Regeling vervallen per 01-01-2021

Gemeenschappelijke regeling Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard

Geldend van 01-12-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING RAD HOEKSCHE WAARD

De raden, alsmede de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten: Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen, ieder voor zover zijn bevoegdheden betreft;

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard te wijzigen en deze regeling te lezen als volgt:

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      regeling : gemeenschappelijke regeling Regionale Afvalstoffendienst

      Hoeksche Waard;

    • b.

      gemeenten : gemeenten die aan de regeling deelnemen;

    • c.

      openbaar lichaam : openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • d.

      gedeputeerde staten : gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

    • e.

      wet : Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet, van enige andere wet of van enig ander wettelijk voorschrift van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in de plaats van de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en de secretaris onderscheidenlijk gelezen: de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de secretaris.

HOOFDSTUK II HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2 Naam en vestigingsplaats

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, lid 1 van de wet, genaamd “Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard”.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente Binnenmaas.

Artikel 3 Bestuur

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur

  • b.

    het dagelijks bestuur

  • c.

    de voorzitter.

HOOFDSTUK III BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING WORDT GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 4 Belang en taken

  • 1. In het belang van bescherming van het milieu en een doelmatig beheer van afvalstoffen heeft het openbaar lichaam tot taak zorg te dragen voor:

    • a.

      de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.21, eerste lidvan de Wet milieubeheer;

    • b.

      de inzameling van grove huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.22van de Wet milieubeheer;

    • c.

      de inzameling van groente-, fruit- en tuinafval als bedoeld in artikel 10.21, tweede lid van de Wet milieubeheer;

    • d.

      het inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, die krachtens artikel 10.21, derde lidvan de Wet milieubeheer zijn aangewezen;

    • e.

      het (doen) verwerken van de afvalstoffen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d;

    • f.

      de inzameling van bedrijfsafvalstoffen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet milieubeheer;

    • g.

      andere taken op het terrein van de milieuwetgeving, die door de gemeenten bij eensluidende besluit zijn aangewezen.

  • 2. Een deelnemende gemeente onthoudt zich van afspraken of overeenkomsten met een of meer niet deelnemende gemeenten en of anderen inzake de in het eerste lid opgedragen taken, behoudens toestemming van het bestuur van het openbaar lichaam. Afspraken of overeenkomsten, als hier bedoeld, die ten tijde van het aangaan van deze regeling bestaan, mogen blijven gehandhaafd.

Artikel 5 Bevoegdheden

  • 1.

    Ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 4 genoemde taken komen aan het bestuur van het openbaar lichaam alle bevoegdheden tot regeling en bestuur toe als die daarvoor bij of krachtens enig wettelijk voorschrift aan de gemeentebesturen zijn of worden toegekend, zulks met uitzondering van de bevoegdheid andere belastingen te heffen dande rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet, de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan de Gemeentewet geschiedt en de heffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Tot de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behoort in elk geval de bevoegdheid tot het vaststellen van de afvalstoffenverordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lidvan de Wet milieubeheer en de handhaving hierop als bedoeld in artikel 18.2d, onder a van de Wet milieubeheer.

In de aan het bestuur overgedragen bevoegdheden, zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, kan met inachtneming van artikel 10, lid 2 Wgr verandering worden gebracht, indien een meerderheid van de leden van het algemeen bestuur hiermee instemt.

HOOFDSTUK IV HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6 Samenstelling en werkwijze

  • 1. Aan het hoofd van het openbaar lichaam staat het algemeen bestuur.

  • 2. De gemeenteraden van de gemeenten wijzen elk uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders twee leden van het algemeen bestuur aan.

  • 3. De gemeenteraden kunnen voor elk lid van het algemeen bestuur een plaatsvervanger aanwijzen.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt een Reglement van Orde op voor het houden van zijn vergaderingen.

Artikel 6a Oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dit in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 2. Het besluit zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt niet genomen dan nadat de raden van de gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 7 Onverenigbare functies

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 Wgr, is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder ambtenaar mede verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van het openbaar lichaam werkzaam is.

Artikel 8 Einde en aanvang lidmaatschap algemeen bestuur

  • 1. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag, waarop de zittingsperiode van de raden van de gemeenten afloopt.

  • 2. De raden van de gemeenten beslissen uiterlijk in de tweede vergadering van elke nieuwe zittingsperiode over de aanwijzing van nieuwe leden en plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur. Afgetreden leden kunnen terstond weer opnieuw als lid worden aangewezen. Zij blijven hun functies waarnemen tot het tijdstip, waarop hun opvolgers de functies hebben aanvaard.

  • 3. Indien tussentijds een zetel in het algemeen bestuur vacant is geworden, wijst de gemeenteraad, die dit aangaat, in zijn eerstvolgende vergadering een ander lid aan ter voorziening in de vacature.

Artikel 9 Kennisgeving aanvang en einde lidmaatschap algemeen bestuur

  • 1. Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven burgemeester en wethouders van de gemeente, die zulks aangaat, binnen acht dagen kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam.

  • 2. Indien een lidmaatschap van het algemeen bestuur, op grond van artikel 13, tweede lid van de wet, eindigt, geven burgemeester en wethouders van de gemeente, die zulks aangaat, daarvan kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam binnen acht dagen, nadat het voorzitterschap of het lidmaatschap van de gemeenteraad, dan wel het wethouderschap is geëindigd.

HOOFDSTUK V HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling en werkwijze

  • 1. Het aantal leden van het dagelijks bestuur is gelijk aan het aantal deelnemende gemeenten. Dit betekent dat het dagelijks bestuur bestaat uit ten minste drie leden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, lid 1 Wgr, met dien verstande dat de leden van het dagelijks bestuur nooit de meerderheid uitmaken van het algemeen bestuur.

  • 2. Uit de tot lid van het algemeen bestuur benoemde vertegenwoordigers wijst het algemeen bestuur de leden van het dagelijks bestuur aan, met dien verstande dat ten minste drie gemeenten in het dagelijks bestuur vertegenwoordigd zijn.

  • 3. De vertegenwoordiging van een gemeente kan een aanbeveling doen inzake de benoeming uit hun midden van een lid van het dagelijks bestuur.

  • 4. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt telkens in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling.

  • 5. Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 6. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen, vindt plaats,indien een vacature in het dagelijks bestuur gepaard gaat met een vacature in het algemeen bestuur. In dit gevalvindt de aanwijzing van een nieuw lid van het dagelijks bestuur plaats binnen twee maanden, nadat door de gemeente, die zulks aangaat, is voorzien in de vacature in het algemeen bestuur.

  • 7. Het algemeen bestuur kan besluiten om in andere gevallen dan zoals bedoeld in lid 6 van dit artikel een opengevallen plaats te vervullen, indien daar voldoende aanleiding voor bestaat.

  • 8. Het dagelijks bestuur stelt een Reglement van Orde op voor het houden van zijn vergaderingen.

HOOFDSTUK VI DE VOORZITTER

Artikel 11 Benoeming

  • 1. Het algemeen bestuur benoemt telkens in de eerste vergadering in zijn nieuwe samenstelling de voorzitter en de vicevoorzitter uit de leden, die op grond van artikel 10, tweede lid in het dagelijks bestuur werden aangewezen.

  • 2. Hetgeen in deze regeling ten aanzien van de voorzitter is bepaald, vindt mede toepassing ten aanzien van de vicevoorzitter.

  • 3. Indien de voorzittersfunctie, respectievelijk de vicevoorzittersfunctie door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds vacant is, benoemt het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering een voorzitter onderscheidenlijk een vicevoorzitter.

HOOFDSTUK VII DE SECRETARIS

Artikel 12 Benoeming

Als secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur fungeert de directeur als bedoeld in artikel 17.

HOOFDSTUK VII VERANTWOORDELIJKHEDEN

Artikel 13 Interne inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 van artikel 19a Wgr, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigen beweging, dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3. De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen, als bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze, zoals is aangegeven in het Reglement van Orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen, kan uitsluitend worden geweigerd, indien en voor zover dit in strijd zal zijn met artikel 16, vijfde lid van de wet of de artikelen 10 en 11 van de Wetopenbaarheid van bestuur.

  • 5. Het algemeen bestuur is bevoegd in het Reglement van Orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze, waarop door het dagelijks bestuur, dan wel de leden daarvan, inlichtingen dienen te worden verschaft, respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter.

  • 7. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. In dat geval geldt het bepaalde in artikel 19a, lid 3 Wgr.

Artikel 14 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen

  • 1. Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de gemeenten alle inlichtingen, die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door haar gevoerde beleid.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad, die hem heeft aangewezen, alle inlichtingen die door de raad of een of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur zijn aan de raden, die hen hebben aangewezen, verantwoording schuldig voor het door hen in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 4. Het op verzoek verstrekken van inlichtingen, als bedoeld in het eerste en het tweede lid, alsmede het afleggen van verantwoording, als bedoeld in het derde lid, geschiedt op de wijze, zoals die in het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de betreffende raad is bepaald.

  • 5. De verstrekking van inlichtingen kan door het orgaan c.q. door degene, die deze moet verschaffen, uitsluitend worden geweigerd, indien dit in strijd zal zijn met de belangen, genoemd inartikel 16, vijfde lid van de wet of deartikelen 10 en 11van de Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 15 Tussentijds ontslag leden algemeen bestuur

De raden van de gemeenten zijn bevoegd de door hen in het algemeen bestuur benoemde leden tussentijds ontslag te verlenen, indien zij het vertrouwen van de raad niet meer bezitten. Het ontslagbesluit vermeldt de gronden waarop dit berust.

HOOFDSTUK VIII VERGOEDINGEN

Artikel 16 Vergoedingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt krachtens het bepaalde in artikel 21 van de wet de nodige regelen ten aanzien van de vergoedingen aan de leden van het bestuur van het openbaar lichaam voor hun werkzaamheden en ten aanzien van de tegemoetkoming die zij in de kosten kunnen ontvangen.

  • 2. Een regeling als in het voorgaande lid bedoeld, wordt niet vastgesteld dan nadat de besturen van de gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze daaromtrent kenbaar te maken.

HOOFDSTUK IX DE AMBTENAREN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 17 Directeur

  • 1. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter, bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde. Hij heeft een adviserende stem.

  • 2. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.

  • 4. Het dagelijks bestuur besluit over de benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

  • 5. De directeur wordt vervangen door een door het dagelijks bestuur aan te wijzen plaatsvervanger.

Artikel 18 Overige ambtenaren

  • 1. Het dagelijks bestuur besluit over de benoeming, schorsing en ontslag van de overige ambtenaren, alsmede het personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van het openbaar lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in lid 1 genoemde taken, overdragen aan de directeur

Artikel 19 Rechtspositie

Op de ambtenaren zijn de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) van toepassing, voor zover de rechtspositie niet in bijzondere gevallen bij afzonderlijke verordening wordt geregeld.

Artikel 20 Klachten

Verzoekschriften in de zin van artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht worden behandeld door de ombudscommissie Hoeksche Waard.

HOOFDSTUK X FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 21 Organisatie financieel beheer

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de nodige voorschriften vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het geldelijk beheer van het openbaar lichaam.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt bepaald wie met het doen van ontvangsten en betalingen voor het openbaar lichaam en met de zorg voor de boekhouding zijn belast.

  • 3. Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de wet niet is afgeweken.

Artikel 21a Algemene financiële en beleidsmatige kaders

Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de gemeenten.

Artikel 22a Procedure begrotingsbehandeling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur voorziet de ramingen in de ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 35 eerste lid van de wet van een behoorlijke toelichting.

  • 2.

    De gemeenteraden kunnen hun zienswijze omtrent het ontwerp van de begroting binnen acht weken na de verzending ervan aan het dagelijks bestuur kenbaar maken.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van de begroting, onder bijvoeging van de zienswijzen van de gemeentenen zo nodig een nota van wijziging, uiterlijk twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur. Het commentaar van het dagelijks bestuur en de eventuele nota van wijziging wordttegelijkertijd aan de gemeenteraden gezonden. Artikel 35, tweede lid van de wet is ten aanzien van dit commentaar van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kunnen de gemeenteraden tot uiterlijk zeven dagen voor de voorgenomen datum van vaststelling zienswijzen ten aanzien van het ontwerp van de begroting bij het algemeen bestuur indienen.

  • 5.

    De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de wet niet is afgeweken.

Artikel 22b Procedure begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting op grond van artikel 34, lid 1 Wgr vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting op grond van artikel 34, lid 2 Wgr binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

Artikel 23 Procedure bij wijziging begroting

  • 1. Het bepaalde in artikel 35, eerste en derde lid van de wet is niet van toepassing op af- en overschrijvingen op de posten van de begroting, alsmede op andere ontwerpwijzigingen voor zover daaruit geen verhoging van de gemeentelijke bijdragen voortvloeit.

  • 2. Het dagelijks bestuur biedt een voorstel tot af- of overschrijving of tot een andere wijziging, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 3. Een besluit, tot wijziging van de begroting, wordt, indien daaruit een verhoging van de gemeentelijke bijdrage voortvloeit, terstond na de vaststelling aan de gemeenteraden gezonden.

Artikel 24 Gemeentelijke bijdragen

  • 1. In de begroting van inkomsten en uitgaven wordt aangegeven de raming van de verschuldigde bijdrage van elke gemeente voor het jaar, waarvoor de begroting dient.

  • 2. Voor de berekening van de in het voorgaande lid bedoelde bijdrage wordt, rekening houdend met inkomsten uit heffingen en belastingen en eventuele inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 3. De gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 15 januari en vóór 15 juli telkens de helft van de eventueel voor dat jaar geraamde bijdrage.

  • 4. Bij het niet overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid tijdig voldoen van de voorschotten kan aan de desbetreffende gemeente rente in rekening worden gebracht overeenkomstig nader door het algemeen bestuur te stellen regels.

Artikel 25 Kredietwaardigheid

  • 1. De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 26 Aanbieding jaarrekening

  • 1. Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk dienstjaar aan het algemeen bestuur verantwoording gedaan onder overlegging van de jaarrekening. Het dagelijks bestuur voegt daarbij het verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de jaarrekening, ingesteld door de krachtens artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet aangewezen deskundigen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen bestuur en aan de raden van de gemeenten toegezonden vóór 1 juni van het jaar dat volgt op het dienstjaar, waarop zij betrekking hebben.

Artikel 27 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening zonder uitstel en stelt haar op grond van artikel 34, lid 3 Wgr vast vóór 1 juli van het jaar volgend op dat, waarop zij betrekking heeft.

  • 2.

    De jaarrekening wordt op grond van artikel 34, lid 4 Wgr binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli, met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten gezonden. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de gemeenten

  • 3.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt degene, die belast is met het doen van ontvangsten en uitgaven en het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt de door elk der gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 5.

    Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in het voorgaande lid, wordt, rekening houdend met de inkomsten uit heffingen en belastingen en eventuele inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, waarop de rekening betrekking heeft. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 6.

    De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 24, derde lid, betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na verzending van de in het tweede lid bedoelde mededeling.

Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar lichaam.

HOOFDSTUK XI ARCHIEFBEPALINGEN

Artikel 28 Zorg voor archiefbescheiden

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling, overeenkomstig het bepaalde of krachtens de wettelijke voorschriften daaromtrent;

  • 2. Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden;

  • 3. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

HOOFDSTUK XII TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 29 Toetreding

  • 1. Voor toetreding tot de regeling is instemming van tweederde van de deelnemers vereist.

  • 2. Het algemeen bestuur kan aan de toetreding voorwaarden verbinden.

Artikel 30 Uittreding

  • 1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van tenminste twee jaar genomen. Gedurende drie jaren na de datum van toetreding is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Het voornemen tot uittreding wordt bij aangetekende kennisgeving aan de voorzitter van het bestuur medegedeeld.

  • 3. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een, in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen, onafhankelijke accountant opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 4. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de gemeenschappelijke regeling te voldoen.

  • 5. De kosten voor het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer, die het voornemen heeft om uit te treden.

Artikel 31 Wijziging

  • 1. Voor wijziging van de regeling is instemming van tweederde van de deelnemers vereist.

  • 2. Zowel het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur als elk der deelnemers is bevoegd tot het doen van voorstellen tot wijziging van de regeling.

  • 3. Deze voorstellen worden ingediend bij de voorzitter.

  • 4. De voorzitter agendeert deze voorstellen binnen 3 maanden, nadat hij deze heeft ontvangen voor een vergadering van het algemeen bestuur en hij voorziet deze voorstellen van zijn advies daaromtrent.

Artikel 32 Opheffing

  • 1. Instemming van tweederde van de deelnemers is vereist voor opheffing van de regeling.

  • 2. Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 30, derde lid van deze regeling. Het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid van artikel 30 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan. De bestuursorganen van het openbaar lichaam blijven zo nodig ook na de opheffing in functie tot de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK XIII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Bestaande voorschriften

De krachtens de gemeenschappelijke regeling “Reinigingsdienst Hoeksche Waard” en de gemeenschappelijke regeling “Inzameldienst Hoeksche Waard” vastgestelde voorschriften blijven, voor zover zij niet met deze regeling in strijd zijn, van kracht totdat zij worden ingetrokken of vervangen.

Artikel 34 Tijdsduur, bekendmaking en inwerkingtreding van de regeling

  • 1. Deze regeling geldt voor onbepaalde tijd.

  • 2. Deze regeling wordt bekendgemaakt met inachtneming van het bepaalde in artikel 26, lid 2 Wgr.

  • 3. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de regeling is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 27 van de wet.

  • 4. De toezending van de in artikel 26, eerste lid van de wet genoemde stukken geschiedt door het gemeentebestuur van Cromstrijen. De hieraan verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 5. Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling en besluiten tot toetreding of uittreding geschiedt ingevolge artikel 26 Wgr.

Artikel 35 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard”

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Korendijk op 7 juli 2015.
De griffier, de voorzitter,
Drs. A. Goslings drs. S. Stoop
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Cromstrijen op 7 juli 2015.
De griffier, de voorzitter,
T.Teijema J.J. Luteijn
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Binnenmaas op 9 juli 2015.
De griffier, de voorzitter
Drs. M.J.W. Tobeas mr. Drs. A.J. Borgdorff mpm
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Oud-Beijerland op 7 juli 2015.
De griffier, de voorzitter
E.G. Bunt K. Tigelaar
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Strijen op 1 september 2015.
De griffier, de voorzitter
M.Bourdrez A.J. Moerkerke