Milieubeleidsplan gemeente Bladel 2013-2017

Geldend van 10-08-2013 t/m heden

Intitulé

Milieubeleidsplan gemeente Bladel 2013-2017

Samenvatting

1. Voorwoord

2. Toelichting, definities en uitgangspunten

3. Waarom een Milieubeleidsplan?

4. Hoe tot stand gekomen?

5. Borging

6. Opzet

7. Handhaving

8. Planbeschrijving

Thema´s

9. Externe veiligheid

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

10. Geluid

Algemeen

Wettelijk regelgeving/taken/verplichtinge7

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

11.Lucht

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

12. Afval

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

13. Klimaat en energie

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

14. Bodem

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

15. Geur

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

16. (Afval)water

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

17. Natuur en ecologie

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

18. Licht

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

19. Educatie en communicatie

Algemeen

Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

(Sub-)regionale afspraken

Huidige situatie in de gemeente Bladel

Relatie met Toekomstvisie en Raadsprogramma

Raakvlakken met andere beleidsthema’s

Speerpunten van beleid

Gebiedsgerichte toepassing

Doelstelling/kaders

Handhaving en prioritering

Begripsbepalingen

Bijlagen:

Bijlage 1: Risicovolle bedrijven in de gemeente Bladel

Bijlage 2: Omschrijving gebiedstypen gemeente Bladel

1. Voorwoord

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad van Bladel de Toekomstvisie “Leven in de gemeente Bladel” vastgesteld. Daarin wordt op strategische wijze aangegeven hoe de gemeente zich wil ontwikkelen en waar zij in 2030 wil staan. Eén van de 11 speerpunten die als ambitie daarin genoemd wordt is ‘vanzelfsprekend duurzaam’.

In de visie staat ook dat de gemeente een leefbare en toekomstbestendige samenleving wil creëren met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen, energiebesparing, gebruik van alternatieve energiebronnen, gedegen gebiedsinrichting, vermindering van de belasting van het milieu en verbetering van de milieukwaliteit en -veiligheid (deze uitgangspunten zijn één op één overgenomen in het raadsprogramma 2010-2014) .

Dit vraagt om een nadere uitwerking die concreet inzoomt op het te voeren milieubeleid voor de korte termijn (2013 t/m 2017).

Het maken van beleid op het gebied van o.a. milieu biedt mogelijkheden om invulling te geven aan de gewenste duurzame samenleving zoals omschreven in de Toekomstvisie van de gemeente. Naast de wettelijke verplichtingen en eerder vastgestelde beleidsvoornemens is er ruimte om eigen beleid te maken. Dat is ook nodig, want de ambities van de gemeente Bladel op het gebied van een toekomstbestendige samenleving zijn hoog.

Daar waar mogelijk worden in dit beleidsplan doelen gekoppeld aan speerpunten. Wij zijn ons ervan bewust dat we inwoners, organisaties en bedrijven hard nodig hebben om de doelstellingen te behalen. Er is voor gekozen om naast de diverse milieuthema’s, ook handhaving en educatie & communicatie een plek te geven. Kennis en informatie delen met betrekking tot natuur en milieu is belangrijk, het draagt bij aan de realisatie dat we de aarde slechts in bruikleen hebben. Bovendien sluit het aan bij de ambitie zoals vastgelegd in de Toekomstvisie dat de gemeente burgers en ondernemers bewust maakt actief te zijn op het gebied van energiebesparing, afvalreductie en klimaatbeheersing.

De uitdaging is groot, maar het vertrouwen dat we in gezamenlijkheid ervoor kunnen zorgen dat er een duurzame ontwikkeling plaatsvindt, waarbij recht gedaan wordt aan het milieu, is minstens zo groot.

Joan Veldhuizen

Wethouder Milieu

2. Toelichting, definities en uitgangspunten

2.1 Toelichting

Voor de opzet van dit milieubeleidsplan is gekozen voor een thematische aanpak met daar waar mogelijk een gebiedsgerichte benadering (zie verder bij de diverse thema’s). Van de in totaal 11 thema’s worden de kaders vastgelegd voor het te voeren beleid in de komende 4 jaren. Daar waar mogelijk worden meetbare doelen gesteld om de voortgang van de gewenste ontwikkeling te kunnen meten. De uitgangspunten die genoemd zijn in de Toekomstvisie en het Raadsprogramma 2011-2014 zijn daarvoor het vertrekpunt.

Verder is gekozen voor een integrale aanpak zodat ook beleidsontwikkeling op andere terreinen dit beleid niet doorkruist maar eerder bijdraagt aan onderlinge samenhang en afstemming. Denk hierbij o.a. aan de plattelandsnota, het lokaal gezondheidsbeleid en energiebeleid.

2.2 Definities

2.2.1. Duurzame ontwikkeling

Om de leefbaarheid op langere termijn te waarborgen is een duurzame ontwikkeling gewenst. Eerder is dat

begrip in de Plattelandsnota gedefinieerd als: “Een ontwikkeling waarbij is aangetoond dat

er een goede balans bestaat tussen de pijlers people, planet en profit. Alle ontwikkelingen die op technolo-

gisch, economisch, ecologisch, politiek of sociaal vlak bijdragen aan een gezonde leefomgeving met welva-

rende bewoners en goed functionerende ecosystemen zijn duurzaam.”

Volgens de Verenigde Naties wordt onder duurzaamheid verstaan: “De ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”. Met andere woorden duurzaamheid kijkt naar de huidige behoefte die de mensen op de aarde hebben en hoe dit in de toekomst ontwikkeld kan worden zonder dat de mensen, het milieu of de economie in gevaar komen.

2.3 Uitgangspunten

Bij de vaststelling van de bestuursopdracht zijn de volgende uitgangspunten bepaald waaraan het MBP moet voldoen.

  • -

    Bij het uitwerken van het beleid worden de Toekomstvisie en het raadsprogramma als vertrekpunt geno- men.

  • -

    Per thema worden, behalve de wettelijke taken en eerder gemaakte afspraken, de ambities bepaald.

  • -

    Deze ambities worden zo mogelijk en waar wenselijk vertaald naar de deelgebieden in de gemeente Bladel.

  • -

    De deelgebieden zijn de gebieden zoals die zijn vastgelegd in het plan “Bladel op weg naar een betere leefomgeving 2030” eventueel aangepast aan de actuele inzichten.

 

Daaraan zijn de volgende randvoorwaarden gekoppeld.

  • -

    Een inhoudelijk realistisch beleidsdocument voor de periode 2013-2017.

  • -

    Afstemming, betrokkenheid en samenwerking met doelgroepen (o.a. inwoners, ondernemers en belan- gengroeperingen) en partners (o.a. aangrenzende gemeenten, Kempen, ODZOB).

  • -

    De ambities moeten vertaald worden in heldere en, waar mogelijk, meetbare doelstellingen.

  • -

    De voortgang moet geprogrammeerd worden (via het jaarlijkse milieuprogramma) en gemonitord worden via het jaarverslag milieu.

  • -

    Er worden keuzes gemaakt: waar zetten we op in?

In de Keuzenotitie die op 1 november 2012 door de raad is vastgesteld is al de richting bepaald van het te voeren beleid en zijn de keuzes gemaakt. In dit document zijn de thema’s nog verder uitgewerkt en doelen gesteld. Tevens is aangegeven welke raakvlakken er zijn met eerder vastgesteld lokaal beleid.

3. Waarom een Milieubeleidsplan?

De kwaliteit van het milieu staat onder druk. Dit wordt o.a. veroorzaakt door:

  • -

    vervuiling/verontreiniging door stoffen die niet in het milieu thuishoren en schade aanrichten (b.v. lucht-, water- en bodemvervuiling);

  • -

    verbruik/uitputting van natuurlijke hulpbronnen, zoals fossiele brandstoffen en flora en fauna;

  • -

    verandering/aantasting van het landschap.

Het is daarom nodig om:

  • -

    vervuiling op te ruimen en zoveel mogelijk tegen te gaan;

  • -

    overmatig gebruik van natuurlijke hulpbronnen tegen te gaan;

  • -

    een aantasting van natuur en landschap te voorkomen.

Op wereld, Europees en landelijk niveau worden daar afspraken over gemaakt en doelen gesteld, die vertaald worden in wetten en richtlijnen. Aan lokale overheden is het in eerste instantie de taak er voor te zorgen dat er op wordt toegezien dat die wetten ook worden nageleefd en de richtlijnen worden aangehouden bij het realiseren of uitvoeren van werken, oprichten van bouwwerken of het inrichten van gebieden.

 

Bij het uitvoeren van deze taken is de gemeente ook verplicht rekening te houden met plannen, regels en afspraken die bovenlokaal zijn gemaakt of worden opgelegd. Denk hierbij aan de provinciale regels en aan afspraken die gemaakt zijn binnen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en Waterschap de Dommel.

 

Landelijk beleid

Het landelijk beleid is vaak vastgelegd in wetten en regels, normen en richtlijnen of convenanten die op Europees of wereldniveau zijn gemaakt. Binnen die regels is er soms ruimte om op lokaal niveau aanvullend beleid te maken. Bij de uitwerking van de thema’s zal daar in dit plan dieper worden ingegaan.

 

Provinciaal beleid/regels

De belangrijkste regelgeving waaraan gemeenten zich dienen te conformeren betreffen de Provinciale Milieuverordening en de Verordening Ruimte.

 

Regionale afspraken

Op regionaal niveau zijn afspraken over het te volgen milieubeleid vastgelegd in de Regionale agenda en de diverse daaruit voortvloeiende programma’s, waaronder specifiek van belang het Programma Fysieke Leefomgeving onderdeel Duurzaamheid met de deelprogramma’s Klimaat- en energietransitie, Cradle to Cradle en Gezondheid en biodiversiteit.

 

(Sub-)regionale afspraken

Per 1 juli 2012 is de Reconstructiecommissie Kempenland opgehouden te bestaan. De samenwerkende Kempengemeenten hebben hierop geanticipeerd en samen met andere overheden, bedrijfsleven, onderwijs en maatschappelijke organisaties een aanzet gegeven voor een nieuwe “Agenda van de Kempen”. De titel luidt: ‘Samen bewust ondernemend in de Brabantse Kempen’. Via deze agenda streeft de regio naar een dynamisch evenwicht tussen economie, ecologie en leefbaarheid. Meer dan in het verleden krijgen leefbaarheid en economie een plek in de verdere plattelandsontwikkeling.

Belangrijke raakvlakken in deze agenda met het MBP betreffen het streven naar een klimaatneutrale omgeving, verkeer en vervoer, verbreding landbouw, sanering intensieve veehouderij woonkernen en kwetsbare natuur, natuur en landschap, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling.

Zie voor meer informatie hierover de Agenda van de Kempen 2012-2015 op www.streekhuis.nl.

 

Lokaal beleid

Behoudens bovenomschreven regelgeving en gemaakte afspraken is er nog genoeg ruimte over om op lokaal niveau het milieubeleid verder te concretiseren. Het hebben van een milieubeleidsplan is geen wettelijke verplichting maar wel noodzakelijk om invulling te geven aan de ambities zoals vastgelegd in de toekomstvisie en het raadsprogramma.

 

De Wet milieubeheer (art. 4.6) vormt de basis voor het vaststellen van een gemeentelijk milieubeleidsplan. Daarin staat vermeld dat de gemeenteraad een milieubeleidsplan kan vaststellen dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan door de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders te nemen beslissingen. Het plan bevat de hoofdzaken van het gemeentelijk milieubeleid. Dit milieubeleid wordt voorbereid door burgemeester en wethouders, die daarbij de meest belanghebbende bestuursorganen betrekken.

4. Hoe tot stand gekomen

Dit Milieubeleidsplan is tot stand gekomen overeenkomstig de beleidsklok behorende bij de actieve beleidsvorming door de Raad. Dat wil zeggen dat het beleid is voorbereid via een bestuursopdracht en een keuzenotitie. In de Bestuursopdracht heeft de Raad de voorwaarden aangegeven die uiteindelijk tot het gewenste milieubeleid moeten leiden. In de later daarop volgende keuzenotitie heeft de Raad de keuzes bepaald van de thema’s die uiteindelijk in het milieubeleidsplan dienen te worden opgenomen en uitgewerkt.

Betrokkenheid burgers, ondernemers, doelgroepen

Bij de voorbereiding van de Keuzenotitie zijn de inwoners, ondernemers en doelgroepen uitgedaagd mee te denken over de keuzes voor het milieubeleid voor de komende 4 jaren. Zo zijn ter voorbereiding van de keuzenotitie de inwoners gevraagd hun mening te geven over de voorgenomen keuzes van het te voeren milieubeleid.

Nadat de keuzes bepaald werden is de uitwerking wederom voor commentaar openbaar gemaakt.

Ook is het concept beleidsplan voor een reactie gezonden naar de dorpsraden en het GBOH.

De mogelijkheid om te reageren op het conceptmilieubeleidsplan is openbaar gemaakt via het weekblad De Lantaarn en de website www.bladel.nl 

De ingebrachte zienswijzen zijn verwerkt in een inspraakverslag.

 

Betrokkenheid overige bestuursorganen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet milieubeheer hebben wij het concept-milieuprogramma voor commentaar gezonden naar Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, burgemeester en wethouders van de aangrenzende gemeenten (Bergeijk, Eersel, Oirschot en Reusel De Mierden) en aan de minister van Infrastructuur en Milieu.

5. Borging

5.1 Gemeentelijke beleidscyclus

Overeenkomstig de gemeentelijke beleidscyclus wordt na de vaststelling van het Milieubeleidsplan (MBP) jaarlijks een Milieu Uitvoeringsprogramma (MUP) opgesteld waarin de taakstelling wordt neergelegd voor het betreffende dienstjaar. De eerstvolgende keer en gezien het verstrijken van de tijd zal het volgende programma gelden voor de periode 2013-2014 en op 19 september 2013 ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

Het MUP geeft ook een omschrijving van de taken die reeds op grond van eerdere besluitvorming in gang zijn gezet of verplicht worden gesteld als gevolg van bovenlokale regelgeving of afspraken en de activiteiten die we gaan uitvoeren in het kader van het Kempisch Klimaat Beleid.

In het Milieujaarverslag (MJV) wordt vervolgens verantwoording afgelegd over het voorafgaande jaar.

Beleidscyclus

6. Opzet

Voor de opzet van het plan is gekozen voor een beschrijving per thema overeenkomstig de Bestuursopdracht van 22 maart 2012 en de Keuzenotitie van 1 november 2012. De uiteindelijke keuzes die daarin gemaakt zijn, zijn de speerpunten van het milieubeleid voor deze planperiode.

De opzet van het beleidsplan is:

  • 1.

    Een algemene beschrijving van het thema.

  • 2.

    W Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen die van toepassing zijn.

  • 3.

    Een inzicht in de afspraken die op regionaal of subregionaal (Kempenniveau) gemaakt zijn en waaruit bepaalde verplichtingen en/of taken voortvloeien.

  • 4.

    Een beschrijving van de huidige situatie in de gemeente Bladel.

  • 5.

    Inzicht in de relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma.

  • 6.

    Inzicht of raakvlakken met andere beleidsvelden.

  • 7.

    Speerpunten van beleid

  • 8.

    Een beschrijving van gebiedsgerichte toepassing (indien van toepassing).

  • 9.

    Doelen of kaders die terzake gesteld worden (indien mogelijk meetbare doelen).

  • 10.

    Hoe kan handhaving worden daarvoor ingezet en welke prioriteit heeft de raad daaraan toegekend in het handhavingsbeleid?

7. Handhaving

Tijdens de behandeling van de Keuzenotitie is de wens uitgesproken om het instrument handhaving een volwaardige plaats te geven in het Milieubeleidsplan. In het handhavingsbeleid is een prioritering toegekend aan de diverse handhavingstaken.

Op 28 juni 2012 heeft de gemeenteraad een vernieuwend toezicht- en handhavingsbeleid vastgesteld (Nota vernieuwend toezicht- en handhavingsbeleid 2012-2015 van de gemeente Bladel). Preventie boven repressie is het motto van dit beleid. Handhaven is geen doel op zich. Het doel van handhaven is de naleving van de regelgeving te bevorderen. Dat wil zeggen dat burgers, bedrijven en instanties direct worden aangesproken op de geleverde kwaliteit. Communicatie speelt daarbij een zeer centrale rol. Er is sprake van een proactieve en preventieve benadering die probeert te voorkomen dat zaken achteraf tegen hoge kosten moeten worden rechtgezet.

Bij vergunning- en informatieaanvragen is het van cruciaal belang dat de juiste en volledige informatie wordt gegeven. De juiste vergunningen, vrijstellingen, beleidsvormingen etc. leiden tot verminderde handhavings-procedures. Maar denk hierbij ook aan meer communicatie naar de burgers toe, zodat ze meer bekend zijn met de geldende wet- en regelgeving waardoor de kans op overtreding afneemt.

Ook bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen, verordeningen etc. zal de handhaafbaarheid vooraf meer getoetst moeten worden. Hiermee wordt meer capaciteit in de voorfase ingezet, die wordt terugver-diend omdat er uiteindelijk minder handhavend opgetreden hoeft te worden. Hierdoor ontstaat er een nieuwe balans tussen de wet- en regelgeving/beleid en de handhaving.

Piroritering handhaving

De speerpunten van het beleid zoals opgenomen in dit document zijn getoetst op de handhaafbaarheid. Per thema is een verwijzing geplaatst naar de in het handhavingsbeleid aan de thema’s toegekende prioriteiten.

Handhavingsinstrumenten

In de nota is in paragraaf 4.2.3 aangegeven welke instrumenten de gemeentelijke handhavingsambtenaren ter beschikking staan. Dit heeft betrekking op alle thema’s. Dit betreft het bestuursrechtelijk handhaven en strafrechtelijk handhaven.

 

A. Bij bestuursrechtelijk handhaven betreft dit:

Last onder dwangsom:

De herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Last onder bestuursdwang:

De herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te brengen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd

Geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning:

Indien een overtreding begaan wordt door de houder van een vergunning kan als sanctie in een aantal gevallen de gehele of gedeeltelijke vergunning ingetrokken worden.

Bestuurlijke Strafbeschikking:

Mogelijkheid voor de Bijzonder Opsporingsambtenaren om, zonder het OM, boetes op te leggen aan overtreders. Op de bestuurlijke strafbeschikking (vloeit voort uit de wet OM-afdoening) van toepassing.

B. Strafrechtelijk handhaven

Bij strafrechtelijk handhaven kan in sommige gevallen een Buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa) een proces-verbaal opmaken of moet de zaak doorgespeeld worden naar het Openbaar Ministerie. Deze vorm van strafrechtelijke handhaving valt onder de Wet op de economische delicten (WED). Binnen de paragraaf handhavingsstrategie (§ 4.4) van dit hoofdstuk wordt ingegaan op het gebruik van het bestuursrecht en het strafrecht.

Voor alle overige zaken waarbij meting noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij “geluid” en “bodem”) wordt een beroep gedaan op de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (voorheen SRE Milieudienst). Zie hiervoor ook paragraaf 4.2.3 van de Nota Vernieuwend toezicht- en handhavingsbeleid 2012-2015 van de gemeente Bladel.

8. Planbeschrijving

Voor dit beleidsplan is gekozen voor een thematische benadering en daar waar mogelijk vertaald in een zogenaamde gebiedsgerichte benadering. De thema’s die aan de orde komen zijn bepaald bij de vaststelling van de bestuursopdracht en later verder gedefinieerd tijdens de behandeling van de keuzenota. De thema’s bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van de leefomgeving en geven dus richting aan het te voeren beleid om die kwaliteit te waarborgen en daar waar nodig te verbeteren.

Om een helder beeld te kunnen schetsen is gekozen voor een opzet waarbij per thema eerst een beeld geschetst wordt van de problematiek gevolgd door een beschrijving van ter zake geldende verplichtingen bijvoorbeeld op grond van wet- en regelgeving, eerder vastgesteld beleid of afspraken met andere instanties.

Ook is in beeld gebracht wat de relaties zijn met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma maar ook met andere lokale beleidsplannen (zoals het Klimaatbeleid, Gezondheidbeleid en de Plattelandsnota), zodat een integrale benadering kan worden nagestreefd in de uitwerking. Ook de onderlinge relaties tussen de diverse thema’s zullen worden beschreven, indien van toepassing.

Per thema is vervolgens in beeld gebracht op welke speerpunten in dit plan de focus wordt gelegd. De eerder vastgestelde Keuzenotitie Milieubeleid is daarvoor bepalend geweest. Ook wordt aangegeven hoe handhaving kan worden ingezet en welke prioritering er aan is toegekend met verwijzing naar de in het handhavingsbeleid aan de thema’s toegekende prioriteiten. Deze beschrijving kan overigens later nog worden aangepast indien de ontwikkelingen ten aanzien van de vorming van de regionale en subregionale omgevingsdiensten daartoe aanleiding geven.

Tenslotte worden per thema zo mogelijk meetbare doelen en kaders gesteld.

Thema's

EXTERNE VEILIGHEID

GELUID

LUCHT

AFVAL

KLIMAAT EN ENERGIE

BODEM

GEUR

(AFVAL)WATER

NATUUR EN ECOLOGIE

LICHT

EDUCATIE EN COMMUNICATIE

9. Externe veiligheid

9.1 Algemene beschrijving

Externe veiligheid behandelt de risico’s voor de leefomgeving die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Enerzijds gaat het daarbij over de risicobronnen (risicovolle inrichtingen of transportroutes). Anderzijds gaat het over de risico-ontvangers (personen en gebouwen die niets met de activiteiten van gevaarlijke stoffen te maken hebben).

Een risicoloze maatschappij bestaat niet. Iedere burger, ook in de gemeente Bladel, heeft te maken met risico's. Bij externe veiligheid gaat het om risico's die veroorzaakt worden door de opslag of het transport van gevaarlijke stoffen. Daarbij valt te denken aan brandbare stoffen (benzine), stoffen die kunnen exploderen (LPG) en toxische stoffen (ammoniak, chloor). Als bij activiteiten met dergelijke stoffen iets fout gaat en deze vrijkomen kunnen er gewonden en dodelijke slachtoffers vallen. De kans op een dergelijk ongeval is klein maar de gevolgen kunnen groot zijn.

Om te sturen op een veilige leefomgeving is het ruimtelijk scheiden van activiteiten met gevaarlijke stoffen noodzakelijk en wettelijk verplicht. Met externe veiligheid wordt beoogd om deze risico's zodanig te beheersen, dat de kans op een ongeval of een ramp met dodelijke slachtoffers als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen zo minimaal mogelijk is.

9.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

9.2.1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

9.2.2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

9.2.3. Gebruiksbesluit brandveiligheid

Dit besluit is op 1 november 2008 in werking getreden en regelt de brandveiligheid van bouwwerken en brandveilige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld hout, rubber banden en kunststoffen) en de opslag van kleine hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen (ADR-klasse 2 t/m 5). Daarnaast vereist het Gebruiksbesluit dat alle mobiele blussers onderhouden en gekeurd worden.

9.2.4. Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO) 

Het BRZO is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het BRZO integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het BRZO stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Daarnaast wordt in het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien geregeld. In de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 (RRZO) zijn nadere bepalingen opgenomen.

9.2.5. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb ) 

Dit besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico, ruimtelijke reservering voor belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel en de Bevb voorwaarden binnen 5 jaar verwerken in bestemmingsplannen. De belangrijkste plichten voor de leidingexploitant zijn: zorgplicht, een veiligheidmanagementsysteem en een saneringsplicht binnen 3 jaar.

9.2.6. Registratiebesluit Externe Veiligheid en Wet rampen en zware ongevallen

Op grond van dit besluit en artikel 6a van de wet zijn gemeenten, provincies en rijk vanaf 30 maart 2007 verplicht de risico’s van gevaarlijke stoffen te registreren. De onderhavige regelgeving is ook van toepassing op andere risicosituaties als branden in grote gebouwen of ongevallen in tunnels. De gegevens vormen de basis voor risicokaarten die burgers kunnen raadplegen.

9.2.7. Vuurwerkbeslui t

In het Vuurwerkbesluit staan regels over de opslag en het gebruik van vuurwerk.

9.2.8. Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (later Btev)

Deze regeling heeft betrekking op het beleid van de ministers van I&M en van V&J over de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving.

In deze circulaire wordt de risicobenadering uitgewerkt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen risicovolle inrichtingen valt niet binnen het toepassingsbereik. In de circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande wetgeving op het gebied van externe veiligheid. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de uitwerking van de normen voor het plaatsgebonden risico en hoe het groepsrisico verantwoord moet worden. De risico’s vormen input voor besluitvorming omtrent vervoersbesluiten (zoals de aanleg van een nieuwe weg) en omgevingsbesluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan).

9.3 (Sub-)regionale afspraken

In de regionale meerjarenvisie milieu is opgenomen dat de risico’s ten gevolge van bedrijven en opslag van gevaarlijke stoffen inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar zijn. Verder is in het programma Brabant Veiliger van de provincie Noord-Brabant opgenomen dat alle gemeenten in 2012 voldoen aan de kwaliteitscriteria die gesteld zijn in het programma externe veiligheid 2011 tot en met 2014. De gemeente Bladel voldoet hieraan.

9.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De gemeente Bladel beschikt reeds vanaf 2009 over een beleidsvisie Externe Veiligheid. Deze visie is in 2012 geactualiseerd.

Kernpunten van dit beleid zijn: “het voorkomen dat risicovolle bedrijven in de woonwijken worden gesitueerd, een eenduidige verantwoording van het groepsrisico langs transportassen en het reguleren van externe veiligheid in bestemmingsplannen”.

De uitvoering van het beleid is geborgd door het borgingsdocument. Hierdoor weet iedereen wanneer externe veiligheid betrokken moet worden bij zijn of haar project.

Binnen en nabij de gemeente Bladel zijn verschillende risicobronnen gelegen. Zo wordt de gemeente doorkruist door de rijksweg A67 en de provinciale weg N284 en door buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Daarnaast zijn er twaalf risicovolle inrichtingen aanwezig. De invloedsgebieden van deze risicobronnen liggen over een groot deel van het grondgebied van de gemeente Bladel. Hierdoor hebben we bij veel (ruimtelijke) ontwikkelingen met externe veiligheid te maken. Zie voor een overzicht van alle risicovolle bedrijven bijlage 1

9.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

In de Toekomstvisie van de gemeente Bladel is vastgelegd dat de gemeente zorgdraagt voor een veilige samenleving in ieder opzicht en streeft naar de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid.

Met de vaststelling van de beleidsvisie Externe Veiligheid en het bijbehorende borgdocument wordt voor een belangrijk deel tegemoetgekomen aan deze visie. Een punt van aandacht is natuurlijk de wijze waarop toezicht en handhaving wordt uitgeoefend op het daadwerkelijk naleven van de opgelegde verplichtingen. Zie daarvoor ook het onderdeel handhaving hierna.

9.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen

Het beleid op het gebied van Externe Veiligheid hangt nauw samen met de wijze waarop de ruimtelijke inrichting wordt voorbereid. Volgens de uitgangspunten van ruimtelijke ordening dient bij het maken van bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met een goed woon- en leefklimaat. Het beschermen van individuen vormt daarin een belangrijke schakel en kan voorkomen worden dat er (later) onveilige situaties ontstaan.

In het borgingsdocument is vastgelegd dat bij het voorbereiden van nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen er altijd een toets dient plaats te vinden over de mogelijke raakvlakken en de gevolgen voor externe veiligheid. Daarbij dient telkens de afweging te worden gemaakt wat de risico’s zijn en hoe zich die verhouden tot het beleid zoals vastgelegd in de visie Externe Veiligheid.

 

Gezondheid

Het is overduidelijk dat blootstelling aan externe veiligheid ernstig gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid. In het lokaal gezondheidsbeleid is hierover echter niets meegenomen.

 

Verkeer en vervoer

Bij het maken van beleid op het gebied van verkeer en vervoer moet rekening worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Landelijk gebeurt dat door eisen te stellen in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Medio 2013 wordt dit opgenomen in het Basisnet.

Lokaal kan de gemeente een route vervoer gevaarlijke stoffen vastleggen. In 2009 is het transport van gevaarlijke stoffen door de gemeente nogmaals bekeken. Uit dit onderzoek blijkt dat er weinig transport van gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen plaatsvindt. Een route vervoer gevaarlijke stoffen is daarom niet zinvol.

In onze gemeente is het beleid op het gebied van Verkeer en Vervoer beperkt tot de verkeerstechnische eisen.

9.7 Speerpunten van beleid

9.7.1. Voorkomen van saneringssituaties. 

Effecten: Door bij iedere aanvraag voor een Wabo-vergunning te toetsen aan het Bevi, cRnvgs (Btev), Bevb en de daarbij behorende regelingen kunnen toekomstige saneringssituaties worden voorkomen.

9.7.2. Oplossen knelpunten.

Effecten: De plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) en de hoogte van het groepsrisico wordt bepaald van de Bevi-inrichtingen en transportassen. Op dit moment zijn er binnen de gehele gemeente geen knelpunten met betrekking tot de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) en wordt nergens de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overschreden. Mocht blijken dat er in de toekomst niet wordt voldaan aan de wettelijke normen dan zal samen met de eigenaar een oplossing worden gezocht.

9.7.3. Nieuwe risicovolle bedrijven1 zijn alleen toegestaan op daartoe aangewezen terreinen. 

Effecten: Bij de keuze voor een woningbouwlocatie of een bedrijventerrein is het belangrijk dat nieuwe externe veiligheidsknelpunten worden vermeden. Dit maakt het voeren van een gebiedsgericht locatiebeleid voor nieuwe en bestaande risicovolle activiteiten noodzakelijk. Een uitwerking hiervan is in bijlage 2 weergegeven.

9.7.4. Het transport over de weg door de woonkernen zoveel mogelijk beperken. 

Effecten: Nieuwe risicovolle bedrijven worden gevestigd nabij uitvalswegen (bijvoorbeeld op het Kempisch Bedrijvenpark), waardoor woonwijken zo min mogelijk belast worden met het transport van gevaarlijke stoffen.

9.7.5. Het reguleren van externe veiligheid met behulp van bestemmingsplannen.

Effecten: Door de komst van veiligheidswetgeving is het wettelijk verplicht externe veiligheid in het bestemmingsplan te verankeren. Door in nieuwe ruimtelijke besluiten een heldere scheiding aan te brengen tussen gebieden voor kwetsbare objecten en gebieden met risicobronnen, wordt invulling gegeven aan de milieuwetgeving en is de mate van bescherming goed te herleiden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat kwetsbare objecten zich mogen vestigen binnen het grenswaardegebied van risicobronnen, zodat nieuwe saneringsituaties kunnen ontstaan.

1 Alle bedrijven vallend onder Bevi, Revi, registratiebesluit en de provinciale regeling risicokaart

9.8 Gebiedsgerichte toepassing

In de visie externe veiligheid is aangegeven waar nieuwe risicovolle bedrijven zich mogen vestigen en waar niet. Dit beleid wordt hiermee overgenomen.

9.9 Doelstellingen/kaders

Met externe veiligheid wordt beoogd om deze risico's zodanig te beheersen, dat de kans op een ongeval of een ramp met dodelijke slachtoffers als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen zo minimaal mogelijk is.

Door de komst van veiligheidswetgeving is het wettelijk verplicht externe veiligheid in het bestemmingsplan te verankeren. Door in nieuwe ruimtelijke besluiten een heldere scheiding aan te brengen tussen gebieden voor kwetsbare objecten en gebieden met risicobronnen, wordt invulling gegeven aan de milieuwetgeving en is de mate van bescherming goed te herleiden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat kwetsbare objecten zich mogen vestigen binnen het grenswaardegebied van risicobronnen, zodat nieuwe saneringsituaties kunnen ontstaan.

9.10 Handhaving en prioritering

De risicovolle bedrijven in de gemeente Bladel worden ieder jaar gecontroleerd.

In de handhavingsnota is handhaving van dit thema als HOOG geprioriteerd.

10. Geluid

10.1 Algemene beschrijving

De kwaliteit van de leefomgeving wordt in belangrijke mate bepaald door geluidhinder. Onder geluidhinder wordt verstaan het vaak of soms last hebben van geluid van wegverkeer (auto’s, brommers, motoren), vliegtuigen, buren, industrie en andere bedrijven en geluid van laden/lossen en spelende kinderen. Geluidhinder is sterk persoonsgebonden en hangt samen met andere factoren dan het geluidsniveau zoals de houding tot de bron (subjectieve geluidhinder). Bovendien kan geluid(hinder) schadelijk zijn voor de gezondheid. Met behulp van een aantal dosismaten is het mogelijk geluidhinder op een meer objectieve manier vast te stellen. De dosismaat Lden (day, evening, night) wordt voorgeschreven in een EU-richtlijn voor omgevingsgeluid voor de beoordeling van het geluid van het weg- en railverkeer, de luchtvaart en de industrie. Niettemin blijft geluidhinder een subjectief begrip dat door iedereen anders beleefd kan worden.

10.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

10.2.1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer en Bouwbesluit

In deze wetten zijn regels gesteld ter bescherming van geluidsoverlast als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaart.

10.2.3. Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de blootstelling van geluidgevoelige ruimten zoals woningen, scholen, enzovoorts en aan lawaai afkomstig van verkeer en industrie.

Hierbij wordt een systematiek van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden toegepast.

Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan het bevoegd gezag tot de maximale ontheffingswaarde gemotiveerd een hogere geluidbelasting toestaan.

Met een recente wijziging van de Wet geluidhinder (juli 2012) zijn er enkele wijzigingen in de rekensystematiek toegepast. Tevens zijn voor de rijkswegen de geluidproductieplafonds in werking getreden. Dit laatste is alleen van toepassing voor de beheersing van de geluidruimte bij rijkswegen.

De geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen van particulieren) wordt in zijn algemeenheid berekend/gemeten ter hoogte van de gevel van de woning en is op hoofdlijnen als volgt te omschrijven. Volgens een bepaalde rekensystematiek wordt de geluidbelasting per periode bepaald (dag, avond- en nachtperiode).Vervolgens wordt hiervan “totale”geluidbelasting bepaald uitgedrukt in Lden

Deze normen gelden niet voor bijzondere situaties. Als er gemiddeld per etmaal hogere geluidswaarden worden gemeten dan kan er sprake zijn van onrechtmatige overlast.

10.2.4. Wetboek van strafrecht

In het wetboek van strafrecht (artikel 431) staat dat het verboden is nachtelijk burengerucht te veroorzaken. De controle op naleving van deze bepaling berust bij de politie.

.

10.2.2. Wet op de ruimtelijke ordening

In het kader van de wet dient rekening te worden gehouden met de regels en gevolgen van geluidsbelasting als gevolg van verkeer en industrie. In de WRO staat opgenomen dat onderzocht moet worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

10.2.3. Saneringsregeling wegverkeerslawaai

Deze landelijke regeling regelt de sanering van woningen die op het moment van inwerkingtreding van de wet (1 maart 1986) een hogere belasting ondervonden dan 65 dB(A). Deze woningen zijn geplaatst op de zogenaamde (landelijke) A-saneringslijst en kunnen met rijkssubsidie (akoestisch) worden gesaneerd.

10.2.4. Algemene Plaatselijke Verordening

In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Bladel (APV) en de Bouwverordening staan regels ter voorkoming van geluidhinder.

10.3 (Sub-)regionale afspraken

De uitvoering van de sanering van woningen die blootgesteld worden aan een te hoge belasting van wegverkeerslawaai geschiedt onder regie van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (later Regionale Uitvoeringsdienst of Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant) voor alle gemeenten binnen het samenwerkingsgebied met uitzondering van de gemeenten Eindhoven en Helmond. Daartoe worden gelden beschikbaar gesteld door het Rijk aan gemeenten. De uitvoering geschiedt op basis van een convenant dat door de deelnemende gemeenten is aangegaan waarbij gemeenten hun (landelijke) bijdrage in het regionale saneringsfonds storten.

De sanering geschiedt op basis van een eerder landelijk vastgestelde saneringslijst en zal afhankelijk van het beschikbare budget tussen 2020 en 2025 zijn afgerond.

10.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

10.4.1.Wet milieubeheer

Bij vergunningverlening en handhaving worden de geluidsaspecten structureel getoetst aan de wettelijke regelgeving. In het kader van de Wet milieubeheer/activiteitenbesluit wordt per situatie beoordeeld of een akoestisch onderzoek noodzakelijk is om een goed inzicht te krijgen in de geluidbelasting naar de omgeving.

 

10.4.2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet ruimtelijke ordening, Bouwbesluit

Het toetsen van of uitvoeren van akoestische onderzoeken, zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvragen omgevingsvergunningen of te wijzigen ruimtelijke onderbouwingen van bestemmingswijzigingen geschiedt door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

10.4.3. Saneringsregeling wegverkeerslawaai

In de gemeente Bladel zijn 76 woningen geplaatst op de A-lijst (saneringslijst wegverkeerslawaai), waarvan er inmiddels 32 woningen middels een saneringstraject de mogelijkheid hebben gehad om in een project gesaneerd te worden (3 woningen administratief (30 km/u), werkelijk gesaneerd dan wel geweigerd). De woningen in het project Bladel-centrum zullen naar verwachting in 2012/2013 gesaneerd gaan worden. Uitvoering geschiedt onder regie van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

Verder wordt opgemerkt dat het in voorbereiding zijnde project voor de aanleg van de randweg/reconstructie Gozelinusbocht nog beperkt van invloed kan zijn op het saneringstraject.

Voor dit project zal wel rekening gehouden moeten worden met mogelijk aanvullende gevelisolatie maatregelen die buiten het saneringsproject van ISV vallen. Dat wil zeggen dat bij een reconstructie-effect de kosten van een eventuele noodzakelijke gevelisolatie van woningen langs de nieuwe weg voor rekening van de gemeente is.

10.4.4. Wet geluidhinder

Sinds 2007 beschikt de gemeente over een interim geluidbeleid, dat overgenomen is van de provincie. Hierdoor wordt het mogelijk binnen een bandbreedte die de Wet geluidhinder biedt ontheffing te verlenen van de daarin gestelde voorkeursnormen. Daardoor is het mogelijk om onder voorwaarden toch woningbouw te realiseren met een hogere gevelbelasting dan de wettelijke voorkeursnorm. Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat de wettelijke binnenwaarde niet overschreden wordt. Dit is te realiseren door strengere eisen te stellen aan de bouw en de wijze waarop akoestische isolatie dient te worden aangebracht.

Klachten die betrekking hebben op geluidsoverlast worden getoetst aan ter zake geldende regelgeving waarbij de gemeente bevoegd gezag is.

10.4.5. Algemene Plaatselijke Verordening

Een gemeentelijk beleid voor evenementen, horeca en terrassen is in voorbereiding en wordt dit jaar verwacht.

Uit de daaraan vooraf gaande keuzenotitie heeft de gemeenteraad op 28 juni 2012 reeds zijn keuzes bepaald. Daarin zijn echter geen expliciete keuzes gemaakt omtrent het voorkomen/beperken van geluidhinder.

10.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

In de Toekomstvisie van de gemeente Bladel is bepaald dat de gemeente een leefbare en toekomstbestendige samenleving zal creëren met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen waaronder ook de vermindering van de belasting van het milieu en de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid. Hiermee wordt beoogd dat ook geluidhinder wordt teruggedrongen en voorkomen.

10.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen  

Zoals bij diverse milieuwetten het geval is, speelt ook het voorkomen van geluidhinder een belangrijke rol bij het voorbereiden of wijzigen van bestemmingsplannen. Ook ten aanzien hiervan geldt dat bij het maken van keuzes voor de ruimtelijke inrichting rekening gehouden dient te worden met de gevolgen daarvan voor de omgeving. Zo kan de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg of een nieuw bedrijventerrein de omgeving verstoren door geluidhinder. Maar andersom moet bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van nieuwe woon (gevoelige)bestemmingen ook beoordeeld worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Zo blijkt bijvoorbeeld uit jurisprudentie dat ook bij ongezoneerde wegen (30 km/u-wegen) onderzoek moet plaatsvinden of bij nieuwe plannen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gezondheid

Langdurige blootstelling aan geluidhinder kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Dit wordt ook bevestigd in het lokaal gezondheidsbeleid waarin vermeld is dat geluid een belangrijke rol speelt in de hinderbeleving van omwonenden.

Verkeer en vervoer

Bij het maken van beleid op het gebied van verkeer en vervoer wordt rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor geluidhinder. Denk hierbij aan het bepalen van de maximale snelheid, de wijze waarop het verkeer wordt ontsloten en de materialen waarvan het wegdek wordt gemaakt. Zo is asfalt bijvoorbeeld een stuk stiller dan de traditionele klinkerverharding.

10.7 Speerpunten van beleid

 

10.7.1. Er wordt een lokaal (gebiedsgericht) geluidbeleid gemaakt

Effecten: Voor de gemeente, ondernemers, projectontwikkelaars en burgers is direct duidelijk welke mogelijkheden er waar zijn maar ook welke beperkingen er gelden. Met behulp van lokaal beleid is het mogelijk geluid binnen de gemeente te beheersen en reguleren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan hierop worden geanticipeerd en zo kan een zo optimaal mogelijke kwaliteit gerealiseerd worden. Het beleid zal aanvullend op het interim geluidbeleid (zie bij 10.4) en evenementenbeleid worden afgestemd zodat een integraal inzicht ontstaat in het beleid dat de gemeente op dit gebied wil gaan vastleggen. Zie ook bij 10.8

 

10.7.2. In het nog vast te stellen evenementenbeleid (verwacht in 2013) wordt specifiek aandacht  besteed aan het beperken van geluidhinder en dient er op te worden toegezien dat geluidvoorschriften worden nageleefd, zodat geluidsoverlast wordt voorkomen of zoveel als mogelijk wordt beperkt.

Effecten: De gemeente wil evenementen binnen de gemeente graag behouden maar anderzijds ook zo min mogelijk overlast voor de burgers. Minder ad hoc inspelen op aanvragen en niet telkens het wiel uit hoeven vinden, geen willekeur en een overzicht van welke evenementen er binnen de gemeente spelen. Duidelijkheid aan welke eisen moet worden voldaan voor zowel degene die het evenement organiseert als de omwonenden. In het nog vast te stellen evenementenbeleid zou dit kunnen worden meegenomen. Belangrijk is dat bij het toestaan van evenementen ook voorwaarden worden gesteld ten aanzien van geluid en dat er ook op wordt toegezien dat die voorwaarden ook worden nageleefd.

 

10.7.3. Er wordt beleid ontwikkeld omtrent het vervangen van klinkerwegen met geluidreducerend wegdek.

Effecten: In de gemeente liggen verspreid veel klinkerwegen. Door deze te vervangen door b.v. asfalt wordt al gauw een geluidreductie gerealiseerd van ca 2 dB(A). M.a.w. het wordt stiller en de burger heeft minder last van wegverkeerslawaai. Het toepassen van stillere wegdektypes wordt toegepast bij zogenaamde invalswegen of ontsluitingswegen en alleen op het moment dat deze aan vervanging toe zijn dus bijvoorbeeld bij reconstructies (werk voor werk, geen monumentale wegen, afweging geluid en te gebruiken materialen die slecht kunnen zijn voor het milieu).

10.8 Gebiedsgerichte toepassing

Geluidbeleid is uitermate geschikt voor gebiedsgerichte toepassing. Zo kunnen in puur woongebieden andere waarden gehanteerd worden dan op industrieterreinen of natuurgebieden.

In het in 2005 vastgestelde Leefomgevingsplan voor de gemeente Bladel is reeds een gebiedsindeling gemaakt. Zie voor de totale beschrijving daarvan bijlage 2.

Met een gebiedsgericht geluidbeleid kan een geluidnorm worden vastgelegd die het best past bij het specifieke karakter en de functie van een gebied binnen de gemeente. Deze norm is de richtwaarde die de gemeente op geluidskwaliteit op langere termijn voor het gebied nastreeft maar ook de ruimte geeft om in te spelen op knelpunten op het gebied van specifiek lawaai ( b.v. industrielawaai) en omgekeerd het realiseren van een goed woon- en leefklimaat.

10.9 Doelstellingen/kaders

Hoofddoel is het vermijden, voorkomen en verminderen van de schadelijke gevolgen (hinder inbegrepen) van blootstelling aan omgevingslawaai. Uitgangspunt hierbij is dat in elk gebied die akoestische kwaliteit wordt bereikt, die past bij de functie van het gebied. Dit dient in 2014 in een afzonderlijke nota te worden vastgelegd. Hierin dienen ook de gevolgen van het nog vast te stellen evenementenbeleid te worden meegenomen.

In 2017 dienen alle woningen die geplaatst zijn op de landelijke saneringslijst wegverkeerslawaai (A-lijst) te zijn gesaneerd dan wel in de gelegenheid te zijn gesteld daaraan mee te werken.

Bij het aanleggen of renoveren van hoofd- of toegangswegen naar de kernen dienen bij voorkeur stillere wegdekken (b.v. asfalt in plaats van klinkers) te worden aangebracht. Monumentale wegen zijn hiervan uitgezonderd.

10.10 Handhaving en prioritering

Voor het controleren of de waarden die gelden of gesteld worden bij geluid kan de gemeente een beroep doen op de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB). Deze dienst beschikt over de noodzakelijke kennis en apparatuur om het niveau van het geluid zowel in gemiddelde situaties als bij piekbelastingen te kunnen meten. Deze middelen kunnen desgewenst ook plaatselijk worden ingezet bijvoorbeeld bij controles of tijdens evenementen het vooraf opgelegde geluidniveau niet wordt overschreden.

In de handhavingsnota is handhaving van dit thema als HOOG geprioriteerd daar waar het gaat om de naleving van de vergunningsvoorschriften voor inrichtingen en MIDDELHOOG voor de controle op evenementen. Bij klachten over geluidhinder wordt onmiddellijk opgetreden daar waar het een gemeentelijke bevoegdheid betreft.

11. Lucht

11.1 Algemene beschrijving

Schone lucht is een basisvoorziening, net als zuiver water en gezond eten.

Van luchtverontreiniging is sprake als de luchtkwaliteit zodanig is dat het welzijn van de mens negatief wordt beïnvloed of schade aan dieren, planten en goederen wordt toegebracht. Naast gevolgen voor mens, plant en dier tast de luchtverontreiniging ook de (historische) gebouwen aan. De voornaamste bronnen van luchtverontreiniging zijn verkeer, industriële bedrijven en de landbouw. Deze zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), koolmonoxide (CO), stikstofdioxide (NO2), ammoniak (NH3), benzeen (C6H6), lood (Pb) en fijn stof (PM10). De meeste van deze stoffen verspreiden zich op Europese schaal. Zure depositie en stikstofdepositie in Nederland zijn voor 40% respectievelijk 30% afkomstig uit het buitenland. Voor de concentratie van fijnstof geldt zelfs dat de afhankelijkheid van het buitenland nog groter is. Een grote bedreiging voor de luchtkwaliteit is de groei van het autoverkeer. In Nederland vormt verkeer de grootste bijdrage aan de totale landelijke emissie.

Een belangrijke component die de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden is geur. Dit kan veroorzaakt worden door diverse bronnen waaronder de landbouw. Vanwege de vele intensieve veehouderijen in de gemeente Bladel wordt de geurhinder die deze bedrijven veroorzaken behandeld in een afzonderlijk hoofdstuk (hoofdstuk 15).

11.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

11.2.1. Wet milieubeheer

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm).

Titel 5.2 Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincie en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • -

    er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde

  • -

    een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit

  • -

    een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging

  • -

    een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

 

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de AMvB Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Als een inrichting vergunningplichtig is, zal op grond van artikel 5.16 lid 2 van de Wet milieubeheer de luchtkwaliteit betrokken moeten worden bij de vergunningverlening (oprichten of veranderen van de inrichting).

 

11.2.2. Activiteitenbesluit wet milieubeheer

De grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer gelden voor iedereen, ook voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. Het Activiteitenbesluit houdt hier rekening mee door activiteiten daaronder te brengen en door daar waar nodig voorschriften te stellen. Overigens zullen steeds meer inrichtingen gaan vallen onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit hebben bedrijven vooraf toestemming van het bevoegd gezag nodig: de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM).

 

11.2.3. Besluit en regeling Niet in betekenende mate (NIBM)

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Per 1 augustus 2009 geldt als NIBM 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

 

11.2.4. Regeling beoordeling luchtkwaliteit

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL2007) bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. De regeling regelt daarnaast talrijke zaken rondom meten en rekenen die een uitvloeisel zijn van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit van 20 mei 2008.

 

11.2.5. Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen regelt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.

 

11.2.6. Smogregeling 2010

De Smogregeling 2010 bevat aanwijzingen - voor het geval in Nederland smog voorkomt - voor overheden, betrokken instanties en de bevolking

 

11.2.7. Europese richtlijn voor luchtkwaliteit

Sinds 2008 is een Europese richtlijn (2008/50/EG) voor luchtkwaliteit van kracht. Een belangrijke wijziging in deze richtlijn is de invoering van grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en gemiddelde stedelijke achtergrondconcentratie van PM2,5. Voor de vergunningverlening en de ruimtelijke ordening is de grenswaarde voor PM2,5 van belang. Deze gaat echter pas op 1 januari 2015 gelden en zal 25 µg/m3 zijn, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.

 

11.2.8. Bouwbesluit en Bouwverordening

In het Bouwbesluit en de Bouwverordening staan regels over het gebruik van verbrandingsinstallaties (w.o. houtkachels e.d.) en het voorkomen van overlast.

 

11.2.8.  Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR)

Het doel van de NeR is het harmoniseren van vergunningen met betrekking tot emissies naar de lucht en het verschaffen van informatie over de stand der techniek op het gebied van emissiebeperking. De NeR geeft algemene eisen aan emissieconcentraties en uitzonderingsbepalingen.

11.3 (Sub-)regionale afspraken

De aanpak van luchtkwaliteit en het opstellen van een regionale rapportage is een uitwerking van het regionale milieubeleid van Zuidoost-Brabant, dat is vastgelegd in de Regionale Meerjarenvisie Milieu (2004-2015). Het beleid op het gebied van luchtkwaliteit is gebaseerd op de wetgeving. Binnen het beleidsterrein lucht wordt al sinds 2001 samengewerkt door alle gemeenten in onze regio.

Ambities 2015 (uit Regionale Meerjarenvisie Milieu)

  • -

    De situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in de regio is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar.

  • -

    Bij het opstellen van (regionale) verkeers- en vervoersplannen tellen milieuaspecten als volwaardig onderdeel van het afwegingskader mee.

  • -

    De bestaande knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit (Wet Luchtkwaliteit 2007) zijn opgelost en ruimtelijke ontwikkelingen (met name in de buurt van drukke verkeerswegen) leiden niet tot meer knelpunten.

  • -

    Er is sprake van een integratie van de beleidsvelden milieu, volksgezondheid en ruimtelijke ordening.

 

Ieder jaar wordt er voor de regio een Regionale rapportage opgesteld van het afgelopen jaar. De jaarlijkse rapportage is een terugblik en bedoeld om een zo nauwkeurig beeld te geven van de luchtkwaliteit over het afgelopen jaar. Een belangrijk doel van de jaarlijkse rapportage is om de luchtkwaliteit in onze regio te monitoren en op basis daarvan de nationale rapportage aan het rijk en de Europese Unie op te stellen.

Voor de nationale rapportage is het belangrijk dat alle mogelijke knelpuntsituaties correct in beeld worden gebracht. Daarom is voor een aantal basisgegevens inbreng, controle en accordering door de gemeenten en provincies nodig.

Doordat er derogatie (uitstel) van grenswaarden van de EU is verleend en het NSL per 1 augustus 2009 is vastgesteld, wordt er vanaf 2010 gerapporteerd met behulp van de monitoringstool van het NSL. De monitoringstool heeft tot doel jaarlijks vast te stellen of het NSL op koers ligt en of er tijdig aan de grenswaarde wordt voldaan.

11.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

11.4.1 Wegverkeer

Uit de regionale rapportage Luchtkwaliteit over 2011 blijkt dat voor de gemeente Bladel geen overschrijdingen plaatsvinden van de wettelijke normen voor de luchtkwaliteit inzake Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ten gevolge van wegverkeer.

11.4.2 Veehouderijen

In de SRE-regio zijn een aantal gemeenten met een overschrijding van de fijnstofnorm waaronder 2 bedrijven in Bladel. Een daarvan is inmiddels gesaneerd en voor de ander loopt een procedure om dat te herstellen.

11.4.3. Bedrijven

Bij het beoordelen van aanvragen voor een omgevingsvergunning beoordeelt de gemeente in welke mate de luchtkwaliteit zal verslechteren en welke maatregelen nodig zijn om dat te voorkomen. Daarnaast toetst en controleert de gemeente of meldingen gedaan op grond van het Activiteitenbesluit voldoen aan algemene voorschriften zoals genoemd in het besluit. In bijzondere gevallen kan zij nadere eisen stellen.

11.4.4. Stookbeleid

Er is geen specifiek gemeentelijk beleid voor stankoverlast afkomstig van industrie, horeca e.d. bij het stoken.2 Op het stoken van kachels op hout wordt op dit moment actie ondernomen bijvoorbeeld in geval van klachten maar er wordt steeds meer op hout gestookt. In het nieuwe Activiteitenbesluit zijn met ingang van 1 januari 2013 ook houtkachels met een vermogen van meer dan 19 Kw opgenomen.

Om te voorkomen dat veel stankhinder en overlast vanuit bedrijven ontstaan, binnen de bebouwde kom, maar ook daarbuiten, kunnen maatwerkvoorschriften worden voorgeschreven. Daarbij zal een onderliggende beleidsnotitie de mogelijkheden aangeven, zoals het alleen toestaan van stoken van schoon, droog (max. 10%) en onbehandeld hout in een gekeurde en afsluitbare houtkachel en/of het uitblazen van de rook op 2 meter boven de hoogste daklijn in een straal van 25 meter. Bij erge overlast moet een houtkachel niet worden toegestaan.

2 Het gaat hierbij om regels voor het stoken vanuit inrichtingen. Op het stoken buiten inrichtingen gelden er regels vanuit de APV.

11.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

In de Toekomstvisie van de gemeente Bladel is vastgelegd dat de gemeente een leefbare en toekomstbestendige samenleving dient te creëren met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen waaronder ook de vermindering van de belasting van het milieu en de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid. Dit impliceert dat (duurzame) maatregelen worden genomen die tot doel hebben de kwaliteit van de lucht te verbeteren. In het Raadsprogramma is hierover niets opgenomen

11.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen

Zoals bij diverse milieuwetten het geval is, speelt ook het voorkomen van de verslechtering van de luchtkwaliteit een belangrijke rol bij het voorbereiden of wijzigen van bestemmingsplannen. Enerzijds geldt dat bij het maken van keuzes voor de ruimtelijke inrichting rekening gehouden dient te worden met de gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Zo kan de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg of een nieuw bedrijventerrein de luchtkwaliteit beïnvloeden. Anderzijds dient voorkomen te worden dat woningbouw of andere gevoelige gebouwen te dicht gebouwd worden bij bronnen die luchtvervuiling kunnen veroorzaken.

Gezondheid

Langdurige blootstelling aan vervuilde lucht kan schadelijk zijn voor de gezondheid.

In het lokaal gezondheidsbeleid is alleen een relatie gelegd met de gezondheidseffecten die het gevolg zijn van de intensieve veehouderij. Zie voor meer daarover bij het thema Geur.

Verkeer en vervoer

Bij het maken van beleid op het gebied van verkeer en vervoer wordt rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit. Denk hierbij aan het bepalen van de maximale snelheid, de wijze waarop het verkeer wordt ontsloten en het weren van luchtvervuilend verkeer in een drukke kern. De mogelijke gevolgen dienen te worden aangegeven in de ruimtelijke onderbouwingen.

Klimaatbeleid

Maatregelen die tot doel hebben het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen hebben tevens invloed op de luchtkwaliteit.

Groenbeleidsplannen

De aanwezigheid van groen heeft een gunstig effect op de kwaliteit van de lucht, zorgt voor een hogere beleving van welzijn en kan voor een geluiddempende werking zorgen.

11.7 Speerpunten van beleid

11.7.1. Bij de uitvoering van verkeer- en vervoersplannen wordt  aandacht geschonken aan de vermindering van de luchtverontreiniging (b.v. stimuleren fiets en OV, vervoersmanagement).

Effecten: Het voordeel hiervan is dat al in een vroeg stadium er voor gezorgd kan worden dat de luchtkwaliteit niet verder verslechtert. Dit geeft vaak meer mogelijkheden dan achteraf ingrijpen. Mogelijkheden daarbij zijn het beperken van snelheden en het weren van (vervuilend) verkeer uit woongebieden.

11.7.2. Het gebruik van de fiets en openbaar vervoer wordt gestimuleerd.

Effecten: Fietsen is gezond. Als we meer de fiets nemen (om b.v. boodschappen te gaan doen) dan de auto dragen we bij aan een schonere lucht en wordt bovendien energie bespaard. Dit kan gestimuleerd worden overeenkomstig de speerpunten bij Educatie en Communicatie.

 

11.7.3. Er wordt een stookbeleid gemaakt waarin regels worden gesteld over het stoken van houtkachels, haarden en open vuren.

Effecten: De overlast voor omwonenden en de vervuiling van de lucht zal verminderen.

 

11.7.4. Er wordt periodiek voorlichting gegeven hoe omgegaan moet worden met het stoken van houtkachels, openhaarden e.d.

Effecten : Door aanwijzingen te geven welke maatregelen in acht genomen moeten worden bij het stoken van houtkachels e.d. kan wellicht stankoverlast worden voorkomen of verminderd. Een frequentere en gerichtere informatie overeenkomstig de speerpunten bij Educatie en Communicatie kan bijdragen tot een betere bewustwording.

11.7.5. Er wordt in beeld gebracht waar sprake is van stankgehinderden

Effecten: Niet duidelijk is hoeveel mensen ooit of geregeld last hebben van stankoverlast en waardoor die stankoverlast veroorzaakt wordt. Bij langere periodes van overlast is er sprake is van verstoring van een goed leefklimaat. Een dergelijk onderzoek kan daar inzicht in geven en aanleiding geven daar beleid over te maken. Hierbij kan gedacht worden aan stank afkomstig van veehouderijen, industrie, verkeer, horeca enz. Dit speerpunt zal gecombineerd worden uitgevoerd met het thema “Geur”.

11.8 Gebiedsgerichte toepassing

Gebiedsgerichte aanpak past niet echt bij de opgave zoals de Wet luchtkwaliteit stelt aan gemeenten. De wet gaat ervan uit dat overal binnen de gemeente wordt voldaan aan de grenswaarden. Vanuit het NSL wordt wel een gebiedsgerichte aanpak gehanteerd. Zo is voor de Provincie Noord-Brabant het BSL (Brabants Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) opgesteld.

Indien in een gebied sprake is van meerdere overschrijdingen waarbij de overschrijdingen worden veroorzaakt door een cumulatie van de bijdragen van meerdere wegen/veehouderijen, kan een gebiedsgerichte aanpak worden gekozen. Gedachte daarbij is dat maatregelen bij meerdere wegen/veehouderijen gezamenlijk bijdragen aan het wegnemen van de overschrijdingen en het voorkomen van nieuwe overschrijdingen.

11.9 Doelstellingen/kaders

De lokale luchtkwaliteit is het speelveld tussen de veroorzakers van emissies (bronnen), de gebieden waarop deze bronnen van invloed zijn en de ontvangers van luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit is te verbeteren door maatregelen te nemen bij de bron (schoner maken van bronnen, of het beperken van de omvang ervan), het scheppen van afstand tussen bronnen en ontvangers van luchtverontreiniging.

We onderscheiden daarom de navolgende soorten van maatregelen:

  • -

    brongerichte maatregelen: schonere en minder bronnen

  • -

    ruimtelijke of zoneringsmaatregelen: afstand scheppen tussen bron en ontvanger

Daarnaast kan de gemeente de volgende instrumenten hanteren ter ondersteuning van deze maatregelen, te weten: handhaving, monitoring en communicatie.

 

Doelstelling:

De gemeente wil een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • -

    In 2014 dient te zijn voldaan aan alle ter zake van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • -

    Op toekomstige situaties inzake luchtkwaliteit dient te worden geanticipeerd door dit vanaf 2014 te borgen in het planvormingsproces van ruimtelijke en verkeersplannen;

  • -

    Het aantal plaatselijke klachten inzake luchtoverlast dient ten opzichte van 2012 te zijn afgenomen met 20%

11.10 Handhaving en prioritering

In de handhavingsnota is handhaving van dit thema als HOOG geprioriteerd daar waar het gaat om de naleving van de vergunningsvoorschriften voor inrichtingen (zoals b.v. op het goed functioneren van luchtwassers) en MIDDELHOOG bij klachten. In alle overige gevallen als HOOG.

Bij klachten over stoken dient te worden gecontroleerd of gestookt wordt conform de wet en regelgeving. Bij herhaling van overtreding kan een stookverbod worden opgelegd.

12. Afval

12.1 Algemene beschrijving

Nederland produceert elk jaar 60 miljard kilo afval. De overheid wil minder afval en het afval dat toch ontstaat zoveel mogelijk nuttig hergebruiken. Dat is de opgave voor overheden en bedrijven, maar ook voor burgers. Want vooral bij het huishoudelijk afval is nog veel te winnen. Voor gemeenten is de taakstelling gericht op huishoudens. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het op een juiste manier verzamelen, scheiden, opslaan en afvoeren van afval dat vrijkomt binnen het eigen bedrijf. Meestal zijn daarover bepalingen opgenomen in de omgevingsvergunning (activiteit milieu). De gemeente is belast met de controle op de naleving daarvan.

12.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

12.2.1. Internationale regelgeving voor afval is vooral vastgelegd in diverse Europese Richtlijnen/Regelgeving

  • -

    De Richtlijn betreffende afvalstoffen (2006/12/EG), beter bekend als de Kaderrichtlijn afvalstoffen, waarin de lidstaten onder meer wordt opgedragen een of meer plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen om de in de richtlijn vermelde doelstellingen te verwezenlijken.

  • -

    De Richtlijn betreffende gevaarlijke afvalstoffen (91/689/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG), waarin de lidstaten onder meer wordt opgedragen om, in het kader van hun algemene planning voor het beheer van afvalstoffen of los daarvan, plannen op te stellen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.

  • -

    De Richtlijn 2004/12/EG tot wijziging van de Richtlijn betreffende verpakking en verpakkingsafval (94/62/EG), waarin de lidstaten onder meer wordt opgedragen om in hun afvalbeheerplannen een speciaal hoofdstuk op te nemen over het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval.

  • -

    De Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen (99/31/EG), waarin de lidstaten onder meer wordt opgedragen een strategie te ontwikkelen voor vermindering van de naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbare afvalstoffen.

  • -

    Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA): bevat regels voor internationale afvaltransporten.

  • -

    Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural): daarin is bepaald welke afvalstoffen aangemerkt moeten worden als gevaarlijke afvalstoffen.

  • -

    Besluit inzamelen afvalstoffen (en Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen) (Bia): vanwege het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen hebben inzamelaars voor een aantal specifieke afvalstromen een inzamelvergunning nodig. Die stromen zijn aangewezen in het Bia.

 

12.2.2. Wet milieubeheer

De landelijke regelgeving voor afval(inzameling) is vastgelegd in (hoofdstuk 10 van) de Wet Milieubeheer (Wm) die op 1 maart 1993 inwerking is getreden. De Wm bevat het wettelijk kader voor het afvalbeleid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsafval en huishoudelijk afval.

 

12.2.3. Landelijk Afvalbeheerplan

In het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP-2) wordt het landelijk afvalbeleid beschreven voor de jaren 2009 t/m 2015 (met een doorkijk t/m 2021). LAP-2 bevat o.a. een aantal sectorplannen waarin het beleid uit het beleidskader nader ingevuld is naar specifieke stromen.

 

12.2.4. Afvalstoffenverordening

De gemeentelijke afvalstoffenverordening regelt het gemeentelijk afvalbeleid, zoals de wijze waarop de gemeente het afval inzamelt en de inwoners het afval moeten aanbieden. Het gemeentelijk afvalbeleid is nader uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit dat gebaseerd is op de afvalstoffenverordening. Daarin worden de diverse afvalstromen precies beschreven en zijn de regels voor het aanbieden van afval verder uitgewerkt. Verder staat er in welke bedrijven, instellingen en organisaties de verschillende afvalstromen mogen inzamelen.

 

12.2.5. Verordening afvalstoffenheffing 2012

In deze op 3 november 2011 door de Raad vastgestelde verordening zijn de tarieven opgenomen die huishouden jaarlijks moet betalen voor het aanbieden van afval bij de inzamelaar en de gemeentelijke milieustraat.

12.3 (Sub-)regionale afspraken

In 2011 is in SRE-verband gestart met het project “Materialentransitie”. Door de groeiende bevolking en toenemende welvaart raken grondstoffen uitgeput. Daarom worden steeds meer afvalstoffen gescheiden ingezameld om die vervolgens weer geschikt te maken als grondstof. In het verlengde daarvan hebben de portefeuillehouders Milieu van de SRE-gemeenten medio 2012 een manifest ondertekend waarin het streven is opgenomen naar een afvalloze samenleving in 2020. De praktische vertaling van “afvalloos” is maximaal 5% restafval in 2020.

“Materialentransitie” staat daarom op de Regionale Agenda van het SRE die de aangesloten gemeenten ondersteunt in het proces van “Materialentransitie”. Dat proces is gericht op:

  • -

    schoon produceren op gezonde bedrijfsterreinen. Denk daarbij aan het deelprogramma Cradle to Cradle Bizz (C2C Bizz), waar ook het bedrijfsleven nadrukkelijk bij betrokken wordt. De bedoeling van C2C is dat reeds in de ontwerpfase van een product wordt nagedacht over dat product in de afvalfase, zodat de verschillende componenten gemakkelijk gescheiden en eenvoudig verwerkt kunnen worden tot weer een nieuw gelijkwaardig product, bij voorkeur zonder toevoeging van extra grondstoffen;

  • -

    een duurzaam materialenbeheer wat neerkomt op het sluiten van de kringlopen door inzamelsystemen voor afval om te buigen naar retoursystemen voor herbruikbare materialen.

 

De feitelijke materialentransitie bevindt zich tussen deze twee uitersten. Als impuls voor duurzaam materialenbeheer is en wordt onder meer vanuit het SRE geïnvesteerd in afvalpilots met veelbelovende resultaten. Een nagenoeg volledige omslag van grijs afval naar herbruikbare grondstoffen is al met succes beproefd (pilot Soerendonk Afvalloos, gemak zonder grijze bak). Meer pilots zullen volgen voor de benodigde oplossingen voor elke gemeente. Ondertekening van het manifest benadrukt de wil om gezamenlijk tot resultaten te komen.

 

Daarnaast werken de Kempengemeenten Bladel, Eersel, Bergeijk, Oirschot en Reusel-De Mierden ambtelijk samen om invulling en uitvoering te geven aan het gemeentelijk milieubeleid. Zo zijn gezamenlijke aanbestedingen uitgevoerd voor de inzameling van huishoudelijk afval (rest-, gft- en plastic afval), glas en papier en de exploitatie van de milieustraten. In overleg met de inzamelaar van huishoudelijk afval wordt jaarlijks bekeken op welke wijze die inzameling geoptimaliseerd kan worden.

12.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De inwoners van de gemeente Bladel kunnen sinds 1999 hun huishoudelijk afval gescheiden aanbieden met behulp van een dubbel containersysteem (één voor groente-, fruit- en tuinafval en één voor restafval). Sinds 1 januari 2012 wordt dit afval bij elke huisaansluiting om de 2 weken opgehaald door een particulier inzamelbedrijf op basis van een volume/frequentiesysteem waardoor de kosten gedifferentieerd kunnen worden doorberekend (diftar). Tegelijkertijd kan daarbij ook het plastic verpakkingsafval worden aangeboden.

De reststoffen papier en karton, glas, textiel, incontinentiemateriaal en klein chemisch afval worden door de gemeente gescheiden ingezameld met behulp van bijzondere inzamelaars (gespecialiseerde bedrijven en charitatieve instellingen) of brengvoorzieningen (glas-, textiel- en luiercontainers).

Daarnaast kan grof huishoudelijk afval tegen betaling worden aangeboden bij de milieustraat gevestigd op het industrieterrein te Bladel. Op afroep wordt dat tegen betaling ook 1 keer per kwartaal aan huis opgehaald.

Om het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan, zijn op veel plaatsen in de openbare ruimte afvalbakken geplaatst. Die bakken worden ten minste één keer per week geleegd. Verder wordt zwerfafval zoveel mogelijk opgeruimd en er is (beperkt) toezicht op het weggooien van afval.

Tot de dagelijkse werkzaamheden van Werkvoorziening Kempenland (WVK) hoort o.a. het opruimen van zwerfafval. Daarnaast besteedt de gemeente in publicaties regelmatig aandacht aan het voorkomen en bestrijden van zwerfafval. Sinds een aantal jaren doet de gemeente ook jaarlijks mee aan de Landelijke Opschoondag van de Stichting Nederland Schoon. In dat kader zijn de afgelopen jaren diverse buurtverenigingen, scholen en andere maatschappelijke instanties actief met het opruimen van zwerfafval. Op dit moment loopt er in de kern Bladel een proef met posters waarin horecagelegenheden en supermarkten oproepen om verpakkingsmateriaal van “hun” producten niet op straat te gooien. Als de proef slaagt, worden ook ondernemers uit de andere dorpskernen benaderd om posters op te hangen.

Verder faciliteert de gemeente eventuele burgerinitiatieven om zwerfafval tegen te gaan, waarbij mogelijk ook de buurtpreventie wordt betrokken.

12.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente maakt burgers en ondernemers bewust actief te zijn op het gebied van afvalreductie (TV). Bijzonder aandacht schenken aan het bestrijden van overlast door hondenpoep en zwerfvuil in de Integrale Veiligheidsnota (RP).

12.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Gezondheid

Het is overduidelijk dat het inzamelen van afval belangrijk kan zijn voor de gezondheid. Zo kunnen (huishoudelijk) chemisch afval, willekeurig gedumpt afval en kadavers de volksgezondheid in gevaar brengen indien dat niet tijdig en op de juiste manier wordt ingezameld en verwerkt.

In het lokaal gezondheidsbeleid is hierover niets opgenomen.

Klimaatbeleid

Sommige activiteiten in de afvalbranche leiden tot CO2-uitstoot. Denk hierbij aan het gebruik van brandstoffen door de inzameling en het bewerken en verbranden van afval. Door het recyclen van gescheiden materialen te verbeteren worden emissies bij het winnen en transporteren van primaire grondstoffen verminderd en uiteindelijk CO2-uitstoot verminderd.  Bij het verbranden van afval wordt ook elektrische en warmte-energie teruggewonnen. Afval is hier een brandstof, waardoor er geen schaarse brandstoffen als kolen verstookt hoeven worden. Het afvalbeheer draagt dus bij aan een schoon milieu, door elders in de productketen uitstoot te vermijden.

De groeiende wereldbevolking en toenemende welvaart wereldwijd leiden tot een groeiende schaarste van hulpstoffen zoals metalen, water, voedsel en energie. De verkoop van afvalsoorten zoals plastics, textiel en oud papier geeft een batig saldo. Recycling van afval tot grondstof vermindert voorts de afhankelijkheid van primaire grondstoffen en is beter voor het klimaat

12.7 Speerpunten uit de keuzenotitie

12.7.1. Het continueren en deels nog verbeteren van het gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen wordt voortgezet onder andere door meer en andere (modernere) voorlichting (aansluitend op de doelgroep) en meer toezicht.

Effecten: het gevolg zal zijn dat er uiteindelijk minder afval verbrand of gestort hoeft te worden en er meer reststoffen als grondstof voor een nieuw product kunnen worden aangewend. Dit bevordert duurzaamheid en verlaagt de totale kosten voor afvalinzameling. Daardoor hoeft de burger minder te worden belast (lagere tarieven).

Daar staat tegenover dat het verlagen van het afvalaanbod de overeenkomst met de afvalverwerker mogelijk onder druk kan zetten omdat die investeringen is aangegaan om de afvalverwerking tegen een marktconform tarief te kunnen verwerken.

Ook de bijdragen voor de terugwinbare stoffen kunnen door economische ontwikkelingen onder druk komen staan.

 

12.7.2. De mogelijkheden om huishoudelijk afval op een andere wijze te gaan inzamelen b.v. “omgekeerd inzamelen” worden onderzocht.

Effecten: Omgekeerd inzamelen is een beleidsterm uit de afvalbranche. Het betreft een nieuw dienstverleningsconcept bij de inzameling van huishoudelijk afval. Waar de inzameling van huishoudelijk afval door gemeenten van oudsher is gefocust op de frequente inzameling van huishoudelijk restafval, wordt bij omgekeerd inzamelen de nadruk gelegd op de inzameling van herbruikbare grondstoffen uit het huishoudelijk afval. Door een hogere service op de waardevolle grondstoffen te bieden, goed scheidingsgedrag te belonen en een lagere service op restafval worden inwoners gestimuleerd om hun afval beter te scheiden. Restafval wordt bijzaak. Op dit moment worden de mogelijkheden onderzocht om blik en drankenkartons huis-aan-huis gescheiden in te zamelen.

 

12.7.3. Zwerfafval wordt zo snel mogelijk verwijderd.

Effecten: Bladel houdt een ‘schoon’ uiterlijk, waardoor men eerder geneigd is iets in een prullenbak te gooien. Ophoping wordt zo voorkomen.

Dit vereist echter meer inzet door de gemeente.

 

12.7.4. Initiatieven die gericht zijn op het opruimen van zwerfafval en illegale stort worden gestimuleerd en gefaciliteerd. De gemeente blijft 100% verantwoordelijk voor het onderhoud van de openbare ruimte.

Effecten: zwerfafval e.d. wordt eerder opgeruimd en het draagt bij tot sociale controle op illegale stort.

12.8 Gebiedsgerichte toepassing

(Huishoudelijk) afval wordt in de gehele gemeente op dezelfde wijze ingezameld. Er is geen aanleiding om dat gebiedsgericht te gaan uitvoeren.

12.9 Doelstellingen/kaders

In 2011 is in de gemeente Bladel in totaal (incl. aandeel milieustraat Bladel) 4.595 ton afval

(= 100%) ingezameld vanuit huishoudens. Dat is 237 kg per inwoner. Daarvan was 2.500 ton fijn en grof (on)brandbaar restafval (= 54%). Per inwoner komt dat neer op 129 kg.

Er wordt gestreefd naar maximaal 5% restafval in 2020, zijnde 12 kg per inwoner.

Dat doel moet stapsgewijs bereikt worden. Daarom zijn de volgende doelstellingen opgenomen:

Doelstelling 2013: 120 kg grof en fijn restafval per inwoner (= 50% t.o.v. 2011) en het uitvoeren van een sorteeranalyse om inzicht te krijgen welke herbruikbare afvalstromen met het restafval worden afgevoerd.

Doelstelling 2017: 60 kg grof en fijn restafval per inwoner (= 25% t.o.v. 2011)

Doelstelling 2020: 12 kg grof en fijn restafval per inwoner ( = 5% t.o.v. 201)

12.10 Handhaving en prioritering

In de handhavingsnota is handhaving van dit thema als HOOG geprioriteerd daar waar het gaat om

de controle op het zich ontdoen van afval(water) in een voorziening van afvalwater zonder vergunning. Ook controle op gevaarlijke (bedrijfs-)afvalstoffen afgeven aan een ander dan bevoegd heeft hoge prioriteit.

De controle op het strijdig storten en aanbieden van afval en vuilnis is al MIDDELHOOG gekwalificeerd.

13. Klimaat en energie

13.1 Algemene beschrijving

Klimaatverandering groeide eind jaren tachtig snel uit tot een van de belangrijkste onderwerpen van het milieubeleid. In het eerste Nationale Milieubeleidsplan (NMP) uit 1989 werd klimaatverandering één van de hoofdthema's van het milieubeleid. Onderkend werd dat met name de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd zou moeten worden om verdere veranderingen in het klimaat tegen te gaan. Daartoe werd in 1992 besloten deel te nemen aan het internationale verdrag van Rio de Janeiro en later aan het verdrag van Kyoto. Daarmee legde Nederland zich de verplichting op de uitstoot van deze gassen te reduceren.

In maart 2007 heeft de Europese Unie een akkoord bereikt over Europese klimaatdoelstellingen. Het Rijk en de VNG hebben in het Klimaatakkoord 2007-2011 afgesproken om zich gezamenlijk in te spannen om deze doelstellingen te realiseren. De rol van gemeenten is erg belangrijk bij de uitvoering van het klimaatbeleid en het streven naar een duurzame en efficiënte energievoorziening.

13.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

13.2.1. Energie Prestatie Coëfficiënt

Het beleidsterrein kenmerkt zich door beperkte wettelijke verplichtingen. Een van de wettelijke verplichtingen is de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) of – norm (EPN). De EPN is een maat voor de energieprestatie van nieuwe gebouwen, waarbij geldt: hoe lager de EPN, hoe energiezuiniger het gebouw. De EPN wordt in het Bouwbesluit gefaseerd verlaagd. Volgens de herziene Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD) moeten gebouwen vanaf eind 2020 energieneutraal worden gebouwd.

Vanaf 1 januari 2012 gelden nieuwe normen voor het bepalen van de wettelijke energieprestatie-eis voor nieuwe gebouwen. De huidige norm (de EPN) neemt maatregelen op gebiedsniveau niet mee, terwijl die wel relevant zijn om te kiezen tussen diverse warmte-opties. Vanaf 2012 moet voor het bepalen van de EPC voor nieuwe gebouwen gebruik worden gemaakt van de EPG (energieprestatienorm gebouwen) en de EMG (energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau).

13.2.2. Activiteitenbesluit Wet milieubeheer

Een andere wettelijke verplichting is omschreven in het Activiteitenbesluit (artikel 2.15) van de Wet Milieubeheer. Bedrijven met een bepaald minimum energieverbruik (50.000 kWh of 25.000 m3 aardgasequivalenten) moeten energiebesparende maatregelen treffen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. De gemeente kan hen die verplichting opleggen in de omgevingsvergunning.

Vanaf een verbruik van 200.000 kWh of 75.000 m3 aardgasequivalenten kan het bevoegd gezag het bedrijf verplichten om een energiebesparingsonderzoek uit te laten voeren. Dit kan alleen als het aannemelijk is dat niet alle bekende maatregelen uitgevoerd zijn.

13.2.3. Meerjaren afspraken energie-effciëntie

Een aantal branches met bijbehorende bedrijven heeft een convenant gesloten: de Meerjaren afspraken energie-efficiëntie (MJA-3). Bedrijven die dit convenant hebben ondertekend, hebben een inspanningsverplichting om gemiddeld 2% per jaar energie-efficiëntieverbetering te realiseren door het treffen van rendabele maatregelen (maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder) en te zorgen dat voorwaardelijke of onzekere maatregelen rendabel worden.

13.2.4. Europese doelstelling

Nederland heeft in 2007 met andere Europese landen een akkoord bereikt over Europese klimaatdoelstellingen. Nederland liep met haar ambities voor op de Europese doelstellingen in het programma “Schoon en zuinig”. Intussen zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen bijgesteld tot wat Nederland minimaal volgens de Europese afspraken dient te halen:

- 20% energiebesparing in 2020 t.o.v. 2010 (2% energiebesparing per jaar);

- 14% aandeel van duurzame energie in het energieverbruik in 2020;

- 20% minder broeikasgassen uitstoten in 2020 t.o.v. 1990.

13.2.5. Afspraken Rijk en VNG

Het Rijk en de VNG hebben in het Klimaatakkoord 2007-2011 afgesproken om zich gezamenlijk in te spannen om deze doelstellingen te realiseren. Afspraken die uit dit akkoord volgen zijn:

• Gemeenten streven naar 100% duurzaam inkopen in 2015 (dit betreft dus ook het duurzaam inkopen of bouwen van gemeentelijke gebouwen).

• Rijk en gemeenten bevorderen dat het aandeel duurzame energie in 2020 uitkomt op 20% (dit heeft dus betrekking op bijvoorbeeld zonnepanelen of duurzame warmte in het eigen gebouw of woningbouwprojecten) .

• Rijk en gemeenten willen dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal is. Woningen en gebouwen worden dan zo gebouwd dat ze zelfvoorzienend zijn in gebouwgebonden energieverbruik. Dit streven sluit aan bij de eis van de herziene Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD), dat gebouwen vanaf eind 2020 energieneutraal moeten worden

gebouwd.

13.2.6. Energierapportage

Vanaf 1 januari 2013 is het verplicht een energierapportage te voegen bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor nieuwbouw van een woningen.

13.3 (Sub-)regionale afspraken

De gemeenteraad van Bladel heeft zich op 27-3-2008 verbonden aan de Kempische Klimaatvisie en de ambitie uitgesproken om uiterlijk in 2025 energieneutraal te zijn. Dat betekent dat vanaf dat moment alle aan te wenden energie duurzaam moet zijn opgewekt door het gebruik van onuitputtelijke bronnen.

De Portefeuillehouders Milieu van het SRE hebben in 2011 het programma ‘Energietransitie in de Brainport regio’ vastgesteld. Dit programma richt zich op het herinrichten van de huidige, op fossiele brandstoffen gebaseerde energievoorziening naar een duurzame regionale energievoorziening, zodat we op een schone, betrouwbare en betaalbare wijze in onze energiebehoefte kunnen (blijven) voorzien.

Het doel van het programma is:

“In 2040 wordt de nog resterende energiebehoefte in de regio voor gebouwen, industrie, landbouw en transport verkregen uit hernieuwbare, duurzame bronnen (‘energieneutraal’).”

Begin 2010 is het “Regionaal Convenant GPR Gebouw” ondertekend door het merendeel van de SRE-gemeenten, waaronder ook de gemeente Bladel, en diverse marktpartijen in de regio. GPR Gebouw is een instrument waarmee de duurzaamheid van een gebouw wordt aangegeven. Het meet op vijf verschillende duurzaamheidsthema’s de prestatie van een gebouwontwerp. De prestatie wordt uitgedrukt in een rapportcijfer. Met de ondertekening van dit convenant spreken deelnemende partijen af GPR Gebouw te gebruiken en daarbij een ambitieniveau van een 7 voor alle vijf de thema’s te hanteren. (Het cijfer 6 komt overeen met ten minste het wettelijke niveau van het Bouwbesluit.)  

14 Bodem

14.1 Algemene beschrijving

De overheid werkt aan duurzaam gebruik van de bodem. Dat betekent dat de bodem zo wordt gebruikt dat het de mogelijkheden voor toekomstige generaties om ook in hun behoeften te blijven voorzien, niet in gevaar brengt. Ook zij moeten de bodem kunnen gebruiken voor landbouw, natuur, drinkwater en bijvoorbeeld woningbouw of energie-opslag. Belangrijk daarbij is dat de grond schoon is en blijft en dat eventuele verontreinigingen tot een aanvaardbaar niveau worden teruggedrongen. Gemeenten hebben een aanvullende taak om verdere vervuiling te voorkomen en ernstige verontreinigingen te saneren.

14.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

14.2.1. Wet bodembescherming

In de Wet bodembescherming en bijbehorende besluiten worden regels gesteld ter voorkoming van verontreiniging van grond en grondwater en het saneren van verontreinigde grond en grondwater. De gemeente ziet er op toe dat verontreiniging wordt voorkomen en dat in voorkomende gevallen tot sanering wordt besloten. In de meeste gevallen is Gedeputeerde Staten bevoegd gezag als het gaat over saneren.

14.2.2. Besluit Uniforme Saneringen

Het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) is een landelijke uniforme regeling voor eenvoudige, gelijksoortige saneringen die in korte tijd afgerond kunnen worden. Het doel van het BUS is het vereenvoudigen en versnellen van de bodemsaneringsprocedure, het verlagen van de kosten van bodemsanering en het verlagen van de uitvoeringskosten bij decentrale overheden.

14.2.3. Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 januari 2008 in werking is getreden bevat de regels voor kwaliteitsborging van de bodemwerkzaamheden (Kwalibo), en voor omgaan met bouwstoffen, grond en baggerspecie. Voor het toepassen van bouwstoffen en grond en baggerspecie op/in landbodems, is het Besluit bodemkwaliteit een half jaar later op 1 juli 2008 in werking getreden. De gemeente ziet toe op een correcte melding van het toepassen van grond. Daarnaast is de gemeente verplicht om over een bodemfunctiekaart te beschikken.

14.2.4. Circulaire Bodembescherming

Op 1 mei 2006 is de Circulaire Bodemsanering 2006 in werking getreden (Staatscourant 2006, 83, pagina 34). In de Circulaire staat de uitwerking van het saneringscriterium centraal. De Circulaire gaat ook in op de uitwerking van de saneringsdoelstelling zoals die is opgenomen in de Wet bodembescherming en de wijze waarop de ernst en spoedeisendheid van een geval van bodemverontreiniging wordt vastgesteld.

14.2.5. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorheen Bouwverordening c.q. Bouwbesluit

Bodemonderzoek is nodig bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen (voorheen bouwvergunning) De gemeente beoordeelt in het geval van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik (bijvoorbeeld ‘wonen met tuin’). Deze beoordeling noemt men de bodemtoets omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Het primaire doel van deze bodemtoets is te voorkomen dat gebouwd wordt op verontreinigde bodem. Er bestaan twee redenen om bouwen op verontreinigde bodem tegen te gaan. De verontreiniging in de bodem kan nadelige gevolgen hebben voor de (gezondheid van de) gebruikers van het bouwwerk. Ook kan de aanwezigheid van bouwwerken toekomstige saneringen van verontreinigde bodems bemoeilijken. Het onderzoeksrapport moet samen met de aanvraag omgevingsvergunning ingediend worden.

14.2.6.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onderdeel milieu en Activiteitenbesluit

Bij vestiging of wijzingen van een bedrijf moet afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten op basis van artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit of de Wabo een bodemonderzoek (indien binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten worden verricht) uiterlijk binnen drie maanden na oprichting zijn toegestuurd aan het bevoegd gezag (nulsituatie-onderzoek).

Daarnaast is het op basis van de bodembedreigende activiteiten in een aantal gevallen noodzakelijk om een beoordeling op basis van de Nederlandse richtlijn bodembescherming te doen en deze aan het bevoegde gezag voor te leggen.

14.2.7. Wet openbaarheid van bestuur en verdrag van Arhus

Het Verdrag van Århus verplicht overheden alle bodeminformatie actief te ontsluiten. Gemeenten zijn de belangrijkste beheerders van bodeminformatie en dergelijke informatie moet volgens dit verdrag direct digitaal beschikbaar te zijn. Voor een eenduidige informatievoorziening naar derden, zoals makelaars en burgers, is het voor de gemeente daarom noodzakelijk om snel een goed inzicht te hebben in de actuele bodemkwaliteit.

14.3 (Sub-)regionale afspraken

ontwikkelingen inzake opslag van radioactief-afval (in Nederland en Belgie) en winning van schaliegas. Hierover zijn afspraken gemaakt en is een overleg ingesteld.

Regionaal is aangesloten bij het SRE die in haar milieuprogramma de relevante beleidsontwikkelingen volgt en ons informeert, maar ook de ontwikkelingen op het gebied van de Rijksstructuurvisie op de ondergrond (STRONG) (aardwarmte, schaliegas, opslag radioactief afval (Opera) nauwlettend volgt.

Aandachtpunten vanuit de SRE-regio voor 2013 en verder zijn de volgende:

  • -

    structuurvisie ondergrond provincie en de bescherming van de grondwaterwingebieden;

  • -

    nieuwe regelgeving inzake gesloten Koude Warmte Opslagsystemen; gemeentelijke taak m.i.v. 1 juli 2013

  • -

    basisregistratie ondergrond;

  • -

    gemeentegrond overschrijdende grondstromen;

  • -

    invulling regionale bodemdatabank en koppeling met o.a. gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten.

14.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De gemeente toetst in voorkomende gevallen de bodemrapporten die ingediend worden bij aanvragen voor een omgevingsvergunning (milieu en/of bouwen) of bij meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit. De gemeente laat ook bodemonderzoeken uitvoeren bij grondtransacties en ruimtelijke ontwikkelingen om vooraf de kwaliteit van de bodem in beeld te hebben en te voorkomen dat er gebouwd wordt op verontreinigde grond.

Alle onderzoeksrapporten waarover de gemeente de beschikking heeft en nog krijgt, worden geregistreerd in een Bodeminformatiesysteem dat onderdeel uitmaakt van het databestand Stroomlijn. Daardoor wordt inzicht gekregen in de bodemtoestand in de gemeente en kan daarmee bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden. Ook wordt het bestand gebruikt om informatie te verstrekken aan derden.

De gemeente beschikt over een actueel Bodembeheerplan, Bodemkwaliteitskaart en Bodemfunctieklassekaart. Daarin worden regels gesteld hoe omgegaan moet worden met grondverzet en –toepassingen binnen de gemeente. Meldingen van grondtoepassingen worden hieraan getoetst.

Op 20 september 2012 heeft de Raad zich al unaniem uitgesproken tegen schaliegasboringen in de gemeente.

Op 2 februari 2012 heeft zij een motie aangenomen waarin zij zich uitspreekt geen medewerking te zullen verlenen aan de ondergrondse opslag van kernafval binnen de grenzen van de gemeente en zich tegen een mogelijke aanwijzing van de Kempenregio als opslagplaats voor radioactief kernafval zal verzetten.

14.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente creëert een leefbare en toekomstbestendige samenleving met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen waaronder ook de vermindering van de belasting van het milieu en de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid.

14.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Gezondheid

Verontreinigde grond of grondwater levert gevaar op voor de volksgezondheid. Ook langdurige blootstelling aan ernstige verontreiniging of langdurig gebruik van ernstig verontreinigd grondwater kan op den duur de gezondheid in gevaar brengen. Ook direct contact bij voormalige stortplaatsen is een risico.

In het lokale gezondheidsbeleid is daarover niets opgenomen.

Bestemmingsplannen

Bij het ontwerpen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem en het grondwater. In de planMER of ruimtelijke onderbouwing die veelal nodig is bij een bestemmingsplan wordt daar aandacht aan besteed.

Afval

Het illegaal storten van afval en in het verleden gestort afval kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de bodem en/of het grondwater.

Handhaving

Een goed handhavingsbeleid kan bijdragen aan het voorkomen of verder verspreiden van verontreinigingen, zoals bijvoorbeeld bij het toepassen van grond en grondwater en het illegaal storten van afval. In Bladel wordt daarop toegezien door het beoordelen van en controleren op meldingen grondverzet

Water

Het bepalen van de kwaliteit van de bodem of grondwater heeft gevolgen voor het beleid dat gevoerd wordt ten aanzien van water. Steeds meer water op verhard oppervlak wordt afgekoppeld van het vuilwaterriool en in de bodem geïnfiltreerd. Dat te infiltreren water moet schoon zijn. Voorkomen moet worden dat de drinkwatervoorziening bedreigd wordt door verontreinigingen. Zie verder bij het thema “water”

14.7 Speerpunten van beleid

14.7.1. Bodemgegevens die bekend zijn bij de gemeente worden toegankelijk gemaakt via internet

Effecten: voor de burger, projectontwikkelaar en ondernemer is direct inzichtelijk welke functies waar mogelijk zijn en waar sprake is van bodemverontreiniging of een eerder uitgevoerd bodemonderzoek. Dit draagt bij aan de verplichting milieu-informatie te ontsluiten en verlicht de inspanningen die nu gedaan moeten worden om deze informatie te verstrekken.

14.7.2. Er worden duidelijke keuzes gemaakt over het (toekomstig) gebruik van grond in de gemeente. 

Effecten: Met het invullen van gemeentelijk bodembeleid wordt aan de meeste, zo niet alle, aspecten van bodem invulling gegeven. De gemeente kan daarin ambities vastleggen, b.v. door te kiezen voor mogelijkheden voor actief bodembeheer of in voorkomende gevallen bodemonderzoek verplicht te stellen bij voormalige ondergrondse tanks in het kader van het Activiteitenbesluit, etc. Ook kunnen hierin keuzes gemaakt worden over opslag in de bodem of het verrichten van handelingen die schadelijk kunnen zijn voor de bodem (b.v. bij het toepassen van bodemenergiesystemen, opslag CO2 en kernafval).

14.8 Gebiedsgerichte toepassing

Gebiedsgericht beleid is uitermate van toepassing op het thema bodem. Zo kan daarin vastgelegd worden dat de kwaliteit van de bodem in woongebieden van een hoger niveau is dan in industriegebieden.

Ook bij het beleid ten aanzien van grondverzet speelt gebiedsgerichte benadering een rol.

14.9 Doelstellingen/kaders

  • -

    Het uitbreiden van de bodembeheernota en daarin meenemen de standpunten inzake warmtekoude-opslag, aardwarmte, schaliegasboringen en opslag van Hoog Radioactief Afval.

  • -

    De gemeentelijke samenhang tussen energie, water, bodem en RO bevorderen door kennis en informatie tussen verschillende medewerkers en externen uit te wisselen. De meetbare doelstelling is in 2013 en 2014 in totaal 3 bijeenkomsten houden over dit thema.

  • -

    In 2014 zijn alle gegevens inzake bodemonderzoeken openbaar en digitaal bereikbaar.

  • -

    In 2014 is er een nieuw bodembeleid waarin alle beleidsuitgangspunten inzake bodem zijn verzameld.

14.10 Handhaving en prioritering

Handhaving van dit thema is gericht op toezicht bij tanksaneringen en grondverzet en geprioriteerd als MIDDELHOOG.

15 Geur

15.1 Algemene beschrijving

Geur dringt vanuit diverse bronnen onze leefomgeving binnen. Overmatige belasting met geuren wordt vaak omschreven als stank en kan leiden tot hinder. Geurhinder is een belangrijke hinderfactor in de leefomgeving. Uit een jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving blijkt dat 7 procent van de Nederlandse bevolking in 2011 hinder ondervond van stank van wegverkeer en/of industrie. Begin jaren negentig was dat nog 23 procent. Ook andere bronnen veroorzaken hinder, zoals landbouw (9%) en open haarden en/of allesbranders (11%). Geurhinder veroorzaakt door de landbouw is tussen 1994 en 2011 ongeveer gehalveerd. Na een aanvankelijke daling naar 8 procent in 2002 is de overlast van geur van open haarden of allesbranders de laatste jaren weer terug op het niveau van 1995. Uit onderzoek van TNO blijkt dat ook rioleringen een belangrijke bron van geurhinder kunnen zijn.

 

Vanwege de impact die dit in onze gemeente heeft beperken we ons met betrekking tot dit thema tot geurhinder afkomstig van landbouwbedrijven waaronder in het bijzonder de intensieve veehouderijen. De overlast afkomstig van overige bedrijven en de overige componenten die de kwaliteit van de lucht bepalen zoals fijn stof en ultra fijn stof  enz. worden behandeld bij het thema “Lucht” (hoofdstuk 11).

15.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

15.2.1. Best Beschikbare technieken (BBT)

Het algemene uitgangspunt van het (landelijk) geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder door het toepassen van de Best Beschikbare Technieken (BBT).

In de jaren negentig werden de nu nog geldende beleidsdoelen geformuleerd:

• maximaal 12% van de Nederlandse bevolking ondervindt geurhinder door wegverkeer en industrie, waarbij landbouw onder industrie wordt gerekend;

• geen ernstige geurhinder voor de Nederlandse bevolking.

Onderdeel van het landelijk geurbeleid is dat lokale geurproblemen ook lokaal worden opgelost. De lokale overheden maken een lokale afweging en houden rekening met alle relevante belangen om tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te komen. Hiervoor gelden de volgende beleidslijnen:

- als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;

- als er wel hinder is, worden maatregelen getroffen op basis van BBT;

- voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een “bijzondere regeling” vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is een aparte wet voor de veehouderijbranche. De Wgv kan gezien worden als een “bijzondere regeling” in de vorm van een wet;

- de mate van (nieuwe) hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.

15.2.2. Wet milieubeheer (Wm)

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen. Omgevingsvergunningen dienen te voldoen aan deze regels. De gemeente kan op grond van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door de inrichting te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt

15.2.3. Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De Wet geurhinder en veehouderij is het toetsingskader bij aanvragen om een omgevingsvergunning van veehouderijen. Een individuele veehouderij moet voldoen aan wettelijke normen voor de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object (woningen en dergelijke). De Wgv biedt de gemeente de mogelijkheid om binnen een vastgelegde bandbreedte af te wijken van de wettelijke normen (geurnormen en afstanden). Dit biedt de gemeente de mogelijkheid om lokaal maatwerk leveren. Door het aanscherpen of verruimen van de geurnormen wordt het emissieplafond van de afzonderlijke veehouderijen kleiner of groter. Dit werkt door in de cumulatieve achtergrond geurbelasting op gebiedsniveau. Door scherpere geurnormen kan de achtergrondbelasting in de toekomst niet zo hoog oplopen als bij ruimere geurnormen het geval is. Met het oog op de toekomst kan de gemeente dus middels de geurnormen sturen om zo de achtergrondbelasting te beheersen tot aanvaardbare waarden voor het woon- en leefklimaat. Per gebiedstype kan worden gezocht naar passende geurnormen. Dit gebeurt door het opstellen van een geurgebiedsvisie. Hierin wordt ook het nut en de noodzaak van afwijkende normen onderbouwd. De gevonden afwijkende geurnormen worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening.

15.2.4. Bouwbesluit en Bouwverordening

In het Bouwbesluit en de Bouwverordening staan regels over het gebruik van verbrandingsinstallaties en het voorkomen van overlast.

15.2.5. Plattelandsnota gemeente Bladel

Deze nota is nog in voorbereiding. In de voorbereiding daarvan zijn inmiddels een aantal keuzes gemaakt die bepalend zijn voor de ruimtelijke inrichting van het buitengebied van de gemeente Bladel, zoals m.b.t. geur en licht.

15.3 (Sub-)regionale afspraken

De provincie streeft naar een afname van het aantal geurgehinderden maar heeft geen zeggingskracht over het gemeentelijk geurbeleid. De mate van hinder die nog acceptabel wordt geacht is een zaak van gemeentelijk beleid.

In het regionale programma Gezonde Leefomgeving wordt verwezen naar regionale onderzoeken uitgevoerd naar de relaties tussen gezondheid en geur afkomstig van intensieve veehouderijen.

De GGD voert geur- en gezondheidsonderzoek uit in de IV-gebieden . Dit 3-jarig onderzoek (looptijd 2012-2013) is van belang voor:

• het leggen van verbanden tussen geurbelasting en gezondheidsaspecten in gebieden met veel IV;

• het vinden van specifieke geur- en hinderrelaties in gebieden met hoge concentraties IV;

• het concretiseren van het advies van de Gezondheidsraad en het van het toetsingskader gezondheid en veehouderij.

Doel hiervan is de uitkomsten bruikbaar te maken als input voor het toetsingskader en voor het geurbeleid van gemeenten.

15.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

Uit de provinciale rapportage “Veehouderij: ammoniak, geur en fijnstof 2009” blijkt dat het aantal geurgehinderden in Bladel sinds 2005 met 8% is afgenomen. Er wordt verondersteld dat dit een gevolg is van het in werking treden van de Wgv

De gemeente beschikt vanaf 2008 over een Geurverordening op grond van de Wvg. Op basis daarvan gelden strengere (geur-)normen voor intensieve veehouderijen die gelegen zijn nabij de westelijke zijde van kernen Bladel en Netersel en de zuid-west-noordelijke zijde van de kern Hapert. De Geurverordening wordt gebruikt bij het beoordelen van aanvragen voor een nieuwe vergunning en bij voornemens tot het bouwen van woningen of andere geurgevoelige objecten nabij intensieve veehouderijen.

Ondanks dat de provinciale rapportage een verbetering van de geursituatie laat zien, is de laatste jaren het aantal klachten over stankhinder afkomstig van intensieve veehouderijen fors toegenomen. Ook in Reusel-De Mierden, Deurne en andere gemeenten in de SRE-regio is dit het geval. De oorzaak daarvan is nog niet gevonden. Berekeningen van de geursituatie uitgevoerd volgens de systematiek van de Wgv laten gemiddeld genomen een redelijk goed woon- en leefklimaat zien. Dat wil zeggen dat de berekende geurbelasting de klachten niet verklaart. Ook geurberekeningen met andere methoden kunnen de klachten niet verklaren. Mogelijk dat de huidige inzichten voor geur en hinder niet passen bij gebieden met veel intensieve veehouderij. Dit wordt nader onderzocht met de GGD, onder andere bij de actualisatie van de Geurverordening van de gemeente Reusel-De Mierden.

Plattelandsnota gemeente Bladel

Deze nota is onlangs vastgesteld. Daarbij zijn een aantal keuzes gemaakt die bepalend zijn voor de ruimtelijke inrichting van het buitengebied van de gemeente Bladel. Zo is er voor gekozen de huidige Geurverordening aan te scherpen en de controlefrequentie op agrarische bedrijven op te voeren. Voor het overige worden de wettelijke regels toegepast bij het beoordelen van aanvragen of meldingen bij het uitbreiden of oprichten van bedrijven.

15.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente creëert een leefbare en toekomstbestendige samenleving met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen waaronder ook de vermindering van de belasting van het milieu en de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid. Door voortschrijdend inzicht kan daarvan worden afgeweken.

15.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Gezondheid

Geur kan zorgen voor gezondheidsklachten. Vaak is dit indirect het gevolg van de als onprettig ervaren leefomgeving wat kan leiden problemen in de psychische gezondheid (stressgerelateerd). Er is in de wetenschap weinig aandacht voor het effect van geurhinder op de gezondheid. Dat blijkt ook wel uit het onlangs verschenen advies van de Gezondheidsraad. Harde normen vanwege gezondheid en geurbelasting zijn niet te onderbouwen. Wel adviseert de Gezondheidsraad de gemeenten om de geurbelasting en -hinder te verminderen.

In het lokaalgezondheidsbeleid is hierover een verwijzing opgenomen naar de relevante keuzes ten behoeve van de Plattelandsnota

Bestemmingsplannen

Bij het inrichten van bestemmingsplannen dient nieuwe geurhinder te worden voorkomen. Woningen en andere voor geurgevoelige objecten  mogen niet te dicht bij een bestaande veehouderij worden gebouwd (omgekeerde werking Wgv). Geurcontouren rond de veehouderijen zijn een goed middel om te bepalen waar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is geborgd,

Plattelandsnota

In de Plattelandsnota worden de kaders aangegeven voor de ruimtelijke inrichting van het buitengebied. Daaronder hoort ook de aanwezigheid van intensieve veehouderijen.

Economie

In de Toekomstvisie is bepaald dat er ruimte gemaakt dient te worden voor economische ontwikkeling ook in de intensieve veehouderij. Dit kan tot een spanningsveld leiden als er keuzes gemaakt moeten worden. Breder trekken: economie versus geur betreft niet alleen intensieve veehouderijen maar kan zich ook voordoen bij b. industrie en verkeer.

Handhaving (HH)

Het handhavingsbeleid is belangrijk om overlast als gevolg van geurhinder terug te dringen.

15.7 Speerpunten van beleid

15.7.1. De huidige normen in de Geurverordening voor intensieve veehouderijen van de gemeente Bladel worden aangescherpt. (conform keuze voor Plattelandsnota).

Effecten: Door de normen te verscherpen kan de ontwikkeling van de intensieve veehouderij worden gestuurd en mogelijk worden gestuit om te voorkomen dat de cumulatie van geurhinder verder toeneemt. Dit biedt geen oplossing voor de bestaande overbelaste geursituaties (individueel of cumulatief). Door aanscherpen van geurnormen is (op termijn) een geurstandstill te bereiken. De Wgv kent geen saneringsverplichting voor overbelaste situaties. Alleen bij uitbreidingen of wijzigingen van bestaande veehouderijen kan de geurbelasting enigszins stapsgewijs worden teruggedrongen door toepassing van de 50% regel van de Wgv.

15.7.2 De controlefrequentie bij agrarische bedrijven wordt opgevoerd (conform keuze voor Plattelandsnota).

Effecten: Volgens het huidige handhavingsbeleid worden intensieve veehouderijen één keer in de 5 jaar gecontroleerd of 1 keer per jaar als het om de zogenaamde IPPC bedrijven gaat (ca 24 in onze gemeente).

15.7.3. Er wordt overgegaan tot het elektronisch monitoren van het gebruik van luchtwassers bij intensieve veehouderijen (conform keuze voor Plattelandsnota).

Effecten: Luchtwassers zijn een belangrijk onderdeel om de stank afkomstig van intensieve veehouderijen te reduceren. Door het elektrisch monitoren kan op afstand worden gecontroleerd of de luchtwassers aanstaan en goed functioneren.

Deze maatregel is wettelijk verplicht vanaf 1 januari 2013 voor nieuwe luchtwassystemen. Voor bestaande systemen geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Luchtwassers moeten hiervoor worden uitgerust met een dataregistratiesysteem.

15.7.4. Er wordt in beeld gebracht waar sprake is van stankgehinderden.

Effecten: Niet duidelijk is hoeveel mensen ooit of geregeld last hebben van stankoverlast en waardoor die stankoverlast veroorzaakt wordt. Bij langere periodes van overlast is er sprake is van verstoring van een goed leefklimaat. Een dergelijk onderzoek kan daar inzicht in geven en aanleiding geven daar beleid over te maken. Hierbij kan gedacht worden aan stank afkomstig van veehouderijen, industrie, verkeer, horeca enz. Dit speerpunt zal gecombineerd worden uitgevoerd met het thema Lucht

15.8 Gebiedsgerichte toepassing

In de Geurverordening wordt een relatie gelegd met de bijbehorende gebiedsvisie. Ook zal daar waar mogelijk gebiedsgerichte toepassing vinden overeenkomstig de zoneringen in de Plattelandsnota.

15.9 Doelstellingen/kaders

Het aantal klachten dat bekend is bij de gemeente als gevolg van geurhinder zal in 2017 met 50% zijn teruggedrongen ten opzichte van het peiljaar 2012.

15.10 Handhaving en prioritering

Het meten van geur afkomstig van veehouderijen met behulp van apparatuur is niet mogelijk. Bij klachten over deze vorm van hinder wordt ter plaatse gecontroleerd of het bedrijf in werking is overeenkomstig de vergunningsvoorschriften.

In het lokaal Handhavingsbeleid worden inrichtingen gecontroleerd op de naleving van de vergunningsvoorschriften met de prioritering HOOG.

16. (Afval)water

16.1 Algemene beschrijving

Het wereldklimaat verandert en het Nederlandse klimaat verandert mee. De toename van de concentratie van broeikasgassen versterkt het broeikaseffect, waardoor het op aarde steeds warmer wordt. De gevolgen van klimaatverandering zijn onder andere stijging van de zeespiegel. In Nederland heeft dat verstrekkende gevolgen voor de waterhuishouding.

 

Water speelt daarnaast een rol in ons dagelijkse leven. Veilig en gezond water zijn randvoorwaarden; uit de kraan moet schoon drinkwater stromen, ons grondwater moet van goede kwaliteit zijn en ons afvalwater moet snel en efficiënt worden afgevoerd en gezuiverd. En hoe minder afvalwater hoe beter. Ook levert het (oppervlakte-)water een sfeervolle bijdrage aan ons landschap. Voor natuurontwikkeling is water vaak een belangrijke voorwaarde.

 

Daarom is van belang het (afval)waterbeheer integraal vorm te geven. Integraal (afval)waterbeheer bekijkt het water als een systeem. Het heeft als doel het beheer van de waterhoeveelheden en -systemen, de waterkwaliteit en het leven in en rond het water beter op elkaar af te stemmen.

16.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

16.2.1. Waterwet.

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen bijvoorbeeld het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

16.2.2. Wet milieubeheer.

In beginsel vallen alle milieuaspecten onder de Wet milieubeheer (Wm). De Wm treedt echter terug als een andere wet bepaalde milieuaspecten regelt, zoals bijvoorbeeld het geval is met de Waterwet, die het overgrote deel van de watergerelateerde milieuaspecten regelt. De Waterwet ziet met name toe op het watersysteem terwijl de Wm de waterketen regelt. Lozingen in rioolstelsels vallen bijvoorbeeld onder de Wm, alsmede de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater (art.10.33) en de daaraan gekoppelde verplichting tot het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

16.2.3. Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen en zegt ook dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast wordt de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb geregeld worden.

16.2.4. Diverse uitvoeringsbesluiten

Met de vernieuwing van de afvalwaterregelgeving van begin 2008 worden de uitvoeringsbesluiten (AMvB's) geordend naar de doelgroep en niet meer naar compartiment waar de lozing plaatsvindt. De nieuwe besluiten vanaf 1-1-2008 zijn dan ook gebaseerd op de verschillende relevante wetten, namelijk de Wet milieubeheer, de Waterwet, de Wet bodembescherming en de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

16.2.5. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regelt de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is de geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. De Wabo regelt de procedures voor onder andere de vergunningverlening van het aspect milieu. Ook bij bouwen komt water regelmatig om de hoek kijken (gebruik duurzame niet uitloogbare bouwmaterialen, e.d.).

16.2.6. De Grondwet

De Grondwet (artikel 133) vereist voor de waterschappen een aparte zgn. organieke wet, de Waterschapswet.

16.2.7. Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is erop gericht op Europees niveau de kwaliteit van watersystemen te verbeteren, onder meer door lozingen te reduceren. Verder is het de bedoeling het duurzame gebruik van water te bevorderen en de verontreiniging van grondwater aanzienlijk te verminderen. Naast een verbetering van de waterkwaliteit is het streven de Europese waterwetgeving te harmoniseren, uiterlijk in 2015.

16.2.8. Waterschapswet verordeningen

Waterschappen kunnen op grond van de Waterschapswet verordeningen uitvaardigen met daarin gebods- en verbodsbepalingen. Het gaat dan om zaken zoals de regulering van het onderhoud en beheer van waterlopen. De 'keur' is hiervan een voorbeeld. De keur is een verordening van het waterschap en handelt vooral over zaken als inrichting, beheer en onderhoud van waterkeringen en waterlopen, afrasteringen en het dempen of graven van sloten.

16.2.9. Watertoets (Bro)

In het besluit op de ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om de watertoets te doorlopen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de ontwikkeling van allerlei ruimtelijke plannen en besluiten, zoals streek-, structuur- en bestemmingsplannen, maar ook kleine uitbreidingen, reconstructieplannen en tracébesluiten moeten de (hemel)water, grond- en oppervlaktewateraspecten meegenomen worden. De situatie van het water mag door de ruimtelijke ingreep in ieder geval niet verslechteren (standstillbeginsel). Kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren moeten zoveel mogelijk worden benut.

16.2.10. Diversen: Drinkwaterwet, Drinkwaterbesluit, Zwemwater, Regeling legionellapreventie, Provinciale verordening (grondwaterbeschermingsgebieden) e.d.

Er zijn nog andere wetten en regelingen inzake water van toepassing. Daarbij kan gedacht worden aan voorschriften voor natte koeltorens (legionella), aan de voorschriften voor werkzaamheden in het grondwaterbeschermingsgebied Vessem, enz.

16.3 (Sub-)regionale afspraken

Op het gebied van rioleringsbeheer werken de Kempengemeenten intensief samen. De afgelopen jaren zijn twee rapportages opgesteld waarin samenwerking- en besparingskansen zijn gesignaleerd. Deze kansen worden de komende periode uitgewerkt. In 2013 wordt het kolkenreinigen en de invulling van het Waterloket gezamenlijk uitgewerkt. Tevens wordt de organisatie van het rioleringsbeheer onderzocht. Lopende samenwerkingsonderwerpen met de Kempengemeenten zijn databeheer (SSC) en periodieke afstemming en kennisuitwisseling.

Met omliggende gemeenten in de regio is het reinigen en inspecteren van de vrijverval riolering gezamenlijk aanbesteed om kosten te besparen door schaalvergroting.

Met het Waterschap De Dommel zijn diverse afspraken gemaakt, ondermeer op het gebied van de watertoets, het hydrologisch neutraal ontwikkelen, het meten&monitoren aan de riolering maar ook op het gebied van de inzameling van afvalwater en de aanbieding daarvan op de RWZI.

In regionaal verband is water geen prioritair thema.

16.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De gemeente Bladel heeft haar beleid omtrent afval-, hemel- en grondwater omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) 2010-2014. Het beleid ten aanzien van oppervlaktewater is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Bladel 2000-2015. Onderstaand is de huidige situatie van de deelaspecten kort toegelicht.

16.4.1. Afvalwater

De gemeente beschikt over circa 115 km vuilwaterriolering, 76 km persleiding, 24 rioolgemalen en 172 drukrioleringsunits. Sinds 2005 zijn alle panden in de gemeente aangesloten op riolering of een gelijkwaardige voorziening. Door de uitgevoerde milieumaatregelen voldoet het rioolstelsel aan de waterkwaliteitsnormen.

Incidenteel wordt bij de gemeente wateroverlast/hinder vanuit de riolering gemeld. De gemeente onderzoekt deze meldingen en treft waar nodig maatregelen.

16.4.2. Hemelwater

Vanuit het oogpunt van duurzaam waterbeheer streeft de gemeente naar een scheiding van schone en vuile waterstromen. Nieuwe uitbreidingsgebieden worden hierdoor standaard voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Ook bij rioolvervangingen wordt ‘afkoppelen’ nagestreefd. De visie over de omgang met hemelwaterstromen heeft de gemeente vastgelegd in het ‘Blauwe Aderplan’. In totaliteit beheert de gemeente 34km hemelwaterriolering.

16.4.3. Grondwater

Vanuit haar grondwaterzorgplicht is de gemeente Bladel aanspreekpunt voor grondwatervraagstukken. De gemeente is niet verantwoordelijk voor optredende grondwaterstanden omdat deze worden beïnvloed door oppervlaktewaterpeilen en natuurlijke omstandigheden. Om inzicht te verkrijgen in de optredende grondwaterstanden en oplossingsmaatregelen te kunnen bepalen bij eventuele knelpunten beschikt de gemeente over een grondwatermeetnet, bestaande uit 47 peilbuizen. De grondwatergegevens dienen tevens ter onderbouwing van bouw- en infrastructurele projecten.

16.4.4. Oppervlaktewater

De gemeente Bladel valt grotendeels binnen het stroomgebied van de Beerze, die destijds door het Rijk is aangewezen als Robuuste Ecologische Verbindingszone. Inmiddels is de oorspronkelijke opgave die daaruit voortvloeide in smaller verband aangepakt in de gebiedsopgave “de levende Beerze”. In overleg met Waterschap de Dommel heeft de gemeente maatregelen en doelen gesteld voor het handhaven en/of het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit. Hiervoor heeft de gemeente maatregelen getroffen om de vuiluitworp van de riolering te reduceren. Het waterschap voert o.a. beekherstelmaatregelen uit.

16.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente creëert een leefbare en toekomstbestendige samenleving met duurzame oplossingen voor o.a. gedegen gebiedsinrichting, vermindering van de belasting van het milieu en verbetering van de milieukwaliteit (TV).

16.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met kansen voor water en het voorkomen van waterhuishoudkundige knelpunten door middel van het watertoetsproces (zie paragraaf 16,2,9). Dit is een afstemmingsoverleg tussen de initiatiefnemer, waterschap en gemeente.

Gezondheid

Het op een verantwoorde manier omgaan met (afval)water is belangrijk om de volksgezondheid niet in gevaar te brengen. Ook het voorkomen van groei van Legionella is een gezondheidsaspect. In het lokaal gezondheidsbeleid is hierover niets opgenomen.

Woningbouw

Bij het maken van woningbouwplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen daarvan voor het afvalwater (opvang en infiltratie van hemelwater, gebruik van hemelwater, toepassing van niet uitlogende bouwmaterialen, enz.). In de planologische fase worden hier in het watertoetsproces afspraken over gemaakt tussen de initiatiefnemer, waterschap en gemeente.

Verkeer en vervoer

Bij het beleid inzake verkeer en vervoer dient rekening te worden gehouden met de gevolgen daarvan voor afstromend hemelwater, water op de weg, afvalwater, rioleringen, waterkunstwerken, enzovoorts.

Plattelandsnota

In de Plattelandsnota is de richting bepaald voor het inrichten van het buitengebied waarbij ook water een thema is. Denk hierbij aan ecologie en herstel van de natte natuur.

Bodembeleid

In het bodembeleid kunnen eisen gesteld worden inzake de kwaliteit van de grond en of het grondwater onder andere bij het lozen van vervuild grondwater op de riolering. Dit is lokaal nog niet geregeld maar kan in het aanvullende bodembeleid worden meegenomen.

Toerisme en recreatie

Water kan ook een rol spelen in de beleving van mensen of ingezet worden als recreatief element.

16.7 Speerpunten van beleid

 

16.7.1. Er wordt een Waterloket opgericht

Effecten: In de media en op internet is veel algemene informatie over water beschikbaar. De gemeente Bladel informeert periodiek en tijdens (afkoppel)projecten haar burgers over lokale wateronderwerpen. Bij de gemeentebalie kunnen burgers en bedrijven bovendien terecht voor watergerelateerde vergunningen en klachten/meldingen.

Om de informatievoorziening over water verder te stroomlijnen en te optimaliseren, stellen wij voor om een Waterloket op te richten. Dit is een onderdeel van de externe gemeentelijke website met o.a.:

  • -

    Online meldpunt: burgers en bedrijven kunnen hier online klachten/hinder/overlast melden, waarna deze door de verantwoordelijke ambtenaar opgepakt worden.

  • -

    Vergunningenloket: aanvraagformulieren en instructies voor de rioolaansluitverordening, watervergunning en evt. keurvergunning kunnen hier gedownload worden.

  • -

    Algemene informatie over water: bijvoorbeeld over afkoppelen, duurzame bouwmaterialen, (chemische) onkruidbestrijding, uitgevoerde en geplande maatregelen en het bedrijfsmatig beregenen met grondwater, hergebruik van water en grijswatercircuits, duurzame daken, waterbesparende apparatuur, zuinige afwasmachines, kanoroutes, enz.

  • -

    Projectgerichte communicatie: ter ondersteuning van informatiebijeenkomsten kan op het Waterloket specifieke informatie voor betrokkenen worden geplaatst, bijvoorbeeld over uitvoeringsperiode, stimuleringsmaatregelen, enz.

 

Het Waterloket verbetert de betrokkenheid van burgers en bedrijven bij het (afval)watersysteem en kan daardoor bijdragen aan een verbetering van de waterkwaliteit en kwantiteit. Door het stroomlijnen van informatie(vragen) ontlast het tevens de ambtelijke dienst.

 

In 2014 wordt een nieuw GRP opgesteld waarin het waterbeleid wordt opgenomen.

 

16.7.2. De belevingswaarde watervoorzieningen wordt vergroot

Effecten: Bouw- en infrastructurele projecten leiden dikwijls tot een omvorming van onverhard naar verhard oppervlak en daardoor een versnelde afvoer van hemelwater. Om er voor te zorgen dat dit niet tot afvoerproblemen in het oppervlaktewater leidt, eist het waterschap compenserende waterbergingsvoorzieningen. De gemeente Bladel ondersteunt dit principe. In de praktijk betekent dit vaak dat een lokale of centrale (Blauwe Ader) waterberging wordt gerealiseerd.

Deze waterbergingsvoorzieningen bieden kansen om de belevingswaarde van de omgeving te verhogen. Door de voorziening niet uitsluitend in te richten conform de (technische) bergingseisen, maar landschappelijk of recreatief in te kleden ontstaat een meerwaarde voor de omgeving. Deze extra inrichtingswensen vergen echter extra budget.

 

16.7.3. Het (afval)watersysteem wordt gemeten en gemonitord

Effecten: In samenwerking met Waterschap de Dommel is de gemeente Bladel gestart met het monitoren van de gemengde riooloverstorten. Hierdoor ontstaat inzicht in de belasting van het oppervlaktewater met riooloverstortwater.

Om meer inzicht te verkrijgen in het (afval)watersysteem zijn aanvullende meetpunten noodzakelijk. Door deze extra meetpunten kan het functioneren van het systeem beoordeeld worden, bijvoorbeeld:

  • -

    of (theoretisch) berekende water-op-straatproblemen in de praktijk ook daadwerkelijk optreden;

  • -

    voorgestelde verbeteringsmaatregelen ook in de praktijk effectief zullen zijn.

  • -

    geen ongewenste (afval)waterstromen op het rioolstelsel aangesloten zijn.

 

De extra monitoring leidt tot een efficiëntere afweging en ontwerp van uitvoeringsmaatregelen en een kwaliteitsverbetering van het (afval)watersysteem maar kan ook een financiële besparing betekenen.

(Dit traject wordt separaat met MBP uitgewerkt en gefinancierd)

16.8 Gebiedsgerichte toepassing

Gebiedsgericht beleid is uitermate van toepassing op het thema water. Zo kan daarin vastgelegd worden dat de hoogte van de grondwaterstand in woongebieden van een lager niveau mag zijn dan bij industriegebieden. Op basis van uitkomsten van het meten en monitoren kan worden aangegeven op welke plekken/gebieden infiltratie nodig is, of waar extra afkoppeling gewenst is.

16.9 Doelstellingen/kaders

 

  • -

    Optimaal beheer stedelijk afvalwater. Riolering is in orde. Gebreken worden hersteld, klachten worden snel onderzocht. De vuiluitworp van de riolering naar het afvalwater wordt gemeten en vervuilers worden opgespoord.

  • -

    Optimale behandeling hemelwater. Bij nieuwe aansluitingen worden hemel/ en afvalwaterstromen gescheiden afgevoerd (niet aangekoppeld). Bij rioolvervangingen in bestaande gebieden worden afkoppelkansen benut.

  • -

    De gemeente heeft een zorgplicht om grondwatervraagstukken binnen de gemeente te coördineren. Om inzicht te verkrijgen in het verloop van de grondwaterstanden heeft de gemeente een grondwatermeetnet opgericht. Via milieuwetgeving wordt een negatieve beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit voorkomen.

  • -

    Hoge kwaliteit gemeentelijk oppervlaktewater. Het watersysteem wordt periodiek onderhouden om de afvoercapaciteit te waarborgen. Daar waar mogelijk worden de visuele en natuurwaarden verbeterd. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt gemeten en vervuilers worden opgespoord.

16.10 Handhaving en prioritering

Activiteiten en uitvoeringsmaatregelen die een effect hebben op de waterhuishouding moeten voldoen aan wetten en regels op het gebied van milieu en water (paragraaf 16.2). Indien handelingen plaatsvinden die hiermee strijdig zijn, dan treden gemeente, waterschap en/of provincie handhavend op.

In het lokaal handhavingsbeleid is het thema Water als HOOG geprioriteerd. De gemeente controleert op het ontdoen van (afval)water in voorziening afvalwater zonder vergunning.

17. atuur en ecologie

17.1 Algemene beschrijving

Ecologie refereert aan de wisselwerking tussen planten en dieren en hun omgeving. Biodiversiteit gaat over de verscheidenheid van flora en fauna in een bepaald gebied.

De variatie aan levensvormen, biodiversiteit, die samen ecosystemen vormen zijn het natuurlijk kapitaal van onze maatschappij. Biodiversiteit levert grondstoffen, medicijnen en voedsel, het reguleert de water- en luchtkwaliteit, beschermt ons tegen natuurrampen en biedt ons mogelijkheden voor rust, recreatie en educatie. Concreet, een groene woon-, werk- en (be)leefomgeving heeft een positieve werking op de mens en kent financiële voordelen.

De biodiversiteit op aarde gaat sterk achteruit, en de mens (door bijvoorbeeld overbevissing, ontbossing, vervuiling en klimaatverandering) is de oorzaak.

Gemeenten en hun inwoners kunnen een doorslaggevende rol spelen in de bescherming en versterking van de biodiversiteit in het bebouwde gebied en de overgangszone naar het platteland. Eenvoudige aanpassingen kunnen al een forse winst voor biodiversiteit opleveren

17.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

17.2.1. Flora- en Faunawet

Indien in een gebied beschermde soorten voorkomen, is toetsing aan de Flora- en Faunawet verplicht en mogelijk een ontheffing voor het overtreden van de verbodsbepalingen ex artikel 75. Hierin kan het bevoegd gezag eisen stellen aan de uitvoering in de zin van compensatie. De Flora- en faunatoets is tegenwoordig gekoppeld aan het WABO-vergunningverleningstraject (omgevingsvergunning).

Voor de algemene soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de ontheffingsaanvraag voor de Flora- en faunawet. Dit betekent echter niet dat de zorgplicht voor deze soorten niet meer geldt.

17.2.2. Europese richtlijnen en Natura 2000

Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Als concrete richtlijnen worden genoemd de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet 1998 en o.a. vertaald in Natura 2000, een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen.

17.2.3. Monumentenwet 1988 en Verordening op de archeologische monumentenzorg

Gemeenten hebben vanuit de Monumentenwet 1988 de Verordening op de archeologische monumentenzorg (Monumentenverordening) en de Monumentencommissie als belangrijke instrumenten voor de bescherming van erfgoed. Per 1-1-2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorie - dus ook de ‘groene’ cultuurhistorische landschapelementen - te betrekken bij nieuwe ruimtelijke plannen.

17.2.4. Natuurbeschermingswet.

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa. De provincie is verantwoordelijk voor de vergunningen die in het kader van die wet worden verleend. Initiatieven, zowel ruimtelijk als milieutechnisch, moeten getoetst worden op het effect dat zij kunnen hebben op de instandhoudingdoelstellingen van nabijgelegen N2000-gebieden, bijvoorbeeld Kempenland-West. In gemeente Bladel zal het met name gaan om activiteiten die zorgen voor een (extra) stikstofbelasting.

De Natuurbeschermingswet biedt provincies de mogelijkheid tot het aanwijzen van ‘beschermde landschapsgezichten’. Een gemeente kan hiervoor een advies uitbrengen. Hier is tot nu toe landelijk nog geen gebruik van gemaakt.

17.2.5. Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De EHS is weer een onderdeel van het Europese netwerk van natuurgebieden, Natura 2000. Het Rijk heeft in 2011 aangegeven de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid regionaal te willen beleggen (herijking natuurbeleid). Ook heeft het kabinet fors bezuinigd op het budget voor natuurontwikkeling. Dit heeft direct effect op de provinciale budgetten voor de ecologische hoofdstructuur. Momenteel is niet duidelijk hoe het nieuwe (provinciale) beleid precies zal uitwerken. Vooralsnog is de bestaande planologische bescherming van toepassing (nee tenzij; compensatiebeginsel).

17.2.6 Boswet en APV

De kap van bomen is niet altijd wenselijk. Denk aan monumentale bomen of karakteristieke laanbeplanting. De Algemene Plaatselijke Verordening, de Boswet en soms ook het bestemmingsplan stellen eisen en beperkingen aan het kappen van waardevolle bomen.

17.3 (Sub-)regionale afspraken

Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden hebben met uitvoerder Bosgroep Zuid-Nederland een bos- en natuurvisie voor hun gezamenlijke 4.500 hectare bos en natuurgebied. De Kempen Bos- en natuurvisie 2012-2017 biedt nieuwe alternatieven voor beheerstrategieën en natuurontwikkeling.

17.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De gemeente voert haar wettelijk opgelegde taken uit en werkt met een “Groenvisie Groen tot in de kern(en)” 2009-2024 en een beheerplan voor het openbaar groen. Verder voert zij het Stimuleringskader groene en blauwe diensten (Stika) uit op grond waarvan particulieren subsidie kunnen krijgen voor de aanleg en onderhoud van landschapselementen (buiten de EHS).

De gemeente beschikt over een verordening om de aanleg en onderhoud van groen te stimuleren waarbij het overigens op dit moment nog ontbreekt aan financiële middelen.

De gemeente heeft ook een Landschaps Beleids Plan (LBP ‘Natuurlijk van nature 2009 - 2024’ ) vastgesteld waarin de visie omschreven wordt van landschappelijke ontwikkelingen en ter uitvoering daarvan een Landschaps Ontwikkelings Plan (LOP), waarin voorbeelden worden genoemd van concrete projecten.

Verder beschikt de gemeente sinds kort over een beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie ((Beleidsvisie 2011 – 2015) en een actuele archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Een inventarisatie van monumentaal groen is in voorbereiding.

De gemeente heeft ook het convenant Countdown 2010 ondertekend en daarmee de ambitie uitgesproken zich in te zetten voor het verbeteren van de biodiversiteit in haar gemeente.

17.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

Bij nieuwe ontwikkelingen stemt de gemeente de aspecten groen (beplanting), blauw (water), rood (bebouwing) en grijs (wegen) goed op elkaar af. Bij nieuwe bebouwing wordt het verlies aan groen binnen de gemeente gecompenseerd. Biodiversiteit wordt bevorderd door de keuze van bepaalde plantmaterialen, onderhoud en bewustwording bij bewoners en ondernemers (TV).

17.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen

Groen is belangrijk voor onze omgeving. In het ruimtelijk beleid moet vooral aandacht zijn voor de kwaliteit van het groen. Vooral de strategische aanleg van groen, en niet zozeer de aanleg van extra groen, is van invloed op de mate waarin gebruikers de (omgeving van) infrastructuur als aantrekkelijk ervaren. Daarnaast spelen aspecten als zichtbaarheid en uitstraling een rol. Ook een goed ontwerp van gebouwen en gebieden en de aankleding van gebieden zijn van belang voor een hogere waardering van de snelwegomgeving.

Waterbeheer

In het beleid en toetsing ten aanzien van waterbeheer en -kwaliteit dient rekening te worden gehouden met de gevolgen daarvan ten aanzien van groen in relatie tot de functies die daaraan dienen te worden toegekend. Immers, door in een vroegtijdig stadium rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen water, biodiversiteit en klimaat worden vaak wederzijdse voordelen bereikt.

Landschapsbeleid

Het spreekt voor zicht dat groen een belangrijk onderdeel is van het landschapsbeleid.

Gezondheid

Zoals reeds hiervoor vermeld is groen belangrijk voor onze gezondheid en draagt het onder andere bij tot het verminderen van stress en CO2-belasting in onze omgeving. In het lokaal gezondheidsbeleid is hierover niets vermeld.

Recreatie en toerisme

Groen is belangrijk voor de beleving door recreanten en toeristen en kan bijdragen tot intensiever gebruik maar ook waardering.

Plattelandsnota

Ook in de Plattelandsnota worden uitgangspunten neergelegd die betrekking hebben op groenelementen.

17.7 Speerpunten van beleid

17.7.1 De gemeente legt zelf nieuwe landschapselementen aan op gemeentegronden die niet in gebruik zijn gegeven aan derden  (conform keuze voor Plattelandsnota.

Effecten: Door toename van gebiedskenmerkende landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bossages wordt het landschap verfraaid en de biodiversiteit versterkt.

17.7.2. Gemeentelijke pachtgronden worden rechtstreeks ingezet voor landschapsverfraaiing en vrijkomende pachtgronden worden, daar waar dit een toegevoegde waarde heeft, ingezet voor de aanleg van nieuwe natuur en biologisch beheer  (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Door toename van bijzondere landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bossages wordt het landschap verfraaid en de biodiversiteit versterkt

17.7.3. De gemeente faciliteert projecten voor natuurontwikkeling die door derden worden opgezet (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Door toename van bijzondere landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bossages wordt het landschap verfraaid en de biodiversiteit versterkt

17.7.4. De gemeente realiseert zelf projecten en betaalt deze uit de bestemmingsreserve kwaliteitsverbetering buitengebied (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Door toename van bijzondere landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bossages wordt het landschap verfraaid en de biodiversiteit versterkt.

 

17.7.5. Het realiseren van droge en natte ecologische verbindingszones krijgt prioriteit (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Door toename van bijzondere landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bossages wordt het landschap verfraaid en de biodiversiteit versterkt.

 

17.7.6. De gemeente doet alleen zaken met bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Hiermee krijgt de gemeente een sturingselement om duurzaamheid te promoten.

17.7.7. De gemeente reserveert een perceel landbouwgrond grenzend aan een natuurgebied, waarop compensatie plaatsvindt van groen dat binnen de bebouwde kom verdwijnt (conform keuze voor Plattelandsnota)

Effecten: Het vrijhouden van reservegrond biedt kansen voor het behoud van de hoeveelheid groen in de gemeente.

17.7.8. De gemeente initieert en faciliteert particuliere initiatieven ter behoud en verbetering van de verscheidenheid in planten en dieren en hun leefgebied in de gemeente Bladel

Effecten: Particulieren zullen eerder genegen zijn hieraan hun bijdrage te leveren. Mogelijk ook dat zij hun krachten gaan bundelen en in een soort werkgroep (burgerparticipatie b.v. een B-team = Biodiversiteitsteam) gaan werken aan het verbeteren van de biodiversiteit in de gemeente Bladel. Dit draagt bij aan het streven naar bewustwording en promotie van dit onderdeel in onze gemeente.

17.8 Gebiedsgerichte toepassing

Natuur en ecologie behoeft een gebiedsgerichte aanpak. Alleen dan is een ecosysteem in staat goed te functioneren. Het heeft een waarde in alle gebieden van de gemeente. Dit is terug te zien in ondermeer de gebiedsgerichte aanpak van Stimuleringskader groen- en blauwe diensten, groenbeleidsplan en landschapsbeleidsplan en de planologische doorwerking in bestemmingsplannen.

17.9 Doelstellingen/kaders

Voor dit thema worden de volgende doelen gesteld:

  • -

    De gemeente behoudt en ontwikkelt de biodiversiteit in haar gemeente.

  • -

    De gemeente bevordert de bewustwording inzake natuur en ecologie bij haar inwoners door actief daarover te communiceren.

  • -

    De gemeente streeft naar minimaal één B-team in haar gemeente in 2014.

17.10 Handhaving en prioritering

De handhavingstaken op dit gebied kunnen divers zijn. Daar waar het illegale kap betreft, instandhouding van houtwallen, illegale stort enz. is dit geprioriteerd als HOOG.

18 Licht

18.1 Algemene beschrijving

Mensen ervaren kunstlicht vanuit bijvoorbeeld sportvelden, kassen (assimilatieverlichting) en bedrijventerreinen soms als hinderlijk. Ook andere lichtbronnen (o.a. wegverlichting en lichtreclame) die direct of indirect zichtbaar zijn vanuit woningen kunnen als hinderlijk worden ervaren. Ook kunstlichtbronnen die zichtbaar zijn nabij of vanuit een natuurgebied kunnen door mensen als hinderlijk worden ervaren.

Nachtelijk kunstlicht kan ook het gedrag van dieren beïnvloeden. Naast eventuele aanpassingen van de levenscyclus, kan er ook sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking die worden veroorzaakt door kunstlichtbronnen. Deze effecten kunnen leiden tot uitputting en sterfte. Ook kan kunstlicht als een barrière werken bij migrerende dieren. De verschillende negatieve effecten van kunstlicht hebben niet alleen een individueel effect, maar kunnen ook een negatieve invloed hebben op de instandhoudingdoelstellingen van specifieke soorten.

18.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

18.2.1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning.

18.2.2. Uitvoeringsregelingen

In plaats van een omgevingsvergunning kan ook één van de Algemene Maatregelen van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer) zoals hierboven omschreven. Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege verschillende milieuaspecten (onder andere lichthinder) geregeld zijn.

De strekking van de voorschriften is als volgt:

  • -

    lichthinder wordt voorkomen en als dat echt niet mogelijk is wordt het tot een aanvaardbaar niveau beperkt

  • -

    de verlichting van gebouwen en van open terrein(en) van de inrichting, inclusief de verlichting ten behoeve van reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen

  • -

    gedurende een specifiek tijdspad is de verlichting uit of niet-zichtbaar (bijvoorbeeld bij assimilatiebelichting en verlichting bij sportvelden e.d.)

Deze algemene regels gelden naast wat geregeld is in een bestemmingsplan.

 

In het Barim (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ook wel het Activiteitenbesluit genoemd) is alleen een zorgplicht opgenomen voor bedrijven. Die houdt in dat nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk voorkomen danwel beperkt moeten worden tot een aanvaardbaar niveau. Concrete grenswaarden worden in het Barim niet genoemd. Op de website van Infomil wordt aangegeven dat aangesloten kan worden bij de “Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde. In deze richtlijnen zijn afhankelijk van de omgeving streefwaarden opgenomen voor de verlichtingssterkte en lichtsterkte. Aan deze streefwaarden kan worden getoetst.

18.2.3. Natuurbeschermingswet 1988

Naast de omgevingsvergunningplicht op grond van de Wabo is er mogelijk ook nog een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Zeer kort samengevat is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig als van een activiteit significant negatieve gevolgen worden verwacht. Als beide vergunningplichten gelden voor één project, dan moet de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 worden gekoppeld aan de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet 1998 moet in dat geval een verklaring van geen bedenkingen afgeven die wordt opgenomen in de omgevingsvergunning. In deze situatie mag de activiteit niet zonder omgevingsvergunning met ingevoegde verklaring van geen bedenkingen worden uitgevoerd.

18.2.4. Nota natuur, bos en landshap

In de Nota natuur, bos en landschap geeft de Rijksoverheid het belang aan van het aspect licht voor mens en natuur.

18.2.5. Provinciaal Milieuplan 2012 – 2015

In het Provinciaal Milieuplan 2012 – 2015 van de provincie Noord-Brabant wordt aandacht geschonken aan het terugdringen van lichthinder in natuur en stiltegebieden.

18.2.6. Bestemmingsplannen,

De toelichting van het bestemmingsplan bevat een paragraaf over de wijze waarop in de juridische regeling is omgegaan met het aspect licht. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening. Er vindt, uitzonderingen daargelaten, geen directe vertaling plaats naar het aspect licht in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en voorschriften). Wel moet in de planvorming rekening worden gehouden met het aspect licht in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van het bestemmingsplan is terug te vinden wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de functie die wordt toegestaan in relatie tot licht(hinder).

18.2.7. Bouwbesluit en Bouwverordening

In de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bouwbesluit en de Bouwverordening staan regels over het voorkomen van overlast als gevolg van lichthinder.

18.3 (Sub-)regionale afspraken

In de Regionale Meerjarenvisie Milieu is voor lichthinder de volgende ambitie opgenomen:

De mogelijkheden ten aanzien van het behoud en herstel van donkere gebieden zijn inzichtelijk.

18.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

De gemeente Bladel kent geen specifiek beleid met betrekking tot licht(hinder). Wel is afgesproken om bestaande openbare verlichting langs wegen en gebouwen daar waar mogelijk te gaan uitrusten met zogenaamde dimmers. In nieuwe projecten wordt gekozen voor het aanbrengen van LED-verlichting, die veel duurzamer is.

18.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente creëert een leefbare en toekomstbestendige samenleving met duurzame oplossingen voor bouwen en wonen waaronder ook de vermindering van de belasting van het milieu en de verbetering van de milieukwaliteit en –veiligheid.

18.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Bestemmingsplannen

Bij het maken van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de effecten daarvan op licht en andersom.

Plattelandsnota

In de Plattelandsnota zijn diverse uitgangspunten opgenomen voor de ruimtelijke inrichting in het buitengebied voor het onderdeel licht. Deze zijn opgenomen bij speerpunten 18.7.1 en 18.7.2.

Landschapsbeleid

In het landschapsbeleid wordt rekening gehouden met het bewust creëren van donkerte in natuurgebieden.

Verkeer en vervoer

Bij het maken van beleid ten aanzien van verkeer en vervoer kan rekening gehouden worden met overmatige verlichting langs wegen en openbare terreinen.

Sportbeleid

In het sportbeleid kan rekening worden gehouden met het instralen en gebruik van lichtmasten op sportterreinen. Dat is overigens in onze gemeente tot op heden niet gebeurd.

Gezondheid

Langdurige blootstelling aan licht kan het algemeen welzijn verstoren en daarmee de gezondheid in gevaar brengen.

In het lokale gezondheidsbeleid wordt verwezen naar de keuzes die gemaakt zijn voor de Plattelandsnota

Flora- en Faunabeleid

Overmatig lichtgebruik zal de biodiversiteit verstoren. Dieren planten zullen anders reageren dan in een natuurlijke omgeving.

Klimaatbeleid

Met het terugdringen van overmatige verlichting wordt energie bespaard.

18.7 Speerpunten van beleid

18.7.1. Lichthinder door bedrijven en bij burgerwoningen verbieden tussen 23.00 uur en 06.00 uur (conform keuze Plattelandsnota)

Effecten: Hiermee kan worden bereikt dat lichthinder in de omgeving wordt teruggedrongen en het energieverbruik afneemt. Bezien moet worden of dit geregeld kan worden in de plaatselijke APV.

18.7.2. Er wordt toegezien op het naleven van de wettelijke verplichting lichthinder door sportparken tussen 23.00 uur en 07.00 uur te voorkomen. (conform keuze Plattelandsnota)

Effecten: Hiermee kan worden bereikt dat het lichthinder in de omgeving wordt teruggedrongen en het energieverbruik afneemt.

18.7.3. Er wordt een beleid voor openbare verlichting opgesteld.

Effecten: Met het opstellen van een beleidsplan heeft de gemeente de mogelijkheid de openbare verlichting aan te passen aan de huidige inzichten inzake duurzaamheid en klimaatbeleid.

18.7.4. Burgers en ondernemers worden geïnformeerd en gestimuleerd lichthinder en overmatig lichtgebruik terug te dringen

Effecten: Dit kan bijdragen aan het terugdringen van overmatig lichtgebruik. Mogelijkheden om dit te bevorderen kan via het thema Educatie en Communicatie en acties zoals Nacht van de Nacht.

18.8 Gebiedsgerichte toepassing

Hoewel lichthinder overal kan plaatsvinden is het beperken daarvan vooral geschikt in natuurgebieden, langs industrieterreinen en wegen buiten de bebouwde kom.

18.9 Doelstellingen/kaders

 Meetbare doelen:

  • -

    aantal klachten van burgers over lichthinder wordt jaarlijks geregistreerd;

  • -

    in 2013 wordt een beleid voor openbare verlichting opgesteld.

18.10 Handhaving en prioritering

Gecontroleerd wordt op de naleving van de vergunningsvoorschriften of algemene regels die van toepassing zijn en is geprioriteerd als HOOG.

19 Educatie en communicatie

19.1 Algemene beschrijving

De hier aan de orde zijnde educatie (vaak afgekort tot NME) betreft alle vormen van - systematische en planmatige – leeractiviteiten met betrekking tot natuur, ecologie, milieu, landschap en duurzaamheid. Vaak met als achterliggende gedachte dat bekendheid hiermee en kennis hiervan zal leiden tot meer betrokkenheid, respect, natuur- en milieuvriendelijk handelen en daarmee tot duurzaamheid en leefbaarheid van de samenleving. Educatie en communicatie is dan ook bij uitstek een goed middel om het milieubesef in de gemeente te promoten.

19.2 Wettelijke regelgeving/taken/verplichtingen

19.2.1. De gemeente heeft geen verplichtingen op het gebied van natuur- en milieueducatie.

19.2.2. Verdrag van Aarhus

Op het gebied van communicatie is iedere overheid verplicht de eigen milieu-informatie uit eigen beweging geordend aan burgers te ontsluiten via openbare telecommunicatienetwerken (verdrag van Aarhus). Dit geldt voor alle milieu-informatie die vanaf 14 februari 2003 is geproduceerd. Wettelijke verplichtingen ten aanzien van aantallen te ontsluiten documenten met deadlines zijn er niet. Zo spreekt de Aarhus-richtlijn alleen van het 'geleidelijk beschikbaar komen' van lijsten met documenten. Overheden hebben enkel een inspanningsverplichting.

19.2.3. Webrichtlijnen

Sinds juni 2006 zijn de webrichtlijnen voor websites van de Rijksoverheid verplicht. Sinds 31 december 2010 moeten alle overheidswebsites, ook die van gemeentes, provincies en waterschappen, voldoen aan de webrichtlijnen. Dit is afgesproken in het Nationaal Uitvoeringsprogramma Dienstverlening en e-overheid. De webrichtlijnen zijn beschreven op http://www.webrichtlijnen.nl/.

Zie ook: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/digitale-overheid/toegankelijke-overheidswebsites.

19.2.4. Cookiewetgeving

Vanaf 5 juni 2012 dient iedere website die bezoekersgedrag meet en gegevens daarover vastlegt in bijvoorbeeld cookies (en dat zijn vrijwel alle websites) zich te houden aan de nieuwe cookiewetgeving. De cookiewetgeving valt onder de telecommunicatiewet. De wet wil de internetter beschermen tegen online volgen en analyse van zijn surfgedrag. Kort gezegd houdt deze wetgeving twee verplichtingen in:

1e. Informeren: de gebruiker dient geïnformeerd te worden over de cookies;

2e. Toestemming: de gebruiker dient toestemming te verlenen voor het gebruik van de cookies.

19.3 (Sub-)regionale afspraken

In de Regionale Meerjarenvisie Milieu 2004-2015 is de  ambitie opgenomen dat milieucommunicatie en natuur- en milieueducatie bijdragen aan bewustwording, draagvlakvergroting en gedragsverandering bij de doelgroepen van het milieubeleid.

Na een stimuleringsregeling voor gratis uitleen van projectkoffers, is bij het onderwijs onderzoek gedaan naar hun wensen op het gebied van natuur- en milieueducatie. Hieruit kwamen de volgende behoeften naar voren: ze willen digitaal op de hoogte worden gehouden, het aanbod moet gebundeld zijn, de wens voor doe-activiteiten en het lesmateriaal moet digitaal te gebruiken zijn. Op basis van deze informatie is het idee ontstaan een community te ontwikkelen. Na overleg met beroepskrachten is vervolgens de website www.hetnatuurstation.nl ontwikkeld, die in februari 2012 is gelanceerd. De website is gerealiseerd door middel van regionale gelden en het educatieve aanbod op het gebied van natuur, milieu, techniek, erfgoed en gezondheid in de regio Zuidoost-Brabant is hier online te vinden. Voor de doelgroepen basisonderwijs, BSO/kinderdagverblijf/peuterspeelzaal en voortgezet onderwijs zijn specifieke educatieve activiteiten, voornamelijk doe-activiteiten, aanwezig. Door middel van gerichte mailings en acties worden de activiteiten onder de aandacht gebracht bij de doelgroepen. De website wordt goed bezocht, ruim 2000 bezoekers hebben in 2012 een bezoek gebracht aan het Natuurstation.

19.4 Huidige situatie in de gemeente Bladel

Bij de gemeente Bladel is een NME-uitleenpunt aanwezig ten behoeve van de onderwijsinstellingen in de vijf Kempengemeenten. Onderwijsinstellingen kunnen hier projectkoffers lenen ten behoeve van natuur- en milieueducatie. Een aantal voorbeelden zijn de koffers “waterleven”, “papier maken” en “koolwitjes in de klas”. De milieuwachter geeft voorlichting aan scholen (zowel basisonderwijs als voortgezet onderwijs) op het gebied van natuur en milieu (onder andere op het gebied van zwerfafval). Hierbij betrekt de milieuwachter ook ondernemers binnen het grondgebied van de gemeente Bladel teneinde bij te dragen aan een beter natuur en milieu (preventie).

Tot 2012 is de uitleen van de projectkoffers door middel van regionale gelden gratis geweest voor het onderwijs.

De projectkoffers werden aan het uitleenpunt in Bladel uitgeleend door het Natuur- en Milieucentrum Helmond (NMCH) van de gemeente Helmond. Het NMCH gaat sinds begin 2012 verder onder de naam Stichting Duurzaam Helmond. De stichting is op dit moment in oprichting en richt haar werkzaamheden op de doelgroepen in de gemeente Helmond. De reserveringen liepen tot voor kort nog via de Stichting Duurzaam Helmond. Inmiddels zijn de projectkoffers door de gemeente Bladel overgenomen en zal het NME uitleenpunt in 2013 volledig bij de gemeente Bladel komen te liggen. Er zal worden onderzocht of de uitleen elders kan worden ondergebracht, bijvoorbeeld bij het nog op te zetten B-team. Het educatief aanbod van het uitleenpunt Bladel is te vinden op de website www.hetnatuurstation.nl.

Naast de communicatie via de website van de gemeente vindt communicatie naar de doelgroepen plaats door middel van de inzet van andere communicatiekanalen zoals de gemeentelijke pagina in het huis-aan-huisblad, dorpsbijeenkomsten, folders etc.

19.5 Relatie met de Toekomstvisie en het Raadsprogramma

De gemeente maakt burgers en ondernemers bewust actief te zijn op het gebied van energiebesparing, afvalreductie en klimaatbeheersing (TV).

De gemeente wordt volledig deelnemer van de benchmark-onderzoeken van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (www.waarstaatjegemeente.nl) (RP).

19.6 Raakvlakken met andere beleidsvelden

Op zich heeft dit thema raakvlakken met alle beleidsthema’s van de gemeente. De reden waarom educatie en communicatie plaatsvindt is juist om uit te leggen waarom het betreffende milieuthema aandacht dient te krijgen en daarvoor draagvlak te creëren. Het draagt ook bij aan het bewustwordingsproces.

19.7 Speerpunten van beleid

19.7.1. Er wordt meer aandacht geschonken aan de uitvoering van het Verdrag van Aarhus door o.a. de digitale informatievoorziening via de website uit te breiden.

Effecten: burgers krijgen meer inzicht in wat de gemeente doet. Niet op elke ad hoc vraag hoeft te worden gereageerd. Een verwijzing naar de website volstaat.

 

19.7.2. De mogelijkheden naar een NME-centrum in de gemeente Bladel worden onderzocht

Effecten: De gemeente Bladel wil op een modernere en efficiëntere manier natuur en milieu educatie aanbieden, die minder versnipperd is. De rol die de gemeente daarbij inneemt ligt op het gebied van regisseren en voorwaarden scheppen. De gemeente brengt personen en instellingen bij elkaar om activiteiten te verrichten op het gebied van natuur en – milieueducatie en regelt soms zelf activiteiten, zoals we dat nu ook al doen in de voorlichtende sfeer.

De gemeente Bladel wil Natuur- en milieueducatie (NME) op een effectieve manier als beleidsinstrument inzetten voor het behalen van haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Natuur- en milieueducatie is immers een instrument om bij inwoners de waardering en verantwoordelijkheid voor natuur en milieu in het dagelijks leven structureel te vergroten. Ook vanuit financieel oogpunt is het verstandig om zogenaamde coalities aan te gaan die zich gezamenlijk in gaan zetten voor natuur en milieu. Samenwerking biedt vele voordelen:

  • -

    nieuwe partners met nieuwe inzichten kunnen bij de totstandkoming van educatief materiaal een kwalitatieve impuls geven

  • -

    door samen op te trekken kunnen doublures in het aanbod worden beperkt, waardoor efficiënter met budgetten omgegaan kan worden

  • -

    door minder doublures zal er een grotere diversiteit ontstaan in het aanbod van educatief materiaal

  • -

    door samenwerking kan het bereik van NME vergroot worden

De betrokkenheid van de gemeente zorgt ervoor dat het aansluit bij lokaal beleid. Ook hier geldt het motto preventie voor repressie.

19.7.3. Er wordt periodiek aandacht geschonken aan onderdelen van milieubeleid en uitvoering daarvan in de voor de gemeente bekende media

Effecten : Om een grotere doelgroep te kunnen informeren is blijvende informatieverstrekking noodzakelijk. Burgers en ondernemers blijven daardoor meer betrokken bij de voortgang van milieuzaken zoals b.v. de gevolgen van het gescheiden inzamelen en zullen daardoor gestimuleerd worden de inspanningen met meer overtuiging door te zetten.

19.8 Gebiedsgerichte toepassing

Gezien de veelzijdigheid van dit onderdeel is gebiedsgerichte benadering niet aan de orde.

19.9 Doelstellingen/kaders

  • -

    In 2015 zijn partijen samengebracht die een rol (willen gaan) spelen in natuur en – milieueducatie. De partijen komen uit verschillende hoeken zoals het onderwijs, kinderopvang, burgerinitiatieven, stichtingen, verenigingen, bedrijven en vrijwilligersorganisaties. Het netwerk zorgt zelf voor de organisatie en activiteiten. De rol van de gemeente bestaat uit het scheppen van voorwaarden, waar nodig regisseren, en uit het afstemmen van activiteiten bij het lokaal milieu – en klimaatbeleid. De centrale coördinatie vindt plaats vanuit een bestaande locatie of vanuit een netwerk.

  • -

    Voorlichting en kennisuitwisseling energiebesparing bij bedrijven. Op de gemeentelijke website is al een ondernemersloket ingericht. Het thema duurzaamheid wordt daarin in 2013 opgenomen.

19.10 Handhaving en prioritering

Handhaving is niet aan de orde. Met dit thema wordt beoogd om begrip en draagvlak te creëren voor het milieubeleid. Overigens is in het nieuwe handhavingsbeleid daar ook op ingestoken door meer pro-actief te gaan handhaven.

Begripsbepalingen

A-lijst

Landelijke register waarin alle woningen zijn geregistreerd die in aanmerking komen voor sanering van geluidhinder in de woning

AMVB

Algemene Maatregel van Bestuur

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

BBT

Best Beschikbare Technieken

Bevb

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Bevi

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Bia

Besluit inzameling afvalstoffen

BIS

Bodeminformatiesysteem

BOA

Bijzonder Opsporings Ambtenaar

BRZO

Besluit risico’s zware ongevallen

BSL

Brabants Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

B-team 

Biodiversiteits-team

Btev

Besluit transportroutes Externe Veiligheid

CO

Koolstofoxide

CO2

Koolstofdioxide of koolzuurgas

cRnvgs

circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

EG

Europese richtlijn

EHS

Ecologische Hoofd Structuur natuurgebieden

EPC/EPN

Energie Prestatie Coëfficiënt/Norm

EU

Europese Unie

Eural

Europese afvalstoffenlijst

EV

Externe veiligheid. Betreft de veiligheid in verband met het vervoer, opslag en productie van gevaarlijke stoffen

EVOA

Europese verordening voor het overbrengen van afval

GGD

Geneeskundige en Gezondheids Dienst

vGRP

(verbreed) Gemeentelijk Riolerings Plan

IPPC

Integrated Pollution Prevention and Control

KRW

Europese Kaderrichtlijn Water

KW

Kilowatt

LAP

Landelijk Afvalstoffen Beheerplan

LBP

(gemeentelijk) Landschappelijk BeleidsPlan

LED

Light Emitting Diode. Moderne vorm van verlichting

Lden

De maat voor geluid volgens Europese regelgeving

LOP

(gemeentelijk) Landschaps Ontwikkelings Plan

LPG

Liquefied Petroleum Gas

MBP

Milieu Beleidsplan

Ministerie I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Ministerie V&J

Ministerie van Veiligheid en Justitie

MJA

Meerjaren Afspraken Energie

MJV

Milieujaarverslag

MOLO-B

Bestuurlijk Milieu Overleg Lagere Overheden

MUP

Milieu Uitvoerings Programma

NeR

Nederlandse Emissie Richtlijn lucht

NH3

Ammoniak

NIBM

Niet in betekende mate. Betreft een landelijke regeling inzake luchtveront- reiniging

NMCH

Natuur- en Milieucentrum Helmond

NME

Natuur en Milieu-Educatie

NO2

Stikstofdioxide

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

OBM

Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets

ODZOB

Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant

OM

Openbaar Ministerie

OV

Openbaar vervoer

Pb

Lood

N2000

Natura 2000

PM10

Deeltjes fijn stof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer

PM2,5

Deeltjes fijn stof met een aerodynamische diameter kleiner dan 2,5 micrometer

RBL

Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit

Revb

Regeling externe veiligheid buisleidingen

Revi

Regeling externe veiligheid inrichtingen

RO

Ruimtelijke Ordening

RP

Raadsprogramma 2010 – 2014

RRZO

Regeling Risico Zware Ongevallen

RWZI

Riool Water Zuiverings Installatie

SLOK

Stimuleringsregeling Lokale Klimaatinitiatieven

SO2

Zwaveldioxide

SRE

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Stika

Stimuleringskader groene en blauwe diensten

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek

TV

Toekomstvisie Leven in de gemeente Bladel 2030

Wabo

Wat algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

Wet bodembescherming

WED

Wet op de economische delicten

Wgv

Wet geurhinder en veehouderij

Wm

Wet milieubeheer

WRO

Wet ruimtelijke ordening

WVK

Werkvoorziening Kempenland

WKO

Warmte en Koude Opslag

Bijlage 1

Overzicht risicovolle bedrijven in de gemeente Bladel

In Bladel zijn in 2012 de volgende 12 risicovolle bedrijven geregistreerd in het RIS.

50 Bladel Opslag gevaarlijke stoffen

Naam bedrijf

Adres

Plaats

Activiteit

Camping De Achterste Hoef

Troprijt 10

Bladel

Opslag propaan/HBO

Gulf Tankstation ’t Goor

De Vroent 4

Bladel

Opslag benzine/diesel/LPG

Gulf Tankstation De Beerze

De Vroent 1

Bladel

Opslag benzine/diesel/LPG

Esso Tankstation De Viersprong

Oude Provincialeweg 84

Hapert

Opslag benzine/diesel/LPG

Recreatiecentrum Vennenbos

Schouwberg 7

Bladel

Opslag propaan

BP Tankstation

Bleijenhoek 79

Bladel

Opslag benzine/diesel/LPG

Eurovet Animal Health

Handelsweg 25

Bladel

Opslag gevaarlijke stoffen

Houthandel gooskens

Breestraat 23a

Hoogeloon

Opslag LPG

Arugas

Ambachtsweg 5a

Bladel

Opslag gevaarlijke stoffen

Pluimveebedrijf Lamers

Dalem 40

Haperrt

Opslag propaan

Boomkwekerij de leest

Den Houw 11

Hapert

Opslag propaan

Diffutherm

Smaragdweg 50

Bladel

Opslag gevaarlijke stoffen

Bijlage 2

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gebiedstypen binnen de gemeente Bladel. Per gebiedstype is een algemene beschrijving opgenomen.

Tabel: Gebiedstypen

Gebiedstype

Omschrijving

Centrum

De nadruk ligt op commerciële, publieke en culturele functies, die sterk zijn vermengd met wonen. Er is sprake van een hoge gebruiksintensiteit (veel verkeer, mensen, bedrijvigheid en een hoge bebouwingsdichtheid. Er is veel verharding maar er is ook ruimte voor parkjes en dergelijke.

Intensief wonen/werken

De hoofdfunctie van dit gebied is wonen en/of werken. De gebruiksintensiteit is iets lager dan bij centrum maar toch altijd behoorlijk, vooral overdag en ’s avonds. De bebouwingsdichtheid is gemiddeld tot hoog met een behoorlijk aantal gestapelde woningen. Het gebied is over het algemeen versteend.

Extensief wonen

De hoofdfunctie voor dit gebied is wonen. Als er al bedrijvigheid voorkomt is het kleinschalig en met beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is voor de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, waarbij de nadruk ligt op het begin van de morgen en het eind van de middag. De bebouwingsdichtheid is matig en de woningen zijn veelal grondgebonden. De wijken zijn ruim opgezet en bevatten veel groen.

Industrie

In dit gebied is sprake van zware bedrijvigheid of industrie. De gebruiksintensiteit is van vroeg in de ochtend tot laat in de avond hoog. Er is sprake van veel personen- en goederenvervoer en doorgaans veel verharding.

Extensief werken

In dit gebiedstype zijn de bedrijven gevestigd met een lagere milieubelasting en beperkter van omvang. Beperkte menging met (bedrijfs-)woningen is mogelijk. Bij gebruiksintensiteit ligt de nadruk op overdag en ’s avonds. De dichtheid is wisselend. Naast verharding is er ook ruimte voor groen.

Natuur (buitengebied)

Gedeelte van het buitengebied bestaande uit natuurgebieden en gebieden met bijzonder landschappelijke waarden, zoals vastgelegd in bestemmingsplan Buitengebied en de Plattelandsnota.

Gemengd

Deel van het buitengebied waarin allerlei activiteiten voorkomen zoals vastgelegd in de Plattelandsnota.

Invloedsfeer Natuur

Zone van 250 m rondom natuurgebieden waarbinnen activiteiten van invloed kunnen zijn op het natuurgebied zoals vastgelegd in de Plattelandsnota.

Invloedssfeer veehouderijen

Geurzones rondom intensieve veehouderijen die bepaald worden door het aantal en soort dieren die daarin gehouden worden.

Invloedssfeer kernen

Zone van 250 meter rondom bestaande woonkernen zoals vastgelegd in de Plattelandsnota (voormalig extensiveringsgebied wonen).

Invloedssfeer bedrijventerreinen

Zone van 250 meter rondom industrieterreinen, zoals vastgelegd in de Plattelandsnota.