Regeling vervallen per 01-01-2018

Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2017

Geldend van 21-07-2016 t/m 31-12-2017

Intitulé

Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.2 van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011;

besluit:

vast te stellen de volgende Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2017 met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    (Doelgroep)peuters: in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk woonachtige kinderen van 2 tot 4 jaar.

  • b.

    Bestuursrechtelijke handhaving: handhaving in de vorm van een genomen besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, bestuursdwang of een bestuurlijke boete.

  • c.

    Borgingsdocument Doorgaande Lijn: document waarin de voorschoolse locatie en basisschool hun samenwerkingsafspraken vastleggen. De onderdelen die in het document dienen terug te komen staan in het Kwaliteitskader VVE .

  • d.

    College: het college van burgemeester en wethouders.

  • e.

    Doelgroeppeuter: kind dat op indicatie van de JeugdGezondheidsZorg (JGZ) in aanmerking komt voor een peuterplek VVE.

  • f.

    DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs, onderdeel van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • g.

    Houder: de rechtspersoon aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet toebehoort, waarbij onder ‘onderneming’ wordt begrepen een in Bodegraven-Reeuwijk gevestigde locatie voor kinderopvang waar peuterspeelzaalwerk wordt uitgevoerd en die in het LRKP staat geregistreerd als kinderdagverblijf.

  • h.

    Inkomensverklaring (voorheen IB 60): een officiële verklaring van de Belastingdienst inzake de inkomensgegevens van een persoon in een bepaald belastingjaar.

  • i.

    Kinderdagverblijf: locatie waar dagopvang voor kinderen tussen de 0 en 4 jaar wordt gerealiseerd, volgens de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • j.

    Kinderopvangtoeslag: de tegemoetkoming van het Rijk aan ouders bedoeld als gedeeltelijke bijdrage in de kosten voor in het LRKP geregistreerde kinderopvang.

  • k.

    Kwaliteitskader VVE: Bijlage bij deze nadere regels, waarin de eisen die we in Bodegraven-Reeuwijk stellen aan het VVE-aanbod en de uitvoering ervan staan opgesomd. 2017 geldt als overgangsjaar bij de toepassing van de kwaliteitseisen.

  • l.

    LRKP: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen: Register waarin kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen zijn opgenomen die voldoen aan de wettelijke eisen.

  • m.

    Ouderbijdrage: financiële vergoeding die ouders moeten betalen voor de afname van een peuterplek (hetzij regulier, hetzij VVE) voor hun kind, afgestemd op het verzamelinkomen van het huishouden.

  • n.

    Ouderbijdragentabel: een door het college opgesteld overzicht van de ouderbijdrage per inkomensgroep.

  • o.

    Ouders: ouder(s) of verzorgers van de peuter.

  • p.

    Gecertificeerd volgsysteem (bijv. Peuterestafette): overdrachtsinstrument waarmee pedagogisch medewerkers op een systematische manier hun beeld van de ontwikkeling van een peuter beschrijven. Dit document wordt vervolgens besproken met ouders en overgedragen naar de toekomstige basisschool.

  • q.

    Peutergroep: een peutergroep bestaat uitsluitend uit peuterplekken regulier en/of peuterplekken VVE.

  • r.

    Peuterplek regulier: plek van één of twee dagdelen per week voor peuters vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per peuterplek per week is 5. De plek bevindt zich op een peuteropvanglocatie die in het LRKP staat geregistreerd als VVE gecertificeerd.

  • s.

    Peuterplek VVE: plek voor doelgroeppeuters vanaf 2,5 jaar tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, van twee tot vier dagdelen per week, verspreid over minimaal 2 weekdagen, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per week is 10. De plek bevindt zich op een peuteropvanglocatie die in het LRKP staat geregistreerd als VVE gecertificeerd.

  • t.

    Peuterspeelzaalwerk: educatieve opvang voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen, gericht op ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool en die voldoet aan de eisen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met het daarbij behorende Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Peuterspeelzaalwerk wordt uitgevoerd op peuterspeelzaalwerklocaties in groepen van maximaal 16 peuters per groep. De ontwikkeling van alle peuters wordt gevolgd middels een observatiesysteem.

  • u.

    Peuterspeelzaalwerklocatie: de locatie, geregistreerd als kinderdagverblijf in Bodegraven-Reeuwijk in het LRKP, waar de houder peuterspeelzaalwerk uitvoert.

  • v.

    Peuterspeelzaalwerk in een Integraal Kindcentra (IKC) : een groep waarin peuterspeelzaalwerk met VVE wordt gerealiseerd voor doelgroeppeuters en niet-doelgroeppeuters, onder regie van de basisschool. Eén van de pedagogisch medewerkers is een leerkracht met een Pabo-opleiding.

  • w.

    Vereiste taalniveaus: de landelijk gehanteerde eisen aan de taalniveaus van pedagogisch medewerkers op de peuterspeelzaalwerklocaties, te weten 2F voor schrijfvaardigheid en 3F voor spreek- en luistervaardigheid. Deze eisen zijn afkomstig uit de Referentieniveaus taal van de commissie Meijerink.

  • x.

    Verzamelinkomen: Door de Belastingdienst gehanteerde term voor het jaarinkomen uit box 1, box 2 en box 3 verminderd met de aftrekposten. Het betreft hier het jaarinkomen van het hele gezin.

  • y.

    VVE (voor- en vroegschoolse educatie): hier opgevat als peuterspeelzaalwerk voor kinderen vanaf 2,5 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen, waarin via een VVE-programma op gestructureerde en samenhangende wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen op het gebied van rekenen, taal, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • z.

    VVE-programma: programma voor voorschoolse educatie, gericht op de vier ontwikkelings-domeinen taal, rekenen, motoriek, sociaal- emotionele ontwikkeling: Piramide, Ko-totaal, Startblokken, Peuterplein en Kleuterplein, Kaleidoscoop, Schatkist, Sporen, Doe meer met Bas, Speelplezier,  Puk & Ko of ander erkend programma.

Artikel 2 Doel

Deze nadere regels hebben als doelstelling het mogelijk maken van de uitvoering van gesubsidieerd peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE, voor het jaar 2017.

Artikel 3 De aanvrager

Een subsidieaanvraag kan enkel worden ingediend door een houder.

Artikel 4 De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een houder moet door de gemeente zijn ontvangen op 1 augustus voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Alleen aanvragen die in de periode genoemd in lid 1 compleet, dus inclusief alle bijlagen, zijn ontvangen, worden in behandeling genomen.

Artikel 5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. Voor het aanvragen van subsidie dienen de volgende gegevens en stukken overgelegd te worden:

    • a.

      het algemeen formulier aanvragen subsidie 2017 van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk inclusief gevraagde bijlagen;

    • b.

      het Format Subsidieaanvraag Peuterspeelzaalwerk 2017 Gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

  • 2. Bij aanvragen van houders die in de voorafgaande subsidieperiode geen subsidie voor peuterspeelzaalwerk hebben ontvangen en bij aanvragen voor nieuwe, nog niet eerder gesubsidieerde locaties, van houders die in de voorafgaande periode wel subsidie ontvingen, moeten de volgende documenten worden aangeleverd:

    • a.

      de VVE-certificaten van de pedagogisch medewerkers van de peuterspeelzaalwerklocatie(s) waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      bewijzen van de taalniveaus van de pedagogisch medewerkers van de peuterspeelzaalwerklocaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dan wel bewijzen van lopende deelname aan taalscholing die tot doel heeft de vereiste taalniveaus te bereiken;

    • c.

      een ingevuld en door houder en basisschool ondertekend Borgingsdocument Doorgaande Lijn.

Artikel 6 Doelgroepen

  • 1. Subsidie is beschikbaar voor de volgende peuters:

    • a.

      peuters die een peuterplek regulier bezetten, en waarvan de ouders aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag: subsidie beschikbaar voor 5 uur per week;

    • b.

      doelgroeppeuters die een peuterplek VVE bezetten en waarvan de ouders aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag of een gezamenlijk verzamelinkomen hebben van maximaal € 38.455: subsidie beschikbaar voor 10 uur per week;

    • c.

      doelgroeppeuters die een peuterplek VVE bezetten, en waarvan de ouders wel recht hebben op kinderopvangtoeslag en het verzamelinkomen van het gezin minimaal € 38.456 bedraagt: subsidie beschikbaar voor 5 uur per week.

  • 2. Houders zijn verplicht bij plaatsing van een peuter op een beschikbaar gekomen peuterplek doelgroeppeuters voorrang te geven.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

  • 1. Het college subsidieert het door houder werkelijk gehanteerde uurtarief voor peuterspeelzaalwerk, met een maximum van € 7,50 per uur.

  • 2. Het college subsidieert per maand per bezette peuterplek. Voor de in artikel 6 genoemde doelgroepen gelden de volgende maximale subsidiebedragen:

    • a.

      voor de in artikel 6 lid 1 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 5 uren per week * maximaal € 7,50 per uur * 40 weken / 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van de tabel uit Bijlage 1;

    • b.

      voor de in artikel 6 lid 2 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 10 uren per week * maximaal € 7,50 * 40 weken/ 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van de tabel uit Bijlage 1;

    • c.

      voor de in artikel 6 lid 3 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 5 uren per week * maximaal € 7,50 * 40 weken / 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van tabel Bijlage 1.

  • 3. Als de ouderbijdrage minder dan 12 keer per jaar in rekening wordt gebracht, dan vindt op de in lid 2 onder a, b en c genoemde berekeningen  een correctie plaats in de vorm van een aanpassing van de 12 maanden-factor.

  • 4. Naast de in lid 2 genoemde subsidiebedragen stelt het college een VVE-toeslag beschikbaar voor doelgroeppeuters van 2,5 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen. Deze subsidie wordt verstrekt voor peuters die een VVE- peuterplek bezetten van 10 uur per week, ongeacht of de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Deze VVE-toeslag bedraagt per geplaatste doelgroeppeuter € 418 per jaar. Indien de doelgroeppeuter de VVE-plek niet het gehele jaar bezet, wordt de toeslag naar rato verstrekt.

  • 5. Het definitieve subsidiebedrag wordt na afloop van de subsidieperiode, op basis van de gegevens uit de eindrapportage van de houder, inclusief het ingevulde rapportageformat Eindrapportage Peuterspeelzaalwerk 2017, door het college vastgesteld. Deze vaststelling vindt plaats op basis van het werkelijke aantal bezette peuterplekken (daaronder wordt hier begrepen het aantal afgenomen uren per werkelijk bezette peuterplek (regulier en VVE), het werkelijk gehanteerde uurtarief, het aantal doelgroeppeuters waarvoor (naar rato) het VVE-jaarbedrag wordt ontvangen en de totaal in rekening gebrachte ouderbijdragen) en kan een terugvordering tot gevolg hebben als houder minder bezette peuterplekken heeft gerealiseerd dan het aantal waarop de hoogte van de subsidieverlening was gebaseerd.

  • 6. Het is toegestaan de werkelijke invulling van de plekken als reguliere of VVE-plek ten opzichte van de aantallen genoemd in de subsidieaanvraag, gedurende de subsidieperiode, aan te passen aan de vraag van ouders. Het definitieve subsidiebedrag kan echter nooit hoger worden dan het eerder verleende bedrag.

Artikel 8 Subsidieplafond

Het college stelt voor deze nadere regels een subsidieplafond vast van € 336.000,-. De subsidieverlening voor peuterplekken geschiedt volgens de volgende verdeelcriteria:

  • a.

    aanvragen voor peuterspeelzaalwerklocaties worden geprioriteerd op basis van het percentage gewichtenleerlingen op de basisschool waarmee samengewerkt wordt of gaat worden. Dit percentage gewichtenleerlingen wordt vastgesteld op basis van de meest actuele beschikbare gegevens van DUO (indien beschikbaar op 1 december 2016 hanteren we teldatum 1 oktober 2016, anders teldatum 1 oktober 2015). Daarbij geldt: hoe hoger het percentage gewichtenleerlingen, hoe hoger de prioriteit. Indien een peuterspeelzaalwerklocatie met meerdere basisscholen samenwerkt, dan is het getal van de school met het hoogste percentage gewichtenleerlingen bepalend. Indien de waarde gelijk uitvalt, en het subsidieplafond is nog niet bereikt, krijgt de aanvraag van een peuterspeelzaalwerklocatie die op de vroegste datum start de hoogste prioriteit. Indien de waarde dan nog gelijk uitvalt en het subsidieplafond is nog niet bereikt, krijgt de aanvraag van een peuterspeelzaalwerklocatie in of in directe nabijheid van een basisschool de hoogste prioriteit. Indien ook dan de waarde gelijk uitvalt, wordt het beschikbare budget gelijk verdeeld over de betreffende aanvragen.

  • b.

    indien er meer subsidies worden aangevraagd dan het subsidieplafond toelaat worden organisaties die in het verleden subsidie hebben ontvangen tijdelijk bevoorrecht . Dit is bedoeld als overgangsregeling. In 2017 is 50% van het subsidieplafond voor de bevoorrechte organisaties bestemd en in 2018 is dat 25% van het subsidiebudget. Vanaf 2019 geldt deze voorkeursbehandeling niet meer.

Artikel 9 Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen

  • 1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan houders die voldoen aan de voorwaarden uit het kwaliteitskader VVE ten aanzien van VVE-certificering, taalniveau van de pedagogisch medewerkers, het gebruik van een gecertificeerd volgsysteem plus warme overdracht van doelgroeppeuters en samenwerking met één of meer basisscholen.

  • 2. Onverminderd de weigeringsgronden als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011 en de subsidievoorwaarden als opgenomen in deze nadere regels,

    • a.

      kan de subsidie in ieder geval worden geweigerd indien voor één van de vestigingen van de houder in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk vanaf het moment van subsidieaanvraag tot het moment van subsidieverlening bestuursrechtelijke handhaving van kracht is of wordt;

    • b.

      wordt de subsidie geweigerd indien het uurtarief voor ouders die een beroep doen op kinderopvangtoeslag lager is dan het uurtarief voor de door het college te subsidiëren peuterplekken, als het aanbod in uren per week en weken per jaar voor deze ouders gelijk is.

Artikel 10 Toetsing recht op een gesubsidieerde peuterplek

  • 1. Voor het toetsen of een peuter in aanmerking komt voor een gesubsidieerde peuterplek dient de houder vast te stellen of ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit doet de houder aan de hand van de Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag (zie Bijlage 2), in combinatie met een Inkomensverklaring van (bei)de ouder(s) over 2015. Voor ouders die een VVE-plek aanvragen en een inkomen onder de € 38.456 hebben geldt dat zij alleen een Inkomensverklaring over 2015 overleggen aan de houder.

  • 2. Indien het verwachte verzamelinkomen over 2017 wijzigt ten opzichte van het verzamelinkomen dat is aangegeven op de Inkomensverklaring(en) over 2015, dient deze verklaring aangevuld te worden met documenten waaruit de hoogte van het verwachte verzamelinkomen over 2017 blijkt. Dit kunnen zijn: salarisstrook, uitkeringsspecificatie, werkgeversverklaring, verklaring van schuldsanering etc. Uit de documenten dient te blijken dat de inkomenswijziging structureel is, en in ieder geval geldt voor de maand voorafgaand aan plaatsing op een peuterplek.

  • 3. De houder houdt een administratie bij van de documenten aan de hand waarvan de toetsing recht op een gesubsidieerde plek is gedaan, en van bevindingen van deze toetsing.

Artikel 11 De ouderbijdrage

  • 1. De hoogte van de ouderbijdrage wordt door de houder bepaald op basis van het verwachte verzamelinkomen over 2017. Dit verwachte inkomen wordt bepaald aan de hand van de door ouders te overleggen Inkomensverklaring (zie Artikel 10 lid 1) over 2015 en eventueel aanvullende documenten zoals genoemd in Artikel 10 lid 2.

  • 2. Na bepaling van het verwachte verzamelinkomen over 2017 stelt houder de hoogte van de ouderbijdrage vast aan de hand van de tabel in Bijlage 1.

Artikel 12 De subsidieverlening

  • 1. Het college beslist op een tijdig en compleet ingediende subsidieaanvraag binnen zes weken na  1 augustus 2016.

  • 2. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft voor de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie bestuursrechtelijke handhaving van kracht wordt, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 3. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft tijdens controle door gemeente, GGD en/of onderwijsinspectie blijkt dat de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie niet voldoet aan de voorwaarden uit het Kwaliteitskader VVE, wordt van de houder verwacht dat aantoonbare inspanningen worden gepleegd om in de subsidieperiode wel aan de voorwaarden te gaan voldoen. Indien deze inspanningen niet worden gepleegd, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 4. Houders die subsidie ontvangen zijn verplicht om uiterlijk op de datum van de start van de te subsidiëren activiteiten op hun website een overzicht van de geldende ouderbijdragen per inkomensgroep en per soort peuterplek, die voor de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie gelden, te publiceren. Indien houder niet aan deze verplichting voldoet, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 5. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft blijkt dat de het uurtarief op de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie voor ouders die een beroep doen op kinderopvangtoeslag lager is dan het uurtarief voor de door het college te subsidiëren peuterplekken, als het aanbod in uren per week en weken per jaar voor deze ouders gelijk is, wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Artikel 13 Verantwoording subsidie

  • 1. De houder levert op uiterlijk 1 juni 2017 een tussenrapportage over de periode januari tot en met april 2017 aan het college aan en op 1 september 2016 over de periode mei tot en met juli 2017, middels het Format Tussenrapportage Peuterspeelzaalwerk 2017. Deze rapportage kan leiden tot een tussentijdse subsidie aanpassing.

  • 2. De houder levert op uiterlijk 1 mei 2018 een eindrapportage aan het college aan, middels het Format Eindrapportage Peuterspeelzaalwerk 2017.

  • 3. Voor subsidies van € 125.000 - en hoger dient de eindrapportage voorzien te zijn van een controleverklaring.

  • 4. Voor subsidies tot € 125.000 geldt dat het college bij houder nadere gegevens kan opvragen om de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie conform de opgelegde voorwaarden te controleren. Daartoe is houder is verplicht de het college desgewenst inzage te geven in diens administratie betreffende onder meer:

    • a.

      inkomensverklaringen of andere bewijzen hoogte gezinsinkomen;

    • b.

      verklaringen Geen recht op kinderopvangtoeslag (zie Bijlage 2) van ouders;

    • c.

      plaatsingsovereenkomst peuter waaruit aantal uren, soort peuterplek, ouderbijdrage en start- en (verwachte) einddatum blijken;

    • d.

      VVE-indicaties, afgegeven door de JGZ, voor plaatsingen van doelgroeppeuters.

Artikel 14 Vaststelling subsidie

  • 1. De vaststelling van de subsidie vindt plaats door toepassing van de formules uit artikel 7 lid 2 op de informatie uit de eindrapportage zoals genoemd in artikel 13 lid 2.

  • 2. Indien gedurende of na afloop van de subsidieperiode blijkt dat het werkelijk gehanteerde uurtarief voor ouders die een beroep doen op de kinderopvangtoeslag lager is dan het werkelijk gehanteerde uurtarief voor de door het college gesubsidieerde peuterplekken, heeft het college het recht de subsidie te herzien of lager vast te stellen en de subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze nadere regels, indien toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk 2017.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

Ondertekening

Bodegraven, 28 juni  2016.
Burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,
de secretaris,
drs. J.G. de Jager
de burgemeester,
mr. C. van der Kamp

Bijlage 1 Tabel ouderbijdrage peuterwerk

Gezamenlijk toetsinkomen gezin 2015

Ouderbijdrage peuterwerk 2017 per uur

1e kind

2e kind e.v.

lager dan € 18.176

€ 0,48 + deel boven € 7,50

€ 0,41 + deel boven € 7,50

€ 18.177 t/m € 27.946

€ 0,57 + deel boven € 7,50

€ 0,41 + deel boven € 7,50

€ 27.947 t/m € 38.455

€ 1,01 + deel boven € 7,50

€ 0,41 + deel boven € 7,50

Inkomensbegrip

Via deze link is een hulpmiddel beschikbaar om het toetsingsinkomen vast te stellen: http://www.belastingdienst.nl/rekenhulpen/toetsingsinkomen/

Bijlage 2 Verklaring Geen recht op kinderopvangtoeslag

Hierbij verklaar ik geen recht te hebben op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk. Dit verklaar ik door het bijgevoegde Inkomensverklaring (voorheen IB60-formulier).

(Dit formulier kunt u gratis aanvragen via de belastingtelefoon: 0800-0543.)

Gegevens van de ouder/verzorger

Voorletters en achternaam:

Burgerservicenummer (BSN):

Straatnaam, huisnummer + toevoeging:

Postcode en woonplaats:

Gegevens kind

U hoeft alleen de gegevens in te vullen van het kind dat gaat deelnemen aan peuteropvang

Voorletters en achternaam:

Geboortedatum:

BSN-nummer:

Ondergetekende verklaart dat dit formulier naar waarheid is ingevuld zodat de gemeente kan vaststellen of ik/wij recht hebben op een gesubsidieerde peuterplek.

Ik weet dat het onjuist invullen van dit formulier strafbaar is. Ik verklaar ermee bekend te zijn dat mijn gegevens door de gemeente op juistheid worden gecontroleerd bij andere personen en instanties. Ik weet dat wijzigingen die het recht op een gesubsidieerde peuterplek kunnen beïnvloeden, onmiddellijk moeten worden doorgegeven aan de instelling die de gesubsidieerde peuterplek aanbiedt, onder overlegging van bewijsstukken.

Plaats en datum:

Handtekening:

Toelichting bij verklaring Kinderopvangtoeslag

Een ouder die geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk, kan bij gebruik van peuteropvang in aanmerking komen voor ‘de gemeentelijke regeling’. De ouder dient middels de ‘verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ en een Inkomensverklaring (voorheen IB60-formulier) aan de peuteropvangaanbieder en aan gemeente te verklaren dat ze geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

Wat is kinderopvangtoeslag?

Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang via de Belastingdienst. U komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag wanneer er sprake is van:

  • *

    twee werkende ouders/verzorgers in 1 gezin, of ouders/verzorgers die een studie of traject volgen;

  • *

    een alleenstaande ouder/verzorger die werkt, of een studie of traject volgt;

  • *

    een gemeentelijke doelgroep waar een of beide ouder(s)/verzorger(s) onder vallen, bijvoorbeeld: inburgeringcursus of sociaal/medische indicatie.

Kinderopvangtoeslag vraagt u aan bij de belastingdienst via www.toeslagen.nl. Hier kunt u ook een proefberekening maken.

Tegemoetkoming voor ouder(s)/verzorger(s) met een eigen onderneming

Zelfstandig ondernemers komen ook in aanmerking voor kinderopvangtoeslag volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk. Ook de ouder, die zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van art. 3.78 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit artikel gaat over de meewerkaftrek, die geldt als de partner meer dan 525 uur per jaar meewerkt. Als de man dus een onderneming heeft en de vrouw (of andersom) minimaal 525 uur per jaar meewerkt, voldoen ze beiden aan de criteria voor de Wet Kinderopvang, hebben ze dus recht op een tegemoetkoming van de belastingdienst en kan er dus geen gebruikgemaakt worden van de ‘gemeentelijke regeling’.

Hoe kom ik in aanmerking voor ‘de gemeentelijke regeling’?

Een ouder/verzorger dient aan te tonen dat er geen recht is op de kinderopvangtoeslag. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als u geen of niet allebei een inkomen heeft. U kunt dit op een aantal manieren aantonen. Het meest eenvoudige is om een inkomensverklaring IB60 aan te vragen bij de Belastingdienst. Voorwaarde hiervoor is wel dat u een belastingaangifte ingediend heeft.

Wat is een Inkomensverklaring IB60?

Een inkomensverklaring (voorheen IB60-fomulier) is in feite bedoeld om (overheids)instanties, die geen inzage hebben in de inkomensgegevens van burgers, te informeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een woonstichting die graag wil weten hoeveel inkomen iemand heeft om vast te kunnen stellen of iemand voor een bepaalde huurwoning in aanmerking komt. Indien een belastingplichtige een beroep doet op een dergelijke inkomensafhankelijke regeling van een (overheids)instantie dan wenst zij een overzicht waarop de inkomensgegevens van de belastingplichtige staat. Hij kan zich in dit geval wenden tot de Belastingdienst met het verzoek een inkomensverklaring te ontvangen. De Inkomensverklaring moet aangevraagd worden voor de ouder die geen inkomen heeft, maar deze moet dus wel, eventueel via de partner, een aangifte ingediend hebben.

Format Subsidieaanvraag Peuterspeelzaalwerk 2017

Format Tussenrapportage Peuterspeelzaalwerk 2017

Format Eindrapportage Peuterspeelzaalwerk 2017

Borgingsdocument Doorgaande Lijn

Kwaliteitskader VVE

Inleiding

Het Kwaliteitskader VVE is een bundeling van gemaakte afspraken, ontwikkelde praktijken en beleid op het gebied van VVE. De meeste kwaliteitseisen uit dit kader komen overeen met de indicatoren uit het Toezichtskader VVE van de Onderwijsinspectie of zijn een lokale uitwerking daarvan. Tevens zijn de aanbevelingen van het rapport onderwijsinspectie 2015 van begin 2016 verwerkt.

Dit Kwaliteitskader VVE maakt duidelijk welke eisen we als gemeente stellen aan de kwaliteit van (gesubsidieerde) peuterspeelzaalwerkplekken en welke afspraken er zijn gemaakt met het onderwijs over de uitvoering van vroegschoolse educatie. Het laat zien waar locaties minimaal aan moeten voldoen, om te kunnen spreken van een kwalitatief aanbod.

Kernelementen kwaliteitskader

In dit kwaliteitskader komen de volgende onderdelen aan de orde:

  • 1.

    VVE context

  • 2.

    Toeleiding naar VVE

  • 3.

    VVE uitvoering

  • 4.

    Ouders en VVE

  • 5.

    Doorgaande lijn, samenwerking en overdracht

 

1. VVE-context

Wat betreft de doelgroep voor VVE is in het convenant van juli 2013 (ondertekend door betrokken partijen en de gemeente) het volgende afgesproken:

De doelgroep voor voorschoolse educatie bestaat uit:

  • a.

    Alle kinderen met taalachterstand vastgesteld door de JGZ

  • b.

    Alle kinderen met een (risico op) een taalachterstand.

Er is sprake van een doelgroepkind met een risico op een taalachterstand als:

  • -

    één van de ouders maximaal basisonderwijs (tot en met het dertiende levensjaar) of (v)so-zmlk heeft gehad;

  • -

    de beide ouders maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis of kaderberoepsgerichte leerweg hebben gehad;

  • -

    de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis of kaderberoepsgerichte leerweg heeft gehad;

  • -

    de doelgroep VVE is in dit kwaliteitskader uitgebreid voor kinderen met een risico op een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling.

2. Toeleiding naar VVE

Kinderen die uitvallen bij het onderzoek 2 jaar door de jeugdverpleegkundige worden bij vragen doorgestuurd naar het logopedisch spreekuur. De vraag is vaak of een doorverwijzing VVE op basis van taalproblemen geïndiceerd is. De logopedist doet tijdens het logopedisch spreekuur eerste fase diagnostiek via de Taalstandaard (een genormeerd objectief instrument). Daarmee wordt breed gekeken naar de kind. Ook wordt uitgebreid met ouders gesproken over de taalontwikkeling (bij meertalige kinderen gaat het dan over de moedertaal) om op die manier te kunnen zien of er sprake is van een taalstoornis of een taalachterstand. Bij een blootstellingsachterstand wordt een advies VVE gegeven en de jeugdverpleegkundige zet dat traject in gang. Bij een taalstoornis wordt doorverwezen naar een logopediepraktijk en in overleg kan daarnaast een VVE plaatsing geadviseerd worden om de taal optimaal te kunnen stimuleren.

Als er sprake is van motorische of andere problemen dan verloopt de indicatie VVE via jeugdarts en jeugdverpleegkundige.

Ook wordt gebruik gemaakt van huisbezoeken in de gevallen dat ouders lastig te bereiken zijn en verwacht wordt dat zij met een persoonlijke benadering wel bereikt worden.

2a Basiseisen VVE-aanbod

De basis voor een kwalitatieve uitvoering van VVE ligt besloten in het landelijke Besluit kwaliteit voorschoolse educatie. Voorschoolse educatiegroepen in onze gemeente moeten aan de voorwaarden van dit besluit voldoen.

2b Kwaliteitseisen ten aanzien van het VVE-aanbod voor voorschoolse voorzieningen

Voorschoolse educatie op gesubsidieerde peuterspeelzaalwerkgroepen wordt tenminste tien uur per week aangeboden. De dagdelen zijn verspreid over minimaal twee weekdagen en worden 40 weken per jaar aangeboden.

Verder gelden de volgende kwaliteitseisen:

  • *

    Op een VVE-groep staat minimaal één beroepskracht per 8 kinderen.

  • *

    De maximale groepsgrootte is 16 en een bezetting van ten minste één beroepskracht per acht kinderen is verplicht.

  • *

    Het VVE-programma is erkend en gericht op het gestructureerd en samenhangend stimuleren van de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaalemotionele ontwikkeling (zie ook het H5 het uitvoeringsproces).

  • *

    Het personeel dat voorschoolse educatie geeft heeft minimaal een PW-3 opleiding en heeft specifieke scholing over voorschoolse educatie gehad. (Ten aanzien van de kwalificatie van pedagogisch medewerkers stellen we een aantal aanvullende eisen, zie hoofdstuk 4).

  • *

    De houder van het kinderdagverblijf waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden.

  • *

    In het jaarlijks opleidingsplan is beschreven hoe leidinggevenden hun kennis en vaardigheden ten aanzien van VVE ontwikkelen, dan wel op peil houden.

3. VVE-uitvoering

Voor een goede uitvoering van VVE zijn goed opgeleide beroepskrachten onmisbaar. Daarom stellen we als eis dat beroepskrachten VVE-gecertificeerd zijn en over een voldoende taalniveau beschikken. Van beroepskrachten en leidinggevenden aan VVE verwachten we daarnaast dat ze zich doorlopend blijven ontwikkelen in hun vakgebied.

De pedagogisch medewerkers op de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie zijn gecertificeerd voor het VVE-programma waarmee op die locatie wordt gewerkt, als gevolg van personeelsverloop of het opstarten van een nieuwe groep mag worden volstaan met 1 gecertificeerde pedagogisch medewerker en 1 pedagogisch medewerker in opleiding per groep.

De pedagogisch medewerkers beschikken op het moment van de start van de subsidieperiode over de vereiste taalniveaus (3f voor lezen en spreken, 2f voor schrijven).

Leidinggevenden aan VVE beschikken over voldoende kennis en vaardigheden om de VVE uitvoering aan te sturen en door te ontwikkelen, of zijn in opleiding om deze kennis en vaardigheden te verwerven.

De basis voor de VVE-uitvoering is een VVE-programma dat zich richt op de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek. Om de brede ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen, wordt op elke locatie gewerkt met een kindvolgsysteem.

Op de VVE-locaties wordt gewerkt met een VVE-programma. Daaronder verstaan we één van de volgende programma’s voor voorschoolse educatie, gericht op de vier ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek,sociaal- emotionele ontwikkeling: Piramide, Ko-totaal, Startblokken, Peuterplein en Kleuterplein, Kaleidoscoop, Schatkist, Sporen, Doe meer met Bas, Speelplezier.

4. Ouders en VVE

Ouders zijn een onmisbare partner in voor- en vroegschoolse educatie. De voorschoolse locatie en de basisschool werken samen met ouders aan een zo goed mogelijke start van doelgroepkinderen in het basisonderwijs. Afgesproken is dat we uitgaan van de kracht van ouders en van wat ouders zelf wensen, weten en kunnen. Van de VVE-locaties verwachten we dat zij ouders stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten met hun kind te doen .

4a. Gericht ouderbeleid

Dit onderdeel bestaat uit de volgende componenten:

  • *

    Er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van VVE-ouderparticipatie geformuleerd.

  • *

    Op basis van de analyse van de ouderpopulatie, de wensen en mogelijkheden van de ouders en de eigen doelstellingen is een concreet VVE-ouderbeleid geformuleerd en op schrift gesteld.

  • *

    Het beleid wordt in de praktijk ook daadwerkelijk uitgevoerd.

  • *

    Ouders worden adequaat geïnformeerd over het beleid van de voor/vroegschool, met name over het veiligheids-, gezondheids-, pedagogisch en ouderbeleid, de plaatsingsprocedure, frequentie van informatie-uitwisseling en doelstellingen t.a.v. VVE.

  • *

    Adequaat informeren betekent dat de voor/vroegschool er ook zorg voor draagt dat de informatie begrepen wordt door de ouders en dat ‘de boodschap dus is overgekomen’.

5. Doorgaande lijn, samenwerking en overdracht

Om een doorgaande lijn binnen voor- en vroegschoolse locaties te realiseren, werkt elke voorschoolse locatie aantoonbaar samen met een of meer basisscholen. Bij voorkeur wordt samengewerkt met een basisschool met een aanbod van vroegschoolse educatie. We verwachten dat er afstemming is op verschillende onderdelen van de doorgaande lijn, zoals het educatief handelen, de zorgstructuur en ouderbetrokkenheid. Daarnaast zijn de afspraken omtrent de overgang van de voorschool naar de basisschool vastgelegd. Er wordt voor alle peuters gewerkt met het overdrachtsinstrument Peuterestafette en voor doelgroeppeuters vindt er een warme overdracht plaats.

5.1 Kwaliteitseisen doorgaande lijn, samenwerking en overdracht; de inhoudelijk doorgaande lijn:

  • *

    Elke voorschoolse locatie heeft een samenwerkingspartner (bij voorkeur een locatie met een vroegschools aanbod).

  • *

    De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool werken met hetzelfde vve-programma of hebben hun aanbod aantoonbaar op elkaar afgestemd (sequentieel).

  • *

    De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool hebben ook gedurende het jaar hun aanbod op elkaar afgestemd (parallel).

  • *

    De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool kunnen aantonen dat het pedagogisch klimaat en het educatief handelen op elkaar is afgestemd.

  • *

    De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool stemmen de activiteiten gericht op ouderbetrokkenheid op elkaar af.

  • *

    De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool stemmen de zorgstructuur op elkaar af.

  • *

    De voorschoolse locatie maakt voor alle peuters gebruik van Peuterestafette.

  • *

    Er is sprake van een warme overdracht van doelgroep peuters naar de basisschool.

  • *

    De voorschool heeft beleid of heldere afspraken om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk peuters doorstromen naar de basisschool waar mee wordt samengewerkt (optioneel).

  • *

    Er is binnen de voorschool iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de basisschool waarmee wordt samengewerkt. Binnen de bassischool is iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de voorschool/voorscholen. Deze contactpersoon onderneemt aantoonbaar gerichte activiteiten om de doorgaande lijn tussen voorschoolse locatie en basisschool zo soepel mogelijk te laten verlopen.

  • *

    De voorschoolse locatie legt de samenwerkingsafspraken zoals hierboven genoemd onder 5.1 met de basisschool vast, en gebruikt daarbij bij voorkeur het borgingsdocument doorgaande lijn.

  • *

    De samenwerkingsafspraken worden minimaal een keer per jaar geëvalueerd.