Regeling vervallen per 03-01-2013

Verordening Langdurigheidstoeslag

Geldend van 08-03-2012 t/m 02-01-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

RaadsbesluitDe raad van de gemeente Boekel;gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 januari 2012gelet op:artikel 8 lid 1 onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand

BESLUIT:

vast te stellen de

Verordening Langdurigheidstoeslag

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

College

:

Het college van burgemeester en wethouders van Boekel;

De wet

:

De Wet werk en bijstand (WWB);

Inkomen

:

Het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

Peildatum

:

Datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

Referteperiode

:

Een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 – Voorwaarden

  • 1.

    Belanghebbende(n) moet(en) voldoen aan de volgende voorwaarden om voor langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen:

    • a.

      de leeftijd is op de peildatum tussen de 21 tot 65 jaar;

    • b.

      er is sprake van een laag inkomen gedurende de referteperiode;

    • c.

      er is op de peildatum geen in aanmerking te nemen vermogen;

    • d.

      er is geen uitzicht op inkomensverbetering;

    • e.

      bij een gezin geldt de onder a. genoemde voorwaarde voor minstens twee gezinsleden;

    • f.

      alle gezinsleden die tot het gezin behoren en die voldoen aan het criterium zoals bedoeld onder a., moeten bovendien voldoen aan de voorwaarde genoemd onder d.;

    • g.

      alle gezinsleden die tot het gezin behoren, moeten voldoen aan de voorwaarden genoemd onder b. en c.

  • 2.

    Personen, die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten hebben genoten, worden wel geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking.

  • 3.

    In de situatie dat belanghebbende inkomsten heeft verzwegen en als gevolg hiervan is aan de belanghebbende ten onrechte een uitkering levensonderhoud verstrekt, is er sprake van de situatie dat belanghebbende in een bepaalde maand een inkomen heeft genoten boven 101% van de bijstandsnorm. Hierdoor bestaat er gedurende de referteperiode geen recht op de langdurigheidstoeslag. Hieraan verandert niets wanneer de ten onrechte verstrekte uitkering later is teruggevorderd.

Artikel 3 – Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet uitkomt boven 101% van de geldende bijstandsnorm.

Artikel 4 – Hoogte van de toeslag

    • 1.De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie op de peildatum

    • 2.

      De toeslag bedraagt per jaar:

  • a.

    voor een alleenstaande € 361,-;

  • b.

    voor een alleenstaande ouder € 462,-;

  • c.

    voor een gezin € 513,-.

    • 3.

      Bij een gezin waarvan slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium als bedoeld in artikel 2 lid 1 onderdeel a. van deze verordening voldoen en één van deze twee gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt het rechthebbende gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

    • 4.

      Aan een gezin dat voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2, maar waarvan slechts één gezinslid voldoet aan het leeftijdscriterium en het andere gezinslid een leeftijd heeft van 18 tot 21 jaar of ouder is dan 65 jaar, komt het gezin in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte van een alleenstaande ouder.

    • 5.

      De in lid 2 genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met het percentage waarmee het minimumloon ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar is gestegen, naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5 – Hardheidsclausule

Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2.

    De Verordening langdurigheidstoeslag 2009 vastgesteld op 3 juni 2009 wordt met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag.

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 16 februari 2012

de griffier, de voorzitter,

M.R.P. Philipse P.M.J.H. Bos

TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van het afschaffen van de bijstand voor inwonenden en het vervangen van de toets op het inkomen van de partner door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen) is aanpassing van de verordening noodzakelijk.

Op grond van artikel 8 lid 1 onder d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. In ieder geval dient hierin te worden bepaald de hoogte van de langdurigheidstoeslag, wat langdurig is en wat een laag inkomen is. Hiermee is beoogd te bewerkstellingen, dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hiermee treedt ten aanzien van de positiebepaling van de langdurigheidstoeslag in het inkomensbeleid geen wijziging op. Bij de invoering van de Wet werk en bijstand is die als volgt omschreven: “Om deze reden wordt de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven”.

De langdurigheidstoeslag is een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Bijzonder, omdat gemeenten in tegenstelling tot de normale (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijk beleid ten aanzien van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de belanghebbende aan de gestelde voorwaarden voldoet. Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een minimum inkomen, dus ook voor werkenden.

De voorwaarden om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36 WWB. Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Door de zinsnede in de wet “geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Verder is de ondergrens voor belanghebbenden van de langdurigheidstoeslag bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Personen van 65 jaar en ouder zijn uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor personen van 65 jaar en ouder (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van deze regeling.

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de termen “langdurig” en “laag inkomen” verstaan. Bepaald is, dat een persoon ten hoogste éénmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in een voorgaand jaar is ontstaan, maar pas later is aangevraagd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om er voor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Met de invulling van het begrip ‘peildatum’ als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07 2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip “langdurig, laag inkomen”, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus door de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft. In de verordening wordt het begrip belanghebbende gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

Artikel 2 – Voorwaarden

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld. Door de uitbreiding van het begrip van ‘gezin’ in de wet vanwege invoering van de huishoudtoets als mede het leeftijds-criterium bij de langdurigheidstoeslag, is nadere precisiering noodzakelijk. Het leeftijdscriterium geldt bij een gezin voor minstens twee gezinsleden. De voorwaarde van geen uitzicht op inkomensverbetering geldt voor alle gezinsleden die aan het leeftijdscriterium voldoen. Indien hieraan niet wordt voldaan, bestaat – nog afgezien van het inkomen – voor het gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de rechthebbende gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen. Dus bij een gezin waarbij slecht één gezinslid aan het leeftijdscriterium voldoet, bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag voor het desbetreffende gezin.

Een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de wet (student met WSF 2000 of WTOS en een bepaald maximum inkomen) valt niet onder het begrip ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4 lid 5 van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ‘gezin’.

Door de zinsnede “er is geen uitzicht op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Bij studenten wordt ervan uitgegaan, dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan en een minimuminkomen hieruit, die zijn inkomenspositie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden en bepaalde leeftijd.

Artikel 3 – Langdurig, laag inkomen

Zoals eerder gesteld, wordt onder langdurig verstaan een termijn van 36 maanden. Nadat belanghebbende 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over.

Onder een laag inkomen wordt verstaan een (gezamenlijk) inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag.

Voor het recht op een langdurigheidstoeslag wordt geen andere invulling aan het begrip inkomen gegeven dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent, dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 van de wet eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op een langdurigheidstoeslag.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    een bepaald gedeelte van de inkomsten uit arbeid bij alleenstaande ouders met jonge kinderen;

  • -

    een Wajong uitkering voor zover geen sprake is van een gezin, dat enkel uit gehuwden en daarmee gelijkgestelden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat.

Het inkomen alsmede het vermogen van alle gezinsleden die vallen onder het nieuwe begrip ‘gezin’ dient in ogenschouw te worden genomen.

Marginale overschrijdingen van de 100% grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, LJN BE8918 en 15-02-2011, LJN BP5532). Het enkele feit dat het netto inkomen van een belanghebbende met een inkomensvoorziening op minimumniveau, in bepaalde maanden binnen de referteperiode – uitsluitend als gevolg van een technisch verschil in berekeningswijze in het bruto/netto traject – enkele euro’s hoger uitvalt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, staat toekenning van een langdurigheidstoeslag niet in de weg. Er wordt derhalve in dit artikel ook gesproken van een norm van 101% van de geldende bijstandsnorm.

Er is bewust niet gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een hoger inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstandsnorm valt niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar en ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag, omdat het inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden jonger dan 65 jaar. Afhankelijk van de gezinssituatie bedraagt het verschil maar ongeveer 5%. Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie, zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Artikel 4 – Hoogte van de toeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie. De bedragen zijn destijds afgeleid van de normenbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de bijstandsbedragen. Vóór de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag op 1 januari 2009 werd de hoogte hiervan bepaald door de rijksoverheid.

In lid 3 wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 WWB voor situaties waarbij binnen een gezin slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium voldoen en een van hen op de peildatum uitgesloten is van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het enig overblijvend rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van de toeslag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier een uitsluitingsgrond betreft als bedoeld in artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Nogmaals wordt opgemerkt, dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (student met WSF2000 of WTOS en een bepaald maximum inkomen niet valt onder het begrip ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4 lid 5 WWB (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip ‘gezin’.

Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger, voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip ‘gezin’. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.

Om niet jaarlijks de verordening voor de bedragen te hoeven aanpassen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met het minimumloon waaraan ook de bijstandsnormen zijn gekoppeld. Omdat de bijstandsnormen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag slecht éénmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de langdurigheidstoeslag per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Artikel 5 – Hardheidsclausule

In voorkomende situaties kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken. Het gaat dan om situaties waarin deze verordening niet voorziet of waarbij op grond van bijzondere omstandigheden van het geval een afwijking gerechtvaardigd is.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 – Citeertitel

Citeertitel spreekt voor zich.