Regeling vervallen per 30-03-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Binnenmaas 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 29-03-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2015

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN 4

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 4

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREGELS 5

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag 5

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning 6

Artikel 2.3 Het gesprek 6

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit 6

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek 6

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG 6

Artikel 3.1 De aanvraag 6

Artikel 3.2 Advisering 6

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK 7

Artikel 4.1 Maatschappelijke ondersteuning 7

Artikel 4.2 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening 7

Artikel 4.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning 7

Artikel 4.4 Specifieke criteria maatwerkvoorziening 7

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET 8

Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget 8

Artikel 5.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget 9

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING BIJ EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS 9

Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning 9

Artikel 6.2 Specifieke criteria 9

Artikel 6.3 Huishoudelijke ondersteuning 10

HOOFDSTUK 7 BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF 10

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning 10

Artikel 7.2 Specifieke criteria begeleiding en dagbesteding 10

Artikel 7.3 Begeleiding en dagbesteding 11

Artikel 7.4 Specifieke criteria kortdurend verblijf 11

Artikel 7.5 Kortdurend verblijf 11

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN 11

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning 11

Artikel 8.2 Woonvoorzieningen 11

Artikel 8.3 Criterium primaat van verhuizen 11

Artikel 8.4 Specifieke criteria woonvoorzieningen 11

Artikel 8.5 Zich verplaatsen in en om de woning 12

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER 12

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning 12

Artikel 9.2 Specifieke criteria 12

Artikel 9.3 Het zich kunnen verplaatsen 12

HOOFDSTUK 10 BIJDRAGE IN DE KOSTEN 13

Artikel 10.1 Maatwerkvoorziening 13

Artikel 10.2 Algemene voorziening 13

Artikel 10.3 Kostprijs 13

HOOFDSTUK 11 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN 13

Artikel 11.1 Aanspraak 13

Artikel 11.2 Aanvraag 14

Artikel 11.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling 14

HOOFDSTUK 12 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING 14

Artikel 12.1 Beëindiging 14

Artikel 12.2 Herziening of intrekking 14

Artikel 12.3 Terugvordering en verrekenen 15

Artikel 12.4 Terugbetaling bij verkoop 15

HOOFDSTUK 13 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK 15

Artikel 13.1 Fraudepreventie 15

Artikel 13.2 Controle 15

HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN 15

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers 15

Artikel 14.1 De wijze van waardering 15

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap 15

Artikel 14.2 Regeling voor klachtenafhandeling 15

Artikel 14.3. Regeling voor medezeggenschap 16

§ 3. Kwaliteit 16

Artikel 14.4 Kwaliteitseisen 16

Artikel 14.5 Prijs kwaliteitsverhouding 16

§ 4. Betrekken van ingezetenen 16

Artikel 14.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid 16

§ 5. Beschikking 17

Artikel 14.7 Inhoud beschikking 17

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN 17

Artikel 15.1 Hardheidsclausule 17

Artikel 15.2 Indexering 17

Artikel 15.3 Overgangsrecht 17

Artikel 15.4 Citeerartikel 18

Artikel 15.5 Inwerkingtreding 18

Considerans

De raad van de gemeente Binnenmaas;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

[DATUM];

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna te noemen de Wet) alsmede

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gezien het advies van [naam commissie];

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2015 (hierna te noemen de verordening).

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de cliënt of het college gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      Beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaam zijn en/of te kunnen participeren;

    • d.

      Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2015;

    • e.

      Budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en door het college goedgekeurd plan, waarin opgenomen is welke maatwerkvoorziening en de resultaten die daarmee worden bereikt de cliënt inkoopt met een persoonsgebonden budget, zonodig aangevuld met door het college gestelde voorwaarden;

    • f.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • g.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • h.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

    • i.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de cliënt of waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. Hieronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • j.

      Gesprek: een gesprek naar aanleiding van een hulpvraag waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • l.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam gezamenlijk een huishouden voert;

    • m.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning waarvoor een melding wordt gedaan;

    • n.

      Kortdurend verblijf: verblijf van de cliënt waarbij permanent toezicht en ondersteuning wordt geboden elders dan in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft;

    • o.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

    • p.

      Meerkosten: kosten niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten (van een voorziening) die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • q.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • r.

      Ondersteuningsplan: een door de aanbieder in samenspraak met de cliënt opgesteld plan over de inzet van activiteiten voor het te bereiken resultaat;

    • s.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

    • t.

      Sociale redzaamheid: de mate waarin de cliënt beschikt over voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidvaardigheden;

    • u.

      Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • v.

      Verslag: een schriftelijk document als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet bedoelde onderzoek waarin de oplossingen in samenspraak met de cliënt zijn benoemd;

    • w.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • x.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • y.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • z.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De wijze waarop de hulpvraag wordt gedaan is op een door het college beschikbaar gesteld meldingsformulier.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk of per e-mail.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan en dat het binnen zeven dagen na de ondersteuningsvraag kan worden ingediend.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college na de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

  • 6. Het college kan afspraken maken met aanbieders op welke wijze zij, namens de cliënt, met (een gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt met een hulpvraag zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek.

  • 2. Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

  • 4. Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek een schriftelijk verslag op.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op de uitkomsten van het gesprek en indien aanwezig het persoonlijk plan.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is.

  • 4. Indien een aanvraag en een daarbij behorend verslag naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, dan wordt deze aangemerkt als hulpvraag.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 4.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      ondersteuning bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger.

Artikel 4.2 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Binnenmaas komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

Artikel 4.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan de toe te kennen maatschappelijke ondersteuning combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp bijvoorbeeld uit de sociale omgeving en verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan.

  • 2. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 3. Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend toekennen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 4. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 4.4 Specifieke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is.

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien in de hulpvraag van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kan worden voorzien;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordeningen is verstrekt en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • e.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie;

    • f.

      indien een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, mantelzorger, aanbieder of van anderen uit diens sociale netwerk aan het oplossen van de beperkingen;

    • g.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 3. De aanvraag om een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 4. De aanvraag om een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet (volledig) is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 5. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de cliënt geen woonplaats heeft in de gemeente Binnenmaas.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te krijgen, in bijvoorbeeld een budgetplan;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de cliënt stelt een budgetplan op;

    • b.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen administratieve bemiddelingsbureaus worden betaald;

    • d.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen personen uit het sociale netwerk worden betaald, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning;

    • e.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • f.

      de cliënt die is aangewezen op een maatwerkvoorziening besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend komt met de aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatwerkvoorziening en de wijze van declareren:

    • a.

      een declaratie van een aanbieder bevat: een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, het Burgerservicenummer en de naam van de aanbieder, en wordt door de aanbieder ondertekend;

    • b.

      een declaratie van een aanbieder bevat het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de ondersteuning heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend;

    • c.

      de cliënt stelt, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en/of declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Het college kan in afwijking van het vorige lid andere eisen stellen aan de in het vorige lid bedoelde overeenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt.

  • 5. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend draagt er zorg voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 6. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de voorwaarden ingeval met een persoonsgebonden budget een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woningaanpassing wordt aangeschaft.

  • 7. Het college kan bij Besluit nadere regels stellen over het bepaalde in dit artikel.

Artikel 5.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd.

  • 4. Het college stelt bij Besluit nadere regels over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten waaronder in ieder geval:

    • a.

      de gedifferentieerde tarieven tussen aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten en andere kostencomponenten;

    • b.

      de tarieven van het persoonsgebonden budget welke mag worden uitbetaald een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      de tarieven bedoeld onder b kunnen lager zijn dan de tarieven genoemd onder a.

  • 5. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om een maatwerkvoorziening in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteitseisen als bedoeld in de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING BIJ EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt huishoudelijke ondersteuning verstaan.

Artikel 6.2 Specifieke criteria

  • 1. Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 6.3 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1. De te bereiken resultaten van huishoudelijke ondersteuning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is en betrekking heeft op de ruimten die in gebruik zijn gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2. De resultaten van huishoudelijke ondersteuning kunnen ook betrekking hebben op:

    • a.

      de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

    • b.

      het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien medisch noodzakelijk gestreken;

    • c.

      de noodzakelijke verzorging van minderjarige kinderen die tot de leefeenheid behoren.

HOOFDSTUK 7 BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het voeren van een gestructureerd huishouden of dagbesteding waaronder zonodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    kortdurend verblijf.

Artikel 7.2 Specifieke criteria begeleiding en dagbesteding

  • 1. Voor de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 7.1 onder a van de verordening geldt het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening.

  • 2. De cliënt komt niet in aanmerking voor begeleiding of dagbesteding indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 3. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 4. De cliënt of een persoon die behoort tot diens leefeenheid kan in aanmerking komen voor kortdurende begeleiding om redenen als genoemd in artikel 4.3 derde lid van de verordening.

  • 5. De cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding of begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie.

  • 6. Onder de activiteiten van begeleiding of dagbesteding wordt in ieder geval verstaan ondersteuning bij:

    • a.

      sociale redzaamheid;

    • b.

      gedrag;

    • c.

      psychisch functioneren;

    • d.

      geheugen of oriëntatiestoornissen;

    • e.

      de organisatie van het huishouden of ondersteuning bij een ontregeld huishouden;

    • f.

      zelfzorg;

    • e.

      participatie (dagbesteding).

  • 7. Het college draagt zonodig zorg voor het noodzakelijke vervoer zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 8. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet zelf, zelfstandig lopend al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, in staat is de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 7.3 Begeleiding en dagbesteding

De te bereiken resultaten van begeleiding en/of dagbesteding worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

  • 1.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen voor zover het dagbesteding betreft;

  • 2.

    het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen voor zover het begeleiding betreft;

  • 3.

    zoveel mogelijk in aanvaardbare mate met anderen kunnen meedoen in de maatschappij.

  • 4.

    In samenhang met de vorige resultaten de mantelzorger(s) te ontlasten.

Artikel 7.4 Specifieke criteria kortdurend verblijf

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf, indien dat verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger én de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid omvat een of meer etmalen per week met een maximum van drie etmalen.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 7.5 Kortdurend verblijf

Het te bereiken resultaat van kortdurend verblijf wordt slechts geboden indien deze gericht is op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Woonvoorzieningen;

  • b.

    Zich in en om de woning verplaatsen.

Artikel 8.2 Woonvoorzieningen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 8.3 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 8.2 van deze verordening, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van aanpassing van de woning het in het Besluit genoemde bedrag te boven gaan:

    • a.

      Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in dit artikel van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van deze verordening;

    • b.

      De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizen als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 8.4 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden verleend aangaande de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4. De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 5. Het college stelt nadere regels in het Besluit over afschrijftermijnen als bedoeld in het vorig lid onderdeel f.

Artikel 8.5 Zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    Medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan, gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 9.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert in principe het primaat van de collectieve verstrekking.

Artikel 9.3 Het zich kunnen verplaatsen

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen gericht op zelfredzaamheid en participatie bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen doen van boodschappen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, waaronder inbegrepen dagbesteding, binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Onder de leefomgeving in het vorige lid wordt de Hoeksche Waard en het overige gebied binnen een afstand van 20 kilometer rondom de woning verstaan.

  • 3. Het te bereiken resultaat als bedoeld in het eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer per jaar.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede of derde lid.

HOOFDSTUK 10 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 10.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een maatwerkvoorziening, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of kan maken dan wel gedurende de periode waarvoor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

  • 2. Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd indien een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt.

  • 3. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de omvang van verschuldigde bijdrage in de kosten en in welke gevallen geen bijdrage in de kosten is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) met inachtneming van het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 10.2 Algemene voorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2. De cliënt is de bijdrage verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage kan rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit waaronder:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen een bijdrage geldt;

    • b.

      hoe rekening wordt gehouden met cumulatie van bijdragen als bedoeld in dit hoofdstuk;

    • c.

      wat de omvang daarvan is; en

    • d.

      welke groepen een korting kunnen krijgen op de bijdrage.

Artikel 10.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Onverminderd artikel 10.2 derde lid bedraagt de kostprijs van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

HOOFDSTUK 11 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 11.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten- en inrichtingskosten;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      deelname aan het maatschappelijk verkeer met een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze verordening.

  • 2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

Artikel 11.2 Aanvraag

  • 1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt voor een periode van minimaal drie jaar verleend en wordt alleen verstrekt indien de met een reeds eerder verstrekte tegemoetkoming aangeschafte voorziening technisch is afgeschreven.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

Artikel 11.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college stelt bij Besluit nadere regels waaronder in ieder geval:

    • a.

      de hoogte van de tegemoetkoming;

    • b.

      de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt waaronder begrepen declaratie van kosten; en

    • c.

      de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften van personen in verband met de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid onder c van de verordening.

HOOFDSTUK 12 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING

Artikel 12.1 Beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden waarbij het persoonsgebonden budget uiterlijk eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.

Artikel 12.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet of het recht op tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening.

  • 2. Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 herzien of intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5.1 van deze verordening.

Artikel 12.3 Terugvordering en verrekenen

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening (natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten aan persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van deze verordening terugvorderen;

  • c.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

  • d.

    de wijze waarop de terugvordering wordt geïnd, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 12.4 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger, die (mede)eigenaar is van een woning, aan wie die krachtens deze verordening een woningaanpassing (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) is toegekend welke kosten meer bedragen dan het in het Besluit vastgestelde bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van zeven jaar na gereedmelding van de woningaanpassing, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het bedrag van de woningaanpassing dient volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald;

  • 2. In de situatie, waarin de cliënt behoort tot een leefeenheid, maar geen (mede)eigenaar is van de aangepaste woning, geldt de terugbetaling als bedoeld in het eerste voor de (mede)eigenaar van de aangepaste woning indien de (mede)eigenaar eveneens tot die leefeenheid behoort.

HOOFDSTUK 13 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 13.1 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 13.2 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 14.1 Waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Binnenmaas.

  • 2. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college ook voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 14.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de registratie en afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 14.3. Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 14.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van maatwerkvoorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bij Besluit nadere regels stellen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 14.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding rekening, bij het leveren van diensten door derden, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • 1°. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • 2°. instructie over het gebruik van de voorziening;

  • 3°. onderhoud van de voorziening.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 14.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan bij Besluit nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

§ 5. Beschikking

Artikel 14.7 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • g.

      dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Indien de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd wordt dat en de kostprijs opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het hierop berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Binnenmaas 2015 geldende bedragen verhogen of verlagen met een index. De wijze van indexeren is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Binnenmaas 2015.

Artikel 15.3 Overgangsrecht

  • 1. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2014 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de individuele voorziening wordt ingetrokken.

  • 3. Op de aanvraag welke is gedaan voor het in werking treden van deze verordening beslist het college met toepassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2014 .

Artikel 15.4 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2015.

Artikel 15.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Binnenmaas op 30 oktober 2014.

De griffier, De voorzitter,

Binnenmaas Binnenmaas