Regeling vervallen per 04-06-2014

Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 14-09-2010 t/m 03-06-2014

Intitulé

Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2004

De raad van de gemeente Boekel;

 

Gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004,

gelet op artikel 8a van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat met betrekking tot bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, in het kader van het financieel beheer regels gesteld dienen te worden, welke in een verordening worden neergelegd;

gelet op de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

 

vast te stellen de Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB Stb 2003, nr, 375));

  • -

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • -

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • -

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • -

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • -

    afstemmingsverordening: De verordening gebaseerd op artikel 8 lid 1 onder b van de wet;

  • -

    alleenstaande: de persoon genoemd in artikel 4 onder a van de Wet werk en bijstand;

  • -

    alleenstaande ouder: de persoon genoemd in artikel 4 onder b van de Wet werk en bijstand;

  • -

    gezin: de personen genoemd in artikel 4 onder c van de Wet werk en bijstand;

  • -

    recidive: het binnen een periode van 5 jaar wederom verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht;

  • -

    benadelingsbedrag: het netto-bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • -

    inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17 lid 1, 2 en 4 van de Wet werk en bijstand en de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • -

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e,   van de wet;

  • -

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • -

    gemeenteraad: de gemeenteraad van Boekel;

  • -

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel.

Artikel 2 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.

Hoofdstuk 2 Herziening en intrekking

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 4 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5 Ten onrechte verleende bijstand

Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, waaronder begrepen dat:

    1. de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

    2. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • f.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde onder artikel 5 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 113,--( jaarlijks te indexeren)

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Kwijtschelding

Artikel 8 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen  voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking  tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 6 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste  zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers  van gelijke rang.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 wordt afgezien indien:

  • 1.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van  de belanghebbende;

  • 2.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 10 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking  voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 11 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het  gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een  schuldregeling is tot stand gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de  schuldregeling voldoet; of

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 12 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • 1.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • 2.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • 3.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • 4.

    of een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 13 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel 12 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 1.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan;

  • 2.

    en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

Artikel 14 Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 12 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 5 Invordering van teruggevorderde bijstand

Artikel 15 Invorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • 1.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • 2.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • 3.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 16 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat het de belanghebbende op grond van een minnellijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • 2. ten minste één keer per jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de betalingsverplichting.Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd worden vastgesteld.

  • 3. het onderzoek blijft achterwege indien de belanghebbende binnen vijf jaar zijn betalingsverplichting nakomt.

Artikel 17 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek,  of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18 Kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 17 dan wordt de vordering verhoogd met de door de deurwaarder gemaakte kosten.

Artikel 19 Nadere invulling van beleid

Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening nader uitwerken in een beleidsnotitie inzake terugvordering en invordering van ten onrechte verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.

Artikel 20 Uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening en beslissen in die gevallen waarin deze verorde­ning niet voorziet.

Artikel 21 Onvoorziene omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Verantwoording

  • 1. Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad inzake de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De gemeenteraad bepaalt jaarlijks de onderwerpen waarover burgemeester en wethouders dient te rapporteren.

Artikel 23 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking zes weken na publicatie van dit raadsbesluit.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2004.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Boekel van
21 oktober 2004.

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

Bij amendement is artikel 8a in de Wet werk en bijstand opgenomen waarbij de gemeenteraad regels dient te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. In de toelichting bij dit amendement is verwezen naar artikel 212 Gemeentewet. Strekking van laatstgenoemde artikel is dat de verordening dient te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

 

 

Artikel 1             Begripsomschriving

Eerste lid

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijk­luiden­de betekenis als de omschrijving in de WWB.

 

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

 

Tweede lid

In de Wet Werk en Bijstand (WWB), welke per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van de gemeente. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk.

 

Met onderhavige Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze verordening. Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.

 

Hoofdstuk 2            Herziening en intrekking

 

Artikel 3         Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

 

Ad a.

indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

 

 

Ad b.

In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

 

Hoofdstuk 3.            Terugvordering

Artikel 4             Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de verordening is vastgelegd.

 

Artikel 5            Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.

Ad a

bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

Ad b

aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

Ad c

Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

Ad d

Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

Ad e

er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

 

Artikel 6            Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden,  tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

 

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

 

 

Artikel 7            Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in hoofdstuk 4 van deze Verordening .

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in deze beleidsregel. De WWB kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens en dringende reden (zie artikel 3). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

 

Hoofdstuk 4            Kwijtschelding

Artikel 8 tot en met 11. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.In deze artikelen is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid  te continueren. Een dergelijke bepaling komt namelijk in de nieuwe WWB niet meer voor.

 

Artikel 12 tot en met 14  Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid dat na de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid

(1 augustus 1998) is geformuleerd kan op deze wijze worden gecontinueerd. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Het nader uitwerken van dit kwijtscheldingsbeleid in een notitie of handboek is noodzakelijk omdat in deze beleidsregel, evenals in de oude Abw-bepaling, sprake is van een “kan-bepaling”. Daar waar in beleidsregels opnieuw gemeentelijke beleidsvrijheid wordt gecreëerd, dient deze vrijheid nog nader te worden ingevuld.

Overigens wordt met de onder artikel 12 sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

 

 

 

 

Hoofdstuk 5    Invordering van teruggevorderde bijstand 

Artikel 15            Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

 

Artikel 16            Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In deze verordening wordt meerdere keren gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaalde dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit éénzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Dit gebeurt tenminste éénmaal per jaar of zoveel vaker als wijzigingen in het inkomen hiertoe aanleiding geven. In aansluiting op de Abw praktijk blijft dit onderzoek achterwege indien de betalingsverplichting nog vijf jaar duurt maar de belanghebbende zijn opgelegde betalingsverplichting correct nakomt.

 

Artikel 17            Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • -

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • -

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WVG-vergoeding kan worden verrekend;

  • -

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • -

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet

  • -

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten)

 

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • -

    de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • -

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • -

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • -

    de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 

Artikel 18            Kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder artikel 17 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt.

 

Artikel 19            Nadere invulling van beleid

In sommige artikelen is gekozen voor het (opnieuw) creëren van beleidsruimte. In principe zijn de beleidsregels dwingendrechtelijk geformuleerd. Zij dienen immers ter invulling van wettelijk gecreëerde beleidsruimte. Daar waar beleidsregels, bijvoorbeeld ten aanzien van kwijtschelding, lokaal zeer sterk van elkaar verschillen, is gekozen voor een “kan-bepaling” in de beleidsregels. Dit heeft wel als consequentie dat deze beleidsruimte nog zal moeten worden ingevuld in een notitie of handboek.

 

Artikel 20            Uitvoering

Met deze bepaling wordt de uitvoering opgedragen aan het burgemeester en wethouders. Dit artikel mandateert de bevoegdheid aan burgemeester en wethouder om een besluit te nemen in gevallen waarin deze verordening onverhoopt niet voorziet.

 

Artikel 21            Onvoorziene omstandighden

Het artikel maakt het  mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

 

Artikel 22             Verantwoording

Burgemeester en wethouders brengen in ieder geval jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan jaarlijks de onderwerpen bepalen waarover gerapporteerd moet worden.

In ieder geval rapporteert het college aan de gemeenteraad over:

-          het aantal gevallen waarin is vastgesteld dat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

-          in hoeveel gevallen hierbij sprake is geweest van leefvormfraude;

-          in hoeveel gevallener sprake is geweest van bijzonder onderzoek (Sociale Recherche);

-          of, en zo ja in hoeveel gevallen tot terugvordering is besloten onderscheidenlijk in hoeveel gevallen, met redenen omkleed, is afgezien van terugvordering;

-          of, en zo ja in hoeveel gevallen is ingevorderd en tot welk bedrag;

-          in hoeveel gevallen toepassing is gegeven aan het gestelde in artikel 20 van deze verordening;

-          in hoeveel gevallen aangifte heeft plaatsgevonden.

 

 

Artikel 23

Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking. Tot 1 januari 2002 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen (artikel 142 Gemeentewet). Hierin is verandering gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op 1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. Wel zijn enkele verordeningen uitgezonderd, die hier niet van belang zijn. De vaststelling, wijziging of intrekking van een inspraakverordening is een van de besluiten waarover een referendum kan worden gehouden. Verordeningen waarover op grond van de Trw een referendum kan worden gehouden, treden in afwijking van artikel 142 van de Gemeentewet niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van de verordening (artikel 22 Trw). De termijn van zes weken hangt ermee samen dat na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, een verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend. Wel kan gekozen worden voor een later tijdstip van inwerkingtreding.

 

Artikel 24

Dit artikel spreekt voor zich.