Regeling vervallen per 03-03-2012

Monumentenverordening 2005

Geldend van 03-03-2012 t/m 02-03-2012

Intitulé

Monumentenverordening 2005

De raad van de gemeente Blaricum,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 maart 2005

 

gelet op artikel 149 Gemeentewet, de Monumentenwet 1988 en de Algemene wet bestuursrecht

 

besluit:

 

De Monumentenverordening 2005 vast te stellen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen, wordt verstaan onder:

a. monumenten:

1. alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

2. terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde monumenten;

c. beschermde gemeentelijke monumenten: onroerende monumenten ingevolge deze verordening en de subsidieverordening Dorpsvernieuwing Blaricum 2000;

d. beschermde rijksmonumenten: onroerende monumenten, die zijn geschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

e. kerkelijke monumenten: onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

f. monumentencommissie: de commissie als bedoeld in de Verordening op de commissie voor monumenten en welstand.

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Paragraaf 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 3

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijk monumentenlijst te plaatsen.

  • 2 Voordat burgemeester en wethouders ter zake een beschikking geven, vragen zij advies aan de monumentencommissie.

  • 3 Burgemeester en wethouders doen mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 4 Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst, bedoeld in het zevende lid, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst, zijn de artikelen 5 tot en met 9 en de artikelen 11 en 12 van toepassing.

  • 5 Burgemeester en wethouders geven een beschikking over de aanwijzing van onroerende monumenten als gemeentelijke monumenten en plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de monumentencommissie en de eigenaar zijn gehoord. In spoedeisende gevallen kunnen zij hiervan afwijken.

  • 6 Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beschikking tot aanwijzing als gemeentelijke monumenten dan na overleg met de eigenaar.

  • 7 Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken nadat de monumentencommissie een advies heeft uitgebracht, een beschikking als bedoeld in het vijfde lid. De beschikking wordt bekend gemaakt aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 8 Burgemeester en wethouders maken de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

  • 9 De gemeentelijke monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het monument.

  • 10 Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in de gemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van het vijfde en zesde lid achterwege.

  • 11 Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of die zijn geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van een monumentenverordening van de provincie Noord-Holland, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

  • 12 Monumenten die na plaatsing op de gemeentelijk monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, of die worden geplaatst op een lijst van monumenten op grond van een monumentenverordening van de provincie Noord-Holland, worden geacht niet meer op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst.

Artikel 4

De gemeentelijke monumentenlijst ligt in het gemeentehuis bij de sector Producten voor een ieder ter inzage.

Paragraaf 3 Verbodsbepalingen

Artikel 5

  • 1 Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    a. een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Paragraaf 4 Aanvraagbepalingen

Artikel 6

  • 1 Bij de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5 worden de door burgemeester en wethouders verlangde gegevens overgelegd door middel van het door hen vastgestelde formulier.

  • 2 Indien niet wordt voldaan aan het gestelde in het eerste lid, alsmede aan de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.

  • 3 Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, leggen burgemeester en wethouders de aanvraag in het gemeentehuis bij de sector Producten voor een ieder ter inzage. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluiten burgemeester en wethouders op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd. De burgemeester doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van twee weken zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 4 Burgemeester en wethouders brengen de aanvraag en de naar voren gebrachte zienswijzen, als bedoeld in het derde lid, terstond ter kennis van de monumentencommissie.

  • 5 Binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen een ieder zijn zienswijze naar voren kan brengen, brengt de monumentencommissie haar advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 6 Burgemeester en wethouders geven binnen drie maanden na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, doch in ieder geval binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, een beschikking op de aanvraag om vergunning.

  • 7 Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het zesde lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het zesde lid bedoelde termijn.

  • 8 Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van hun beschikking aan de

    monumentencommissie en aan degenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht.

  • 9 Van de verleende vergunning mag geen gebruik worden gemaakt voor het moment dat:

    a. de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken;

    b. indien daartoe een verzoek is gedaan, beslist is op een verzoek om voorlopige voorziening.

Paragraaf 5 Kerkelijke monumenten

Artikel 7

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 6 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voorzover het een beschikking betreft waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in dat monument in het geding zijn.

Paragraaf 6 Voorschriften

Artikel 8

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2 De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Paragraaf 7 Intrekking

Artikel 9

  • 1 De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 8 niet naleeft;

    c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

  • 2 De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Paragraaf 8 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 10

  • 1 Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen en bedenkingen aan de monumentencommissie, na afloop van de termijn van 14 dagen genoemd in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 3 maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn, wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Paragraaf 9 Schadevergoeding

Artikel 11

  • 1 Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    a. de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen;

    b. voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2 Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 10 Strafbepaling

Artikel 12

Overtreding van artikel 5 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van het gerechtelijk vonnis.

Paragraaf 11 Opsporingsbepaling

Artikel 13

  • 1 Met de opsporing van de bij artikel 10 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast, de ambtenaren van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht als bedoeld in artikel 100 van de Woningwet.

  • 2 Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Paragraaf 12 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 14

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten, treedt zij in werking op de dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2 De Monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van 7 september 1995 en voor het laatst gewijzigd op 21 oktober 1999, voor zover het betreft bepalingen over beschermde gemeentelijke monumenten, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4 De Monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van 7 september 1995 en voor het laatst gewijzigd op 21 oktober 1999, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5 De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6 Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

  • 7 Deze verordening kan worden aangehaald als: Monumentenverordening 2005.

Ondertekening

Blaricum, 28 april 2005
 
 
 
 
M. Walrave                                                                 drs. W.H.C. Ton
griffier a.i.                                                                   voorzitter