Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2014

Geldend van 01-03-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2014

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Boekel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 januari 2014

gelet op:

artikel 8 en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2014

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Bijstandsnorm

:

De op belanghebbende en zijn/haar partner van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20 of 21 WWB vermeerderd met de eventuele toeslag;

b.College

:

Het college van burgemeester en wethouders;

c.Langdurig

:

Gelijk aan de duur van de referteperiode;

d.Langdurigheidstoeslag

:

Toeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB;

e.Peildatum

:

De datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

f.Referteperiode

:

Een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

g.Vermogen

:

Het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 WWB;

h.WWB

:

Wet werk en bijstand

Artikel 2 – Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de AOW gerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben, als bedoeld in artikel 36, lid 1 WWB, én ten tijde van de aanvraag in de gemeente woonachtig is.

  • 2. Geen recht op de langdurigheidstoeslag hebben personen die:

    op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben genoten.

Artikel 3 – Laag inkomen

Als laag inkomen in de zin van artikel 36 WWB wordt aangemerkt een inkomen dat gedurende de referteperiode gemiddeld niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm; deze 110%-norm is in verband met de referteperiode ook van toepassing op de jaren voorafgaande aan de aanvraag op grond van deze verordening.

Artikel 4 – Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gelijk aan 40% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met de eventuele toeslag per maand, naar boven afgerond op hele aantallen.

  • 2. De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt jaarlijks in januari bekend gemaakt en geldt het gehele kalenderjaar.

Artikel 5 – Uitvoering

Het college kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6 – Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden ten gunste van belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2014.

Artikel 8 – Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2014 en werkt terug tot 1 januari 2014.

  • 2.

    De eerder vastgestelde Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 vervalt bij inwerkingtreding van deze verordening.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 20 februari 2014
de griffier, de voorzitter,
M.R.P. Philipse P.M.J.H. Bos

ALGEMENE TOELICHTING

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om, daar waar het kan, het college de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren.

Een aantal punten vult de wetgever zelf in, onder meer de minimale leeftijd van 21 jaar.

De doelstelling van de langdurigheidstoeslag blijft onveranderd, te weten het op aanvraag bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen aangewezen is.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn.

Het college kan zelf de hoogte van de langdurigheidstoeslag vaststellen en de doelgroep bepalen. Een belanghebbende en zijn/haar partner, komt maar eenmaal per 12 maanden voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking. Om de doelgroep af te bakenen zijn een aantal criteria nader ingevuld, zoals het begrip ‘laag inkomen’ en de termijn waaraan het begrip ‘langdurig’ verbonden wordt. De langdurigheidstoeslag geeft nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. In deze verordening is er van uitgegaan dat werkenden tot de doelgroep behoren, in overeenstemming met het beleid zoals dat tot 1 januari 2012 gold.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 8, in combinatie met artikel 36 WWB, is de gemeenteraad bevoegd de Verordening Langdurigheidstoeslag 2014 vast te stellen. Het college is bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels.

Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Tot 1 januari 2009 was de hoogte van de langdurigheidstoeslag centraal bepaald, met vaste bedragen als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Sindsdien bepaalt de gemeenteraad zelf de hoogte van de langdurigheidstoeslag. Daarbij moet bedacht worden dat een te laag bedrag geen recht doet aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze bedoeld is voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan echter leiden tot scheven inkomensverhoudingen.

Geen ambtshalve verstrekking

In de WWB is bepaald dat de langdurigheidstoeslag op aanvraag wordt verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. De wetgever geeft hiermee aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er recht bestaat. Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de administratie blijkt dat in de situatie van belanghebbende het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraagformulier toegezonden worden. Waarna belanghebbende door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Verordening

Er is een wettelijke verplichting om een Verordening Langdurigheidstoeslag vast te stellen (artikel 8 WWB).

Artikel 36 WWB

  • 1.

    Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het inkomen, bedoel in lid 1, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.

  • 4.

    De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

  • 5.

    De artikelen 12, 43, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

  • 6.

    Voor de toepassing van lid 1 wordt onder laag inkomen niet verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110% van de op de betreffende alleenstaande, alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen of gehuwden van toepassing zijnde bijstandsnorm.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

De referteperiode is 3 jaar, ofwel een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft. Deze termijn is hetzelfde als in de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012.

Artikel 2 – Doelgroep

De doelgroep is in feite iedereen in de leeftijd 21 jaar of ouder en jonger dan de AOW gerechtigde leeftijd die aan de criteria voldoet die in deze verordening nader zijn ingevuld, zowel uitkeringsgerechtigden als ook werkenden met een laag inkomen.

Is er sprake van gehuwden of daarmee gelijkgestelden dan moeten beide partners aan de voorwaarden van artikel 36 WWB voldoen.

Lid 2

Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan.

Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.

Artikel 3 – Laag inkomen

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij onder bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag.

Uit sociaal oogpunt, en in verband met de samenhang met het beleid dat is gaan gelden voor andere categoriale regelingen, en in verband met eenduidigheid in de uitvoering, wordt met ingang van 1 januari 2014 een inkomensgrens van 110% gehanteerd.

Het inkomen alsmede het vermogen van belanghebbende en zijn/haar partner, moet in ogenschouw worden genomen.

Voor het recht op langdurigheidstoeslag wordt verder geen andere invulling aan het begrip inkomen gegeven dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent, dat vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2 WWB eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij he recht op langdurigheidstoeslag.

Een voorbeeld hiervan is:

-een bepaald gedeelte van de inkomsten uit arbeid bij alleenstaande ouders met jonge kinderen.

Het inkomen van belanghebbende of het gezin wordt zoveel mogelijk getoetst met behulp van bewijsstukken over de referteperiode. Voor de vermogensvaststelling worden bankafschriften en jaaroverzichten opgevraagd. De vermogenstoets van artikel 36, lid 1 WWB heeft betrekking op de gehele referteperiode (vergelijk CRVB 01-05-2007 nrs. 05/6366 WWB e.a.). Als vaststaat dat belanghebbende op enig moment in de referteperiode heeft beschikt over vermogen boven de vermogensgrens, heeft belanghebbende feitelijk geen recht op langdurigheidstoeslag.

Vooral bij aanvragers die geen algemene bijstand hebben ontvangen, is het niet altijd eenvoudig om achteraf vast te stellen of op geen enkel moment in de referteperiode er een vermogen is geweest dat hoger was dan de vermogensgrens. Om praktische redenen kan dan in beginsel worden volstaan met alleen een vermogenstoets op de peildatum.

Artikel 4 – Hoogte langdurigheidstoeslag

De langdurigheidstoeslag wordt uitgedrukt in een percentage (40%) van de van toepassing zijnde bijstandsnormen, afgezet tegen de persoonlijke situatie, vermeerderd met de eventuele toeslag. Het bedrag wat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond om hele aantallen. Hierbij wordt aangesloten bij de hoogte van de bijstandsbedragen, die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks bekend maakt.

Er worden drie normen in de wet onderscheiden: alleenstaanden, alleenstaande ouders en de gehuwdennorm. Het normbedrag langdurigheidstoeslag wordt jaarlijks in januari bekendgemaakt en geldt voor het gehele kalenderjaar.

Artikel 5 – Uitvoering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6 – Hardheidsclausule

In voorkomende situaties kan het college ten gunste van belanghebbende afwijken. Het gaat dan om situaties waarin deze verordening niet voorziet of waarbij op grond van bijzondere omstandigheden van het geval een afwijking gerechtvaardigd is.

Artikel 7 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8 – Inwerkingtreding

Conform artikel 36 WWB vloeit uit de aard van de regeling voort dat voor aanvragen die vanaf 1 januari 2014 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen.