Beleidsregels hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg behorende bij de Voorzieningenverordening WMO 2010

Geldend van 25-07-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg behorende bij de Voorzieningenverordening WMO 2010

Het college van de gemeente Blaricum heeft de Beleidsregels hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg behorende bij de Voorzieningenverordening WMO 2010 vastgesteld.

Deel

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

1. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

1.1 Verordening: de Voorzieningenverordening WMO 2009.

1.2. Hulp bij het huishouden: Het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

Deze activiteiten bestaan uit:

a. Huishoudelijke werkzaamheden,

b. Organisatie van het huishouden,

c. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis.

1.2.1. Huishoudelijke werkzaamheden: dit omvat de volgende activiteiten:

a. boodschappen doen,

b. broodmaaltijd bereiden,

c. warme maaltijd bereiden,

d. licht huishoudelijk werk doen,

e. zwaar huishoudelijk werk doen,

f. de was doen,

g. huishoudelijke spullen in orde houden.

1.2.2. Organisatie van het huishouden: dit omvat de volgende activiteiten:

a. anderen helpen in huis met zelfverzorging,

b. anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd,

c. dagelijkse organisatie van het huishouden,

1.2.3. Hulp bij ontregelde huishouding omvat de volgende activiteiten:

a. begeleiding gericht op de huishoudelijke verzorging,

b. advies, instructie en voorlichting.

1.3. Leefeenheid:

Een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige of meerderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden daarbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met minderjarige en/of meerderjarige kinderen samenwonen. Art. 1 lid 3 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

1.3.1. Huisgenoot:

iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

1.4. Gebruikelijke zorg:

De krachtens artikel 10 van de verordening in aanmerking te nemen hulp van huisgenoten (binnen de leefeenheid),

1.5. Mantelzorg:

Een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

1.6. Spoedzorg: zorg die direct, in afwachting van een indicatie, verstrekt kan worden en die louter betrekking kan hebben op niet-uitstelbare taken waarbij gebruikelijke zorg en mantelzorg geen oplossing biedt.

1.7. Overige begrippen: alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Voorzieningenverordening maatschappelijke ondersteuning.

Deel Beleidsregels Hulp bij het huishouden

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten

Artikel 2.1 Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden bestaat uit:

1. Huishoudelijke werkzaamheden,

2. Organisatie van het huishouden,

3. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis.

Deze voorziening is gericht op ondersteunen bij, of overnemen van huishoudelijke verrichtingen ofwel op activiteiten op het gebied van verzorgen van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veiligheid van en de regie over het huishouden. Hulp bij het huishouden komt dus in beeld als disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (een van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden dan wel het geven van psychosociale

begeleiding, het verstrekken van advies en het geven van instructie en voorlichting ten behoeve van het huishouden. Het kan daarbij dan gaan om het motiveren, adviseren, instrueren, aansturen en zonodig overnemen van, in volgorde van belangrijkheid:

? Het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen).

? Het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis.

? De essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen.

? Verzorgen van dieren en planten.

? Incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten enz.

Artikel 2.1.1 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van -overigens gezonde- kinderen valt ook onder de functie hulp bij het huishouden. Als uitgangspunt (niet limitatief) geldt daarbij:

? Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

? Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

Spoedzorg kan slechts verleend worden voor zover het niet-uitstelbare taken betreft. Hierdoor zal spoedzorg slechts zelden voorkomen omdat:

a. het louter de niet-uitstelbare taken betreft,

b. er veelal gebruikelijke zorg (van huisgenoten) en/of mantelzorg aanwezig geacht mag worden/zal zijn,

c. situaties waarbij geen gebruikelijke zorg aanwezig is en waarbij acuut zorg verleend dient te worden voor niet-uitstelbare taken zich slechts zelden zullen voordoen. Dat daarbij gedacht moet worden aan onverwachte, plotseling voordoende situaties zonder dat de leefeenheid deze situatie kan oplossen.

Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een ouder-gezin met kinderen beneden vijf jaar waarbij de ouder bijv. een ongeluk krijgt. Directe hulp is dan vereist.

Artikel 2.1.2 Begeleiding en instructie

A. Begeleiding.

Voor de bepaling van de inhoud en omvang van de begeleiding en instructie bij een ontregelde huishouding zal ook moeten worden gekeken naar begeleiding die onder de Awbz voorziening Begeleiding wordt geboden. Dit is een voorliggende voorziening voor de Wmo.

Het uitgangspunt daarbij is de omschrijving in artikel 6 het Besluit Zorgaanspraken AWBZ:

Begeleiding omvat door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. De activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde. De activiteiten bestaan uit: het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de verzekerde.

Het verschil tussen begeleiding die onder de Awbz valt en begeleiding bij hulp bij een ontregelde huishouding (zie 1.2.3.) is niet altijd geheel helder. Doorslaggevend is de doelstelling van de begeleiding: verbetering of handhaven van het niveau van functioneren valt onder de begeleidingsfuncties (ook enige sturing in het wonen en woningonderhoud valt daaronder). Als het gaat om de organisatie van het onderhoud van de woning én het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden moet hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. In alle andere situaties is begeleiding aan de orde.

B. Instructie bij ontregelde huishouding (art.1.2.3).

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de functie hulp bij het huishouden:

instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Een andere situatie treedt op, wanneer iemand doelgerichte training nodig heeft in ondermeer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval geldt de AWBZ-voorziening begeleiding als dominante functie.

De instructie moet dus in directe relatie staan met de verzorgende activiteiten wil er sprake kunnen zijn van de Wmo-functie/voorziening instructie bij ontregelde huishouding.

Artikel 2.2 Eigen verantwoordelijkheid cliënt

De cliënt ondervindt derhalve beperkingen in het huishouden; deze zijn gerelateerd aan beperkingen op twee andere terreinen, te weten: sociale redzaamheid en/of mobiliteit.

Uitgangspunt hierbij is dat de leefeenheid primair zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent dat van een leefeenheid verwacht wordt dat, bij uitval van een van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden bestaat slechts aanvullend op eigen mogelijkheden. Daarbij geldt dat in ieder geval altijd beoordeeld wordt in hoeverre hulp antirevaliderend kan werken, welke technische hulpmiddelen voor oplossing van huishoudelijke problemen kunnen zorgen en welke hulp in redelijkheid langdurig noodzakelijk is èn tevens de goedkoopst, adequate is. Ook wordt beoordeeld of aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 Wmo en artikel 2 lid 2 onder i van de Verordening.

Artikel 2.2.1 Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de medisch adviseur (op basis van informatie van de behandelend specialist) nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden alleen worden geïndiceerd. Hulp bij het huishouden kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Ook deze mening dient gebaseerd te zijn op informatie van de behandelend specialist. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

Artikel 2.2.2 Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of Wmo (indien het overige voorzieningen betreft)). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor kortdurende hulp bij de huishouding, bij wijze van overbruggingszorg.

Artikel 2.2.3 Omvang zorg

Een indicatie is altijd de beoordeling van de zorg waarop een cliënt in redelijkheid is aangewezen minus de zorg waarin voorzien is of dient te zijn. Indien een cliënt (meer) hulp bij het huishouden wenst, omdat zijn/haar standaarden met betrekking tot het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen (zie bijlage 2 en 3) toelaten, is er voor deze activiteiten geen indicatie voor de voorziening hulp bij het huishouden.

Artikel 2.3 De leefeenheid

Met de definitie van het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren, aangeduid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (bijvoorbeeld bij woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten), veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid. De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager. Indien alle bewoners zorgbehoevend zijn bestaat geen indicatie voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Het vinden van een oplossing hiervoor wordt als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gezien en als inherent aan de gekozen woonvorm.

Hoofdstuk 3 Voorliggende, Algemeen gebruikelijke en Algemene Voorzieningen

Artikel 3.1 Voorliggende voorzieningen

Krachtens artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft men geen recht op een voorziening voor zover een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling met betrekking tot de problematiek bestaat.

Dit wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat boven een, in casu, aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden.

Het bestaan van een wettelijke, anders bekostigde voorliggende voorziening maakt de Wmo-aanspraak onmogelijk. Het is daarbij niet van belang of van de voorliggende voorziening daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt of niet. Er moet bij de indicatiestelling vanuit worden gegaan dat de voorliggende voorziening beschikbaar is.

Het feit dat de instantie die verantwoordelijk is voor de realisatie van de voorziening in gebreke is gebleven, is geen reden dit af te wentelen op de Wmo. Voorbeeld: de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De afweging of voorliggende voorzieningen een adequate oplossing bieden voor het probleem van de zorgvrager is een vraag die de indicatiesteller zich stelt nadat de afweging: “Is hier sprake van gebruikelijke zorg?” heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voor zover zich (in redelijkheid) geen ernstige beletselen voordoen. Op basis van jurisprudentie is duidelijk wat begrepen wordt onder de algemeen gebruikelijke voorziening. Er moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

1. Het aan te schaffen object kan voor een niet-gehandicapte in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

2. Het is gewoon te koop.

3. Het is niet duurder dan soortgelijke producten.

4. Het is niet speciaal voor gehandicapten.

Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):

· kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);

· voor- en naschoolse opvang;

· oppascentrale;

· hondenuitlaatservice;

· boodschappendienst;

· sociale alarmering.

Er zal altijd moeten worden nagegaan of dergelijke voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar en adequaat zijn.

De wens geen gebruik te maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd òf feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken is niet relevant. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn leefeenheid. Van cliënten die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen.

Aanspraak op de Wmo-voorziening hulp bij het huishouden bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van de leefeenheid. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

Bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een cliënt verwachten we dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Financiële omstandigheden zijn geen reden om een indicatie af te geven, maar ook niet om daarvan af te zien. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat hij/zij kan beoordelen of een algemeen gebruikelijke voorziening daadwerkelijk beschikbaar is.

Artikel 3.3 De algemene voorzieningen

Krachtens de verordening geldt het primaat van de algemene voorziening. Een algemene voorziening is, volgens de verordening, een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Indien een dergelijke voorziening beschikbaar is en een adequate oplossing biedt is er geen reden om een indicatie af te geven.

Artikel 3.4 Particuliere hulp

Dit is geen voorliggende voorziening. Wanneer iemand beperkingen heeft in het huishouden en daardoor aanspraak zou maken op de voorziening hulp bij het huishouden, maar gebruik maakt van particuliere zorg, is dat een keuze van de cliënt. Dit heeft geen invloed op zijn indicatie, tenzij ervoor gekozen wordt deze hulp op eigen kosten te continueren.

Artikel 3.5 Mantelzorg

Krachtens de wet is mantelzorg langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

Artikel 3.6 Vrijwilligerswerk is vervangende mantelzorg

Vrijwilligers moeten niet worden opgevat als een ‘voorliggende voorziening’ maar als vervanging van mantelzorg. Dat betekent dat indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, er voor dat deel geen aanspraak bestaat op de voorziening hulp bij het huishouden.

Deel Beleidsregels Gebruikelijke zorg

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

Artikel 4.1 Een- en meerpersoonshuishouden

Indien de zorgvrager deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de indicatiesteller vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan het college besluiten op welke Wmo-zorg de zorgvrager redelijkerwijs is aangewezen.In geval zorgvrager een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

Artikel 4.2 Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen (in casu 23 jaar of ouder) burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.

In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.

Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

Artikel 4.3 Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op Wmo-zorg maakt.

Artikel 4.4 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de

betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De indiceerder en/of het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg. Met andere woorden: ondanks beoefening van vrijetijdsbesteding wordt gebruikelijke zorg van de huisgenoot verwacht.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Artikel 4.5 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven

etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

Artikel 4.6 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Hoofdstuk 5 De zorgvrager

Artikel 5.1 De zorgvrager

De zorgvrager is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de zorgvrager (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het gezondheidsprobleem de zorgvrager.

Artikel 5.1.1 De mantelzorger

Krachtens artikel 1 lid 1 onder b van de wet wordt onder mantelzorg de langdurige zorg verstaan die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Dit betekent, gelet op artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4 van de wet, dat er een indicatie kan bestaan indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen.

Artikel 5.1.2 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatiesteller die huisgenoten altijd persoonlijk hoort in het kader van het indicatieonderzoek. Zo kan bijvoorbeeld een 18 tot 23-jarig kind mantelzorg verlenen. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken

ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie.

Artikel 5.2 Zorgplicht ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een Wmo- aanspraak zijn.

Structurele opvang van kinderen is geen Wmo-zorg.

Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot een Wmo-aanspraak leiden.

Artikel 5.2.1 Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden

opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke dan wel voorliggende en/of algemene voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

Artikel 5.2.2 Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in

noodgevallen, dan kan de voorziening hulp bij het huishouden worden ingezet.

Artikel 5.3 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de exechtgenoten en de feitelijke uitvoering daarvan. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende - uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

Artikel 5.4 Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo-zorg, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd.

Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.

Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende en/of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

Hoofdstuk 6 De leefeenheid

Artikel 6.1 Taak volwassen huisgenoot

Van een volwassen (in casu 23 jaar of ouder) gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken van het meerpersoons huishouden overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Artikel 6.2 Huisgenoot/partner ouder dan 75 jaar

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar

huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend. Als binnen een leefeenheid degene die de huishouding voert, uitvalt en de andere partner is weliswaar gezond, maar ouder dan 75, dan wordt toch hulp bij het huishouden geïndiceerd.

Wanneer de hulpbehoevende partner overlijdt kan zonodig de hulp worden voortgezet aangepast aan de nieuwe woonsituatie.

Hoofdstuk 7 De kinderen

Artikel 7.1 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

· Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

· Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in

de wasmand gooien.

· Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Artikel 7.1.1 Taken 18-23 jarige kinderen

Een 18-23 jarige huisgenoot wordt verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn:

· schoonhouden van sanitaire ruimte,

· keuken en een kamer,

· de was doen,

· boodschappen doen,

· maaltijd verzorgen,

· afwassen en opruimen.

Dit betekent dat bij aanwezigheid van een huisgenoot van 18-23 jaar met de volgende normering rekening kan worden gehouden:

Te normeren naar 2 uur: uitstelbare, zware huishoudelijke taken en naar 3 uur: lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of de kinderen, gegeven de voor die leefeenheid geldende bijdrage door kinderen aan de huishoudelijke taken, door de (chronische) uitval van een ouder niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Hoofdstuk 8 Overig

Artikel 8.1 Hulp bij het huishouden bij huisstofallergie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige. Een vraag naar hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum in de vergadering van 22 december 2009.

Bijlage Bijlagen

Beleidsregels hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg behorende bij de Voorzieningenverordening WMO 2010 Bijlagen