Regeling vervallen per 01-01-2014

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2013

Geldend van 01-04-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2013

Het college van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelet op de artikelen 2.3, 2.4, 4.2, 4.4, 4.8, 4.12, 4.14, 4.15, 5.1, 6.4, en 9.4 van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2011;

besluit:

vast te stellen het

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2013

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    CAK: Centraal Administratie Kantoor, berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ);

  • b.

    CE-merk: een CE-markering op een product, dat aangeeft dat het product voldoet aan de daarvoor geldende regels binnen de Europese Economische Ruimte (EER);

  • c.

    Per Saldo: belangenvereniging van en voor mensen met een persoonsgebonden budget;

  • d.

    SVB: Sociale Verzekeringsbank, de uitvoerder van volksverzekeringen in Nederland;

  • e.

    Verordening: de verordening Wet Maatschappelijke ondersteuning 2011.

Hoofdstuk 2. Persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Verstrekking persoonsgebonden budget

  • 1. Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de verordening:

    Het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden wordt in maandelijkse termijnen vooraf verstrekt.

  • 2. Overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 4, 5 en 6 van de verordening:

    • a.

      het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt vooraf betaalbaar gesteld op basis van een ingediende offerte;

    • b.

      een budget voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering wordt vooraf betaalbaar gesteld op basis van een ingediende offerte.

Artikel 2.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de verordening:

    • a.

      de gemeente verstrekt per geïndiceerd uur hulp bij het huishouden een tarief van € 18,50 per uur;

    • b.

      kosten verbonden aan de diensten van het SVB servicecentrum pgb komen separaat voor vergoeding in aanmerking;

    • c.

      het door de gemeente verstrekte persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden is een bruto-bedrag.

  • 2. Overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 4, 5 en 6 van de verordening:

    • a.

      voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen geldt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op de prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering voor een door het college te bepalen periode welke is gebaseerd op de levensduur van de voorziening;

    • b.

      indien de voorziening eveneens door de gecontracteerde leveranciers in natura aan de gemeente geleverd zou kunnen worden, wordt, indien de rechthebbende hiervoor een adequate voorziening kan aanschaffen, voor het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget uitgegaan van de tegenwaarde van de huurprijs van de voorziening zoals deze door het college aan de leverancier zou worden betaald.

  • 3. Sportrolstoel:

    • a.

      de hoogte van een te verlenen persoongebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 6.4, lid 2 onder a van de verordening bedraagt maximaal € 2.500,--;

    • b.

      dit persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel wordt hooguit één keer per drie jaar verstrekt;

    • c.

      de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 6.4, lid 2 onder b van de verordening, wordt bepaald door de voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot een maximum van € 500,-;

    • d.

      deze financiële tegemoetkoming voor de reparatie, het onderhoud en/of de aanpassing van een sportrolstoel wordt hooguit één keer per drie jaar verstrekt.

Artikel 2.3 Besteding persoonsgebonden budget

  • 1. De rechthebbende dient het verstrekte budget te besteden aan de voorziening genoemd in de beschikking.

  • 2. Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de verordening:

    • a.

      de ingekochte hulp bij het huishouden dient adequaat en kwalitatief verantwoord te zijn;

    • b.

      het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden dient men uitsluitend te gebruiken voor de betaling van de hulp bij het huishouden en de daar aan verbonden kosten;

    • c.

      per kalenderjaar mag 1,5 % van het pgb (met een minimum van € 100,-- en een maximum van € 250,--) besteed worden aan het organiseren van hulp bij het huishouden zonder daarover verantwoording af te leggen.

  • 3. Overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 4, 5 en 6 van de verordening:

    • a.

      de voorziening, voor zover deze bestaat uit een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel, dient te zijn voorzien van een CE-merk;

    • b.

      de voorziening dient te voldoen aan het bij de beschikking gevoegde programma van eisen.

Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1. Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de verordening:

    • a.

      de verantwoording van een periodieke verstrekking persoonsgebonden budget vindt plaats binnen 6 weken na afloop van elk half jaar, middels een daartoe beschikbaar gesteld formulier;

    • b.

      men is verplicht om een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de hulp of de instantie waarbij de hulp in dienst is. Hierin worden werkafspraken vastgelegd. Van zowel de aanvrager als de hulp of de instantie waarvoor de hulp werkt, worden de gegevens vastgelegd (inclusief het burgerservicenummer of het BTW-nummer);

    • c.

      de overeenkomst en alle andere gegevens die van belang zijn voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget, dient men nog 3 jaar te bewaren nadat het kalenderjaar is afgelopen. Desgevraagd stelt men deze ter beschikking aan het college.

  • 2. Overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 4, 5 en 6 van de verordening:

    de verantwoording van een eenmalige verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats binnen 6 weken na verstrekking van het persoonsgebonden budget middels een daartoe beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Kosten voor het lidmaatschap van Per Saldo kunnen aan de gemeente verantwoord worden als kosten voor zorg. Deze kosten hoeven niet uit het verantwoordingsvrije deel van het persoonsgebonden budget betaald te worden.

  • 4. Het persoonsgebonden budget dat niet is besteed aan de voorziening waarvoor deze is verstrekt wordt van de rechthebbende teruggevorderd.

  • 5. Het persoonsgebonden dat niet wordt verantwoord wordt van de rechthebbende teruggevorderd.

Artikel 2.5 Specifieke bepalingen persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt naar rato terugbetaald, dan wel wordt het hulpmiddel in eigendom aan de gemeente overgedragen, wanneer een hulpmiddel binnen de periode waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt niet langer wordt gebruikt.

Hoofdstuk 3. Financiële tegemoetkoming

Artikel 3.1a Verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten van verhuizing zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder a van de verordening wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag.

  • 2. Uitbetaling van de forfaitaire bijdrage voor de kosten van verhuizen vindt plaats nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden en op basis van de gestelde eisen in de afgegeven beschikking.

  • 3. Toekenning van een financiële tegemoetkoming voor een voorzieningen zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder b, d, e, f, g, h, i en j vindt plaats op basis van een ingeleverde offerte, door middel van een afgegeven beschikking.

  • 4. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats naar aanleiding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, op basis van de ingediende nota.

  • 5. Bij sanering van de woning zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder i van de verordening komen de kosten van vloerbedekking en raambekleding voor de woon- en slaapkamer voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 3.1b Verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

  • 1. De voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder a van de verordening wordt heeft de vorm van een forfaitair bedrag en halfjaarlijks vooraf wordt verstrekt.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b van de verordening worden uitbetaald op basis van maandelijkse declaratie.

  • 3. Een financiële tegemoetkoming voor een aanpassing van de eigen auto zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c van de verordening wordt toegekend op basis van een ingeleverde offerte, door middel van een afgegeven beschikking en wordt uitbetaald op basis van de ingediende rekening.

  • 4. Een financiële tegemoetkoming voor medische noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer zoals bedoeld in artikel 51. Lid 1 onder d van de verordening wordt toegekend door middel van een afgegeven beschikking en wordt uitbetaald op basis van de ingediende rekening.

Artikel 3.2a Hoogte financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen

  • 1. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.1 lid 1 onder a en artikel 4.12 van de verordening bedraagt € 2.700,00.

  • 2. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing, zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b van de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA;

    • d.

      de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

    • h.

      de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen het oorspronkelijke kavel;

    • i.

      de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met k meer bedragen dan € 1.036,- voor tien procent van die kosten tot maximaal € 406,-.

  • 3. De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van de onderstaande woonvoorzieningen, als genoemd in artikel 4.1 onder e van de verordening, worden volledig vergoed, mits geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de cliënt (dit ter beoordeling aan de gemeente):

    • -

      Stoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift);

    • -

      Rolstoelliften (het Liftinstituut spreekt van hefplateaulift voor personen);

    • -

      Woonhuisliften (met kooi);

    • -

      Staplateau- of hefplateauliften (het Liftinstituut spreekt van een hefplateau voor personen zonder schacht tot maximaal 1.80 meter hoogte);

    • -

      De mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • -

      Electromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een tweede woonruimte, als genoemd in artikel 4.4 van de verordening bedraagt maximaal € 2.700,-.

  • 5. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.1 onder f en artikel 4.14 van de verordening bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 542,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 271,- per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub g en artikel 4.15 van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 542,- per maand.

  • 7.

    • a.

      Voor de financiële tegemoetkoming voor de sanering van een woning als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder i van de verordening gelden de volgende gemaximeerde bedragen:

      - vloerbedekking woonkamer per m² € 27,70 (inclusief BTW);

      - vloerbedekking slaapkamer per m² € 13,90 (inclusief BTW);

      - raambekleding bij een breedte van 1.20m per meter € 15,20 (inclusief BTW);

    • b.

      Bij de verstrekking van de financiële tegemoetkoming voor sanering van de woning wordt rekening gehouden met een algemeen gebruikelijk deel van de kosten als gevolg van afschrijving van de huidige vloerbedekking en raambekleding.

  • 8. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen van woonwagens en woonschepen als bedoeld in artikel 4.8 van de verordening bedraagt maximaal € 2.000,-.

Artikel 3.2b Hoogte financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

Voor de hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor

vervoersvoorzieningen als bedoeld in de verordening, artikel 5.1, lid 2, wordt uitgegaan van de volgende bedragen per kalenderjaar:

  • a.

    voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder a van de verordening geldt een bedrag van € 920,-;

  • b.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b van de verordening, geldt een bedrag van maximaal van € 3.600,-;

  • c.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi, als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b van de verordening, geldt een bedrag van maximaal € 4.400,-.

Artikel 3.3 Besteding financiële tegemoetkoming

  • 1. De rechthebbende dient de financiële tegemoetkoming te besteden aan de voorziening genoemd in de beschikking.

  • 2. De voorziening dient te voldoen aan de voorwaarden die in de beschikking zijn gesteld.

Artikel 3.4 Verantwoording financiële tegemoetkoming

Over financiële tegemoetkomingen, al dan niet verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag, behoeft geen verantwoording te worden afgelegd.

Artikel 3.5 Specifieke bepalingen financiële tegemoetkoming

Het primaat van de verhuizing zoals bedoeld in artikel 4.2 van de verordening wordt in ieder geval niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1 onder b en c van de verordening, lager zijn dan € 2.700,-.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Gevallen waarin het besluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit besluit betreffende, waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 4.3 Overgangsrecht

De besluiten voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Bodegraven en gemeente Reeuwijk blijven van toepassing op de aanvraag, indien:

  • -

    de aanvraag voor in werking treden van het besluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 is ingediend en

  • -

    er ten tijde van de inwerkingtreding van het besluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 nog geen besluit is genomen en

  • -

    een besluit voor de aanvrager op basis van het besluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 nadelig zal zijn ten opzichte van de besluiten 2010 gemeente Bodegraven en gemeente Reeuwijk.

Artikel 4.4 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

  • 2. Het besluit voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2011 vastgesteld in het college van 25 oktober 2011 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk wordt ingetrokken met ingang van 1 april 2013.

Artikel 4.5 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: besluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in haar vergadering van 19 maart 2013.
De secretaris,
H. Romeijn MPM
De burgemeester,
mr. C. van der Kamp

Toelichting besluit Wet Maatschappelijke ondersteuning 2013

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

Het meerendeel van de begripsbepalingen is reeds omschreven in de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2011. Voor de invulling van begrippen kan derhalve de verordening worden geraadpleegd.

De begripsbepaling in dit besluit behelst alleen die begrippen die niet in de begripsbepaling in de verordening zijn omschreven.

 

Hoofdstuk 2. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien de voorziening tevens te verstrekken is in natura. Voor alle voorzieningen die de gemeente in natura verstrekt, moet er een mogelijkheid zijn voor de rechthebbende om een dergelijke voorziening zelf aan te schaffen middels een persoonsgebonden budget. De enige uitzondering is de sportrolstoel. Deze kan niet ook in natura geleverd worden, maar wordt toch in de vorm van een pgb verstrekt.

Over een persoonsgebonden budget dient verantwoording te worden afgelegd.

Een pgb wordt vooraf verstrekt en daarna verantwoord.

Artikel 2.1 Verstrekking persoonsgebonden budget

Indien een persoonsgebonden budget vooraf verstrekt wordt, wil dit zeggen dat het budget aan het begin van de betreffende maand wordt verstrekt.

Bij de uitbetaling van het persoonsgebonden budget wordt geen rekening gehouden met de eigen bijdrage. Op basis van het verzamelinkomen wordt berekend welk bedrag men moet betalen. Dit bedrag wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 2.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Ad 1.a.

Bij een indicatie van bijvoorbeeld 1,5 uur wordt 1,5 maal het gemiddelde tarief van € 18,50 per uur verstrekt.

Ad 1.b.

De gemeente neemt bij de Sociale Verzekeringsbank de volgende diensten af ten behoeve van de budgethouders:

Diensten

Advies, modelovereenkomsten, schadevergoeding en rechtsbijstand

Looncompensatie bij ziekte en zwangerschap én begeleiding van uw zieke hulp

Hulp bij salarisadministratie

De aan de dienstverlening verbonden kosten komen voor rekening van de gemeente en worden niet door de budgethouder betaald.

Ad 1.c.

Het pgb is een bruto-bedrag, omdat dit bedrag inclusief loonbelasting en bijkomende kosten voor de werknemer is. Voor deze kosten wordt niets extra’s vergoed, waardoor het pgb een bruto-bedrag vormt. Van dit bruto bedrag wordt door het CAK de eigen bijdrage geïnd.

Ad 2.

Voor het bepalen van de hoogte van een pgb voor een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel wordt in eerste instantie gekeken naar de huurprijs van de gecontracteerde leveranciers maal de afschrijvingstermijn van de voorziening of naar de koopprijs die de leveranciers hanteren. Deze huurprijs of koopprijs van de leveranciers is inclusief een verzekering en een contract voor onderhoud en reparatie. Daarbij is het tarief van de leveranciers tot stand gekomen via een regionale aanbesteding, waardoor de prijzen bij deze leveranciers wellicht lager zijn dan bij overige leveranciers.

 

Indien de rechthebbende met een pgb met een tegenwaarde van de voorziening in natura zelf een voorziening kan aanschaffen, wordt een pgb ten hoogte van dit bedrag verstrekt. Indien de rechthebbende echter kan aantonen dat dit bedrag niet toereikend is voor de goedkoopst-adequate voorziening die de persoon zelf wil aanschaffen, zal het pgb verhoogd moeten worden.

Tevens moet gekeken worden of bij de leverancier waar de voorziening wordt aangeschaft een verzekering en een reparatie- en onderhoudscontract kan worden geleverd. Indien dit zo is, kan hiervoor extra pgb verstrekt worden. Indien dit niet mogelijk is, kan er indien er reparaties noodzakelijk zijn hiervoor apart een bedrag worden toegekend.

 

Indien de rechthebbende een adequate voorziening kan aanschaffen, welke goedkoper is dan de in natura voorziening bij de gecontracteerde leveranciers, zal een pgb verstrekt worden voor de hoogte van het bedrag van de voorziening. Dit bedrag is dan lager dan het bedrag dat aan de natura voorziening wordt besteed bij de leveranciers.

Ook hierbij geldt dat dient te worden nagegaan of het afsluiten van een verzekering en een reparatie- en onderhoudscontract een optie is en dat hiervoor een extra bedrag aan pgb kan worden verstrekt.

 

Artikel 2.3 Besteding persoonsgebonden budget

Ad 2.c.

Geldt het persoonsgebonden budget maar voor een deel van het jaar dan worden deze bedragen naar verhouding verlaagd.

 

Ad 3.a.

Bij de toekenning van hulpmiddelen (individuele voorzieningen) wordt door gemeentes een keurmerk genoemd dat de voorzieningen moet hebben, om te waarborgen dat de voorziening van goede kwaliteit is. Voorheen werd het GQ-keurmerk genoemd. Het Guaranteed Quality keurmerk was beschikbaar voor hulpmiddelen zoals rolstoelen, scootmobielen, looprekken, rollators, en sociale alarmeringsapparatuur. Het GQ-keurmerk werd uitgegeven door Vilans. Het is opgeheven in 2008. Om keurmerkhouders tegemoet te komen zijn de hulpmiddelen en diensten die in 2007 een geldig GQ certificaat hadden nog een jaar lang vermeld op de GQ lijst van goedgekeurde hulpmiddelen (tot 30-06-2009). Deze lijst geeft daarmee een overzicht van producten die voor 1 november 2007 in een objectieve test hebben aangetoond te voldoen aan deze eisen op het gebied van kwaliteit en bruikbaarheid.

 

Op dit moment wordt het CE-merk (Conformité Européenne, volgens de Europese regels)  genoemd als waarborg voor de kwaliteit. Het CE-merk - dat strict genomen geen keurmerk is - is te vinden op alle producten die vallen onder de Europese Richtlijn Medische Hulpmiddelen. Het stelt essentiële eisen ten aanzien van veiligheid, gezondheid, millieu en onsumentenbescherming.

Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget

Ad 1.a.

Sinds 2012 heeft de gemeente voor de controle op de verantwoording van het persoonsgebonden budget een externe partij ingehuurd. Dit betreft het Wmo-kantoor. De client dient de verantwoording aan hen te zenden.

Ad 1.b.

Modelovereenkomsten zijn te verkrijgen bij het Servicecentrum persoonsgebonden budget van

de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 2.5 Specifieke bepalingen persoonsgebonden budget

Indien belanghebbende een voorziening aanschaft met een persoonsgebonden budget, dan is hij eigenaar van de gekochte voorziening. Het terugvorderen van de voorziening c.q. het terugeisen van de voorziening bijvoorbeeld bij vroegtijdig overlijden, is niet mogelijk omdat belanghebbende eigenaar is van de voorziening.

Wel kan het college besluiten tot terugvordering van het persoonsgebonden budget naar rato, indien het gemeentelijk beleid daarin voorziet. Zie ook CRvB 10-12-2008, nr. 08/3206 Wmo waaruit lijkt te kunnen worden afgeleid dat de CRvB geen bezwaar heeft tegen een bepaling in het gemeentelijke beleid die regelt dat een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening moet worden ingeleverd of naar rato een bedrag aan de gemeente moet worden terugbetaald. Hoewel het geding niet direct betrekking heeft op deze bepaling in het Wmo-besluit, merkt de CRvB op dat niet valt in te zien waarom toepassing van een dergelijke bepaling niet effectief zou kunnen zijn. Hieruit wordt afgeleid dat het hanteren van dergelijke bepalingen is toegestaan.

Hoofdstuk 3. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien dezelfde voorziening niet door de gemeente wordt verstrekt als een naturavoorziening.

Een financiële tegemoetkoming wordt toegekend middels een beschikking, op basis van een offerte. De daadwerkelijke verstrekking vindt plaats op basis van een ingediende rekening. Op deze wijze is de tegemoetkoming bij verstrekking reeds verantwoord.

 

Verschil financiële tegemoetkoming en een financiële tegemoetkoming in de vorm van een  forfaitair bedrag:

Een financiële tegemoetkoming kan verschillende vormen hebben. In basis heeft een financiële tegemoetkoming een relatie met de werkelijke kosten. Dit is de redden dat de hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt gebaseerd op een offerte en wordt uitbetaald op basis van een ingeleverde nota. Soms heeft een financiële tegemoetkoming de vorm van een forfaitair bedrag. In dat geval wordt een bedrag vastgesteld los van de werkelijke kosten. Ook de hoogte van het inkomen kan een rol spelen bij deze vormen van voorzieningen.

Artikel 3.1b Verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

Ad lid 2.

Forfaitaire bedragen worden vooraf, halfjaarlijks uitbetaald. Er zijn twee betaalmomenten per jaar.

Artikel 3.2a Hoogte financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen

Ad lid 7.

Vloerbedekking wordt alleen gesaneerd in de slaapkamer. Wanneer er sprake is van een kind jonger dan 4 jaar kan de woonkamer eveneens in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking.

Indien de rechthebbende bestaande vloerbedekking en raambedekking heeft, wordt gekeken naar wanneer deze vloerbedekking of raambedekking is aangeschaft. Indien de aanschaf

langer dan 8 jaar geleden is, vallen de kosten van de vloer- en raambedekking onder de algemeen gebruikelijke kosten die iemand maakt voor de vervanging van de vloer- en raambedekking. (Deze kosten had iemand zelf al moeten maken.) Indien de aanschaf korter geleden is geldt de volgende berekening:

  • -

    Aanschaf tot 2 jaar geleden, vergoeding 100% van het normbedrag

  • -

    Aanschaf tot 4 jaar geleden, vergoeding 75% van het normbedrag

  • -

    Aanschaf tot 6 jaar geleden, vergoeding 50% van het normbedrag

  • -

    Aanschaf tot 8 jaar geleden, vergoeding 25% van het normbedrag.

Bij verhuizing betreffen de kosten van het aanbrengen van vloerbedekking en raambedekking algemeen gebruikelijke kosten. Deze komen in deze situatie niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 3.2b Hoogte financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

Met de verordening 2011 is met betrekking tot het vervoer het primaat volledig bij het CVV gelegd. Een financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt indien naar aanleiding van het onderzoek blijkt dat er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van het CVV. De geboden compensatie kan dan bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi. In artikel 3.2b zijn daartoe de normbedragen opgenomen.

Vóór 1 juli 2011 kende de oud-gemeente Bodegraven een keuzevrijheid tussen CVV en de eigen auto. Het primaat was in deze gemeente niet volledig bij het CVV neergelegd. Met ingang van 1 juli 2011 is er wel volledig sprake van een primaat CVV. Er is voor gekozen om de rechten van de personen die vóór 1 juli 2011 gebruik hadden gemaakt van de geboden keuzevrijheid, en dus een tegemoetkoming in de kosten van gebruik eigen auto zonder contra-indicatie ontvangen, in tact te laten.

Daar de voorziening is komen te vervallen in de verordening is in dit besluit geen bedrag meer opgenomen. Dit laat onverlet dat er wel een bedrag bekend moet zijn om de lopende toekenningen uit te kunnen blijven voeren.

Deze personen ontvangen een bedrag van € 630,00 op jaarbasis, ofwel € 0,42 x 1500 kilometer.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

Artikel 4.1 Hardheidsclausule.

Geen toelichting.

Artikel 4.2 Gevallen waarin het besluit niet voorziet.

Geen toelichting.

Artikel 4.3 Overgangsrecht.

Geen toelichting.

Artikel 4.4 Inwerkingtreding

Geen toelichting.

Artikel 4.5 Citeertitel

Geen toelichting.