

    • c.

      waarbij sprake is van een onveilige omgeving, (ernstige) opvoedproblemen en/of een (dreigende) crisis;

    • d.

      het gezin zonder begeleiding niet zelfstandig kan blijven functioneren.

Artikel 13 Aanvullende criteria gezinsbegeleiding

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van gezinsbegeleiding.

  • 2. Gezinsbegeleiding is bestemd voor gezinnen waarbij cliënt(en) en de jeugdige beperkingen in de zelfredzaamheid ervaren als gevolg van lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan en/of de jeugdige problemen ervaart in de ontwikkeling als gevolg van een beperking van de cliënt(en). Cliënten zijn in staat om met de inzet van gezinsbegeleiding de jeugdige een veilig opvoedklimaat te bieden. Het gedrag en de risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten en de jeugdige groeit op in een veilige omgeving.

  • 3. Onder jeugdige als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan de jeugdige als gedefinieerd in artikel 1.1 van de Jeugdwet, dan wel de jongvolwassene.

Artikel 14 Aanvullende criteria dagbesteding

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van dagbesteding, welke in groepsverband wordt uitgeoefend.

  • 2. De dagbesteding als bedoeld in lid 1 kent drie categorieën, te weten:

    • a.

      dagbesteding licht;

    • b.

      dagbesteding middelzwaar;

    • c.

      dagbesteding zwaar

  • 3. Dagbesteding licht is bestemd voor cliënten die beperkingen ondervinden waarbij geen intensief toezicht op het functioneren nodig is.

  • 4. Dagbesteding middelzwaar is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de dagbesteding in het tweede lid, onder a niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij een beperkte mate van toezicht nodig is op het functioneren van de cliënt;

    • c.

      waarbij onder meer sprake is van ontwikkelmogelijkheden richting door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen.

  • 5. Dagbesteding zwaar is bestemd voor cliënten:

    • a.

      voor wie de dagbesteding in het tweede lid, onder a en b niet toereikend is; en

    • b.

      waarbij (intensieve) begeleiding en toezicht nodig is, omdat er sprake is van ernstige gedragsproblematiek, risicovolle instabiele ziektebeelden en/of multi-probleemsituaties.

  • 6. Onder dagbesteding als bedoeld in dit artikel wordt tevens het noodzakelijke vervoer, inclusief de eventuele tijdens het vervoer noodzakelijke begeleiding, verstaan, opdat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 7. Het vervoer als bedoeld in het voormelde lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht wanneer:

    • a.

      eigen oplossingen inzake vervoer niet mogelijk zijn; en

    • b.

      er sprake is van een vastgestelde (medische) noodzaak.

Artikel 15 Aanvullende criteria dagbesteding jongvolwassenen

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van dagbesteding jongvolwassenen, welke in groepsverband wordt uitgeoefend.

  • 2. De dagbesteding kent twee categorieën, te weten:

    • a.

      dagbesteding A;

    • b.

      dagbesteding B.

  • 3. Dagbesteding A is bestemd voor cliënten, zijnde jongvolwassene, die in enige mate beperkt worden in de ontwikkeling en zelfredzaamheid, door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. Het gedrag en de risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten en de cliënt groeit op in een veilige omgeving.

  • 4. Dagbesteding B is bestemd voor cliënten, zijnde jongvolwassene, die in hoge mate beperkt worden in de ontwikkeling en zelfredzaamheid, door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. De achterliggende oorzaak is veelal onbekend, waarbij:

    • a.

      de cliënt in een onveilige situatie opgroeit; of

    • b.

      er sprake is van een (dreigende) crisis.

  • 5. Onder dagbesteding als bedoeld in dit artikel wordt tevens het noodzakelijke vervoer, inclusief de eventuele tijdens het vervoer noodzakelijke begeleiding, verstaan, opdat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 6. Het vervoer als bedoeld in het voormelde lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht wanneer:

    • a.

      eigen oplossingen inzake vervoer niet mogelijk zijn; en

    • b.

      er sprake is van een vastgestelde (medische) noodzaak.

Artikel 16 Aanvullende criteria kortdurend verblijf

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:

    • a.

      de cliënt aangewezen is op ondersteuning met constant toezicht, niet zijnde het bieden van geneeskundige zorg; en

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast is of dreigt te worden; en

    • c.

      huishoudelijke ondersteuning al dan niet met begeleiding niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt; en

    • d.

      als de maximale zorg zoals geboden vanuit de Zorgverzekeringswet niet afdoende is.

  • 2. Van de 156 etmalen die op basis van het eerste lid maximaal per kalenderjaar toegekend kunnen worden, kunnen per kalenderjaar maximaal 21 etmalen worden opgespaard om voor een langere aaneengesloten periode aangewend te worden.

  • 3. Kortdurend verblijf onderscheidt zich in twee categorieën, te weten:

    • a.

      basis: er wordt voorzien in de basale/dagelijkse levensbehoeften van de cliënt en er wordt ondersteuning geboden bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      plus: basisvariant met daarbovenop ondersteuning en/of toezicht die is gericht op verzorging, fysieke ondersteuning ter voorkoming van bijvoorbeeld vallen en/of het voorkomen van escalatie van eventuele gedragsproblemen.

Artikel 17 Aanvullende criteria fasehuis/kamertrainingscentrum jongvolwassenen

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt, zijnde een jongvolwassene, in aanmerking komen voor de voorziening fasehuis/kamertrainingscentrum indien:

    • a.

      er sprake is van (gedrags)problemen als gevolg van een (vermoeden van een) (licht) verstandelijke beperking of psychische problemen; en

    • b.

      als gevolg hiervan zodanige problemen ontstaan dat het niet langer verantwoord is cliënt in de bestaande situatie te laten wonen; en

    • c.

      het zelfstandig wonen (op een kamer), al dan niet met begeleiding, nog niet haalbaar is.

  • 2. De woonkosten die in verband met de voorziening fasehuis/kamertrainingscentrum noodzakelijk zijn, dienen door cliënt zelf voldaan te worden.

Artikel 18 Aanvullende criteria opvang en beschermd wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgegaan aan opname in een (psychiatrische)kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid opheffen.

  • 2. Een slachtoffer van huiselijk geweld kan voor opvang in aanmerking komen als hij:

    • a.

      slachtoffer van huiselijk geweld is, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3. Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als hij:

    • a.

      een psychisch of psychosociaal probleem heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit een psychisch of psychologisch probleem, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen.

  • 4. Het college kan, naar aanleiding van afspraken met andere gemeenten over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang, nadere regels stellen inzake toelating tot de opvang en beschermd wonen.

Artikel 19 Aanvullende criteria vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt door beperkingen niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2. In aanvulling op het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een andere individuele vervoersvoorziening dan het collectief vervoer indien deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid van dit artikel kan, indien dit gelet op de aard van de beperkingen van de cliënt noodzakelijk is, een combinatie van het collectief vervoer en een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt.

  • 4. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

  • 5. Bij de vervoersvoorziening collectief vervoer als bedoeld in het eerste lid van dit artikel hanteert het college een omvang van maximaal 1.500 kilometer op jaarbasis.

Artikel 20 Aanvullende criteria woonvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbaar niet in staat is tot het normale gebruik van de (eigen) woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een aantoonbare beperkingen of aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in de gemeente Beverwijk of in de nabijheid van gemeente Beverwijk liggende gemeente, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. De beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van het aanpassen van de woning het in de nadere regels genoemde bedrag te boven gaan.

  • 3. Een cliënt kan alleen voor een woonvoorziening in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet de goedkoopst adequate voorziening is of naar het oordeel van het college niet mogelijk of niet wenselijk is.

  • 4. Het college kan een maatwerkvoorziening treffen gericht op de verhuizing van de cliënt op wie het primaat als bedoeld in het tweede lid van toepassing is.

  • 5. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woning dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.

  • 6. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woning, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke of dringende reden voor verhuizing aanwezig is, tenzij voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 21 Aanvullende criteria rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig en noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen.

Artikel 22 Aanvullende criteria hulp bij het huishouden

  • 1. In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:

    • a.

      er aantoonbare beperkingen zijn waardoor cliënt niet in staat is tot het hebben van een schoon en leefbaar huis in relatie tot het normaal gebruik van de woning, en

    • b.

      problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.

  • 2. Hulp bij het huishouden is gericht op de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over schone was;

    • c.

      het kunnen beschikken over benodigdheden om te voorzien in primaire levensbehoeften (boodschappen);

    • d.

      het klaarzetten of bereiden en zo nodig aanreiken van maaltijden.

  • 3. Hulp bij het huishouden gericht op het schoonhouden van de woning wordt slechts geboden indien dit betrekking heeft op de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning.

  • 4. Hulp bij het huishouden onderscheidt zich in twee categorieën, te weten:

    • a.

      hulp bij het huishouden, categorie 1, waarbij de resultaten als bedoeld in lid twee worden beoogd;

    • b.

      hulp bij het huishouden, categorie 2, waarbij in aanvulling op de beoogde resultaten uit lid twee wordt meegenomen hulp bij de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden.

  • 5. Bij de indicatie wordt gebruik gemaakt van het normenkader hulp bij het huishouden en het protocol gebruikelijke hulp, welke onderdeel uitmaken van deze verordening.

Artikel 23 Pilot nieuwe voorzieningen

  • 1. Andere voorzieningen als genoemd in deze verordening kunnen in de vorm van een pilot worden aangeboden.

  • 2. Voor deze andere voorzieningen geldt dat deze moeten passen binnen de kaders van de wet.

  • 3. Alvorens een pilot wordt gestart wordt de raad verzocht om in te stemmen met de pilot. Hiertoe wordt aan de raad een voorstel gedaan waarin in ieder geval het navolgende is opgenomen:

    • a.

      een omschrijving van de aan te bieden voorziening;

    • b.

      motivering waarom de aan te bieden voorziening passend is binnen de kaders van de wet;

    • c.

      een omschrijving van de doelgroep die in aanmerking komt voor de aan te bieden voorziening;

    • d.

      welke voorwaarden er worden gehanteerd om in aanmerking te komen voor de voorziening;

    • e.

      criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of de pilot al dan niet is geslaagd.

  • 4. De pilot duurt maximaal één jaar.

Artikel 24 Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de hulpvraag;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt voor de melding reeds heeft gerealiseerd;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij:

      • -

        het college voorafgaand aan de realisatie schriftelijk toestemming heeft verleend; en/of

      • -

        de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij:

      • -

        de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      • -

        cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

      • -

        de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      als deze voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met de reeds bestaande beperkingen;

    • i.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen;

    • j.

      indien de maatwerkvoorziening, gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf of zijn omgeving zou zijn, dan wel gezondheidsrisico’s met zich mee brengt.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, behoudens hulp bij het huishouden;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Beverwijk.

  • 3. Het college stelt nadere regels over afschrijftermijnen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f van dit artikel.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 25 Criteria aanspraak en verplichtingen pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb met in achtneming van artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Voor de cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een pgb geldt de verplichting om een budgetplan op te stellen. Hiertoe kan het college een standaard formulier opstellen.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4. Aan het pgb zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      het pgb mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

    • b.

      het pgb mag niet worden besteed aan tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      het pgb wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Het college kan al dan niet op verzoek een langere termijn hanteren;

    • d.

      de besteding van het pgb dient verantwoord te worden.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de verantwoording van het pgb.

Artikel 26 Criteria voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, aanpassingen en andere maatregelen uit het sociale netwerk van cliënt

  • 1. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningvoorzieningen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      wanneer de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt;

    • b.

      dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt;

    • c.

      aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura;

    • d.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • e.

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

    • f.

      deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 2. Het college bepaalt voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp op basis van het protocol gebruikelijke hulp.

  • 3. Het college houdt rekening met de belastbaarheid van de mantelzorger van de cliënt.

Artikel 27 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

De cliënt sluit met degene aan wie het pgb wordt besteed een door het college en de Sociale Verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt (bij voorkeur) gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking stelt.

Artikel 28 Hoogte van het pgb

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan; en

    • b.

      wordt vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerde uren, dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura; en

    • c.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • d.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp door een niet daartoe opgeleid persoon, een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • c.

      individuele begeleiding:

      • 1°.

        uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat voor dergelijke hulp uitgevoerd door informele hulpverleners wordt gehanteerd bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg;

      • 2°.

        uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat voor dergelijke hulp zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • d.

      dagbesteding licht, middelzwaar en zwaar: op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding door een daartoe opgeleide persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • e.

      kortdurend verblijf: op basis van het laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • f.

      vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief zoals gehanteerd bij de inkoop van dagbesteding;

    • g.

      (taxi- en rolstoeltaxi)vervoer: op basis van de autokosten (miniklasse) zoals geadviseerd door het Nibud, waarbij als uitgangspunt geldt dat maximaal 1500 kilometer per jaar binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd;

    • h.

      een autoaanpassing: op basis van de laagste offerte van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd wanneer de voorziening in natura zou worden verstrekt;

    • i.

      verhuiskosten: op basis van de laagste offerte en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

    • j.

      aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

    • k.

      het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

  • 3. Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb geldt dat ten aanzien van de personen die worden betrokken gedifferentieerde tarieven worden gehanteerd, te weten:

    • a.

      professionele ondersteuners: 100% van de in de nadere regels genoemde pgb-bedragen;

    • b.

      personen die niet als ondersteuners als bedoeld in sub a worden aangemerkt, als zijnde behorend tot het sociale netwerk van de cliënt: het tarief voor informele hulpverleners, conform artikel 3.3.3, lid 6, Wet langdurige zorg en artikel 5.22 Regeling langdurige zorg,

    waarbij geldt dat de tarieven onder b in ieder geval lager zijn dan de tarieven onder a. Tenzij de kostprijs lager is dan het gehanteerde tarief. In dat geval wordt de kostprijs gehanteerd.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 geldt voor hulp bij het huishouden wanneer deze wordt verleend door personen als bedoeld in lid 3, onder b, dat het tarief wordt bepaald op 75% van onder lid 3, sub a, genoemde tarief.

  • 5. Het college stelt in nadere regels de tarieven vast per maatwerkvoorziening voor het pgb.

Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage en kostprijs

Artikel 29 Eigen bijdrage

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2. Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd voor het gebruik van een maatwerkvoorziening.

  • 3. Cliënten met een inkomen tot 110% van het wettelijk minimumloon zijn geen eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen verschuldigd, met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen verblijf in opvang en beschermd wonen.

Artikel 30 Eigen bijdrage algemene voorziening

De aanbieder van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene voorziening, dan wel ter vergroting van de betrokkenheid bij de voorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

Artikel 31 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening in natura en pgb

  • 1. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening, maar niet hoger dan toegestaan op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. De ingangsdatum van de eigen bijdrage is gelijk aan de ingangsdatum van de eerstvolgende vierwekenperiode na de dag, waarop de cliënt over de voorziening kan beschikken.

  • 3. De periode waarover de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht bedraagt bij:

    • a.

      woonvoorziening en trapliften in eigendom: gedurende 39 periodes van vier weken;

    • b.

      woonvoorziening in huur: gedurende de gehele huurperiode;

    • c.

      woonvoorziening in bruikleen: gedurende 39 periodes van vier weken;

    • d.

      vervoersvoorziening in eigendom: gedurende 39 periodes van vier weken;

    • e.

      vervoersvoorziening in huur: gedurende de gehele huurperiode;

    • f.

      vervoersvoorziening in bruikleen: gedurende 39 periodes van vier weken;

    • g.

      hulp bij het huishouden: gedurende de gehele periode van de hulpverlening;

    • h.

      begeleiding, waaronder kortdurend verblijf: gedurende de gehele looptijd van de voorziening;

    • i.

      een pgb voor een woonvoorziening en een vervoersvoorziening: gedurende 39 periodes van vier weken;

    • j.

      een pgb voor hulp bij het huishouden en begeleiding: gedurende de gehele looptijd van de voorziening.

  • 4. Bij overlijden van de cliënt wordt de eigen bijdrage beëindigd per de laatste dag van de vierwekenperiode waarin de overlijdensdatum valt, dan wel dat de voorziening wordt ingeleverd.

  • 5. Wanneer een voorziening die in eigendom of bruikleen is verstrekt wordt vervangen heeft dit geen invloed op de duur van de eigen bijdrage. De duur van de eigen bijdrage blijft in dat geval gelijk aan het maximum van 39 periodes van vier weken voor het totaal van de eerste verstrekking en de vervangende verstrekking.

  • 6. Voor de volgende voorzieningen wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht:

    • a.

      woonvoorzieningen aan gemeenschappelijke ruimtes;

    • b.

      rolstoelen;

    • c.

      aanpassingen aan rolstoelen;

    • d.

      voorzieningen ten behoeve van cliënten tot achttien jaar. Vanaf de dag dat cliënt de leeftijd van achttien jaar bereikt zal voor een voorziening die in huur of bruikleen is verstrekt een eigen bijdrage in rekening worden gebracht overeenkomstig het bepaalde in deze verordening;

    • e.

      de voorzieningen als bedoeld in de artikelen 12, 13, 15 en 17 van deze verordening.

Artikel 32 Eigen bijdrage bij verblijf in opvang of beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. Op het bijdrage plichtige inkomen, bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, worden voor de berekening van de eigen bijdrage in mindering gebracht de componenten, genoemde in artikel 6, lid 1, onder b, van het Bijdragebesluit zorg, verminderd met het bedrag van de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wet op de zorgtoeslag.

  • 3. Afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of beschermd wonen, wordt voor de verschuldigdheid van de eigen bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 5. Bijdragen voor opvang in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld en opvang worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor de eigen bijdrage voor opvang in de voorzieningen nachtopvang en doorstroomvoorziening.

Artikel 33 Kostprijs

De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb;

conform het bepaalde in de nadere regels.

Hoofdstuk 6 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 34 Tegengaan oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college stelt ter nadere uitvoering van de handhaving een handhavingsuitvoeringsplan vast met inachtneming van het gestelde in het handhavingsbeleidskader.

  • 3. Dit handhavingsuitvoeringsplan omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik en niet-gebruik van de wet alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.

  • 4. Het college rapporteert aan de gemeenteraad over de uitvoering, de resultaten en de effecten op het gebied van handhaving in relatie tot de beleidsuitgangspunten en -prioriteiten zoals vastgelegd in het handhavingsbeleidskader.

Artikel 35 Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Artikel 36 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen in natura en in pgb

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van pgb met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 37 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Met inachtneming van artikel 2.3.10 van de wet kan het college besluiten tot heroverweging, dan wel intrekking van een besluit tot toekenning.

  • 2. Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening in natura dan wel in pgb is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb terugvorderen;

    • b.

      de geldwaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

    • c.

      een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening terugvorderen.

Hoofdstuk 7 Kwaliteitseisen

Artikel 38 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 39 Verhouding prijs en kwaliteit van de levering van voorzieningen door derden

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de prijs voor de te leveren diensten, rekening met in ieder geval:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing, administratieve handelingen en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt bij de vaststelling van de prijs voor de te leveren overige voorzieningen, rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening.

  • 3. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van de overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs als bedoeld in onderdeel a.

  • 4. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het derde lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet; en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 5. Het college kan het derde lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het eerste, tweede en vierde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 6. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in dit artikel hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 40 Klachtenregeling en medezeggenschap

  • 1. Iedere aanbieder is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar zijn voor de cliënten van zijn organisatie.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 41 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben en die een inkomen hebben lager dan of gelijk aan 120% van het sociaal minimumloon.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte en de wijze waarin de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt.

Artikel 42 Waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 43 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid, waarbij in ieder geval de onderdelen als genoemd in artikel 2.1.3, lid 3 van de wet aan bod komen.

Artikel 44 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 45 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 46 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen

  • 1. De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2016’ wordt ingetrokken.

  • 2. De ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’ en de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’, die zijn vastgesteld onder de werking van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’ worden geacht Nadere regels en Beleidsregels te zijn, gebaseerd op deze verordening.

  • 3. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2016’, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 4. Voor de cliënt als bedoeld in het derde lid, geldt eveneens dat de ‘Beleidsregels Wmo 2015 gemeente Beverwijk’ van kracht blijven.

  • 5. Voor de cliënt als bedoeld in het derde lid geldt dat de periode waarover de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht door inwerkingtreding van deze verordening niet wijzigt, tenzij op basis van deze verordening de cliënt gedurende een kortere periode eigen bijdrage verschuldigd is.

  • 6. Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2016’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 7. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2016’ wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 47 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Beverwijk in zijn openbare vergadering van19 december 2017
de raad voornoemd, de griffier,   de voorzitter,

Bijlage 1

Bijlage 1 Normenkader hulp bij het huishouden

Bijlage 2

Bijlage 2 Normenkader begeleiding

Bijlage 3

Bijlage 3 Protocol gebruikelijke hulp

Toelichting

Toelichting