Regeling vervallen per 23-07-2015

Verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2007

Geldend van 23-07-2015 t/m 22-07-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2015

Intitulé

Verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2007

De raad van de gemeente Bladel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2006;

besluit:

vast te stellen de volgende

Verordening reïntegratie WWB 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    Raad: de gemeenteraad;

  • c.

    Wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • d.

    Uitkeringgerechtigde: de persoon die een uitkering voor levensonderhoud ontvangt ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

  • e.

    Anw-er: de persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkzoekende is ingeschreven bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen voor ten minste 19 uur per week;

  • f.

    Nugger: de persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet en die als werkzoekende is ingeschreven bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen voor ten minste 19 uur per week, dan wel de persoon die een door burgemeester en wethouders aangewezen tijdelijk dienstverband, anders dan in WSW-verband, heeft aanvaard bij de BV Kempenplus te Bladel;

  • g.

    Doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden;

  • h.

    Belanghebbende: degene die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • i.

    Arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6 onder b van de wet;

  • j.

    Voorziening: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet; inhoudende een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • k.

    Traject(plan): een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan een belanghebbende opgelegd geheel van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of sociale activering;

  • l.

    Minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer ingevolge de Wet minimumloon en minimum-vakantiebijslag;

  • m.

    Direct Werk: project om werkzoekenden uit de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-de Mierden via WVK/Kempenplus zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt toe te leiden;

  • n.

    Snelwerk: project om werkzoekenden uit de gemeente Oirschot via WSD zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt toe te leiden;

  • o.

    SnelwerkPlus: een voorziening waarbij via Pluspunt een tijdelijk privaatrechtelijk arbeidscontract wordt afgesloten voor een dusdanig aantal uren per week, dat de werknemer hiermee een netto loon verdient dat minimaal gelijk is aan de hoogte van de uitkering;

  • p.

    Sociale activering: sociale activering als bedoeld in artikel 6 onder c van de wet;

  • q.

    Loonkostensubsidie: subsidie voor loonkosten om het opdoen van werkervaring of de overgang naar regulier werk mogelijk te maken;

  • r.

    Non-productiviteit: het verschil tussen de productiviteit van een niet-gesubsidieerde werknemer in een soortgelijke functie en die van de gesubsidieerde werknemer;

  • s.

    Detacheringsbedrijf: werkgever die werknemers in dienst neemt met het doel deze al dan niet tijdelijk arbeid te laten verrichten bij andere bedrijven.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, de Anw-er, de Nugger alsmede aan de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en stelt, voor zover het college dat noodzakelijk acht, het recht op een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling vast.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt ten aanzien van de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende en de verwachte doeltreffendheid van voorzieningen.

  • 3. Het college kan zowel één als een combinatie van voorzieningen verlenen.

  • 4. Het college kan het aanbod aan voorzieningen afstemmen op de financiële mogelijkheden van het gemeentebestuur en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks vóór de aanvang van het kalenderjaar een beleidsplan vast.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • c.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • d.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3. Het college kan jaarlijks een of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college als zodanig ingesteld plafond kan leiden tot een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Belanghebbende heeft aanspraak op ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en het in artikel 3 genoemde het in artikel 3 genoemde beleidspan.

  • 2. Het college kan, voordat besloten wordt tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding voor de belanghebbende.

  • 3. Het vastgestelde recht op voorzieningen en de daaraan gekoppelde voorwaarden worden door het college vastgelegd in een beschikking en trajectplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten is de belanghebbende:

    • ·

      verplicht gebruik te maken van een voorziening die het college aanbiedt;

    • ·

      gehouden te voldoen aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een persoon aan wie een voorziening is toegekend niet voldoet aan de in het vorige lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen en de voorziening beëindigen.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen met behoud van uitkering

Artikel 6 Sociale activering

  • 1. Sociale activering kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat (nog) niet mogelijk is, maatschappelijke participatie.

  • 2. Sociale activering heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, maatschappelijk nuttige activiteiten te laten verrichten, zo mogelijk met het oogmerk om hiermee werkritme op te doen.

  • 3. Sociale activering wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende (nog) geen perspectief heeft op regulier werk en dat inzet van sociale activering, mede gelet op het tweede lid, wenselijk is.

Artikel 7 Direct Werk en Snelwerk

  • 1. Direct Werk/Snelwerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling

  • 2. Een Direct Werk/Snelwerk-verband heeft als doel de belanghebbende zo snel mogelijk (weer) naar de arbeidsmarkt te leiden.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden op het moment dat de belanghebbende niet direct plaatsbaar is in regulier werk.

  • 4. Direct Werk/Snelwerk in het kader van reïntegratie duurt maximaal vier maanden.

  • 5. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de in het vorige lid genoemde periode eenmalig met twee maanden worden verlengd.

  • 6. Het college draagt vóór het einde van de in het vierde of vijfde lid genoemde periode zorg voor een individueel reïntegratieplan als bedoeld in artikel 4.

Artikel 8 Oriëntatiestage

  • 1. Een oriëntatiestage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De oriëntatiestage heeft enerzijds als doel de belanghebbende zich te laten oriënteren op verschillende werksoorten en aspecten die samenhangen met arbeid en anderzijds het college de mogelijkheid te geven zich te oriënteren op de mogelijkheden van arbeid voor de belanghebbende.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte termijn geen reëel perspectief heeft op regulier werk en een oriëntatiestage, mede gelet op het tweede lid, geïndiceerd is.

  • 4. Deze voorziening kan niet worden ingezet indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of indien door deze voorziening verdringing van reguliere werknemers plaatsvindt.

  • 5. De oriëntatiestage duurt maximaal drie maanden.

  • 6. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de in het vorige lid genoemde periode eenmalig met maximaal drie maanden worden verlengd.

Artikel 9 Stage

  • 1. Een stage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De stage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, door middel van arbeid werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte termijn geen reëel perspectief heeft op regulier werk en een stage, mede gelet op het tweede lid, geïndiceerd is.

  • 4. Deze voorziening kan niet worden ingezet indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of door deze voorziening verdringing van reguliere werknemers plaatsvindt.

  • 5. De stage duurt maximaal drie maanden.

  • 6. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de in het vorige lid genoemde periode eenmalig met maximaal drie maanden worden verlengd.

  • 7. Voor de stage kan door het college van de stagebiedende instelling of van het stagebiedende bedrijf een vergoeding worden gevraagd.

Artikel 10 Proefplaatsing

  • 1. Een proefplaatsing kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende en de werkgever te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid door de belanghebbende.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende na proefplaatsing perspectief heeft op regulier werk en een proefplaatsing, mede gelet op het tweede lid, geïndiceerd is.

  • 4. Deze voorziening kan niet worden ingezet indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of door deze voorziening verdringing van reguliere werknemers plaatsvindt.

  • 5. De proefplaatsing duurt maximaal drie maanden.

  • 6. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven dan kan de in het vorige lid genoemde periode eenmalig met maximaal drie maanden worden verlengd.

  • 7. Voor de proefplaatsing kan door het college van de werkgever een vergoeding worden gevraagd.

Hoofdstuk 3 Loonkostensubsidie

Artikel 11 Doel van de subsidie

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij de betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken.

  • 2. Het college kan een loonkostensubsidie aan een detacheringbedrijf verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring voor een belanghebbende mogelijk te maken.

Artikel 12 Duur en hoogte

  • 1. De duur en hoogte van de subsidie worden door het college vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de belanghebbende.

  • 2. Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een overeenkomst door de werkgever en de belanghebbende is ondertekend waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en de belanghebbende kunnen bij het opstellen van de overeenkomst door het college worden ondersteund. De overeenkomst moet door het college worden goedgekeurd.

  • 3. Deze voorziening kan niet worden ingezet indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of door deze voorziening verdringing van reguliere werknemers plaatsvindt.

  • 4. De duur van de subsidie bedraagt maximaal drie maanden.

  • 5. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de in het vorige lid genoemde periode met telkens drie maanden worden verlengd tot een maximale duur van de subsidie van twaalf maanden.

  • 6. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 70% van het voor de belanghebbende geldende minimumloon en tenminste een bedrag ter compensatie van de door het college vastgestelde non-productiviteit van de betreffende belanghebbende.

Artikel 13 Aanvraag

  • 1. De loonkostensubsidie dient vóór aanvang van het dienstverband te worden aangevraagd.

  • 2. Geen subsidie wordt toegekend indien het dienstverband reeds is aangegaan voordat op de aanvraag door het college is beslist.

Artikel 14 Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door het college, reeds langs andere weg subsidie is verstrekt.

Artikel 15 Definitieve vaststelling

  • 1. Het college stelt de definitieve loonkostensubsidie vast na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode op basis van de door het college te bepalen en door de werkgever aan te leveren gegevens.

  • 2. Indien een werkgever aan wie een voorziening is toegekend niet voldoet aan de in de subsidiebeschikking, het trajectplan en de eventuele overeenkomst genoemde voorwaarden en verplichtingen, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 16 Voorschotten

  • 1. Het college kan voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de subsidieverstrekking, zoals bedoeld in artikel 12, is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.

Artikel 17 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan een werkgever waarbij een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Hoofdstuk 4 Specifieke voorzieningen

Artikel 18 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:

    • ·

      de scholing dient te zijn gericht op arbeidsinschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid;

    • ·

      de goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 3. Voor de Nugger en de Anw-er geldt daarnaast de aanvullende voorwaarde dat deze zich beschikbaar dient te stellen voor algemeen geaccepteerde arbeid voor tenminste 19 uur per week.

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft eenmalig gedurende een periode van maximaal 6 aaneengesloten maanden recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet waarbij het vrijlatingspercentage wordt bepaald op 25% met een maximum van het in artikel 31, tweede lid onder o van de wet genoemde bedrag.

Artikel 20 Uitstroompremie

  • 1. Het college kan aan

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde, die tenminste 2 jaar onafgebroken een uitkering heeft ontvangen, of

    • b.

      de belanghebbende, die tenminste 2 jaar onafgebroken loon heeft ontvangen uit een gesubsidieerde dienstbetrekking op grond van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of de voormalige Regeling In- en doorstroombanen, bij het aanvaarden van een niet gesubsidieerde baan een uitstroompremie toekennen.

  • 2. De premie bij volledige uitstroom uit de uitkering of het gesubsidieerd werk bedraagt € 1.000,=.

  • 3. De uitstroompremie wordt in 2 termijnen van 50% uitbetaald; de eerste termijn nadat 2 maanden onafgebroken is gewerkt en de tweede termijn nadat 12 maanden onafgebroken is gewerkt in een reguliere, niet gesubsidieerde, dienstbetrekking.

Artikel 21 Bijzondere kosten

Het college kan een vergoeding verstrekken voor bijzondere aanvullende onkosten ten behoeve van arbeidsinschakeling.

Artikel 22 Overige voorzieningen

Het college kan andere, niet in deze verordening genoemde, instrumenten gericht op arbeidsinschakeling aanmerken als een voorziening.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 23 Uitvoering en nadere regels

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. Het college kan in situaties waarin deze verordening niet voorziet nadere regels stellen.

Artikel 24 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening reïntegratie WWB 2007.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007, onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Bladel.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 7 december 2006.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Bij de definitie van “Nugger” is aangesloten bij de definitie zoals deze in de Wet werk en bijstand is vermeld. Voor de toepassing van deze verordening is deze definitie uitgebreid met personen die met instemming van burgemeester en wethouders een tijdelijke baan, anders dan in WSW-verband, hebben aanvaard bij de BV Kempenplus te Bladel en die op grond daarvan verplicht zijn om mee te werken aan het verkrijgen van een andere betaalde, niet-gesubsidieerde baan op de reguliere arbeidsmarkt. Op grond hiervan kunnen de in deze verordening genoemde reïntegratie-instrumenten ook voor deze categorie personen worden ingezet en ten laste worden gebracht van het Werkdeel van het WWB-budget.

De overige definities in dit artikel behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2 Opdracht aan burgemeester en wethouders

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Het college maakt een individuele afweging ten aanzien van de voorzieningen die voor de reïntegratie van de betreffende werkloze nodig zijn. Uitgangspunt daarbij is de zogenaamde “zelfredzaamheidsladder”: hoe groter de afstand tot regulier werk is, hoe meer en hoe intensiever reïntegratie-instrumenten nodig zullen zijn. Daarbij kan ook een combinatie van voorzieningen worden ingezet: een oriëntatiestage kan daardoor bijvoorbeeld nog worden gevolgd door een stage, proefplaatsing en eventueel loonkostensubsidie alvorens een belanghebbende uiteindelijk op een reguliere baan terecht komt.

Artikel 3 Beleidsplan

De verordening gaat uit van een constante cyclus waarbij maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen het noodzakelijk maken om relatief snel en adequaat op die ontwikkelingen te kunnen inspelen. Van het college wordt daarom verwacht dat jaarlijks in een beleidsplan wordt vastgesteld hoe de reïntegratie-instrumenten in het volgende kalenderjaar doeltreffend en doelmatig kunnen worden ingezet.

De raad stelt jaarlijks, in overleg met de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) de Kempen, de kwantitatieve doelstellingen vast en middels de jaarrekening legt het college verantwoording af over het gevoerde beleid.

De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is gecreëerd om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet altijd bepaald kan worden hoe effectief het beleid, om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten, zal zijn en wat de uitgaven zullen zijn die daarvan het gevolg zijn.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Algemene wet bestuursrecht). Een budgetplafond kan worden ingesteld voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

In de wet is de zorgplicht van de gemeente vastgelegd. Het is echter aan de gemeente om deze zorgplicht vorm te geven. Aan het college wordt de opdracht gegeven de voorzieningen en de daaraan gekoppelde voorwaarden en verplichtingen voor de betreffende belanghebbende vast te leggen in een beschikking en een trajectplan.

In de meeste gevallen zal, voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten, een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot reïntegratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na een dergelijk onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor degenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Voorzieningen met behoud van uitkering

Algemeen

Het college kan besluiten meerdere voorzieningen in combinatie in te zetten. Maatwerk is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. Uitgangspunt is tevens dat de kortste weg naar regulier werk wordt bewandeld; voorkomen moet worden dat voorzieningen zeer langdurig worden ingezet. Daarom zijn bij de meeste voorzieningen maximale perioden genoemd, welke alleen in zéér bijzondere situaties kunnen worden verlengd.

Gewaakt moet worden voor verdringing van reguliere arbeidsplaatsen en voor concurrentievervalsing. Vooral als grotere groepen werklozen bij één bedrijf worden ingezet, kan daarvan sprake zijn. Omdat een trajectplan zich richt op de werkloze, en niet op het bedrijf, en bovendien van relatief korte duur is, zal niet gauw sprake zijn van concurrentievervalsing of verdringing.

Artikel 6 Sociale Activering

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op lange termijn te realiseren is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Dat zou ten onrechte de suggestie wekken dat altijd vooraf exact vast te stellen is wanneer een doelstelling wordt bereikt; het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden, ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject in principe van beperkte duur is.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.

Artikel 7 Direct Werk en Snelwerk

Direct Werk wordt voor de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-de Mierden uitgevoerd door WVK/Kempenplus. Snelwerk wordt voor de gemeente Oirschot door Pluspunt Eindhoven.

Zowel Direct Werk als Snelwerk is in beginsel opgezet voor nieuwe werklozen met als belangrijk doel de afstand tot de arbeidsmarkt zo klein mogelijk te houden. Indien instrumenten als proefplaatsing en stage nog niet aan de orde zijn, zal het instrument mogelijk ook ingezet worden ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde die niet direct plaatsbaar is en voor wie het opdoen van arbeids- en dagritme, evenals de monitoring van belangstelling en mogelijkheden, van belang wordt geacht voor de bevordering van de plaatsbaarheid. Direct Werk en Snelwerk kunnen in principe maximaal 4 maanden worden ingezet; in deze periode dient een reïntegratieplan voor de belanghebbende te worden opgesteld.

Artikel 8 Oriëntatiestage

De oriëntatiestage kent meerdere doelen: enerzijds is het van belang dat werkritme wordt opgedaan en dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden of belemmeringen van de werkzoekende zijn, anderzijds kan de werkzoekende proefondervindelijk vaststellen in welke werkzaamheden hij het best tot zijn recht komt.

Een oriëntatiestage moet in principe van korte duur zijn; zo snel mogelijk moet de betreffende werkloze doorstromen naar een hogere trede op de zelfredzaamheidladder, bijvoorbeeld naar een stage, proefplaatsing of definitieve baan, al dan niet met loonkostensubsidie. Vandaar dat een termijn van maximaal 3 maanden is opgenomen.

Een oriëntatiestage levert in principe geen productiviteit voor de werkgever op; de werkgever stelt zijn bedrijf open ten behoeve van de werknemer die zich wil oriënteren op werk, anders dan de hierna genoemde stage en proefplaatsing. Om die reden wordt voor dit instrument van de werkgever geen inleenvergoeding gevraagd.

Artikel 9 Stage

De stage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een bepaald vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De stage is bedoeld voor belanghebbenden die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben. Voor de stage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief (bij déze werkgever) bepalend is voor de inzet van de voorziening; vooral het noodzakelijke leerelement bepaalt de inzet.

Anders dan bij vrijwilligerswerk en sociale activering geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de stage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie. De stage duurt in beginsel 3 maanden, maar kan in bijzondere situaties met 3 maanden worden verlengd.

In beginsel kan van de stagebiedende instelling een inleenvergoeding worden gevraagd indien de mate van productiviteit duidelijk hoger is dan de noodzakelijke begeleiding.

Artikel 10 Proefplaatsing

Bij de proefplaatsing is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk bij een bepaalde werkgever. Net als de stage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk, alleen nu op korte termijn. Voor de proefplaatsing geldt als basis een concreet arbeidsperspectief bij een bepaalde werkgever. De proefplaatsing duurt in beginsel maximaal 3 maanden maar kan in bijzondere situaties eenmalig met 3 maanden worden verlengd

Nog meer dan in een stage zal bij een proefplaatsing daadwerkelijk sprake zijn van productiviteit van de werknemer. Een proefplaatsing zal daarom altijd gepaard gaan met een inleenvergoeding als tegenprestatie voor deze productiviteit.

Artikel 11 Doel van de subsidie

Doel van subsidiëring van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiëring worden die financiële risico's gecompenseerd en komen extra voorzieningen op het terrein van reïntegratie beschikbaar.

De loonkostensubsidie wordt verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een belanghebbende om deze daarmee werkervaring te laten opdoen en/of de overgang naar regulier werk bij de betreffende werkgever mogelijk te maken.

In principe zal er bereidheid bij de werkgever moeten zijn om een dienstverband voor onbepaalde tijd te sluiten. Teneinde het instrument detachering in te kunnen zetten bij bedrijven en instellingen waar nog geen sprake kan zijn van een concreet dienstverband, wordt de mogelijkheid geboden loonkostensubsidie aan een detacheringbedrijf toe te kennen.

Artikel 12 Duur en hoogte

Langdurige subsidierelaties beperken de doorstroom naar regulier werk en dienen uit dien hoofde te worden voorkomen. Om die reden wordt de duur van een loonkostensubsidie in beginsel beperkt tot 3 maanden. Om de effectiviteit van deze voorziening te vergroten kan in bijzondere omstandigheden de subsidie met telkens 3 maanden worden verlengd tot een maximale subsidieduur van 12 maanden.

De loonkostensubsidie moet worden ingezet als reïntegratie-instrument; het is daarom van belang dat het beoogde doel en de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende in een overeenkomst worden vastgelegd. Zonodig kunnen de werkgever en de belanghebbende bij het opstellen van de overeenkomst door het college worden ondersteund.

Er wordt uitgegaan van tenminste een minimale productiviteit; anderzijds wordt zeker in een beginperiode ook begeleiding gegeven. Om recht te doen aan de minimale productiviteit is de subsidie bij aanvang maximaal 70% van het voor de belanghebbende geldende netto minimumloon. De werkgever betaalt aldus voor de productiviteit die wordt geboden. Het ligt voor de hand dat de subsidie daalt naarmate de productiviteit van de werknemer toeneemt. Aan de hand van separate beleidsregels dient de klantmanager van de gemeente de productiviteit op basis van redelijkheid in te schatten en hierover met de werkgever te onderhandelen; hierbij betrekt de klantmanager het belang van plaatsing. De duur en hoogte van de overeengekomen subsidie worden in een beschikking vastgelegd.

Artikel 13 Aanvraag

Mede om de verwachte ontwikkeling vast te kunnen leggen in een overeenkomst, dient de subsidie vóór de aanvang van de betrekking te worden aangevraagd. Zonder aanvraag en overeenkomst kan geen recht op subsidie ontstaan.

Artikel 14 Samenloop van subsidies

Opgenomen is dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bestemd is.

Artikel 15 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode. Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Artikel 16 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie achteraf per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staan. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waarop het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.

Artikel 17 Voorzieningen gericht op nazorg

Teneinde de positie van de werknemer te versterken, zodat deze niet opnieuw werkloos wordt, kan het college voorzieningen verstrekken die zijn gericht op nazorg. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op scholings- en trainingskosten.

Artikel 18 Scholing

De kosten van scholing vallen eveneens onder de reïntegratie-instrumenten indien de scholing is gericht op arbeidsinschakeling. Er wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid. Teneinde de scholingskosten voor Nuggers daadwerkelijk in te zetten als reïntegratie-instrument is de bepaling opgenomen dat men zich tenminste voor 19 uur per week beschikbaar moet stellen voor arbeid. Scholing kan zowel vóór, tijdens of na andere voorzieningen worden ingezet. Zelfs na plaatsing op een reguliere baan zal scholing in het kader van nazorg een functie kunnen vervullen.

Scholing van werklozen die zich richten op zelfstandigheid geschiedt met toepassing van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Ook zogenaamde voorbereidingstrajecten worden met toepassing van het Bbz betaald.

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

De wet heeft in artikel 31, tweede lid de mogelijkheid gegeven gedurende maximaal 6 maanden inkomsten gedeeltelijk vrij te laten. Vrijlating van inkomsten kan een stimulans zijn om arbeid te aanvaarden of te behouden. Gelet op de wettelijke mogelijkheid worden gedurende maximaal 6 maanden en maximaal de in de wet genoemde vrijlating inkomsten niet tot de middelen gerekend. De vrijlating is ook van toepassing op de nieuwe uitkeringsgerechtigde die op de datum van ingang van de uitkering al inkomsten heeft.

Artikel 20 Uitstroompremie

Langdurig werklozen hebben vaak meerdere jaren geleefd van een minimum inkomen. Duurzame gebruiksgoederen zijn vaak niet vervangen of soms zijn schulden gemaakt. Volledige uitstroom naar een reguliere baan met een minimum inkomen verbetert nauwelijks iets aan de financiële positie. Een premie kan een positieve uitwerking hebben op het perspectief en daarmee op de motivatie van de werkzoekende. De premie wordt in 2 delen betaald, kort na werkaanvaarding en na 12 maanden te hebben gewerkt. Om voor de premie in aanmerking te komen moet de uitkeringsgerechtigde ten minste 2 jaren onafgebroken uitkering hebben genoten of dient de werknemer onafgebroken 2 jaren in een gesubsidieerde baan te hebben gewerkt.

De premie kan ook worden verstrekt aan personen die in het kader van de Regeling In- en doorstroom-banen of de Wet inschakeling werkzoekenden werkzaam waren op een gesubsidieerde baan.

Artikel 21 Bijzondere kosten

In dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden om in bijzondere situaties andere kosten te vergoeden. Deze kosten dienen dan wel direct betrekking te hebben op de arbeidsinschakeling. Te denken valt bij voorbeeld aan voorzieningen die voor de betreffende werkloze noodzakelijk zijn en die niet uit hoofde van andere wetten en regelingen beschikbaar kunnen komen, zoals bijvoorbeeld een (brom)fiets om het werk te bereiken als hierin niet is voorzien.

Artikel 22 Overige voorzieningen

Om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen omtrent reïntegratie-instrumenten is het wenselijk dat het college ook (nog) niet in de verordening genoemde instrumenten kan aanmerken als een voorziening. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld inburgeringstrajecten (in de ruimste zin des woords) als eerste stap op de reïntegratieladder, een premie (al dan niet in natura) bij het succesvol afronden van een reïntegratietraject of tijdelijke dienstverbanden, zoals een bonusbaan bij WVK/Kempenplus of een Snelwerkplus-overeenkomst bij Pluspunt Eindhoven.

Artikel 23 Uitvoering en nadere regels

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Indien het college dat noodzakelijk acht, kan het nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 24 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel heeft het college de bevoegdheid de artikelen van deze verordening buiten toepassing te verklaren of daarvan af te wijken voor zover onverkorte toepassing van deze artikelen onredelijk dan wel onbillijk zal zijn.

Artikel 25 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.