Beleidsnota Antenne-installaties/UMTS

Geldend van 24-10-2008 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota Antenne-installaties/UMTS

De gemeenteraad van de gemeente Blaricum heeft de beleidsnota Antenne-installaties/UMTS vastgesteld.

Hoofdstuk 1. Inleiding

Artikel 1.1 Inleiding

In aansluiting op de “Nota plaatsing antennemasten inzake commerciële mobiele telecommunicatie gemeente Blaricum 2000” leggen wij u het volgende voor .

Eerder heeft u naar aanleiding van het ontstaan van de nodige publieke discussie en ongerustheid over gezondheidsaspecten rondom de plaatsing van GSM/UMTS masten besloten vooralsnog geen medewerking meer te willen aan de plaatsing van dergelijke masten.

Hierbij wordt aangetekend dat deze bestuurlijke “pas op de plaats” uiteraard niet van toepassing kan zijn op de plaatsing van zogenaamde “vergunningvrije UMTS-masten (hoogte minder dan 5 meter) die in onze gemeente op tal van plaatsen zijn geplaatst binnen het kader van het eerder met de providers afgesproken plaatsingsplan. Uw eerder uitgesproken tijdelijke “stop” was met name gericht op de solitaire antennemasten ( hoogte tot 40 meter) waarvoor een vrijstellingsprocedure moet worden gevolgd.

Inmiddels zijn alle aspecten, juridisch, planologisch, gezondheid en welstand met zorg bekeken en rekening houdend met de problematiek en gevoeligheid van het onderwerp onderkennen wij uw terughoudendheid, maar gezien de juridische aspecten is het meewerken aan de plaatsing niet tegen te houden.

Vanwege de maatschappelijke onrust over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s verbonden aan de plaatsing van dergelijke masten, achtte u het raadzaam over meer informatie te willen beschikken. Met name wilde u de uitkomst afwachten van een op advies van de gezondheidsraad ingesteld onderzoek (Zwitsers-onderzoek) speciaal met betrekking tot de effecten van UMTS-signalen.

De uitkomsten van dit Zwitserse onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen van de Nederlandse Gezondheidsraad zijn inmiddels al weer geruime tijd bekend en door de staatssecretaris ter kennis gebracht van de tweede kamer. Bij dit onderzoek dat geheel conform de gangbare wetenschappelijke standaarden is uitgevoerd, zijn geen effecten gevonden van blootstelling aan UMTS-velden op de onderzochte gezondheidsaspecten. Na uitvoerige statistische analyse van de onderzoeksgegevens blijken in die gegevens geen aanwijzingen te zijn dat de UMTS-velden effecten hebben op welbevinden of cognitieve functies.

Met de overige gemeenten in het Gewest Gooi en Vechtstreek is uitgebreid gesproken over het de plaatsing van GSM/UMTS masten. De conclusie is dat hieruit geen gemeenschappelijke beleidslijn is te distilleren. Wel is gebleken dat alle buurgemeenten met dezelfde terughoudendheid omgaan met de plaatsing van vergunningplichtige zendmasten. De voorwaarden met betrekking tot de plaatsing van zendmasten in de buurgemeenten zijn over het algemeen wel eensluidend. Per verzoek tot plaatsing zullen de adviezen en gevoelens van de Welstand commissie nadrukkelijk worden betrokken.

Verder in deze beleidsnota zijn de aspecten voor plaatsing van masten in de gemeente Blaricum uitvoerig beschreven. Van uit dat oogpunt is het belangrijk dat er beleid wordt gevormd over de plaatsing van zendmasten. Bij het niet vaststellen van beleid in deze wordt het al dan niet plaatsen en/ of weigeren van een zendmast lastig door de onduidelijkheid van beleid in deze. Met andere woorden geen beleid is ook beleid, maar zonder dat u kunt sturen.

Mobiel bellen is tegenwoordig niet meer weg te denken uit onze samenleving. Het plaatsen van zend- en ontvangstinstallaties en het meewerken aan een landelijk dekkend netwerk van installaties is daarmee noodzakelijk. Wij vinden het van belang hier terughoudend mee om te blijven gaan en dat de antenne-installaties op een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast. Om tot een stedenbouwkundige en maatschappelijk verantwoorde inpassing van antenne-installaties te komen, worden in deze nota richtlijnen voorgesteld voor de toelaatbaarheid van de installaties.

In dit beleidsstuk worden de uitgangspunten geformuleerd voor plaatsing van antenne-installaties, waarbij de kwaliteit en kleinschalige karakter van onze gemeente in samenhang wordt gezien met de beleidsvrijheid die we als gemeentebestuur hebben. Voorkomen moet worden dat door plaatsing van antennemasten een woud aan antennes ontstaat waardoor horizonvervuiling, aantasting van het woongenot en de kwaliteit van de woonomgeving ontstaat.

Op grond van het beleid zoals geformuleerd in de Nota Nationaal Antennebeleid zijn met het inwerkingtreden van de nieuwe Woningwet antenne-installaties tot en met 5 meter hoog vergunningvrij geworden. Voor deze in te toekomst vergunningvrije antenne-installaties kunnen gemeenten alleen nog nadere regels stellen omtrent de inpassing van antenne-installaties in de omgeving. Hierdoor worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld om in aansluiting op het lokale welstandsbeleid en de lokale situatie en wensen objectieve eisen te formuleren in de vorm van zogenaamde loketcriteria inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antennedrager en gevelantennes. Bij het formuleren van het onderhavige beleid voor antenne-installaties zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de toekomstige wetgeving en beleidsmogelijkheden, zodat de huidige vergunningaanvragen zoveel mogelijk in hetzelfde kader worden behandeld als in de toekomstige situatie. Dit houdt in dat voor antenne-installaties tot en met 5 meter hoogte indien nodig alleen nadere voorwaarden zullen worden gesteld inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antenne(drager) en gevelantennes.

De RDR geeft aan dat bij plaatsing van antennes centraal op het (platte) dak van een gebouw bij een maximum masthoogte van 5 meter en een minimale verticale afstand tussen het dak en de antenne van 2 meter, het dakvlak maximaal 30 meter breed kan zijn, zonder dat er storing optreedt door schaduwwerking. In een mast van 5 meter hoog kunnen in principe twee antenne-installaties van twee verschillende operators worden geplaatst. De kans op onderlinge storing is het geringst wanneer antennes van verschillend operators boven elkaar worden geplaatst. Wanneer ze in twee of meer masten worden geplaatst zal er een afstand van 2 tot 18 meter moeten worden aangehouden om storing te vermijden. Deze afstand is afhankelijk van de richting en de versterking van de antenne en de gebruikte frequentieband (900 MHz of 1800 MHz).

Artikel 1.2 Technische toelichting

Mobiel bellen heeft versneld zijn intrede gedaan in de samenleving. De rijksoverheid heeft aan een vijftal zendgemachtigden, te weten Libertel, Telfort, Dutchtone, KPN en BEN, licenties uitgegeven om een netwerk te ontwikkelen voor mobiel bellen in Nederland. Deze netwerken zijn momenteel in principe operationeel. De operators zijn bezig hun netwerk van installaties op te bouwen en/of te completeren. De daarvoor noodzakelijke antenne-installaties kunnen zowel in masten als op gebouwen worden geplaatst.

Deze netwerken zijn gebaseerd op de standaarden GSM-900 en DSC-1800 (tezamen veelal als GSM aangeduid).

Het beleid zoals verwoord in deze nota richt zich op de antenne-installaties voor de GSM-900-, DSC-1800- en de UMTS- standaard, omdat ze qua ruimtelijk beslag en mogelijke effecten op het leefmilieu vergelijkbaar zijn. Ook de technische constructie komt overeen.

De genoemde netwerken maken gebruik van basisstations (= antenne-installaties), die de schakel vormen tussen het mobiele telefoontoestel en het vaste telefoonnet. Een basisstation omvat een mast met aangehangen zenders, een apparatuurkast en twee kabelverbindingen: één voor de verbinding met het vaste telecommunicatienet en één voor de energielevering. De antenne-installatie is de schakel tussen de draadloze verbinding met het mobiele telefoontoestel en het zogenaamde vaste telefoonnet.

Bij verplaatsing van de mobiele telefoon, wordt telkens via een andere antenne-installatie contact met het vaste net gehouden. Elke antenne-installatie beslaat een relatief klein gebied (cel) met een straal van een halve tot zeven kilometer. De verzorgingsgebieden van de antenne-installaties overlappen elkaar om een aaneengesloten gebied te verkrijgen. Binnen een cel kunnen tegelijkertijd meerdere gesprekken worden gevoerd. Elke mobiele telefoon zoekt automatisch vrije frequentieruimte op. Met kleinere cellen ontstaat een grotere capaciteit binnen het mobiele netwerk. Kleinere cellen betekent ook, dat er meer cellen moeten zijn voor het totaal te bestrijken grondoppervlak. Dat betekent dus meer antenne-installaties. De noodzaak van meer antenne-installaties vloeit dus voort uit een combinatie van noodzakelijke dekking, capaciteit en gewenste kwaliteit.

Hoofdstuk 2. Wet- en regelgeving

Artikel 2.1 Bouwregelgeving en ruimtelijke ordening

Zoals al eerder opgemerkt zijn antenne-installaties onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent dat ze op grond van artikel 44 Woningwet bouwvergunningplichtig zijn. Volgens een uitspraak van de rechtbank te Haarlem d.d. 31 mei 2000 en de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 5 mei 2001 vallen antenne-installaties niet onder de uitzonderingen van artikel 43 Woningwet, voor zover ze tevens een mast en een techniekkast omvatten. Dat geldt voor alle antenne-installaties ten behoeve van draadloze netwerken, zelfs voor de kleine antennes ten behoeve van GSM-900 en DCS-1800 (en te zijner tijd voor de nog veel kleinere verdichtingsantennes ten behoeve van UMTS).

Bij het lichte regime kan worden volstaan met een toets aan het Bouwbesluit, voor zover het de voorschriften omtrent constructieve veiligheid betreft (niet zijnde voorschriften omtrent de gezondheid), de ruimtelijke kwaliteit (stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening, bestemmingsplan, welstand) en de Monumentenwet. Door toepassing van de lichte procedure kan de bouwvergunningprocedure worden verkort ten opzichte van de reguliere procedure. Dit laat onverlet dat er ook nog een ontheffing van het bestemmingsplan noodzakelijk kan zijn.

Artikel 2.2 Nota Nationaal Antennebeleid (totstandkoming)

De rijksoverheid heeft een antennebeleid geformuleerd in de Nota Nationaal Antennebeleid. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid. De nota is op 8 december 2000 door het kabinet vastgesteld. De Tweede Kamer heeft zich op 14 mei 2001 achter het kabinetsstandpunt geschaard. In de nota zijn onder andere de volgende beleidsvoornemens opgenomen:

-Het sluiten van een convenant wat inmiddels tot stand is gekomen tussen VNG, de operators, de woningbouw corporaties en de Rijksoverheid.

-Handhaven van de reguliere bouwvergunning voor grote antenne-installaties, hoger dan 40 meter. Indien plaatsing niet in het bestemmingsplan is geregeld, zal een verklaring van geen bezwaar van de provincie noodzakelijk zijn. Het opnemen van antenne-installaties (inclusief mast en techniekkast) hoger dan 5 meter tot maximaal 40 meter in de lijst van bouwwerken, waarop een licht regime in de zin van de Woningwet van toepassing is. Dit betekent dat deze antenne-installaties moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening, welstand en de onderdelen van het Bouwbesluit die betrekking hebben op de constructieve veiligheid. Op grond van artikel 3.23 van de WRO kan ontheffing verleend worden van het bestemmingsplan voor antenne-installaties in de bebouwde kom waarvan de hoogte (eventueel inclusief antennedrager) minder dan 40 meter is. Voor het buitengebied kan alleen medewerking worden verleend middels een projectbesluit op grond van artikel 3.10 WRO.

-Het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, met een hoogte tot en met 5 meter in de lijst van vergunningsvrije bouwwerken. Uitgesloten van bouwvergunningvrijheid zijn antennes die op of aan monumenten en binnen beschermde stads- en dorpsgezichten als bedoeld in de Monumentenwet van 1988 worden geplaatst. De vrijstelling van de bouwvergunningplicht zal slechts worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat:

 De antennes visueel inpasbaar zijn. Om te bepalen wanneer antennes visueel inpasbaar zijn, moeten nog nadere regels worden opgesteld, die in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden vastgelegd.

 De operator, in navolging van het convenant, met de gemeente een dekkingsplan bespreekt, waardoor op het niveau van de gehele gemeente een overzicht van de locatie van de benodigde antennes ontstaat en niet de plaatsing van elke antenne afzonderlijk zal moeten worden bekeken. Gemeente en operator zullen vervolgens zoveel mogelijk overeenstemming bereiken over een plaatsingsplan. Operators hebben echter het laatste woord in geval van plaatsing van antennes tot 5 meter. Indien vergunningsvrije antennes op woonlocaties moeten worden geplaatst, zal dit in het dekkingsplan aannemelijk moeten worden gemaakt. Bovendien wordt geregeld, dat de operators optimaal samenwerken in het kader van site-sharing en planning.

 Er procedureafspraken moeten worden gemaakt waaruit de instemming van de bewoners blijkt.

In aansluiting op de AMvB kunnen gemeenten nadere regels stellen omtrent de inpassing van antenne-installaties in de omgeving. Hierdoor worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld om in aansluiting op het lokale welstandsbeleid en de lokale situatie en wensen objectieve eisen te formuleren in de vorm van zogenaamde loketcriteria inzake de techniekkast, bekabeling en situering van de antennedrager en gevelantennes. De operators hebben zich in het convenant verplicht dat ze zich conformeren aan de criteria van de gemeente. De criteria mogen echter niet het tegengaan van de bouwvergunningvrijheid tot doel hebben.

Bij plaatsing van antennes op of aan een woongebouw dient op dit moment alleen de eigenaar van het gebouw toestemming te geven. In het convenant wordt het instemmingsrecht van de bewoners vormgegeven. De bewoners krijgen passief instemmingsrecht. Dit houdt in dat indien 50% van de bewoners plus 1 tegen plaatsing van een antenne-installatie zijn, er niet geplaatst mag worden.

Hoofdstuk 3. Conclusie wet- en regelgeving

Artikel 3.1 Vigerende wetgeving

Op grond van artikel 3.23 van de WRO kan ontheffing verleend worden van het bestemmingsplan voor antenne-installaties in de bebouwde kom waarvan de hoogte (eventueel inclusief antennedrager) minder dan 40 meter is. Voor het buitengebied kan alleen medewerking worden verleend middels een projectbesluit op grond van artikel 3.10 WRO.

De vergunningplicht blijft op grond van de Woningwet gehandhaafd voor antenne-installaties hoger dan 5 meter.

Antenne-installaties tot en met 5 meter hoog zijn vergunningvrij mits,

 Ze niet worden geplaatst op of aan een monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht;

 Ze visueel inpasbaar zijn;

 Ze voldoen aan de welstandeisen geformuleerd in het (toekomstige) gemeentelijk welstandbeleid (loketcriteria).

 De operator een dekkingsplan overlegt aan de gemeente en vervolgens op grond daarvan een plaatsingsplan bespreekt met de gemeente.

 De noodzaak van het plaatsen van vergunningvrije antennes op woonlocaties aangetoond wordt door een dekkingsplan.

Aangezien antenne-installaties tot en met 5 meter hoog vergunningvrij worden kunnen we behoudens de zogenaamde loketcriteria na het in werking treden van de woningwet geen nadere voorwaarden stellen aan de plaatsing ervan. Antenne-installaties hoger dan 5 meter blijven vergunningplichtig.

Artikel 3.2 Volksgezondheid

Bij de vraag of op een bepaalde locatie een antenne-installatie mag worden geplaatst, is naast een stedenbouwkundige afweging ook een afweging nodig op het gebied van de volksgezondheid. Bij mobiele telefonie wordt gebruik gemaakt van radiofrequente golven. Een aantal internationale samenwerkingsverbanden, zoals de International Commission on Non-ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft onderzoek gedaan naar de gezondheidsaspecten van radiogolven van antennes en masten. Ook Nederland heeft zitting in deze commissie. Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Volksgezondheid een onderzoek uitgevoerd naar de biomedische aspecten van dergelijke golven. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de "Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen". In deze richtlijn zijn aanbevelingen opgenomen over blootstellinglimieten voor radiofrequente golven (gezondheidsbeschermingsniveaus). Bij de totstandkoming van de richtlijn is gebruik gemaakt van de bevindingen van de International Radiation Protection Association, een associatie van nationale stralingsbeschermingverenigingen. Deze associatie heeft normen geformuleerd met betrekking tot de bescherming van de volksgezondheid tegen mogelijke schadelijke gevolgen van blootstelling aan radiofrequente golven.

De Gezondheidsraad heeft tevens een advies uitgebracht over blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische golven en velden van onder meer zendmasten. Voor wat betreft de gezondheidsniveaus wijkt het advies niet wezenlijk af van de aanbevelingen van de bovengenoemde "Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen".

In augustus 1999 is de brochure “Informatie over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie” van de Ministeries van VROM, V&W, SZW en VWS verschenen. Het wetenschappelijk onderbouwde standpunt daarin is, dat bij antenne-installaties tot vijf meter hoog, met de antenne boven de mast, die op een gebouw zijn geplaatst, de sterkte van het elektromagnetische veld in de ruimte onder het dak minder dan 1% van de advieswaarde van de Gezondheidsraad bedraagt. Op het dak zelf wordt de advieswaarde ook niet overschreden. Ook bij combinaties van antennes op één punt blijven de sterktes ruim beneden de advieswaarde. Voor het horizontale vlak geldt, dat slechts binnen een afstand van minder dan 3 meter recht voor de antenne de advieswaarden overschreden zouden kunnen worden. In verticale richting geldt een afstand van 0,5 meter.

Als vuistregel kan aangehouden worden dat in de vrije ruimte de minimale afstand tot de antennes in de bundel (recht voor de antenne) 3 meter moet zijn en daarbuiten (achter, onder en naast de antenne) 2,5 meter, zodat mensen die zich op het dak moeten begeven 'veilig' kunnen werken. Dit komt overeen met de zogenaamde ICNIRP-normen (voormalige IRPA-normen). Voor de meeste antennes betekent dit weliswaar een extra veiligheidsmarge, maar het is eenvoudiger en praktischer om overal dezelfde afstand aan te houden, dan die te laten variëren afhankelijk van het vermogen van de antenne.

Indien het mogelijk is om binnen bovengenoemde afstand van een antenne te komen, bijvoorbeeld bij werkzaamheden op het dak, dienen maatregelen genomen te worden om dit te voorkomen.

Ook de VNG steunt in haar circulaire van september 2006 de staatssecretaris in zijn conclusie dat er op basis van het verrichte onderzoek geen redenen zijn om de plaatsing van UMTS masten tegen te gaan. De VNG concludeert dat er geen beleidsruimte voor gemeenten is om de plaatsing van UMTS masten tegen te houden op basis van bezorgdheid over mogelijke gezondheidsrisico’s.

Artikel 3.3 Stedenbouwkundig

Bij het toestaan van antenne-installaties spelen stedenbouwkundige aspecten de overheersende rol. Het gaat hierbij om in hoeverre er sprake zal zijn van horizonvervuiling, mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing, welstand en mogelijke aantasting van het woongenot.

Voor mogelijke locaties wordt onderscheid gemaakt in vier omgevingstypen, te weten:

 Woongebieden;

 Werkgebieden

 Landelijk gebied;

 Langs de hoofdinfrastructuur: A27 en de provinciale wegen;

Artikel 3.4 Juridische positie gemeente

Daargelaten of onder de huidige omstandigheden nog voldoende aanleiding bestaat voor handhaving van de eerdere gemeentelijke stellingname, is het de vraag welke juridische middelen de gemeente heeft om de plaatsing van deze masten vanwege gezondheidsrisico’s tegen te houden.

De Raad van State heeft zich inmiddels hierover in meerdere uitspraken (beroepszaak gemeente Bronckhorst) uitgelaten. Naar het oordeel van de Raad van State mocht het gemeentebestuur zich aansluiten bij het standpunt van de regering dat er op basis van de aanwezige onderzoeken geen aanleiding bestaat plaatsing van UMTS masten bij woonbebouwing te voorkomen. Het gemeentebestuur had dan ook terecht geoordeeld dat nu de vergunninghouder gehouden is apparatuur te gebruiken die voldoet aan de geldende normen, er uit hoofde van gezondheidsrisico’s geen reden was de gevraagde vrijstelling te weigeren.

Hoofdstuk 4. Richtlijnen voor beleid

Artikel 4.1 Stedelijk gebied en landelijk gebied

Met betrekking tot het bouwen van antennemasten gelden, naast de algemene richtlijnen, de volgende specifieke richtlijnen:

1. Bij voorkeur dient realisatie in de vorm van een solitaire mast plaats te hebben;

2. Plaatsing van antennemasten is toegestaan op niet-woongebouwen van 15 meter of hoger. Voorwaarde hierbij is dat uit een voldoende onderbouwde motivering is gebleken dat de locatie essentieel is voor een goed functionerend en dekkend netwerk waarbij plaatsing van een solitaire mast geen enkel alternatief is. Bijbehorende schakelkasten dienen uit het zicht te worden geplaatst.

3. Plaatsing van antennemasten op niet-woongebouwen lager dan 15 meter en woongebouwen, is niet toegestaan.

4. Plaatsing van solitaire masten is uitsluitend toegestaan op niet-open locaties.

5. Bij plaatsing van een solitaire mast bedraagt de maximale masthoogte boven maaiveld 40 meter.

6. Bij plaatsing op niet-woongebouwen bedraagt de maximale toegestane masthoogte 7 meter. Voor zover mogelijk dient plaatsing van installaties centraal op het dak plaats te vinden.

Artikel 4.2 Stedelijk gebied

Voor zone stedelijk gebied geldt daarnaast nog:

Plaatsing van antennemasten is niet toegestaan in beeldbepalende gebieden, landschappelijk waardevolle gebieden, gebieden waarop een beschermd dorpsgezicht van toepassing is, beschermende natuurgebieden en milieubeschermingsgebieden.

Artikel 4.3 Infrastructuur

Met betrekking tot het bouwen van antennemasten gelden naast de algemene richtlijnen, de volgende specifieke richtlijnen:

1. Antennemasten mogen uitsluitend worden gebouwd langs wegen met een maximale masthoogte boven maaiveld van 40 meter en dan bij voorkeur bij een viaduct, knooppunt, parkeerplaats, waarbij zendgemachtigden moeten samenwerken.

2. Bij de plaatsing van antennemasten moet indien mogelijk gebruik gemakt worden van bestaande bouwwerken zoals reclamezuilen, windmolens en hoogspanningskabels.

Artikel 4.4 Landelijk gebied

Voor de zone landelijk gebied geldt daarnaast nog:

Plaatsing van antennemasten is niet toegestaan in landschappelijk waardevolle gebieden, open gebieden en beeldbepalende gebieden ( De Kampen, Warandapark, Gooisch Natuurreservaat), beschermde natuurgebieden (Blaricummerheide, ’t Harde, Warandapark) en natuurbeschermingsgebieden.

Artikel 4.5 Aanvullende richtlijnen

Camouflage:

Bij plaatsing op gebouwen dienen de antenne en kabels, indien constructief mogelijk, door camouflage aan het zicht te worden onttrokken zoals speciale dakmasten, omkokering in de vorm van schoorstenen, dakranden en dergelijke.

Blijvend groen:

De apparaatruimten (techniekkasten) dienen bij plaatsing op het maaiveld door blijvend groen te worden onttrokken aan het zicht of onder maaiveld te worden geplaatst (middels plaatsing van een apparatuur kelder).

Monument:

Plaatsing van een antenne-installatie mag in het beeld en silhouet van het monument geen aantasting van betekenis tot gevolg hebben. Fysieke aantasting dient tot het uiterste minimum beperkt te blijven en in oorspronkelijke staat hersteld te kunnen worden.

Montage:

Antennepanelen en rondstraalantennes dienen zonder frame zo kort mogelijk op de mast te worden gemonteerd .

Hoofdstuk 5. Procedure

Artikel 5.1 Vaststellingsprocedure Beleidsnota Antenne-installaties

Nadat het college heeft ingestemd met de conceptnota heeft deze vanaf …………..gedurende 4 weken ter inzage gelegen, waarbij inwoners van Blaricum en belanghebbenden de mogelijkheid werd geboden hun zienswijze kenbaar te maken.

In dit kader is de nota toegezonden aan de vijf GSM-operators, de PUWC, de provincie en Rijkswaterstaat.

Nadat de conceptnota is behandeld in het Rondetafelgesprek d.d. 16 september 2008 zal de gemeenteraad een besluit nemen over de beleidsnota.

Artikel 5.2 Planologische inpassing

De bestemmingsplannen in Blaricum zijn bijna allemaal “actueel” of in voorbereiding.

Op grond van artikel 3.23 van de WRO kan ontheffing verleend worden van het bestemmingsplan voor antenne-installaties in de bebouwde kom waarvan de hoogte (eventueel inclusief antennedrager) minder dan 40 meter is. Voor het buitengebied kan alleen medewerking worden verleend middels een projectbesluit op grond van artikel 3.10 WRO.

Voorgesteld wordt derhalve om binnen 5 jaar een paraplubestemmingsplan op te stellen voor de bouw van antenne-installaties. Dit zal in de vorm zijn van een set voorschriften, die in een raadsbesluit aan de daarin genoemde bestemmingsplannen wordt toegevoegd. Deze beleidsnota kan dienen als toelichting en onderbouwing van deze voorschriften.

In nieuw op te stellen bestemmingsplannen zullen te zijner tijd expliciet de locaties worden aangegeven waar masten mogen worden gebouwd.

Artikel 5.3 Toekomstig beleid

De richtlijnen in deze nota dienen als uitgangspunt bij de besprekingen met de operators omtrent het dekkingsplan en het plaatsingsplan. De richtlijnen, met name voor het landelijk gebied (de polder), gelden ook als input bij het opstellen van een toekomstige welstandnota. Het is raadzaam in evaluatie van de huidige welstandsnota de beleidsnota antenne-installaties mee te nemen. Voor de beoordeling van antenne-installaties hoger dan 5 meter blijven de richtlijnen van de Woningwet onverkort van kracht.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad van Blaricum in zijn vergadering van 23 september 2008.
 
 
P.C.M. de Groot                               mevrouw J.N. de Zwart - Bloch
griffier                                                voorzitter