Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening WWB Bloemendaal 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening WWB Bloemendaal 2010

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Nr. 2010025359

De raad van de gemeente Bloemendaal;

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Bloemendaal d.d. 17 augustus 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende

Toeslagenverordening WWB Bloemendaal 2010

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

    hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten: 1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

f.kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of

    ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze

    verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet

    onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de

    gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn

    hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid , van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die kamerbewoner is.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de

    gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn

    hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 4. De toeslag bedoeld artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm

voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten (zoals huur of hypotheeklasten) verbonden zijn.

Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke

bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt:

  • a.

    50% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder en

  • c.

    80% van de gehuwdennorm voor een gezin.

Artikel 7. Overgangsbepaling

Alleenstaanden of alleenstaande ouders die kamerbewoners zijn (art. 3, lid 2) of met één of beide

ouders in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (art. 3, lid 4) behouden de toeslag, zoals deze is toegekend, tot uiterlijk 6 maanden na het inwerkingtreden van deze verordening.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB Bloemendaal 2010.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de publicatie. Op die dag wordt de Toeslagenverordening Bloemendaal 2004 ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Bloemendaal,

gehouden op 23 september 2010.

R.Th.M. Nederveen , voorzitter

K.A. van der Pas , griffier

Gepubliceerd in het Weekblad Kennemerland Zuid d.d. 30 september 2010.

In werking: 1 oktober 2010.

Nota-toelichting

Algemene toelichting

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar.Door de inwerkingtreding van de WIJ is de doelgroep van de WWB beperkt tot de leeftijd van 27 tot 65 jaar.

Recent zijn de WIJ-verordeningen vastgesteld. Vooral wat betreft de inkomensvoorziening zijn er nauwelijks verschillen met de WWB. Op de onderdelen normensystematiek, maatregelwaardige gedragingen, het vaststellen van inkomen en vermogen en terugvordering en verhaal is de WIJ nagenoeg identiek aan de WWB. Het uitgangspunt van de wetgever is dan ook om de verordeningen inhoudelijk zo veel als mogelijk aan te laten sluiten. Daarom is bij de WIJ-verordeningen gekozen voor harmonisatie met de Toeslagenverordening WWB, aangevuld met een tweetal wijzigingen, waarbij is aangekondigd dat deze wijzigingen ook in de Toeslagenverordening WWB doorgevoerd zullen worden. Hierbij is o.a. kritisch is gekeken naar de hoogte van de uitkeringsnormen ten opzichte van het inkomensniveau bij de Wet Studiefinanciering.

In deze verordening hebben alleenstaanden of alleenstaande ouders die inwonend zijn bij hun ouders nog maar recht op een toeslag van 5 procent en kamerbewoners van 15 procent. De redenen hiervan zijn de grote overgang van bijvoorbeeld een WSF-norm naar een WWB-norm en de grote schaalvoordelen die hiermee worden bereikt. Deze bepalingen identiek aan de Toeslagenverordening WIJ. Voor die alleenstaanden en alleenstaande ouders die op grond van deze bepalingen na 1 juli 2010 een inkomensachteruitgang krijgen is een overgangsregeling opgenomen.

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de

mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het

vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de

mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de

maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 6 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is niet meer voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de

leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 27 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 6 van de

Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde

minimum hoogte volgens dit artikel.

De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de

bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel

2010-12-21

1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet uitputtend afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

In de Toeslagenverordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:

Met het begrip ‘woning’ wordt hetzelfde bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, evenals de onroerende aanhorigheden”.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3,

zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt in deze verordening onderscheiden en gedefinieerd.

Kamerbewoning leidt tot schaalvoordelen, maar minder dan het inwonen bij familie / kostgangersituatie. Het gevolg hiervan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger vastgesteld

wordt dan de toeslag voor degenen die bij één of meer ouders inwonen. Commerciële kamerbewoning wordt uitgesloten als er sprake is van huisgenoten (huisgenoot is degene die zijn

hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de huurder of eigenaar én die familie is van de huurder of

eigenaar of van diens echtgenoot. Onder familie wordt verstaan (klein)kind, pleegkind, aangehuwd

kind, de broer, zuster of (groot)ouder).

Artikel 2

Door de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is de WWB-doelgroep ingeperkt van 27 tot 65 jaar.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

Eerste lid

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande

of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 25 lid 1 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Tweede lid

Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De

commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de

huur. Een commerciële relatie tussen huisgenoten is uitgesloten.

De kamerbewoner heeft minder schaalvoordelen dan degene die bijvoorbeeld bij zijn ouders inwoont, doordat de kamerbewoner een (commerciële) huurprijs moet betalen en ook andere kosten minder makkelijk zal kunnen delen met een ander. Dat is dan ook de reden om aan kamerbewoners een toeslag van 15 procent te verlenen.

Evenals in de toeslagenverordening WWB is in deze verordening als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Derde lid

Als een ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm verleend. Het zal in deze situaties veelal gaan om woningdeling door huisgenoten of kostgangers. De schaalvoordelen zijn in deze gevallen groter dan bij kamerbewoning, waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.

Vierde lid

De alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn

hoofdverblijf heeft beschikt over een groot scala aan schaalvoordelen, waardoor een toeslag van 5

procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd is (CRvB 2 maart 1999, JABW 1999/61 en 69.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld

worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.

In dit artikel is onder a een verlaging van 10% opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit

verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs.

99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

Artikel 6

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij

belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.

Artikel 7

Omdat de bepalingen in artikel 3, lid 2 en 4 in deze verordening ten aanzien van de doelgroepen die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en kamerbewoners een lagere toeslag voorschrijft is een overgangsregeling opgenomen. De doelgroep ontvangt vanaf 1 juli 2010 tot maximaal 6 maanden na het inwerking treden van de deze verordening een toeslag gebaseerd op de oude rechten.