Regeling vervallen per 03-10-2013

Beleidsregels toepassing art. 13b Opiumwet (Damoclesbeleid gemeente Bladel)

Geldend van 08-02-2003 t/m 02-10-2013

Intitulé

Beleidsregels toepassing art. 13b Opiumwet (Damoclesbeleid gemeente Bladel)

1 Algemeen

1.1 Inleiding

Om illegale drugspanden aan te pakken zijn in achtereenvolgens 1997, 1999 en 2002 drie wetten in werking getreden, die daartoe zeer concrete en hanteerbare mogelijkheden bieden. Het betreft de Wet Victoria, de Wet Damocles en de Wet Victor.

De Wet Victoria [voetnoot 1] heeft betrekking op de bevoegdheid van de burgemeester tot ontruiming en sluiting van een woning en een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf bij (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde door drugsgebruikers en drugshandelaren op basis van artikel 174a van de Gemeentewet.

De Wet Damocles [voetnoot 2] heeft betrekking op de bevoegdheid van de burgemeester tot het sluiten van een voor het publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorend erf in geval van verkoop, aflevering of verstrekking van verdovende middelen (zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet) dan wel de aanwezigheid daarvan.

De Wet Victor tenslotte heeft betrekking op vervolgmaatregelen na sluiting van een woning, woonkeet, woonwagen of ander gebouw op grond van artikel 174a van de Gemeentewet (dan wel een verordening op basis van artikel 174 Gemeentewet) of op grond van artikel 13b van de Opiumwet. [voetnoot 3]

Op grond van de Wet Victor is het college van burgemeester en wethouders onder meer bevoegd om aanwijzingen te geven aan eigenaar of gebruiker om het gebouw weer op redelijke wijze voor bewoning of gebruik geschikt te maken (bevoegdheid opgenomen in artikel 16a van de Woningwet).

Mocht er ondanks de aanwijzingsbevoegdheid geen uitzicht zijn op duurzaam herstel van de openbare orde rond het betreffende gebouw, dan is het college van burgemeester en wethouders als uiterste redmiddel bevoegd tot onteigening over te gaan (bevoegdheid opgenomen in artikel 77, eerste lid, sub 6 van de Onteigeningswet). Daarnaast wordt de burgemeester verplicht om een besluit tot sluiting, dat is gegrond op artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op artikel 13b van de Opiumwet, zo spoedig mogelijk in te schrijven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (Kadaster).

Van deze drie wetten is alleen de Wet Victoria uitgewerkt in een gemeentelijk beleidsstuk, namelijk de “Notitie aanpak drugspanden” van februari 2000 van de burgemeester van Bladel. Hierin zijn beleidsregels opgenomen, die aangeven hoe de burgemeester optreedt in geval van verstoring van de openbare orde gerelateerd aan een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of bijbehorend erf, indien uit schriftelijke bewijsstukken blijkt dat er handel in verdovende middelen (zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet) plaatsvindt.

Door de wijziging van de Opiumwet op grond van de Wet Damocles heeft de burgemeester de bevoegdheid gekregen om bestuursdwang toe te passen, indien in coffeeshops, cafés of andere voor publiek toegankelijke lokalen soft- en/of harddrugs worden verhandeld. Tijdens de behandeling van de nota “Het Nederlandse Drugbeleid; continuïteit en verandering[voetnoot 4]” in de Tweede Kamer gaf de regering aan, dat zij voornemens was om een wettelijke bestuursdwangbevoegdheid in te voeren. Het strafrechtelijke handhavinginstrumentarium van de Opiumwet bleek namelijk onvoldoende toegesneden op de handhaving van lokaal coffeeshopbeleid.

In deze beleidsnota wordt vastgelegd hoe de burgemeester van de gemeente Bladel zal omgaan met de bevoegdheid als genoemd in de Wet Damocles (artikel 13b Opiumwet). Deze beleidsnota is na vaststelling en bekendmaking op te vatten als een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het in een beleidsregel vastleggen van de wijze waarop het bestuursorgaan zal omgaan met haar discretionaire bevoegdheid heeft een aantal voordelen. Het belangrijkste rechtsgevolg van het vaststellen van een beleidsregel is de zelfbinding van het bestuursorgaan aan diens eigen beleidsregel [voetnoot 5]. Voorts kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragsregel voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel [voetnoot 6]. Ten slotte dient een beleidsregel de rechtszekerheid van burgers, immers het gedrag van het bestuursorgaan - in dit geval de burgemeester - wordt transparant.

Voor de onderhavige beleidsnota is de aanvulling van de Wet Victor eigenlijk alleen van belang, voor zover het betreft de inschrijving door de burgemeester van het besluit tot sluiting in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (Kadaster).

1.2 Bestaand beleid

In de vergadering van 26 februari 1998 heeft de gemeenteraad besloten:

  • 1.

    in te stemmen met de vaststelling van een nuloptiebeleid met betrekking tot de vestiging van coffeeshops in de gemeente;

  • 2.

    dit nuloptiebeleid inhoudelijk te funderen op de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de notitie Coffeeshopbeleid Politie Afdeling de Kempen, vastgesteld in het driehoeksoverleg van 3 oktober 1997;

  • 3.

    deze beleidsuitgangspunten vast te stellen alsmede te beschouwen als beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

De beleidsuitgangspunten die in de vergadering van het Regionaal College van 18 juni 1997 zijn vastgesteld, luiden inhoudelijk als volgt:

  • -

    voor de regio Brabant Zuid-Oost wordt een restrictief beleid met betrekking tot coffeeshops voorgestaan;

  • -

    inwoneraantallen zijn hierbij niet maatgevend;

  • -

    de vestiging van coffeeshops wordt beperkt tot de gemeenten Eindhoven en Helmond;de overige gemeenten in de regio hanteren de nul-optie.

Uitgangspunt van dit beleid is te voorkomen dat de veiligheid, de openbare orde, het woon- en leefklimaat of de gezondheid van de inwoners van de gemeente nadelig wordt beïnvloed als direct of indirect gevolg van de vestiging van een coffeeshop.

Het nul-optie-beleid is gebaseerd op de kabinetsnota “Het Nederlandse Drugsbeleid” van maart 1996.

Met de term coffeeshop wordt gedoeld op alcoholvrije horeca-inrichtingen waar handel in en gebruik van softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet plaatsvindt. Het gaat om een categorie van inrichtingen waarin softdrugshandel en softdrugsgebruik door het Openbaar Ministerie onder specifieke voorwaarden in principe wordt gedoogd. Alleen voor deze inrichtingen konden gemeenten - tot de invoering van de Wet Damocles - een vestigingsbeleid vaststellen. Overige inrichtingen vielen vóór die tijd binnen de reikwijdte van de strafrechtelijke handhaving (krachtens de Opiumwet).Zoals uit hoofdstuk 3 zal blijken (zie tabel 3.1), moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen artikel 2 (harddrugs) en artikel 3 (softdrugs) van de Opiumwet.Het gemeentelijk nuloptie-beleid, zoals vastgelegd in de notitie Coffeeshopbeleid gemeente Bladel uit 1997, heeft alleen betrekking op artikel 3 van de Opiumwet, derhalve op softdrugs.

In de APV Bladel is ten aanzien van drugs het volgende artikel opgenomen:

Afdeling 8

Drugsoverlast

Artikel 2.8.2

Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Dit artikel stemt exact overeen met het betreffende artikel van de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: VNG). De VNG geeft hierop de volgende toelichting:

Afbakening met de Opiumwet

Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage ‘onverminderd het bepaalde in de Opiumwet’ opgenomen. Ook hier geldt dat de bepaling een ander motief heeft dan de Opiumwet.

Straathandel en coffeeshopbeleid

Artikel 2.8.2 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Grotere steden en grensgemeenten hebben al enige jaren ervaring met een dergelijke bepaling. De (straat)handel in drugs heeft daar geleid tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten.”

Zoals vermeld in de inleiding, zijn in februari 2000 door de burgemeester beleidsregels vastgesteld waarin is vastgelegd hoe de burgemeester omgaat met de sluitingsbevoegdheid op basis van artikel 174a van de Gemeentewet (Wet Victoria) in geval van verstoring van de openbare orde gerelateerd aan een woning of niet voor publiek toegankelijke lokalen indien uit schriftelijke bewijsstukken blijkt, dat er handel in verdovende middelen plaatsvindt.

Aangezien de wijzigingen, die zijn ingevoerd door inwerkingtreding van de Wet Victor bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders betreffen, verdient het aanbeveling, dat het college deze wetswijzigingen nader uitwerkt in een apart beleidsstuk.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op het doel dat de wetgever heeft beoogd met de Wet Damocles. Tevens zal de doelstelling van het Damoclesbeleid van de gemeente Bladel, als een afgeleide van de doelstelling van de wetgever, aan de orde komen.

In hoofdstuk 3 zal artikel 13b Opiumwet worden besproken. Aangegeven wordt wat de reikwijdte is van dit artikel.

Hoofdstuk 4 betreft het handhavingarrangement, zoals dit in overleg met het Regionaal College, het regionale en het lokale driehoekoverleg tot stand is gekomen.

2 Doel van de Wet Damocles

2.1 Inleiding

De Opiumwet richt zich primair op de preventie en beheersing van de uit druggebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid. De uitbreiding van de Opiumwet met artikel 13b is gericht op de beheersing van de effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden [voetnoot 7].

2.2 Doel van de Wet Damocles

2.2.1 Integrale aanpak van de drugproblematiek

Tòt de inwerkingtreding van de Wet Damocles was het Openbaar Ministerie de enige handhaver van de Opiumwet en kon tegen overtredingen van de Opiumwet uitsluitend strafrechtelijk worden opgetreden. De regering is echter van mening [voetnoot 8] dat de handhaving van de Opiumwet een gecoördineerde inzet van bestuur, Openbaar Ministerie en politie vereist, zodat via verschillende invalshoeken kan worden opgetreden tegen de neveneffecten van de aanwezigheid van coffeeshops. Daarbij dient uit de Opiumwet zelf te blijken, dat handhaving niet uitsluitend afhankelijk wordt gesteld van de strafrechtelijke handhaving. Met de Wet Damocles is het bestuurlijke instrumentarium uitgebreid en kan de geïntegreerde bestuurs- en strafrechtelijke aanpak bij de handhaving van de Opiumwet verder gestalte krijgen. In samenwerking met het Openbaar Ministerie moet op het bestuurlijk vlak zowel preventief als repressief worden opgetreden[voetnoot 9].

De regering vindt dat ten behoeve van de handhaving in een lokaal driehoeksoverleg afspraken gemaakt dienen te worden. Daarbij heeft zij ingezien dat het niet bestaan van een sluitingsbevoegdheid – als meest indringende instrument om een einde te maken aan de handel in drugs – een aanzienlijke uitholling zou betekenen van de handhaving van de in het lokale driehoeksoverleg gemaakte afspraken. Een actieve opstelling van het (lokale) bestuur bij de handhaving van de Opiumwet vereist dat het lokale bestuur over een adequaat en sluitend wettelijk instrumentarium beschikt om zowel preventief als repressief op te kunnen treden.

De sluiting op basis van een gemeentelijke verordening (gebaseerd op artikel 2.3.1.5 van de model-APV van de VNG), dan wel gebruikmaken van artikel 174 van de Gemeentewet is een omweg die naar het oordeel van de regering niet meer past bij de rol die het lokale bestuur in de praktijk in feite bij de handhaving van de Opiumwet vervult. Gelet op het uitputtende karakter van de Opiumwet heeft de regering besloten de bestuursdwangbevoegdheid op te nemen in de Opiumwet zelf.

2.2.2 Direct instrument

In tegenstelling tot artikel 174a Gemeentewet is het doel van artikel 13b Opiumwet niet het bestrijden van overlast als gevolg van handel in drugs. De President van de rechtbank Venlo [voetnoot 10] overweegt in deze als volgt: “Weliswaar blijkt uit de parlementaire toelichting dat met de uitbreiding van de Opiumwet met het onderhavige artikel 13b tevens is beoogd de met de handel in drugs gepaard gaande overlast tegen te gaan, doch men heeft primair willen bereiken dat met de invoering van dit artikel - en dat blijkt zowel uit de parlementaire behandeling als uit de redactie van het artikel - de burgemeester een direct instrument voorhanden heeft in de vorm van het toepassen van bestuursdwang om de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel de aanwezigheid van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in en vanuit voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een halt toe te roepen. Die bevoegdheid ontstaat zodra de verkoop, aflevering, verstrekking of de aanwezigheid zich voordoet.”

Deze uitspraak is in vrijwel exacte bewoording gevolgd door de President van de rechtbank Zutphen, [voetnoot 11] die er overigens nog aan toevoegt: “Daarmee is gegeven dat ook andere aspecten, zoals bijvoorbeeld het belang van de bescherming van de volksgezondheid, mogen worden betrokken bij de afweging die vooraf gaat aan de toepassing van bestuursdwang.”

Concreet houdt bovenstaande in, dat de bevoegdheid tot de toepassing van bestuursdwang door de burgemeester van de gemeente Bladel ontstaat zodra verkoop, aflevering, verstrekking of de aanwezigheid van soft- of harddrugs daartoe zich in een voor publiek toegankelijk lokaal voordoet. Overlast is derhalve geen voorwaarde voor het ontstaan van de bevoegdheid tot het toepassen van de bestuursdwang!

2.3 Doel van het Damoclesbeleid van de gemeente Bladel

In het verlengde van het doel dat de wetgever nastreefde bij het opstellen van de “Wet Damocles”, beoogt de burgemeester van de gemeente Bladel met dit Damoclesbeleid primair:

  • -

    de preventie en beheersing van de uit druggebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid;

  • -

    het beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de gemeente Bladel;

  • -

    het effectueren van het vastgestelde drugsbeleid van de gemeente Bladel.

Secundair beoogt de gemeente Bladel met de vastlegging van het Damoclesbeleid in een beleid(sregel) kenbaar te maken hoe het bevoegde bestuursorgaan (in casu de burgemeester) omgaat met de discretionaire (elementen van de) bevoegdheid, zoals deze is neergelegd in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet.

3 Wet Damocles

3.1 Artikel 13b Opiumwet

De volledige tekst van artikel 13b van de Opiumwet, luidt [voetnoot 12]:

Artikel 13b Opiumwet:

1. De burgemeester is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel bedoeld in artikel 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de desbetreffende lokalen gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of van de diergenees­kunde door apothekers, artsen, tandartsen onderscheidenlijke dierenartsen.

3.2 Reikwijdte van de bepaling

3.2.1 “Artikel 2 of 3 Opiumwet”

In artikel 13b Opiumwet wordt verwezen naar de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

Tabel 3.2.1 Middelen genoemd in de artikelen 2 en 3 Opiumwet

Artikel 2 Opiumwet

verwijst naar middelen:

Artikel 3 Opiumwet

verwijst naar middelen:

- vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

- vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

- aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2, tweede lid Opiumwet;

- aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3, tweede lid Opiumwet;

- aangewezen bij ministerieel besluit op grond van artikel 2, derde lid Opiumwet

De middelen die op lijst I staan, danwel zijn of worden aangewezen vallen onder de categorie:

Harddrugs

De middelen die op lijst II staan, danwel zijn of worden aangewezen vallen onder de categorie:

Softdrugs

3.2.2 Voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven

De bestuursdwangbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is van toepassing op "voor publiek toegankelijke lokalen". Hiermee is gedoeld op alle gelegenheden die - al dan niet met enige beperking, zoals entreegeld - vrijelijk toegankelijk zijn. Primair kan gedacht worden aan coffeeshops, theehuizen, cafés, sappenbars, (afhaal-) restaurants, shoarmazaken en dergelijke, maar daarnaast ook aan winkels, zoals de zogenoemde head-, smart,- soft- en growshops, en aan - tijdelijke - beurzen en tentoonstellingsruimte. Het gaat om inpandige gelegenheden en de daarbij behorende erven [voetnoot 13].

Ook dealpanden waar uitsluitend of hoofdzakelijk harddrugs worden verkocht vallen onder de werking van de Damocles-regeling, mits deze panden voor publiek toegankelijk zijn. Dealpanden, die in gebruik zijn als woning of overigens een besloten karakter hebben, zoals schuren, garages, sociëteiten en dergelijke, vallen buiten het toepassingsbereik van de Damocles-regeling. Tegen overlast uit deze laatste panden kan worden opgetreden op grond van artikel 174a van de Gemeentewet (Wet Victoria) [voetnoot 14].

De burgemeester van Bladel heeft hiervoor in februari 2000 beleidsregels vastgesteld.

3.2.3 Toepassing bestuursdwang

In de Algemene wet bestuursrecht is een volledige paragraaf gewijd aan de bestuursdwang, namelijk paragraaf 5.3. Uit artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht blijkt wat onder bestuursdwang moet worden verstaan:

Artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht

Onder bestuursdwang moet worden verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

De bevoegdheid tot toepassen van bestuursdwang, als neergelegd in artikel 13b Opiumwet, is een discretionaire bevoegdheid. Een burgemeester kan niet lichtvaardig gebruik maken van deze bevoegdheid. Uit de jurisprudentie met betrekking tot de bestuursdwangbevoegdheid blijkt dat, juist omdàt de toepassing van bestuursdwang soms zeer ingrijpende gevolgen heeft voor de betrokkenen, er aan de motivering van deze beslissing hoge eisen worden gesteld.

Gebruikmaking van deze discretionaire bevoegdheid wordt pas toelaatbaar geacht als is komen vast te staan, dat er sprake is van een verboden situatie, en bovendien dat het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt aangegeven [voetnoot 15]. Daarbij dient de mogelijkheid van het verlenen van een gedoogstatus voor het openbare lokaal waar de overtreding is geconstateerd expliciet in overweging te worden genomen.

In beginsel dient de meest effectieve en minst kostbare maatregel te worden gekozen. De meest aangewezen maatregel lijkt nog steeds de (tijdelijke) sluiting. Zo’n sluiting kan overigens zowel door de dreiging van feitelijk handelen (bestuursdwang) als door de dreiging van een dwangsom worden bewerkstelligd [voetnoot 16]. Ook hier geldt dat de meest effectieve en minst kostbare maatregel dient te worden gekozen.

Feitelijke bestuursdwang of dwangsom

Bestuursdwang en de last onder dwangsom zijn reparatoire sancties. Anders dan punitieve sancties zijn de bestuursdwang en de last onder dwangsom niet gericht op bestraffing of leedtoevoeging, maar op het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van een overtreding.

Als gezegd heeft een bestuursorgaan, dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, op grond van artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om in plaats van het toepassen van bestuursdwang de overtreder een last onder dwangsom op te leggen.Ten aanzien van de uitoefening van artikel 13b Opiumwet is er niet voor gekozen om de optie van dwangsom als uitgangspunt voor beleid te verheffen. Gelet op de aard van de overtreding wordt een beleid voorgestaan, waarbij de overtreding onmiddellijk ongedaan wordt gemaakt of wordt beëindigd. Hierbij moet uiteraard in ogenschouw worden genomen, dat in navolging van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid bestaat van het vastgestelde beleid af te wijken indien het volgen van het vastgestelde beleid “voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.

4 Handhavingarrangement

4.1 Inleiding

De regering is van mening, dat de handhaving van de Opiumwet een gecoördineerde inzet van bestuur, Openbaar Ministerie en de politie vereist zodat via verschillende invalshoeken kan worden opgetreden tegen de neveneffecten van de aanwezigheid van coffeeshops. In aanvulling op het bestaande coffeeshopbeleid van de gemeente Bladel, zoals vastgesteld in 1997, zijn ten behoeve van de handhaving afspraken gemaakt door het Regionale College, het regionale en het lokale driehoeksoverleg.Uitgangspunt is dat, indien is gebleken dat er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet, zowel de burgemeester als het Openbaar Ministerie handhavend optreden. Derhalve dient er onderscheid te worden gemaakt tussen een bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving van de Opiumwet. De navolgende paragrafen beschrijven hoofdzakelijk de bestuursrechtelijke procedure en gaan verder niet (uitgebreid) in op de strafrechtelijke procedure.

4.2 Bestuurlijke handhaving door de gemeente Bladel

Indien er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester informatie nodig van politie en Openbaar Ministerie. Op basis van deze informatie dienen de betrokken belangen tegen elkaar te worden afgewogen en een eventueel besluit tot toepassing van bestuursdwang te worden onderbouwd.

4.2.1 Ondersteuning door politie

Ten behoeve van de bestuurlijke handhaving rapporteert de politie schriftelijk over haar optreden en haar bevindingen aan de burgemeester. Indien is gebleken dat er in casu sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet, wordt de burgemeester verzocht om - “gelet op de bijgevoegde rapportage” - over te gaan tot toepassing van bestuursdwang conform het vastgestelde Damoclesbeleid.

4.2.2 Ondersteuning door Openbaar Ministerie

Naar aanleiding van de politierapportage kan de burgemeester het Openbaar Ministerie verzoeken het opgemaakte proces-verbaal over te leggen ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. Het Openbaar Ministerie verstrekt de burgemeester op diens schriftelijke verzoek het door de politie ter zake opgemaakte proces-verbaal.[voetnoot 17]

4.2.3 Aard en duur van de maatregel

Nadat de burgemeester op grond van de verzamelde informatie tot de conclusie komt, dat in casu sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet, besluit de burgemeester om schriftelijk te waarschuwen, of om over te gaan tot toepassing van bestuursdwang (zie paragraaf 4.4 en 4.5). De door de burgemeester gekozen bestuursdwangmaatregel dient primair te bewerkstelligen, dat er een einde wordt gemaakt aan de verboden situatie en dat de oude situatie wordt hersteld. Secundair beoogt de maatregel te bewerkstelligen, dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen.De feitelijke sluiting van het voor het publiek toegankelijke lokaal, dat artikel 2 of 3 van de Opiumwet overtreedt, wordt door de burgemeester van de gemeente Bladel gezien als het meest geëigende middel om dit doel te bereiken.

Bij de bepaling van de duur van de sluiting is de voorgeschiedenis relevant. Immers, wanneer na een sluiting van een lokaal voor de duur van bijvoorbeeld drie maanden na verloop van tijd blijkt dat er toch weer in drugs wordt gehandeld vanuit het lokaal, dan kan daaruit worden geconcludeerd dat kennelijk de maatregel niet voldoende is geweest om herhaling van de overtreding te voorkomen of herstel van de oude situatie te bewerkstelligen. Teneinde het doel dat aan de toepassing van de bestuursdwang ten grondslag ligt te kunnen bereiken, is een langere sluitingsduur bij herhaling van de overtreding gerechtvaardigd. Dit betekent echter niet, dat een exploitant tot in lengte van dagen geconfronteerd moet worden met een “misstap” in het verleden. De burgemeester van Bladel is van mening, dat ten aanzien van het “meewegen van het verleden” de termijnen in acht dienen worden genomen als vermeld in de tabellen 4.1b en 4.2b [voetnoot 18].

Tenslotte is de burgemeester, ingevolge de Wet Victor, verplicht om het besluit tot sluiting zo spoedig mogelijk in te schrijven in de openbare registers van het Kadaster.

4.3 Strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie vervolgt - in beginsel - iedere zaak waarin door de burgemeester wordt opgetreden conform het vastgestelde Damoclesbeleid [voetnoot 19].

Het Openbaar Ministerie voert evenwel géén gedoogbeleid ten aanzien van harddrugs. Dat wil zeggen dat bij constatering van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel de aanwezigheid daartoe van harddrugs, hiertegen direct wordt opgetreden door het Openbaar Ministerie.

4.4 Softdrugs

Indien in een openbaar lokaal of bijbehorende erven een middel bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, zal in beginsel [voetnoot 20] de volgende “gedragslijn” worden gevolgd:

Tabel 4.4a Handhavingarrangement bij aantreffen van softdrugs

Softdrugs

Politie

Openbaar Ministerie

Gemeente

1e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toesturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Schriftelijke waarschuwing

2e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toesturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Sluiting voor een periode van 3 maanden

3e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toesturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Sluiting voor een periode van 6 maanden

4e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toesturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Definitieve sluiting

Tabel 4.4b Geldigheidsduur van maatregel bij aantreffen van softdrugs

Softdrugs

Geldigheidsduur van maatregel

1e overtreding

Bij de eerste overtreding wordt gewaarschuwd. Reden hiervoor is dat uit de jurisprudentie blijkt dat er een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bestaat dat bepaalt, dat een bestuursorgaan eerst dient te waarschuwen wanneer het voornemens is een maatregel te treffen, die voor de burger schadelijk is èn de burger zelf in staat is de noodzaak tot het treffen van de maatregel weg te nemen.

2e overtreding

Wanneer een exploitant binnen vijf jaren na de waarschuwing van de burgemeester zich wederom schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal worden gesloten voor de periode van drie maanden.

3e overtreding

Wanneer een exploitant binnen vijf jaren en drie maanden na het besluit van de burgemeester tot sluiting van het openbare lokaal wegens de tweede overtreding zich voor de derde keer schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal worden gesloten voor de periode van zes maanden.

4e overtreding

Wanneer een exploitant binnen vijf jaren en zes maanden na het besluit van de burgemeester tot sluiting van het openbare lokaal wegens de derde overtreding zich voor de vierde keer schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal definitief worden gesloten.

4.5 Harddrugs

Indien in een openbaar lokaal of bijbehorende erven een middel bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, zal in beginsel [voetnoot 21] de volgende “gedragslijn” worden gevolgd:

Tabel 4.5a Handhavingarrangement bij aantreffen van harddrugs

Harddrugs

Politie

Openbaar Ministerie

Gemeente

1e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toesturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Schriftelijke waarschuwing

2e overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toe sturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Sluiting voor een periode van 6 maanden

3e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toe sturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Sluiting voor een periode van 12 maanden

4e overtreding

1. Constatering overtreding

2. Opmaken proces-verbaal

3. Melding aan burgemeester + toe sturen politierapportage

Na schriftelijk verzoek van burgemeester toesturen van proces-verbaal

Vervolging

Definitieve sluiting

Tabel 4.5b Geldigheidsduur van maatregel bij aantreffen van harddrugs

Harddrugs

Overtreding

Geldigheidsduur van maatregel

1e overtreding

Bij de eerste overtreding wordt gewaarschuwd. Reden hiervoor is dat uit de jurisprudentie blijkt dat er een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bestaat dat bepaalt, dat een bestuursorgaan eerst dient te waarschuwen wanneer het voornemens is een maatregel te treffen, die voor de burger schadelijk is èn de burger zelf in staat is de noodzaak tot het treffen van de maatregel weg te nemen.

2e overtreding

Wanneer een exploitant binnen vijf jaren na de waarschuwing van de burgemeester zich wederom schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal worden gesloten voor de periode van zes maanden.

3e overtreding

Wanneer een exploitant binnen vijf jaren en zes maanden na het besluit van de burgemeester tot sluiting van het openbare lokaal wegens de tweede overtreding zich voor de derde keer schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal worden gesloten voor de periode van twaalf maanden.

4e overtreding

Wanneer een exploitant binnen zes jaren na het besluit van de burgemeester tot sluiting van het openbare lokaal wegens de derde overtreding zich voor de vierde keer schuldig maakt aan een overtreding ex artikel 13b Opiumwet, zal het openbare lokaal definitief worden gesloten.

Voetnoten

[1] Staatsblad 1997, nr. 132

[2] Staatsblad 1999, nr. 167

[3] Staatsblad, 2002, nr. 348

[4] TK 1994-1995, 24 077, nrs. 1-3

[5] Bröring, mr. H.E., Beleidsregels, uit de reeks: Awb-Monografieën, deel A-5, Kluwer Deventer, 1998, p.18

[6] Mits deze beleidsregel op correcte wijze is bekendgemaakt.

[7] TK 1996-1997, 25 324, nr. 3, p. 5

[8] TK 1996-1997, 25 324, nr. 3, p. 1 e.v.

[9] TK 1996-1997, 25 324, nr. 3, p. 5

[10] President rechtbank Venlo, procedurenr. AWB 99 / 413 GEMWT, 3 juni 1999

[11] President rechtbank Zutphen, regnrs. 99/577 en 99/578 VEROR 06, 9 juli 1999

[12] Zoals gepubliceerd in Staatsblad 1999, nr. 167

[13] TK, 1996-1997, 25 324, nr. 3, p. 5 e.v.

[14] VNG/SIDV, De Wet Damocles, bestuursdwangbevoegdheid in artikel 13b Opiumwet, Den Haag 1999, p. 20

[15] Dit betekent, dat het noodzakelijk blijft om beleid te formuleren, waarin wordt aangegeven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van de bestuursdwangbevoegdheid. Deze beleidsnota voorziet hierin.

[16] Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 oktober 1998, Gemeentestem no. 7107, p. 566. Een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode waarin is aangegeven, dat tot toepassing van bestuursdwang wordt overgegaan indien de dwangsom niet tot beëindiging van de strijdige situatie leidt, is door de Afdeling bestuursrechtspraak niet geacht strijdig te zijn met artikel 5:31 Awb.

[17] President Rechtbank Arnhem, 4 oktober 1995, Gemeentestem 1996, 7034, nr. 2 met noot van H. Ph.J.A.M. Hennekens

[18] Bij het bepalen van de termijnen van het meewegen van de voorgeschiedenis is gekeken naar en aangesloten bij de termijn van vijf jaren die door het Openbaar Ministerie worden gehanteerd.

[19] Zie de tabellen 4.1a en 4.2a.

[20] Tenzij er sprake is van dermate bijzondere omstandigheden, dat het aanhouden van de hier neergelegde gedragslijn niet redelijk en/of billijk zou zijn.

[21] Zie voetnoot 18.