Regeling vervallen per 04-06-2014

verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 14-09-2010 t/m 03-06-2014

Intitulé

Verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2004

De raad van de gemeente Boekel;

 

Gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004,

overwegende dat het noodzakelijk is het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbenden bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de Wet werk en bijstand  te regelen,

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2004.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze regeling verstaat onder:

 

  • a.

    Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

  • b.

    De wet: de Wet werk en bijstand (Stb 2003 nr 375 ); en de begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand is aangegeven;

  • c.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • d.

    Nug: niet-uitkeringsgerechtigde  (conform artikel 6 van de wet)

  • e.

    Ioaw: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • f.

    Ioaz: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • g.

    Traject: een plan dat door de gemeente is opgesteld waarin de rechten en plichten van de belanghebbende worden vastgelegd, dat ondertekend wordt door zowel de gemeente als de belanghebbende en dat is gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

  • h.

    Het college: burgemeester en wethouders van Boekel;

  • i.

    De raad: de gemeenteraad van Boekel.

Artikel 2 Bevoegdheid van burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het nemen van besluiten over de aanvragen op grond van artikel 7 van de wet  met inachtneming van bepalingen van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 3 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of  halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in het arbeidsproces binnen een redelijke termijn.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 4 Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • -

      De wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven;

    • -

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • -

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van  arbeid en zorg;

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. Een traject wordt aangevraagd door indiening van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend, door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier, waarbij de gevraagde bescheiden overgelegd dienen te worden.

  • 2. De aanvrager is verplicht burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze regeling onder overlegging van bewijsstukken.

  • 3. De aanvrager is verplicht burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze regeling onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 7 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 8 Plafond reïntegratiebudget

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij  de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 9 Algemene bepalingen over de voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt en de aan hem opgelegde verplichtingen in het kader van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 10 Soorten trajecten

  • 1. Trajecten worden onderscheiden in oriënterende trajecten, intensieve trajecten en bijzondere trajecten.

  • 2.

    • a.

      Het oriënterende traject is voor de belanghebbende kosteloos.

    • b.

      Het intensieve traject wordt door de gemeente middels een lening voorgefinancierd.

    • c.

      Het bijzondere traject wordt door de gemeente middels een lening voorgefinancierd waarnaast ook een eigen bijdrage kan worden vastgesteld.

  • 3. De voorfinanciering heeft de vorm van een renteloze lening.

  • 4. De eigen bijdrage zoals bedoeld in lid 2 sub c bestaat uit een bedrag ter hoogte van een percentage van het  gezinsinkomen van 10%, voor het gedeelte waarmee het gezinsinkomen 120% van de bijstandsnorm overstijgt.

  • 5. De individuele subsidieplafonds voor de genoemde trajectsoorten worden bepaald op:

    • a.

      Voor het oriënterende traject € 2.000,-.

    • b.

      Voor het intensieve traject €  5.000,-.

    • c.

      Voor het bijzondere traject € 10.000,-.

Artikel 11 Werkstages

  • 1. Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal zes maanden.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 13 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 14 Premies

  • 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in het volgende geval:

    Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid;

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

Artikel 15 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard,  voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Artikel 15a Persoonsgebonden budget

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject een persoonsgebonden budget toekennen teneinde zelfstandig invulling te geven aan de in het trajectplan gemaakte afspraken.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 18 Herziening

Bij niet of niet-behoorlijke nakoming van bij of krachtens deze verordening gegeven bepalingen, alsmede bij het opzettelijk verstrekken of doen verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot herziening van het besluit.

Artikel 19 Terugvordering en verhaal van kosten op de belanghebbende

  • 1. Terugvordering en verhaal van kosten vindt, behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage, alleen plaats om de redenen vermeld in dit artikel.

  • 2. Indien de belanghebbende de verplichtingen op grond van deze verordening en de met hem gesloten trajectovereenkomst verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt, dan vordert de gemeente het voorgefinancierde gedeelte van de trajectkosten geheel of gedeeltelijk van de belanghebbende terug. De mate van terugvordering wordt afgestemd op  de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Geen terugvordering vindt plaats als alle verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Trajectkosten die door de gemeente gemaakt zijn op grond van door de belanghebbende verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen kunnen te allen tijde worden teruggevorderd dan wel op belanghebbende worden verhaald.

    De gemeente biedt een terugbetalingsregeling in termijnen aan. De gemeente zal eventuele kosten voor invordering verhalen op de belanghebbende.

Artikel 20 Citeertitel  en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2004”.

  • 2. Deze regeling treedt in werking zes weken na bekendmaking van het raadsbesluit.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering vanvan de raad van de gemeente Boekel van 21 oktober 2004.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1            Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

 

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

 

Artikel 2             Bevoegdheid van burgemeester en wethouders

Dit artikel spreekt voor zich

 

Artikel 3            Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Artikel 4            Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Wij hebben gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

 

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Vooralsnog is dit jaarlijks. Maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.

 

Het tweede lid  biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

 

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

 

Artikel 5            Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

 

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.

 

Artikel 6            Aanvraag

Ter bepaling of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4 en om eventueel een eigen bijdrage te kunnen vaststellen als bedoeld in artikel 8, dienen burgemeester en wethouders te beschikken over de daartoe benodigde gegevens. Tevens is het vaststellen van het moment van de aanvraag en daarom de schriftelijke vastlegging daarvan  van belang voor de juiste toepassing van het subsidieplafond.

 

Artikel 7            Verplichtingen van de belanghebbende

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

 

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering bijvoorbeeld, ANW-ers,  kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

 

Artikel 8            Plafond reïntegratiebudget

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Omdat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 9            Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat de belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

 

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

 

Artikel 10            Soorten trajecten

Tezamen met artikel 7 en artikel 19 vormt dit artikel de vertaling van het beleidsuitgangspunt dat deelname aan trajecten wel vrijwillig is, doch afhankelijk van de zwaarte van het traject, niet vrijblijvend. Bij een hogere inzet van de gemeente kunnen aan de inzet van de belanghebbende zwaardere eisen worden gesteld. Dit komt tot uitdrukking in een terugvorderbaarheid bij verwijtbaar afbreken van de duurdere trajecten. Indien bijzondere inspanning van de gemeente wordt verlangd (de dure maatwerktrajecten), dan staat daartegenover bovendien een eigen bijdrage naar draagkracht. De wetgeving kent geen algemeen instrumentarium om dit te bewerkstelligen. Dit instrumentarium wordt daarom in privaatrechtelijke overeenkomsten vastgelegd. De belanghebbende raakt pas gebonden door zijn eigen instemming.

Artikel 11            Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

 

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

-          er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

-          de arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

-          de ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

-          de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

 

Het eerste lid van artikel 11 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van drie tot zes maanden.

 

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

 

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 10            Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij.

Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid is daarom de zinsnede “als onderdeel van een reïntegratietraject” toegevoegd. In het tweede lid, geeft een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’. Bij sociale activering als reïntegratieinstrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.

 

Artikel 13            Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de belanghebbende op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

 

Artikel 14            Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1.944,-- kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

 

De gemeente mag haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente mag ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte mag de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

 

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 20,30 per week, met een maximum van € 711,-- per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in hoogte.

 

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen worden omschreven in het beleidsplan, al dan gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen. Er zal een aparte premieverordening worden opgesteld, omdat het overzicht op deze verordening in het gedrang komt wanneer allerlei bepalingen over doelgroepen, criteria en de hoogte van de subsidies zouden worden opgenomen.

 

Artikel 15            Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg alleen geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Artikel 16            Onvoorziene omstandigheden

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de moge­lijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepspro­cedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden

 

Artikel 17            Hardheidsclausule

Dit artikel maakt het  mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

 

Artikel 18             Herziening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 19            Terugvordering en verhaal van kosten op de belanghebbende

Dit is het sluitstuk van het beginsel “vrijwillig maar niet vrijblijvend”. Blijft de medewerking verwijtbaar uit, dan komt bij het intensieve en bij het bijzondere traject de mogelijkheid van terugvordering in beeld.

Bij het oriënterende traject is gekozen voor een grotere mate van vrijblijvendheid en bestaat geen terugvorderingsmogelijkheid. Voor deze trajecten wordt een doorslaggevendere rol toegekend aan de wensen van de belanghebbende. Het open en uitnodigende karakter (zonder drempels op te werpen) weegt zwaarder dan de relatief geringe geldelijke investering die de gemeente doet.

 

Artikel 20       Citeertitel en inwerkingtreding

In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

 

Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet. Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de  Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.

 

Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.