Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, houdende regels over het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen de gemeente dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (Erfgoedverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019)

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, houdende regels over het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen de gemeente dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (Erfgoedverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019)

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 april 2019;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Erfgoedverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019

Paragraaf 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van op grond van deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed en de aanduiding van de status van het gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Paragraaf 2. ERFGOEDCOMMISSIE

Artikel 3. Erfgoedcommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen op basis van art.15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, een commissie (hierna: erfgoedcommissie) in met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Erfgoedwet 2016, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en deze verordening ;

  • 2.

    Binnen de erfgoedcommissie zijn leden deskundig op een of meer van de volgende gebieden: lokale cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, archeologie. De commissie telt minimaal vijf leden. Van de commissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzen een ambtelijk secretaris van de erfgoedcommissie aan. Deze is geen lid van de commissie.

  • 4.

    De erfgoedcommissie vergadert en besluit in het openbaar en vergadert als tenminste drie leden, onder wie de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter, aanwezig zijn.

Paragraaf 3. AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 4. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 4 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 5 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 7. Advies erfgoedcommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4 advies aan de erfgoedcommissie, bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    De erfgoedcommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 8. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Burgemeester en wethouders besluiten over een aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 9. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 10. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 7 wordt in dat geval aan de erfgoedcommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 11. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing tot gemeentelijk monument betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 4. BESCHERMING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 12. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 13. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 13, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 15. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Paragraaf 5. SUBSIDIE ONDERHOUD GEMEENTELIJK CULTUREEL ERFGOED

Artikel 16. Subsidie onderhoud gemeentelijk cultureel erfgoed

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de eigenaar van een gemeentelijk cultureel erfgoed, die in het gemeentelijk erfgoedregister de aanduiding heeft ‘gemeentelijk monument’, ‘cultuurhistorisch waardevol, waarde hoog’ of ‘cultuurhistorisch waardevol, waarde redelijk’, een bijdrage toekennen in de normale onderhoudskosten.

  • 2.

    De bijdrage in de onderhoudskosten bedraagt 50% van de kosten doch ten hoogste € 2.500,- per object per vijf jaar.

  • 3.

    Indien een eigenaar de onderhoudswerkzaamheden op grond waarvan een bijdrage wordt gevraagd, uitvoert in zelfwerkzaamheid of laat uitvoeren door een niet erkend aannemersbedrijf, zijn de materiaalkosten subsidiabel en kan daarnaast een bijdrage worden toegekend van maximaal € 350,- excl. BTW.

  • 4.

    Voor zover de kosten van voorzieningen op grond van een verzekering worden gedekt of op andere wijze worden vergoed, blijven die kosten voor het bepalen van de normale onderhoudskosten buiten beschouwing.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks op grond van de begroting het subsidieplafond vast voor het totaal aan uit te keren subsidies op grond van het eerste lid.

Artikel 17. Aanvragen voor subsidie

  • 1.

    De aanvraag om een subsidie wordt, op een door burgemeester en wethouders beschikbaar te stellen formulier, bij burgemeester en wethouders ingediend.

  • 2.

    Naast het in het eerste lid genoemde formulier dient de aanvraag te bevatten:

    • a.

      een werkomschrijving en een gespecificeerde begroting van de kosten;

    • b.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van de voor de uitvoering verantwoordelijk persoon/bedrijf.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager, waarvan de aanvraag niet aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden voldoet, in de gelegenheid zijn aanvraag binnen twee weken aan te vullen.

  • 4.

    Aanvragen om een subsidie worden in volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een ontvankelijke aanvraag binnen 13 weken.

  • 6.

    Met de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden aan een gemeentelijk monument mag niet worden begonnen voordat op de aanvraag om subsidie door burgemeester en wethouders is beslist. Op verzoek van de eigenaar kan desgewenst vooruitlopend op de te nemen beslissing omtrent de subsidieverlening door burgemeester en wethouders met de werkzaamheden worden gestart nadat de normale onderhoudskosten zijn vastgesteld.

Artikel 18. Weigeringsgronden subsidie

Burgemeester en wethouders weigeren de subsidie indien:

  • 1.

    in de kosten van onderhoud van rijkswege en/of van provinciewege financiële steun wordt verleend;

  • 2.

    voor de te treffen voorzieningen een vergunning op grond van deze verordening of anderszins is vereist en deze is geweigerd;

  • 3.

    de normale onderhoudskosten minder bedragen dan € 115,- excl. BTW;

  • 4.

    met de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden is begonnen voordat op de aanvraag door burgemeester en wethouders is beslist;

  • 5.

    de kosten van onderhoud, herstel of vernieuwing voor gemeentelijke monumenten voortvloeien uit brand- en stormschade of andere calamiteit, waartegen verzekering mogelijk is;

  • 6.

    het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 19. Uitbetaling subsidie

  • 1.

    Uitbetaling van de subsidie door burgemeester en wethouders vindt plaats nadat de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, door de eigenaar schriftelijk gereed zijn gemeld onder overlegging van de daarop betrekking hebbende afrekening met betalingsbewijzen.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de uitgevoerde werkzaamheden controleren en pas tot uitbetaling overgaan nadat de werkzaamheden akkoord zijn bevonden.

  • 3.

    Uitbetaling geschiedt uitsluitend op een door aanvrager op te geven bankrekening.

  • 4.

    Indien de voortgang van de werkzaamheden dat rechtvaardigt kan een voorschot op de subsidie worden uitbetaald. Het voorschot kan ten hoogste 60% van de subsidie bedragen.

Artikel 20. Subsidie onderhoudskosten molens

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 16, 17 en 19 wordt jaarlijks een bijdrage verleend in de onderhoudskosten van de molens in de gemeente met dien verstande, dat geen subsidie wordt toegekend in de onderhoudskosten, indien de molen tot woning is ingericht of door verbouwing definitief niet maalvaardig is.

  • 2.

    De onder het eerste lid genoemde bijdragen zijn:

    • a.

      voor de Oukoopse molen en de Weijpoortse molen: 25% van de jaarlijkse werkelijk gemaakte onderhoudskosten tot een maximum van € 1.250,- per molen;

    • b.

      voor molen De Arkduif: een bijdrage in de jaarlijkse werkelijke gemaakte onderhoudskosten van maximaal € 7.000,- zolang uit de jaarrekening van Stichting De Arkduif blijkt dat de stichting deze kosten niet kan dragen.

  • 3.

    De stichtingen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de genoemde molens dienen jaarlijks door een verantwoording achteraf over de gemaakte kosten een beroep te doen op deze subsidie.

  • 4.

    Artikel 18, aanhef en onder b, c, e en f zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6. RIJKSMONUMENTEN

Artikel 21. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de erfgoedcommissie, bedoeld in artikel 3. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7. GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 22. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de erfgoedcommissie, bedoeld in artikel 3. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 23. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 22, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 24. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Paragraaf 8. VANGNET ARCHEOLOGIE

Artikel 25. Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Beluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied dat is aangegeven als archeologisch verwachtingsgebied op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een archeologisch rapport, dat moet voldoen aan meest recente Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

  • 3.

    De bodemverstorende activiteiten mogen pas plaatsvinden nadat burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Het archeologisch rapport moet voldoen aan de meest recente Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

Paragraaf 9. HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 26. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 12 of het bepaalde krachtens artikel 13, tweede lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 27. Toezichthouders

Burgemeester en wethouders wijzen toezichthouders aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Paragraaf 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening 2012 gemeente Bodegraven-Reeuwijk wordt ingetrokken.

Artikel 29. Overgangsrecht

  • 1.

    Een op grond van de Erfgoedverordening 2012 gemeente Bodegraven-Reeuwijk aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening 2012 gemeente Bodegrave-Reeuwijk .

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 29 mei 2019

De griffier,

drs J.H. Rijs