Regeling vervallen per 01-01-2016

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015

Het college van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 7 tot en met 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat de wet en de verordening het college de bevoegdheid geeft nadere regels op te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet en de verordening als bedoeld in artikel 2.1.3 van de Wet en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluit of te verrichten handelingen;

besluit:

vast te stellen de volgende

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1 Verplichtingen persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

Bij het uitbetalen van een persoonsgebonden budget voor begeleiding en hulp bij het huishouden gelden de voorwaarden die de Sociale Verzekeringsbank stelt aan de betaling van een pgb.

Artikel 2 Verplichtingen budget overige voorzieningen

Bij het verlenen van een budget bij overige voorzieningen gelden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    de voorziening moet voldoen aan het programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente en, indien van toepassing, aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

  • 2.

    in geval van een rolstoel- of vervoersmiddel wordt de voorziening ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf en voldoet deze aan de eisen van de Revakeur;

  • 3.

    de cliënt overlegt ten behoeve van de uitbetaling van het pgb een originele nota waaruit de kosten blijken.

Artikel 3 Hoogte persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het tarief bedraagt:

    • a.

      € 18,74 per uur voor hulp bij het huishouden;

    • b.

      € 45,32 per uur voor begeleiding;

    • c.

      € 74,78 per uur voor gespecialiseerde begeleiding;

    • d.

      € 33,20 per dagdeel voor arbeidsmatige dagbesteding;

    • e.

      € 49,93 per dagdeel voor gespecialiseerde dagbesteding;

    • f.

      € 165,75 per dag voor kortdurend verblijf;

    • g.

      € 7,38 per dag voor vervoer naar dagbesteding;

    • h.

      € 20,00 per dag voor rolstoelgebonden vervoer naar dagbesteding.

  • 2.

    Het uurtarief voor het inhuren van een familielid, vrienden, kennissen of een persoon die niet een opleiding tot het verlenen van zorg heeft genoten bedraagt € 12,00 per uur (120% van het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder a en € 20,00 per uur (200% van het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder b en c.

Artikel 4 Hoogte budget voorzieningen

De hoogte van het budget voor aanschaf van een:

  • 1.

    rolstoel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate rolstoel, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. De kostprijs kan zo nodig verhoogd worden met de kostprijs van individuele aanpassingen. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar;

  • 2.

    individuele vervoersvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar;

  • 3.

    losse woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar.

Artikel 5 Budget woonvoorzieningen

  • 1.

    Als de kosten voor woonvoorzieningen meer bedragen dan € 2.700,- geldt het primaat van verhuizen.

  • 2.

    De maximale vergoeding voor verhuiskosten bedraagt € 2.700.

  • 3.

    De verhuiskostenvergoeding wordt betaald op het moment dat overschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen heeft plaats gevonden en na overlegging van een bewijs van de verhuiskosten.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen wordt betaald aan de eigenaar van de woning na overlegging van de nota en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten beoordeeld aan de hand van de standaardprijslijst. Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maximale bedragen:

    • a.

      € 1.000 voor een woonwagen;

    • b.

      € 1.000 voor een woonschip;

    • c.

      € 2.700 voor het bezoekbaar en/of logeerbaar maken van een woning.

  • 5.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het budget in de kosten van een woningaanpassing in de vorm van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      als het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden 1988/Rechtsverhouding opdrachtgever-architect van de Bond van Nederlandse Architectenen de kosten van het toezicht op de uitvoering, alsdit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • d.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • e.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • f.

      het renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

    • g.

      de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen de oorspronkelijke kavel;

    • h.

      de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten niet te voorzien waren;

    • i.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • j.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • k.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de bouwkundige voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met j meer bedragen dan  € 1.246,16 voor 10% van die kosten tot maximaal € 481,70;

    • l.

      voor kosten van het aanbrengen/aanhelen van tegelwerk bedraagt de maximale vergoeding € 20,00 per m2 voor wandtegels en € 25,00 per m2 voor vloertegels.

  • 6.

    Als er sprake is van sanering van de vloerbedekking bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 35,- per m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW). De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van het te vervangen artikel. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten te weten:

    • -

      100% indien als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

    • -

      75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    • -

      50% indien als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    • -

      25% indien als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • 7.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 641,10 per maand voor de duur van maximaal één jaar.

  • 8.

    Als er sprake is van tijdelijke huisvesting is de hoogte van de vergoeding:

    • a.

      maximaal € 695,96 per maand bij een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      maximaal € 347,47 per maand bij een niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 6 Budget sportvoorziening

Het budget voor de aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.400. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2.800) en onderhoud, keuring, reparatie (maximaal € 600) van een sportrolstoel of vergelijkbare voorziening voor een periode van ten minste 3 jaar.

Artikel 7 Budget vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Voor een budget voor vervoersvoorzieningen geldt dat deze worden gebaseerd op een hoogte gelijk aan 2000 te rijden kilometers per jaar. De maximale hoogte is vastgesteld op:

    • a.

      voor het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt een normbedrag van € 920 op jaarbasis;

    • b.

      voor het gebruik van een taxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en niet rolstoelgebonden is, geldt een budget van € 3.600 op jaarbasis;

    • c.

      voor het gebruik van een rolstoeltaxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en rolstoelgebonden is, geldt een budget van € 4.400 op jaarbasis.

  • 2.

    Het in lid 1 onder a genoemde bedrag worden halfjaarlijks vooraf verstrekt.

  • 3.

    De in lid 1 onder b en c genoemde bedragen worden maandelijks betaalbaar gesteld, indien gewenst aan het taxibedrijf, na ontvangst van de originele nota.

  • 4.

    De hoogte van een budget voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    Als er sprake is van aanpassingskosten van de eigen auto geldt als afschrijvingstermijn van de voorziening ten minste zeven jaar. Met uitzondering van overzetbare voorzieningen wordt deze voorziening daarom slechts toegekend als de aan te passen auto niet ouder is dan drie jaar. De opties met betrekking tot de uitrusting van de auto, zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging en airco, alsmede de kosten verbonden aan het overzetten van eerder verstrekte overzetbare voorzieningen zijn van vergoeding uitgesloten.

  • 6.

    Collectief vervoer bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen gereduceerd tarief kan worden gereisd.

  • 7.

    Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het collectief vervoer gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de sociaal begeleider mag geen Wmo-geïndiceerde zijn;

    • b.

      de sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet aan een rolstoel of scootmobiel gebonden te zijn;

    • c.

      er mag maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit meegaan;

    • d.

      de sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

    • e.

      er mogen maximaal 20 enkele ritten per jaar worden gemaakt;

    • f.

      de rit van de sociaal begeleider wordt gelijktijdig geboekt met dezelfde reservering als de rit van de Wmo-pashouder.

  • 8.

    Medische begeleiding in het collectief vervoer is mogelijk als er sprake is van medische technische handelingen bij gedragsproblemen en wanneer eenvoudige algemeen dagelijkse levensverrichtingen tijdens de rit nodig zijn.

Artikel 8 Regels voor bijdrage in de kosten

  • 1.

    Bij de berekening van de bijdrage in de kosten is het (gezamenlijk) verzamelinkomen over de twee jaar voorafgaand aan het heffen van de bijdrage in de kosten leidend. Het verzamelinkomen is het gezamenlijk bedrag van inkomen uit werk en woning, uit aandelen en dividenden, en uit sparen en beleggen, waarover de hoogte van de aanslag inkomstenbelasting wordt bepaald. Bij de berekening van de maximale periodebijdrage wordt daarbij gekeken naar de samenstelling van het huishouden en de leeftijd. Het volgende geldt hierbij:

    • a.

      Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 19,40 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 22.331.

    • b.

      Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 19,40 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 16.634.

    • c.

      Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden dienen te betalen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar, bedraagt € 27,60, per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 27.917.

    • d.

      Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden, die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen bedraagt € 27,60 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 23.046.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke 'Maximale periodebijdrage' in die periode, tenzij deze hoger is dan de 'Kosten van de voorziening per 4 weken' in die periode. In dat geval is de bijdrage in de kosten gelijk aan de 'Kosten van de voorziening per 4 weken'.

  • 3.

    Voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang hulp bij het huishouden wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen ondersteuning in die 4 weken, vermenigvuldigd met het persoonsgebonden budget tarief zoals bedoeld in artikel 3 lid 1.

  • 4.

    Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 5.

    Voor begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, gespecialiseerde dagbesteding, arbeidsmatige dagbesteding en kort verblijf wordt een bijdrage in de kosten opgelegd gedurende de looptijd van de toegekende voorziening. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen ondersteuning in die 4 weken, vermenigvuldigd met het desbetreffende persoonsgebonden budget tarief zoals bedoeld in artikel 3 lid 1.

  • 6.

    Voor begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, gespecialiseerde dagbesteding, arbeidsmatige dagbesteding en kort verblijf in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het desbetreffende periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 7.

    Voor periodiek toegekende voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. Voor periodiek toegekende voorzieningen wordt een bijdrage in de kosten opgelegd per 4 weken.

  • 8.

    Voor individuele vervoersvoorzieningen, losse woonvoorzieningen en woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 en 3 en artikel 5 met uitzondering van de vergoeding voor verhuiskosten wordt een bijdrage in de kosten opgelegd. Deze bijdrage wordt opgelegd totdat de geldswaarde van de verstrekte voorziening volledig is terugbetaald.

  • 9.

    Voor het opleggen en innen van een eigen bijdrage geeft de gemeente het bedrag dat men periodiek moet betalen door aan het Centraal Administratie Kantoor.

  • 10.

    Voor een algemene voorziening kan het college een eigen bijdrage vragen van de cliënt. Dit wordt per voorziening bepaald:

    • a.

      Voor de voorziening als gevolg van de huishoudelijke hulp toelage wordt van de cliënt een bijdrage gevraagd van € 10,00 per uur.

    • b.

      Voor andere algemene voorzieningen wordt dit bij later besluit bepaald.

Artikel 9 Omvang hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met toepassing van onderstaande tabel:

Activiteiten

Aantal minuten

Maximale frequentie

toelichting

Broodmaaltijden bereiden

15 minuten

1 x per dag

Maaltijden koken

30 minuten

1 x per dag

Enkel in een huishouden met kleine kinderen

Licht huishoudelijk werk

10 minuten per kamer

3 kamers

Link met maaltijden bereiden/koken

Zwaar huishoudelijk werk

30 minuten per kamer

3 kamers

Textielverzorging

45 minuten per huishouden

Verzorgen van kinderen

Maximaal 40 uur

Organisatie huishouden

60 minuten

Advies, instructie, aanleren

30 minuten

Maximaal 6 weken

Tijdelijkheid van belang

Psychosociale hulp

30 minuten

Algemene meerkosten

Aanwezigheid kinderen

15 minuten

Per kind van 6 jaar of jonger

Intensief gebruik of hoge vervuilingsgraad

60 minuten

Ook door ziekte (chemo, stoma etc.)

Specifieke problematiek

60 minuten

Ter opvang korting meest kwetsbaren

Artikel 10 Omvang gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Van iedereen wordt verwacht dat deze bijdraagt aan het huishouden. Daar waar rollen veranderen is het aan de huisgenoten dit op te vangen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot verstrekking van hulp bij het huishouden.

In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Artikel 11 De omvang begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf

Voor de bepaling van de omvang van begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf wordt een handleiding opgesteld die bij een nader te bepalen tijdstip als bijlage aan deze nadere regels worden toegevoegd.

Artikel 12 Tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen

De bepaling van wie in aanmerking komen voor een bijdrage in de premie voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering wordt door Ferm Werk in uitvoeringsregels opgenomen in het beleid bijzondere bijstand.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    Het besluit maatschappelijke ondersteuning 2014 wordt per 1 januari 2015 ingetrokken. 

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2011 en het besluit maatschappelijke ondersteuning 2014 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder het besluit maatschappelijke ondersteuning 2014 maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens dit besluit.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van het besluit maatschappelijke ondersteuning 2014 wordt beslist met in achtneming van dat besluit.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 16 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015.

Ondertekening

Bodegraven, 18 november 2014.
Burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,
de secretaris, a.i.,
drs. J.G. de Jager
de burgemeester,
mr. C. van der Kamp

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Verplichtingen persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

Met dit artikel is geregeld dat aangesloten wordt bij de voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank bij het betaalbaar stellen van een persoonsgebonden budget. Door het proces bij de SVB is het niet langer nodig dat de besteding van de genoemde budgetten achteraf worden verantwoord en gecontroleerd. De SVB geeft aan dat zij voor 2015 alleen pgb’s behandelen waar een arbeidsrelatie aan vast hangt maar dat we hen kunnen aanwijzen om ook éénmalige pgb’s te laten behandelen. Vooralsnog kiezen we ervoor om éénmalige pgb’s door Stipter te laten afhandelen.

Artikel 2 Verplichtingen budget overige voorzieningen

Voor overige voorzieningen zijn verplichtingen opgenomen over de kwaliteit van de voorziening en over de eisen die aan een leverancier worden gesteld.

Artikel 3 Hoogte persoonsgebonden budget en hulp bij het huishouden

In dit artikel zijn de uurtarieven voor begeleiding en hulp bij het huishouden opgenomen. Zo ook de tarieven voor het inhuren van een familielid, vrienden, kennissen.

Het staat de cliënt vrij om iemand in te huren voor hulp bij het huishouden. Dat kan een familielid of een buurvrouw zijn, maar ook de inzet van een professional (organisatie of ZZP’er). In de hoogte van de vergoeding zit een verschil. Een cliënt die met zijn persoonsgebonden budget een familielid, buurvrouw inhuurt wordt niet geconfronteerd met kosten van overhead. Dit is wel het geval als er een zelfstandige zonder personeel of zorgverlener via een instantie wordt ingehuurd. Het persoongebonden budget om familieleden en vrienden in te huren is dan ook lager. Uitbetaling vindt plaats per maand aan de cliënt.

Op grond van de verordening wordt aangesloten bij de Wet minumloon. Met de tarieven wordt een percentage van dit minimumloon gehanteerd. Als het gaat om hulp bij het huishouden wordt een tarief van 120% van het minimumloon gehanteerd gelijk aan € 12,00 per uur voor 2015. Voor begeleiding wordt een tarief van 200% van het minimumloon gehanteerd gelijk aan € 20,00 per uur voor 2015 gelijk aan het AWBZ-tarief in 2014. Ook voor het tarief begeleiding zijn er argumenten om aan te sluiten bij het tarief hulp bij het huishouden. Omdat op dit moment de impact van het verlagen van het AWBZ-tarief niet kan worden overzien is in dit besluit een tarief opgenomen gelijk aan het AWBZ-tarief.

Artikel 4 Hoogte budget voorzieningen

In dit artikel is de hoogte van het budget voor overige voorzieningen vastgelegd.

Artikel 5 Budget woonvoorzieningen

In het eerste lid en tweede lid is geregeld bij welk bedrag van de cliënt wordt gevraagd om te kijken naar een andere woning. Ook is geregeld welke vergoeding de cliënt maximaal kan verwachten wanneer tot verhuizen wordt overgegaan.

Uitbetaling vindt plaats nadat een overschrijving in de BRP heeft plaatsegevonden en de cliënt de kosten heeft verantwoord.

In het derde lid is geregeld tot welke hoogte de kosten van de door het college goedgekeurde offerte worden vergoed. Bij het bepalen van de juistheid van de offerte wordt uitgegaan van de limitatieve lijst die als bijlage bij deze regeling wordt gevoegd. Uitbetaling vindt plaats op declaratiebasis.

In het vierde lid zijn de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing opgenomen.

In het vijfde lid zijn de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten voor een sanering van vloerbedekking opgenomen.

Bij de in het zesde lid opgenomen huurderving valt te denken aan de situatie dat de gemeente in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning reserveert voor hergebruik. In dit lid is de maximale financiële tegemoetkoming voor dergelijke kosten opgenomen.

In het zevende lid zijn de maximaal te vergoeden bedragen opgenomen. Wanneer de aanvrager vanwege medisch objectiveerbare redenen de nieuwe woning niet kan betrekken doordat er aanpassingenswerkzaamheden worden uitgevoerd, kan tijdelijke huisvesting noodzakelijk zijn.

Artikel 6 Budget sportvoorziening

De sportvoorziening neemt een bijzondere plek in in de regelgeving. Onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten was de sportrolstoel in de gemeentelijke regelgeving opgenomen maar dit betrof begunstigend buitenwettelijk beleid. Onder de Wmo is de overweging op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van doorslaggevend belang of een sportrolstoel of in bredere zin, een sportvoorziening, wordt verstrekt. Dit is lang niet altijd zo en moet telkens goed worden overwogen. Jurisprudentie is daarin van belang. Kosten kunnen enorm oplopen en het gebruik kan beperkt zijn. In dit artikel is in aansluiting op eerder geformuleerd beleid de hoogte van het budget voor een sportvoorziening bepaald.

Artikel 7 Budget vervoersvoorzieningen

In het eerste lid liggen bedragen vast voor een budget in de auto- en taxikosten. Een tegemoetkoming in de kosten voor gebruik van de eigen auto wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer. Het tweede en derde lid spreken voor zich.

Het vierde lid en vijfde lid gaan in op het onderwerp hoe om te gaan met een verzoek om aanpassing van een auto. Ook hiervoor komt men alleen in aanmerking wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van de het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

Het zesde lid houdt in dat elke inwoner gebruik mag maken van het collectief vervoer. Een inwoner met een Wmo-indicatie mag dit echter tegen een gereduceerd tarief doen. Er wordt van een pas-houder een bijdrage in de kosten gevraagd per zone. Deze bijdrage is gelijk aan de kosten van het regulier openbaar vervoer. Deze kosten worden als algemeen gebruikelijk gezien. Alleen de eerste zone kent ook een opstaptarief waardoor men dan voor 1 enkele zone 2x de bijdrage moet betalen. Alle zones daarna worden steeds verhoogd met het tarief voor 1 zone.

Het zevende lid regelt dat een inwoner met een Wmo-indicatie op jaarbasis ook op 20 enkele ritten een sociaal begeleider mag meenemen. De achterliggende gedachte bij het hanteren van een sociaal begeleider is dat de Wmo geïndiceerde zich op de plaats van bestemming kan laten begeleiden. Bijvoorbeeld bij ziekenhuisbezoek, bij het winkelen, bij bankzaken, etc.

Het achtste lid regelst wanneer een pashouder ook de aantekening krijgt voor medische begeleiding.

Artikel 8 Regels voor bijdrage in de kosten

Dit artikel is een uitwerking van het in de Verordening opgenomen artikel ‘Regels voor bijdrage in de kosten”.

In het eerste lid wordt aangesloten bij wat bij wet maximaal mogelijk is voor inning van een eigen bijdrage. De gemeente heeft de mogelijkheid hier naar beneden toe af te wijken. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt.

In het tweede lid is verwoord dat het maximaal te innen bedrag wordt opgelegd maar dat dit nooit meer is dan de werkelijke kosten per 4 weken.

In het derde lid tot en met het zevende lid is aangegeven hoe om wordt gegaan met de eigen bijdrage voor voorzieningen waar voor de gemeente periodiek een betaling aan vast zit.

Hiervoor zijn een paar hoofdlijnen aan te geven.

Voor het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening in natura wordt het tarief gehanteerd dat gelijk is aan de tarieven voor persoonsgebonden budgetten bij inzet van een professionele organisatie (dus niet het tarief voor inzet van het sociaal netwerk).

Door de tussenkomst van de SVB worden pgb’s vastgesteld over de toe te kennen periode (meestal per jaar tenzij de indicatie korter duurt). Voor het innen van de eigen bijdrage moet dit totale budget terug worden gerekend naar een bijdrage per periode van 4 weken.

Voor voorzieningen waarvoor per maand een tarief wordt betaald moet deze terug worden gerekend naar een bedrag per 4 weken.

In het achtste lid is opgenomen hoe wordt omgegaan met een voorziening die éénmalig wordt verstrekt maar wel is bedoeld om een bepaalde periode mee te overbruggen. De basis is dat de eigen bijdrage wordt geïnd totdat de voorziening is terugbetaald. Heeft de belanghebbende meerdere voorzieningen tegelijkertijd dan hanteert het CAK de volgende regel:

Het CAK int de eigen bijdrage over het eerste pgb of de eerste hulpmiddel & voorziening die is aangeleverd. Daarna volgen eventuele andere producten en als laatst eventuele zorg in natura. 

Het negende lid spreekt voor zich en volgt uit de wet

Het tiende lid gaat over het opleggen en innen van een eigen bijdrage (anders dan de bijdrage die wordt geïnd door het CAK) voor algemene voorzieningen. Voor dit moment is hiervan alleen nog sprake bij de huishoudelijke hulp toelage. Nog onderzocht wordt of de gemeente deze bijdrage gaat innen of dat de belanghebbende de eigen bijdrage rechtstreeks moet betalen aan de zorgverlener. Voor andere algemene voorzieningen kan gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid (voor zover er al geen sprake is van eigen betalingen bij gebruik van de voorzieningen). De toekomst zal uitwijzen in hoeverre dit artikel nader wordt aangevuld.

Artikel 9 Omvang hulp bij het huishouden

De tabel waarlangs de omvang van hulp bij het huishouden wordt bepaald spreekt voor zich.

Artikel 10 Omvang gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Spreekt voor zich.

Artikel 11 De omvang begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf

Bij het opstellen van deze regels was de invulling van dit artikel nog niet volledig bekend. Er wordt ingezet op het formuleren van een uitvoeringshandleiding die als bijlage bij deze regels worden gevoegd.

Artikel 12 Tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen

Bij het opstellen van deze regels was bekend dat Ferm Werk voor mensen met een beperking speciale afspraken heeft gemaakt met ziektekostenverzeraars. Mensen met een beperking en een beperkt inkomen en vermogen kunnen bij Ferm Werk een beroep doen op de mogelijkheid van een premiebijdrage van € 15,00 per maand. De verdere invulling van dit beleid formuleert Ferm Werk en wordt daarom niet verder bepaald in deze nadere regels.

Artikel 13 tot en met 16

Spreekt voor zich.